‘Het Touw’ is een werktekst die tussen 2013-2015 is ontstaan als proeve van een mogelijke dramatische tekst. Inhoud en vormgeving kunnen nog helemaal aangepast worden aan een definitieve versie. Een oefening in evenwicht op velerlei vlak.

Paul Klee Tightrope Walker

SCENE 1A

OP HET TONEEL STAAN TWEE LADDERS, VER UIT ELKAAR.
ER HANGT EEN TOUW TUSSEN BEIDE LADDERS, NIET STRAK, INTEGENDEEL

ALIBERT
(hij komt van de ladder)
Je mag best verstijfd staan, Emmerich. Dat begrijp ik.
Stel dat jij over deze koord zou lopen, geloof me, ik zou ook versteld staan.

WE ZIEN EMMERICH NOG STEEDS DE DENKBEELDIGE WEG DIE ALIBERT ZOU AFGELEGD HEBBEN MET ZIJN OGEN TELKENS WEER TERUG AFLEGGEN.

ALIBERT
Maar.
Maar, je hebt me met je eigen ogen gezien.

HIJ LOOPT NAAR DE ANDERE KANT WAAR ZIJN TOCHT ZOU BEGONNEN ZIJN EN KLIMT OP DE LADDER.

ALIBERT
Neen, natuurlijk wil ik je dit geen tweede keer aandoen.
Laten we menselijk blijven.
Ik wil gewoon re-con-stru-eren.
Dat doen ze bij elke misdaad. Reconstrueren.

HIJ STAAT NU HELEMAAL BOVEN EN ZWIERT MET HET TOUW ALSOF ER IEMAND GAAT TOUWTJE SPRINGEN.

ALIBERT
Ik zou kunnen touwtje springen
Ja, Emmerich, ja verstijfde knul van mij.
Touw-tje spring-en.
Van op de ladder , in de lucht touwtje springen.
Jij draait het touw en ik spring.
Eén meter boven de grond touwtje springen zonder één keer de grond te raken.
Zwevend touwtje springen.

EMMERICH WIL NAAR BOVEN KLAUTEREN.

ALIBERT
Beneden blijven, makker.
Ik ben nog volop aan ‘t reconstrueren en jij wil sensatiegeil al aan de volgende stunt beginnen.

EMMERICH KOMT HOOFDSCHUDDEND NAAR BENEDEN

ALIBERT
Samengevat dus.
Jij zei…

EMMERICH WIL TELKENS IETS ZEGGEN, MAAR WORDT DADELIJK ONDERBROKEN

ALSION
Jij zei dat ik ook vandaag niet over het touw kon lopen.
Jij zei dat het touw niet strak genoeg gespannen was.
Jij zei dat ik een paraplu of een lange stok nodig had. Voor het evenwicht.
Dat zei jij.

EMMERICH KNIKT

ALIBERT
Het was een grijze morgen, de dag dat ALIBERT Doyle uit de Lamash lane 114 over het slappe touw zou lopen. Zonder paraplu of -sol, zonder evenwichtsstok.
Ik weet het, ik weet, het is intussen warm geworden.
Geen mens nog op straat.
De honden hijgen hun tong uit hun bek.
Maar het was een grijze morgen.

EMMERICH IS INTUSSEN OP EEN LAGE SPORT VAN DE LADDER GAAN ZITTEN EN KIJKT ENIGSZINS VERVEELD.

ALIBERT
Ik hoor je denken, Emmerich.
Dat is op zichzelf net zo merkwaardig als zeldzaam.
Maar laat ik je nu, net op deze dag, horen denken.
Je denkt: wat kan het mij verdommen of het nu een grijze morgen was.
Dat dacht jij, of niet soms?

EMMERICH WIL NEEN ZEGGEN, MAAR BEDENKT ZICH, WACHT EVEN EN ZEGT DAN AARZELEND WEL JA MET ZIJN LICHAAM.

ALIBERT
Zie je wel!
Zie je wel
Het is een gave, dus verdienste heb ik er niet aan.
Als baby hoorde ik mijn moeder denken, maar wat is dat toch een schatje van een baby, en die levendige oogjes, die donkere diepe zigeuneroogjes.
En als ik dat hoorde kneep ik mijn ogen stijf dicht, duim in de mond.
Om haar te pesten.
Want spreken kon ik nog niet, dus..
En ik hoorde haar denken: maar wat is het een dwarskop die baby van mij, ik moet maar aan zijn oogjes denken, en hij knijpt ze dicht.

Godverdomde baby, die oogjes heb je wel van mij, en natuurlijk ook van je geschifte vader, geef ik toe, maar zonder ons geen oogjes, was je een blind molletje, was je helemaal niks, misschien een idee, ja hoogstens een idee, zoiets als: we zouden best een babytje willen, nietwaar John Doyle.
Dat laatste was er al te veel aan.

Niks baby, Maggie uit New Bedford!
Babi’s dat is stront en lawaai, dat is oelepoelemoeleschoelewapperke van de familie boven zijn bedje, dat is meneer Doyle uw zoon heeft tijdens het kringgesprek een drol gedraaid, dat is pa ik heb geld nodig, meneer, hij kan de meisjes niet gerust laten en…(even stilte)

Dat hoorde ik allemaal.
Hier. In mijn hoofd.
Zoals ik jou hoorde denken. Vandaag. De dag die met een grijze morgen begon.

SCENE 1B

ALIBERT
Het was een grijze morgen, de dag dat ALIBERT Doyle uit de Lamash Lane, 114, over het slappe touw zou lopen. Zonder paraplu of – sol, zonder evenwichtsstok.

Stel dat het een zonnige morgen was.
Dat je merels en leeuweriken hoorde nog voor het helemaal licht werd.
Zo’n morgen toen oom Mikhail Bereslavski van het dak viel.

Dat was een zonnige morgen.

En oom Mikhail die met zijn drie baantjes vroeg uit de veren was, kroop op het dak om de schoorsteen te herstellen -hij zei dat er een vogelnest zou ingevallen zijn, zodat de kachel op zijn studeerkamer meer rook dan vuur maakte-en al hoor ik je denken, Emmerich, dat oom Mikhail’s huis op de hoogste kam van de heuvel stond en dat er dus moeilijk uit de wolken een vogelnest in je schoorsteen kan komen vallen, ja, ik hoor je dat denken, maar toch dacht hij dat want zo’n vogel kon wel eens ongezien aan de oostkant zijn nest tegen de schoorsteen hebben gemaakt en toen de hele familie was uitgevlogen kwam de rest van dat arendsnest bij de eerste herfststorm pardoes in die pijp terecht en hoestte mijn oom de longen uit zijn lijf toen hij de kachel aanstak, en werd de theorie van het nest geboren en wilde hij per sé op die vroege zomermorgen zijn theorie bevestigd zien en triomfantelijk met het verlaten vogelnest binnenkomen, en…

EMMERICH KIJKT AL EEN TIJDJE WEG VAN DE VERTELLENDE ALIBERT

ALIBERT
Luister je nog, Emmerich, of zijn die drie hersens in die malle kop van jou nog altijd zo ontdaan van mijn koorddanserij dat je geen aandacht meer kunt houden, ook al doe ik mijn best en kennen ze mij als de beste verteller na George Brechbühl, maar dat is dan ook een Duitser en met de lange winters daar kunnen ze alleen hun leven redden met vertellen als het bier op is, terwijl ik wel snel maar steeds verstandig de dingen bij hun juiste naam weet te noemen?

En net als hij bijna bij de schoorsteen is komt de zon op aan de andere kant van het huis, de oostkant dus, en verblind als hij is, pakt hij naast de schoorsteen en trekt hij zich aan de lucht omhoog, maar die bood met de 120 kilogram van oom Mikhail niet dadelijk weerstand zodat hij als een verzopen luchtzwemmer naar de bodem zonk, in dit geval het glazen dak van de veranda en de ontbijttafel daaronder en als een ernstig doorbloede runderlap op tantes porselein kwakte- toen ze hem weghaalden vonden ze de scherven van van het melkpotje in zijn broek- en daar zijn laatste woorden uitzuchtte: het was een eksternest, godverdomme, en met dat weinig stichtelijk woord verwisselde hij het tijdelijke met het eeuwige, zodat tante Elfriede nog steeds bij het zien van een ekster in woede ontsteekt en naar binnen loopt om Mikhails’ geweer te halen en de troep denkbeeldige eksters met hagel te doorzeven tot ze haar voorzitster van de kleiduifschieterij hebben gemaakt en zij in de club haar woede kan botvieren.

HIJ KIJKT NAAR EMMERICH DIE ADEMLOOS NAAR HET VERHAAL HEEFT GELUISTERD EN NOG STEEDS MET OPEN MOND ZIT.

ALIBERT
Begrijp je dat, Emmerich.
Was het nu een grijze morgen geweest, dan hadden we oom Mikhail nog in ons midden en zouden we zijn weergaloze winden in de tuin kunnen horen, want hij was een windekind, mijn god!- terwijl hij de haag bijsnoeit, knip-knip-beukkkk-knip-knip-knip-beukkkk, en hadden we hem nog kunnen vragen zijn broek te laten zakken om zo’n gasstoot te laten ontvlammen bij een brandende lucifer, een petroleumvlam die uit de diepste aardlaag kwam door de behaarde tunnel van dat overrijpe gat, maar dat is door die zonnige dag totaal verleden tijd, oom Mikhail is alleen nog maar een boel verhalen, en tante Elfriede was nooit kampioen kleiduifschieten bij de post-veteranen geworden.

En dat komt allemaal maar omdat het die bepaalde dag een zonnige morgen was.
Ik hoop dat je met dit leerrijke voorbeeld begrijpt dat de eerste zin van mijn verhaal dus niet zo onbelangrijk is, ook al gaat het hier slechts om een reconstructie.

Het was een grijze morgen, de dag dat ALIBERT Doyle uit de Lamash Lane, 114, over het slappe touw zou lopen. Zonder paraplu of – sol, zonder evenwichtsstok.

Stel dat een zonnige morgen was geweest?
Wat dan?

HET BLIJFT EVEN STIL MAAR DAN LOOPT EMMERICH NAAR HET TOUW EN TOONT HIJ AAN DAT ALIBERT BEVANGEN DOOR DE ZON VAN HET TOUW ZOU GESTORT ZIJN.

ALIBERT
Ik ben blij dat mijn poging niet vruchteloos is geweest, Emmerich.
Je ziet hoe leerrijk de kennis van het verleden kan zijn.
Maar laten we ophouden daarover te filosoferen want het was een grijze morgen.
Er was dus plaats voor “het wonder”, de durf, het onmogelijke.

SCENE 1C

ALIBERT
En nu, waarde Emmerich nu hebben we alleen de these van de fysische verblinding onderzocht, de ogen die reageren op fel zonlicht, maar…-en ik zeg duidelijk ‘maar’- er is ook een metafysische verblinding die met het zojuist geschetste natuurverschijnsel, de zonsopgang, kan samengaan.

Gebruikte ik daarjuist een beetje lichtzinnig het woord ‘wonder’ -ja, Emmerich, lichtzinnig, ik ben ook maar een zondaar net zoals jij- dan kan het lichtzinnig gebruik van het dat woord zelf een diepe geloofscrisis veroorzaken.

Stel je maar eens voor dat het een zonnige morgen was geweest, en ik in dat prille licht op de slappe koord liep.

-ja kijk niet zo ongelovig, het had gekund-

Kom, laten we het samen dramatiseren.

HIJ NEEMT EMMERICH BIJ DE HAND EN LEIDT HEM NAAR DE HOEK VAN DE RUIMTE EN BEGINT VAN DAARUIT EEN WANDELING MET HEM

ALIBERT
Stel je voor dat het een zonnige morgen was.
Jij speelt de argeloze toevallige voorbijganger, en ik sta daar op de koord terwijl achter mij de zon opkomt.
Sta daar niet te wachten, kom voorbij.

EMMERICH WACHT TOT ALIBERT WERKELIJK OP DE KOORD ZAL GAAN STAAN

ALIBERT
Neen, neen, neen, neen Emmerich.
Bij een reconstructie doen we ALSOF!
Je moet je je voorstellen dat ik op dit moment op de slappe koord dans, net zoals me moet voorstellen dat jij een anonieme argeloze voorbijganger bent.
En zoals wij ons beiden moeten voorstellen dat dit een zonnige morgen is, wat bij een temperatuur van 35 graden Celsius niet moeilijk mag zijn.

Begrepen?
Daar is de zon!
Ik loop op de koord.
Jij komt net toevallig voorbij.

Waarom doe je nu je ogen dicht?

EMMERICH WIJST NAAR DE DENKBEELDIGE ZON

ALIBERT
We staan nu ook weer niet op de evenaar, Emmerich!
Je kunt dus wel kijken, maar je ziet mij in tegenlicht de zwaartekracht bedwingen.

ALIBERT BEWEEGT ZICH MET BREDE GEBAREN ACHTER HET TOUW ALSOF HIJ EROP LOOPT.

ALIBERT
Je ziet mij als het ware VERSCHIJNEN uit het niets. VERSCHIJNEN.

HET DUURT EVEN MAAR DAN ZINKT EMMERICH OP ZIJN KNIEËN

ALIBERT
Voilà, nu zijn we er!

EMMERICH BLIJFT GEKNIELD MET ZIJN HOOFD OP DE GROND

ALIBERT
(neerkijkend op Emmerich) Ik geef toe dat het een aangenaam gevoel is.

Dat is geloofwaardig genoeg, Emmerich, tenzij je dit als yoga-oefening wilt opvatten.

EMMERICH KOMT RECHT, NOG MET ONTZAG

ALIBERT
Zou jij dat in het echt ook hebben gedaan, Emmerich?

EMMERICH KNIKT HEVIG VAN JA

ALIBERT
Werkelijk?

EMMERICH BEGINT ALIBERTS HANDEN TE KUSSEN.

ALIBERT
Laten we nu vooral niet overdrijven.
Ik zou niet graag van ongewenste intimiteiten worden beschuldigd.
Trouwens was ik een echte wonderdoener of een goddelijk personage, dan waren je lippen al intens verkoold.
Er moet tenslotte afstand blijven tussen het banale en het sacrale.

HIJ WIL EMMERICH WEGDUWEN MAAR DIE BLIJFT KUSSEN.
ALIBERT MAAKT AAN EEN KANT HET TOUW LOS VAN EEN LADDER EN BEGINT ERMEE OP EMMERICH TE MEPPEN.

ALIBERT
Emmerich, dit is ziekelijk!
Dit is gewoon misbruik.
Misbruik van de situatie.
Ik weet dat je met dat misbakken lijf van jou niet aan de bak komt, maar daarom moet je mij nog niet aanranden.

EMMERICH LIGT HELEMAAL PLAT GESLAGEN MAAR ALIBERT BLIJFT NOG MEPPEN

ALIBERT
Dit was een reconstructie.
Een hypothetische reconstructie.
Een reconstructie van iets dat plaats kon gevonden hebben, maar NIET gebeurd is!

EMMERICH IS RECHT GEKROPEN EN WRIJFT OVER DE PIJNLIJKE PLEKKEN.

ALIBERT
En het pak rammel dat je van mij hebt gekregen moet je daar ook onder rangschikken: NIET gebeurd!
Ik wilde je waarschuwen wat een zonnige morgen teweeg kan brengen.
Voor je het weet vereer je een zondig mens, wellicht is hij een profeet, maar zondig, terwijl jij hem als Heiland en Verlosser beschouwt.

Voor je het beseft word je door een fysische verblinding ook metafysisch verblind.
Nog een maand verder en het gonst hier van pelgrims: ongelukkigen, wanhopigen, rolstoelen en bedden op wieltjes. het failliet van de geneeskunde en de psychiatrie wordt bij elk wonder weer zichtbaar, en daar bedank ik voor.

HIJ SLAAT ZICHZELF MET HET TOUW

ALIBERT
Ik vind het verschrikkelijk dat ik jou moest slaan, dat ik er plezier in had jou met dit touw tegen de grond te meppen, en erger nog dat ik dit , deze zelfkastijding, ook nog leuk vind.
Jij was dus ook aan ‘t genieten terwijl ik je afranselde?

EMMERICH SCHUDT HEVIG EN BANG MET ZIJN HOOFD: NEEN

ALIBERT
Wat ik zo leuk vind, zal jij ook wel lusten.

HIJ BEGINT EMMERICH WEER AF TE SLAAN

ALIBERT
(alsof hij als zijn eigen vader zichzelf aframmelt, lang geleden)

En wat was jij aan ‘t doen, viezerik?
Jajaja, aan ‘t lezen!
Moet jij je daarom in een hoer verkleden, jannette!
Dat is dan mijn zoon die zich als een hoer verkleed om zich af te rukken terwijl hij naar foto’ s van venten kijkt. Alé, jongens.
En dat zou ik gemaakt hebben, daar zouden mijn genen in moeten rondreizen?
Ik sla je…

HIJ DRAAIT HET TOUW ROND EMMERICH, DAN NEEMT HIJ HET ANDERE EIND VAN HET TOUW EN PROBEERT ALS DOOR EEN ZEKERE SPREEKBUIS DE INGEKAPSELDE PERSOON TE BEREIKEN DIE NU ZIJN OUDE VADER IS GEWORDEN.
LANGZAAM KOMT EMMERICH UIT ZIJN COCON TE VOORSCHIJN.

ALIBERT
Pa! Hallo, pa! Ben je daar nog?

(draait zich naar denkbeeldige verzorger) Ik weet het, ik weet het, hij herkent niemand meer.

Pa, ik ben het, ALIBERT, je oudste zoon.
Ik kom je zeggen dat ik het jou niet kwalijk neem, weet je nog die dag dat je mij betrapte bij het masturberen terwijl ik…

Pas toen ik veel ouder werd, besefte ik hoe moeilijk het voor jou en ma moet geweest zijn om zo’n zot kind als ik in huis te moeten hebben.
Iemand die op de slappe koord kan dansen, zegt hij, een koord waarop nog geen musje zijn evenwicht kon houden.
Terwijl jij gewoon van kanarievogels en voetbal hield moest die zoon van jou een koorddanser zijn.

Waarom zijn we dood als we elkander al een beetje gaan begrijpen?

NU IS EMMERICH HELEMAAL VRIJ.
ZE HANGEN SAMEN HET TOUW WEER OP ZIJN PLAATS.

(einde van de eerste scène)

SCENE 2

ZE GAAN BEIDEN OP HET TOUW ZITTEN EN SCHOMMELEN ZACHTJES TERWIJL ALIBERT HET VERHAAL VERTELT.

ALIBERT
Opa Smith vergroeide dag na dag met zijn schommelstoel op de veranda, de enige plaats waar schommelstoelen horen te schommelen.

Toen hij nog bij zijn volle verstand was, zat hij er van het schemeruur tot de hemel boven het huis vol sterren stond.
Soms schommelde hij ‘s middags, na de maaltijd.

Je zou kunnen denken dat schommelen hem liet indutten, maar eens hij in die stoel zat, sperde hij zijn grijze ogen ver open en keek hij naar de verte.

Wie zich zijn huis herinnert, weet dat die verte een zielloze weide voorstelde waardoor een tractorpad het idee van een weg naar de vroegere boerderij moest ophouden.
De weide liep tegen een heuvel op en daarachter opende de lucht zich in gespannen bleekblauw of loodzwaar grijs, om van de dagen te zwijgen dat witte onweerswolken zich tegen de inktzwarte stormlucht hadden opgewerkt.

In vroegere dagen kwam de postbode wel eens langs, maar nu opa Smith zich uit de wereld had teruggetrokken, deed die wereld geen enkele moeite meer hem met aanmaningen of publiciteit te overvallen.
Er kwamen alleen nog doodsbrieven en verdwaalde poststukken die steevast Lane end met Land end verwarden, of uitnodigingen voor bloemententoonstellingen en confituurwedstrijden die in feite voor Oma Suzanne waren bestemd, ook al had haar as al jarenlang de vlierstuiken gevoed en was ze langs die weg tot in het hart van de confituur doorgedrongen.

Opa Smiths verval begon met een serie nachtzittingen: hij bleef tot aan het eerste licht in zijn schommelstoel, en hees zich dan moeizaam recht om vervolgens naar de heuvelrug te lopen en van daaruit langdurig te bekijken wat hij niet in zijn stoel kon zien.

Tot ook die toch achterwege bleef en hij dag en nacht in zijn schommelstoel bleef zitten waar hij zoals de hazen met zijn ogen open sliep.
Hij at wat hem werd toegestoken door de inwonende schoonzus, een mens dat luidruchtig boeren liet en net zo luidruchtig psalmen reciteerde.

Enkele dagen daarna gooide hij het brood op de wei, en de koffie of het vruchtensap raakte hij niet meer aan.
Zij liet de dokter komen, maar die zei dat een mens die niet meer wil leven ook zijn goesting moet krijgen.

In mijn verbeelding hebben ze hem in zijn stoel begraven.
Ze zullen zijn botten wel gebroken hebben zodat zijn uitgedroogd en verschrompeld lijf in de kist paste.

Ik weet niet wat zijn aandacht al die dagen bezig hield.
Ik weet dat hij naar het oosten keek, naar de plaats waar ‘s morgens de zon opkwam.
Sommigen zeggen dat hij op zijn gestorven zoon wachtte.

Ik denk dat hij zichzelf moed insprak om tot aan het morgenlicht te blijven zitten, om dan de schittering boven de heuvel te zien opkomen, die zon die eerst de kam verlicht en zich dan over de heuvel naar het huis trekt, tot in de ogen van opa Smith.
Dat denk ik.

SCENE 3

BIJ HET VERLOOP VAN DEZE SCÈNE BREKEN ALIBERT EN EMMERICH DE LADDERS EN DE DRAAD AF EN LEGGEN ALLES SAMEN PLAT AAN EEN KANT VAN HET SPEELVLAK

ALIBERT
Wees dus maar gelukkig, Emmerich dat deze dag grijs is begonnen.
Een schitterende zonsopgang is gevaarlijk.
Hij zet de wereld in een te vroeg tegenlicht.
De mensen gaan schimmen zien, ze denken dat de doden verrezen zijn, dat de lang verwachte heiland op aarde zal komen, dat er andere tijden zullen aanbreken.

Het grijs, dat kennen wij.
Het is niet aangenaam, maar het is eerlijk.
Het belooft niks.
Het grijs is zoals wij allemaal, en zoals de dagen: grijs.

Dat jij dus dacht mij op die koord te zien lopen dat kwam door de hitte.
Protesteer niet, Emmerich, het was de warmte.
Warmte doet de hersens koken.
Verhitte hersenen zijn net zo gevaarlijk als hersenen die in het tegenlicht wonderen en genezingen zien gebeuren.

Kom, hef op.

ZE DRAGEN SAMEN EEN LADDER WEG.

ALIBERT
We moeten ook niets meer reconstrueren.
Laten we gewone mensen blijven.
Ons hele leven is re-con-struc-tie.
Voorzichtig.
Ik kende iemand die ook eens ladder ging wegzetten, en…

EMMERICH HOUDT ZIJN VINGER VOOR ZIJN MOND EN ZEGT: PSSST.

ALIBERT
Ja, sorry.
Het is sterker dan mezelf, Emmerich.
Maar John kon op een enkele ladder staande, door zijn eigen bewegingen, met die ladder vooruit- en achteruitgaan.

EMMERICH OPNIEUW SSSST.

ALIBERT
Dit is het allerlaatste, Emmerich, de story van John en zijn ladder.
Kom, we haken die ladder los en dan houd jij ze recht en ik klim erop en…

EMMERICH HEEFT DE LADDER VAST EN WIL WEER SST DOEN NET ALS ALIBERT BOVEN OP DE LADDER STAAT.

ALIBERT
Vasthouden oelewapper!

EMMERICH KAN NOG NET DE LADDER GRIJPEN.

ALIBERT
John was dakwerker.
Ladders waren voor hem zoals trappen voor ons. Heel gewoon.
John werd trouwens op een ladder geboren, echt waar.
De oude Ford waarmee zijn vader en moeder naar het ziekenhuis op weg waren, bleef midden in de zoutvelden staan.
In de smalle autocabine was er geen plaats om te liggen, en buiten ..enfin, ik moet je niet vertellen hoe de ondergrond van de zoutvelden eruit ziet, zeker als het dagenlang heeft geregend.
En zo kwam het dat zoon John op een ladder werd geboren.

Ik hoor u denken, Emmerich: toeval.
Dat was geen toeval.
Dat was zo gewild door het lot.
Het lot had voor die autopech gezorgd zodat het kind al bij zijn geboorte wist wat zijn ding was. Ladders.

Niet alleen was hij later dikwijls ladderzat, maar hij kon als geen ander een ladder plaatsen, ze beklimmen zoals een eekhoorntje de boom opvliegt, en ze in een zucht weer weghalen.
Ik heb er dikwijls op staan te kijken zoals je naar een mooi schilderij kijkt, genietend dus.

Er zal zeker weer wel iets bestaan als ladderdansen, maar John kon al ladderdansen nog voor het was uitgevonden.

Een ladder is een banaal ding, maar bij John was een ladder een viool.

En dan dat stappen.
Jij houdt me nu vast hè Emmerich, maar John zette een ladder recht, klom erop terwijl ze naar links of rechts scheen te vallen maar nog voor die ladder een besluit kon nemen, stond hij er al bovenop en hield hij ze gewoon door spierkracht en zijn minieme bewegingen in evenwicht.

Dat is circus, zal je zeggen.
Neen, het waren geen metalen laddertjes van niks, maar stevige houten ladders.
Het was gratie.
En dat in beide betekenissen van het woord: genade en sierlijkheid.

Hij bewoog niet hortend of stotend, maar hij wandelde.
Ik heb dat daarna nooit meer gezien, Emmerich. Hij wandelde terwijl hijzelf hoog op zijn ladder stond.
Laat me los, Emmerich.
Ik zal ook wandelen zoals de Verlosser zei: sta op en wandel.
Laat me los!

EMMERICH TWIJFELT, HIJ WEET WAT ER ZAL GEBEUREN. TENSLOTTE LAAT HIJ LOS. TERWIJL DE LADDER VALT, DOOFT HET LICHT.

SCENE 4

VIERDE SCÈNE

DE HELFT VAN EEN LADDER LIGT OP TWEE SCHRAGEN.
OP DIE LADDER LIGT EMMERICH DIE BLIJKBAAR ONDER DE VALLENDE LADDER MET ALIBERT IS TERECHT GEKOMEN.
HIJ IS OMWONDEN MET HET TOUW VAN DE KOORDDANSERIJ, DEELS OM HEM VAST TE HOUDEN OP DE LADDER MAAR JE ZOU HET OOK ALS EEN WERKELIJK VAST-HOUDEN KUNNEN OPVATTEN.
ZIJN HOOFD IS OMZWACHTELD.

ALIBERT
Ik hoor je denken, Emmerich.
Ik hoor je denken dat ik je met de vallende ladder heb verpletterd.

EMMERICH PROBEERT HEVIG NEEN TE SCHUDDEN, DOET PIJN.

ALIBERT
Hou je hoofd stil, Emmerich.
God is al zuinig genoeg geweest met de inhoud van je hersenpan, je hoeft de gekneusde inhoud niet nog eens heen en weer te schudden.

Ik vraag je, Emmerich.
Waarom bleef je staan?
Waarom ben je niet opzij gesprongen?

EMMERICH KIJKT HEM LIEFDEVOL AAN EN PROBEERT VAST GEBONDEN ALS HIJ IS, ZIJN HAND TE KUSSEN

ALIBERT
Mijn god, Emmerich!
Ik heb bijna je rug gebroken en je wilt mij zelfs daarvoor bedanken?

EMMERICH KNIKT EN KIJKT HEM GELUKZALIG AAN

ALIBERT
Dat te veel aan geloof is de ondergang van de wereld, Emmerich.
Een gans is een gans en geen zwaan, net zo min als een bom een liefdevolle schoonmaakbeurt mag genoemd worden.

Ik heb je moeten vastbinden omdat je in de verdwazing die op mijn val volgde, je met je armen bleef wieken alsof je ten hemel wou stijgen.

EMMERICH KNIKT EN BEWEEGT ONDER DE TOUWEN MET ZIJN ARMEN

ALIBERT
Maar de hemel is bij wijze van spreken, eerder op jouw zielige kop terecht gekomen al wil ik mezelf niet met zoveel zaligheid vergelijken.

Jij had datzelfde volume aan geloof moeten opbrengen toen ik met mijn ladder ging wandelen, maar zielig als je bent wilde je een smartelijk einde.
Of moet ik nog geloven dat je op dit moment hebt gewacht?
Dat je door jouw twijfel mij onderuit zou halen.
Dat je daarvoor onmiddellijk de straf van god op die ongevulde kegel van jou wilde krijgen, om eindelijk in vrede dit tranendal te kunnen verlaten?
Wel?

EMMERICH ZEGT NIET JA OF NEEN, MAAR LAAT DE TWIJFEL BESTAAN.

ALIBERT
Jij hebt met dat geloof van jou mij aan ‘t wankelen gebracht, Emmerich.
Jij hoopte verpletterd te worden om mij een levenslang schuldgevoel in de schoenen te schuiven.

EMMERICH SCHUDT HEVIG HET HOOFD

ALIBERT
Jij wilde jezelf tot martelaar uitroepen!
Mijn falen werd jouw triomf.
Ik werd voor het gerecht gesleept omdat ik jou, door jouw eigen ongeloof, verpletterde!

EMMERICH BLIJFT HET HOOFD SCHUDDEN

ALIBERT
Je had me hoopvol moeten aankijken, Emmerich.
Je had me moeten toeschreeuwen: ALIBERT, je kunt het. Jij kunt opstaan en wandelen.
En ik had gewandeld!
Gesteund door jouw rotsvaste overtuiging was ik een teken geweest, een teken waartoe vriendschap en liefde in staat is!

Maar jij hebt me met zo’n zielige martelaarsblik aangekeken, met ogen die smeekten om een snelle en pijnloze dood, dat ik wankelde, dat ik mijn evenwicht verloor.
Niet de opgaande zon, maar jouw hels verlangen om een slachtoffer te zijn, haalde mij onderuit.

EMMERICH BLIJFT MET ZIJN GEBONDEN LIJF ONTKENNEN.

ALIBERT
Ik zou het touw moeten aantrekken rond die uitgemergelde luchtpijp van jou, je langzaam laten stikken, je een oneervolle dood laten sterven, maar ik hoor je denken!
Ik hoor je denken: ja, ALIBERT, ja, doe dat maar want dan moet ik niet terechtstaan, dan moet ik niet nadenken over mijn schuld, over mijn gedrag dat het wonder verhinderde.

Dus maak ik je los.

HIJ BEGINT HET TOUW HELEMAAL LOS TE MAKEN

ALIBERT
Ik maak je los zodat je dat zielige leven weer kunt opnemen, zodat je nog één keer getuige van mijn koorddanserij kunt zijn.
Mijn wonder, mijn poging om boven deze goorheid uit te komen, zal jou een les zijn, om je eindelijk ook eens te verheffen.

En pas op, Emmerich, ik doe dit niet uit wraak, neen, maar uit pure liefde.
Ik zal je leren dat dit touw geen gevangenis is, maar een bevrijding, dat het wonder ook voor de eenvoudigen van geest is weg gelegd.

Kom, Emmerich!
Aan het werk!

HIJ DUWT HEM VAN DE LADDER, EN ZE BEGINNEN SAMEN WEER DE CONSTRUCTIE OP TE ZETTEN ZODAT OPNIEUW EEN DIAGONALE LIJN ONTSTAAT

SCENE 5

NET ALS EMMERICH MET EEN LADDER OP ZIJN SCHOUDER DOOR HET CENTRUM LOOPT, ROEPT ALIBERT

ALIBERT
Stop!

EMMERICH SCHRIKT, STAAT ALS CHRISTUS DIE HET KRUIS DRAAGT , STIL EN KIJKT ALIBERT ONBEGRIJPEND AAN

ALIBERT
Hoe sta je daar, Emmerich?

EMMERICH PROBEERT IETS RECHTER TE GAAN STAAN, FLINKER TE ZIJN

ALIBERT
Maar neen, Emmerich.
Kijk naar mij.
Ik heb je bespot.

EMMERICH ZEER VERBAASD, HAALT SCHOUDERS OP, SCHUDT HET HOOFD

ALIBERT
Een gans is een gans en geen zwaan, Emmerich.
Ik heb je bespot.
Ik heb je beschuldigd.
Ik heb gezegd dat je een martelaar wilde zijn.
Dat je naar een snelle en pijnloze dood verlangde, dat heb ik gezegd.

EMMERICH NOG MEER VERBAASD, VINDT HET NIET ERG, PROBEERT TE GLIMLACHEN, MAAR WEET ZICH GEEN RAAD.

ALIBERT
Laat me je helpen, ALIBERT.
Laat me jouw Simon van Cyrène zijn die Jezus het kruis hielp dragen.

ALIBERT NEEMT DE LADDER ACHTERAAN VAST EN ZO LOPEN ZE VERDER NAAR DE VOORSCENE.
DAAR ZETTEN ZE DE LADDER OP ZIJN PLAATS.

ALIBERT
Klim naar boven, Emmerich. Toe.

EMMERICH AARZELEND OP DE LADDER.

ALIBERT
Nu sta je op de plaats die je toekomt, Emmerich.

Zalig de eenvoudigen van geest.
Dat heeft de heer zelf gezegd.
Ik buig voor jou.
Zal ik hotdogs halen? Ik weet je dat je gek op hotdogs bent?

EMMERICH WEET NIET WAT HIJ MOET DOEN, HOE HIJ MOET REAGEREN. HIJ SCHUDT HET HOOFD, KNIKT DAN WEER, KORTOM HIJ IS HET NOORDEN KWIJT EN GLIMLACHT SCHAAPACHTIG.

ALIBERT
Of wil je liever een hamburger?
Spreek, Emmerich. Zeg eindelijk iets.

EMMERICH SPREIDT ARMEN DAT HEM HETZELFDE IS, BLIJFT GLIMLACHEN.

ALIBERT
En doe die glimlach van je lippen, Emmerich.
Ik heb je vernederd.
Ik heb je op de ladder vastgebonden, en jij blijft glimlachen!

Ik heb je laten geloven dat ik op de slappe koord kon dansen.
Je gelooft dat je het met je eigen ogen hebt gezien.

EMMERICH BEVESTIGT HEVIG JA KNIKKEND, MET VOLLE OVERTUIGING EN NOG IETS MEER.

ALIBERT
Maar het is niet gebeurd, Emmerich!
Ik heb je omver gepraat.
Mijn hele leven heb ik mensen omver gepraat.
Ik, de schepper van de levensechte illusies!
Mijn hele leven lang maak ik de mensen wijs dat je op de koord kunt lopen, het ene eind vastgemaakt aan een ladder, het andere eind in je eigen hand.
En ze willen me graag geloven.
Ze geloven dat ze het gezien hebben.
En het was geen schitterende morgen, Emmerich, geen tegenlicht van de opkomende zon.
Zelfs bij druilregen en drukkend grijs, hebben ze het nog gezien!

EMMERICH BLIJFT KNIKKEN, WIL NAAR BENEDEN KOMEN.

ALIBERT
Blijf staan, Emmerich.
Leer die zielige onderdanigheid omzetten in mannelijke zelfverdediging.

Jouw soort sticht kloosterorden, predikt de geweldloosheid en spaart het brood uit eigen mond.
Geen kreetje van een hongerkindje of jullie verzorgen het hele dorp met gedroogvriesde drie gangen maaltijden, geen noodlijdende of hij vindt een uithuilschouder bij jullie soort.
Jullie leren Zuid-Amerikaanse bevrijdingsliederen, jullie dragen solidariteit als doornkroon.
Maar steek één vinger uit naar jullie bezit,
grijp een voetje
beledig de stam
stel de juiste vraag over jullie onvermogen tot praten
en….

ALIBERT PROBEERT EMMERICHS VOET TE GRIJPEN, HEM VAN DE LADDER TE SLEUREN, MAAR EMMERICH TRAPT, SLAAT ZELFS, HIJ WIL ZIJN POSITIE NIET PRIJSGEVEN.

ALIBERT
En jullie tonen je ware gezicht!
Jullie hemelse kledij glijdt van het schuchtere lijf,
De schapenvacht herbergt een wolf!.

Jullie tuimelen van je voetstuk!

ALIBERT SLEURT EMMERICH VAN DE LADDER EN KWAKT HEM NEER OP DE GROND.
DAAR WORDT HIJ WEER DE BANGE MAN, HIJ DUIKT IN ELKAAR, DE HANDEN BOVEN ZIJN HOOFD.

SCENE 6

NU EN DAN PROBEERT EMMERICH NOG EVEN PARTIJ TE GEVEN, HIJ RICHT ZICH OP, MAAKT ENKELE SCHUCHTERE BOKSGEBAREN MAAR ALS ALIBERT UITHAALT, KRIMPT HIJ IN ELKAAR.
HET WORDT EEN KORTE PANTOMIME VAN 2 CIRCUSCLOWNS

ALIBERT
Het is een kwestie van vallen, Emmerich.
Ja, vallen.

HIJ GAAT ONDER EEN OPGERICHTE LADDER STAAN ALSOF HIJ IN DE BUIK VAN ZIJN MOEDER ZIT

ALIBERT
Kijk, Emmerich.
Dit is de grote moeder.
We zijn in haar warme deinende lichaam groot geworden.

HIJ GAAT TUSSEN DE LADDER HANGEN, WEKT DE INDRUK DAT HIJ IN HAAR ZIT, EMBRYO, KIJKT DOOR DE LADDER NAAR BUITEN.

ALIBERT
Ik hoorde de geluiden van de overvliegende bommenwerpers, op weg naar Duitsland.
Ik rende met mijn moeder mee naar de schuilkelder.
Ik voelde haar schrik als de projectielen fluitend naar beneden kwamen.
Ik sidderde bij elke ontploffing.
Hoe moet je als embryo een gezond mens worden als je dit hebt meegemaakt?

Toen het ghetto werd leeg gemaakt was ik nauwelijks enkele centimeter groot maar ik hoorde de muziek van de paardenmolen die aan deze kant van de muur stond.
Terwijl de tanks vuurden, draaide de paardenmolen zijn rondjes.

HET BLIJFT EVEN STIL ZODAT WE IN DE STILTE DE ONHOORBARE MUZIEK TOCH KUNNEN HOREN.

ALIBERT
Het is een kwestie van vallen.
Mensen gooiden zich van de balkons om niet in hun handen te vallen.
Anderen wierpen zich uit de ramen.

Het is een kwestie van vallen.
Met zoveel vallende mensen om me heen, wilde ik uit haar lichaam vallen.

Andere kinderen zouden weggekropen zijn, maar ik wilde naar buiten.
Misschien dacht ik dat het vuurwerk boven de jaarlijkse kermis werd afgestoken.
Ik liet me vallen.

HIJ LAAT ZICH UIT DE LADDERS OP DE GROND VALLEN EN SCHREEUWT LUID.

ALIBERT
Het hele leven zou in het teken van vallen staan.
Honderden keren van de koord tuimelen voor je eindelijk enkele stapjes in de lucht kon zetten.
ALIBERT, de skywalker met het bebloede gezicht, de kapotte neus en de gebroken ribben.

Zie je deze handen, Emmerich.
Ze zijn hard geworden.
Hard van telkens weer de val te breken.

Vallen was onze familieziekte.
Oom Mikhail die van het dak door de veranda op de ontbijttafel viel.
En opa Smith die in zijn schommelstoel gevallen was omdat hij de lucht van achter de heuvelkam op zijn hoofd had gekregen.

Maar we waren tenminste vrij, Emmerich.
Los van de grote moeder, weg van de aarde, verblind door de morgenzon, maar los!

HIJ HAALT HET TOUW IN DE GROTE MOEDERLADDER VAST EN HAAKT HET ANDERE EINDE IN EMMERICHS BROEKSRIEM

ALIBERT
Maar jij hangt nog vast, Emmerich.
Dat moedertje van jou heeft je niet losgelaten.
O, ze kan zo overweldigend zijn, die moederliefde!
Je leerde laat lopen want zij liep de benen van onder haar moederlijke kont om jou op je wenken te bedienen.
Je leerde niet eens spreken want zij zei alles in jouw plaats.
En de prijs daarvoor was jullie verbondenheid zoals ze dat zo mooi noemde.

Moedertje zou zelfs in jouw plaats je buikkrampen in stinkende winden hebben omgezet zodat jouw kinderlijke darmpjes niet eens moesten werken om die zee aan moedermelk te verteren.

Moedertje besprak al haar geheimen met jou, en bij elk geheim spande ze het touw aan, want je losmaken zou ze als een verraad beschouwen.

Moedertje koloniseerde jouw gedachten, bracht je ontbijt op bed, fezelde terwijl de andere kinderen jaloers toekeken.

En ze omspon jou met haar zoete woordjes, haar kleine prins, haar ridder , haar miniatuur tovenaar, haar reservehart, haar alles.

En nu en dan vierde ze het touw om je de indruk van vrijheid te geven, maar als je even haar schaduw verliet, snokte ze met een moederlijke vermaning haar jochie weer naar zich toe.

En kwam er eens een prins of prinses al dan niet op het witte paard dan werd hij met de zonden van Israël overladen zodat zij rein en propertjes bleef en de boze buitenwereld voor elke neurose van jou verantwoordelijk was.

INTUSSEN IS EMMERICH HELEMAAL VASTGEBONDEN MET HET TOUW.

ALIBERT
Alleen wie in de lucht kon lopen, mocht je goedkeuring wegdragen.
O die fantastische Verlosser die de zwaartekracht van jouw moederlijke net zou dragelijk maken.

En jij zou als bruidsjonkertje het mystieke huwelijk tussen die Heiland en de grote moeder mogen bijwonen.
Witte bloemetjes strooide je op hun pad.
Jij mankepoot en zwijgebek.
Het sloepje voor altijd verankerd aan die romantische huwelijksboot.

Maak je nu maar los, Emmerich!

ALIBERT VERLAAT DE SCÈNE

SCENE 7

EMMERICH PROBEERT ZICH LOS TE MAKEN, DAT IS NIET ZO MOEILIJK, HET TOUW VALT NOGAL VLUG VAN HEM ZODAT HIJ WAT HULPELOOS STAAT ROND TE KIJKEN EN ZONDER GELUID OP ZIJN MAMA ROEPT.
TENSLOTTE BEGINT HIJ HET TOUW WEER OM ZICH HEEN TE WIKKELEN EN KRUIPT HIJ DICHT BIJ DE GROTE MOEDERLADDER.

DAT KAN IN STILTE OF MET ERG LUIDE HEDENDAAGSE MUZIEK.

HIJ ZOU LIEFST IN DAT MOEDERLICHAAM TERUG WILLEN, MAAR HET TOUW ZIT AAN DE BUITENKANT VAST EN MAAKT HEM DE TERUGWEG ONMOGELIJK.

ALIBERT IS BIJNA ONMERKBAAR TERUG GEKOMEN EN KLIMT OP DE ANDERE LADDER EN BEKIJKT VANDAAR HET TAFEREELTJE.

ALIBERT
Heb je ‘t koud, Emmerich?

EMMERICH ZOEKT VANWAAR DE STEM KOMT, VINDT NIET DADELIJK DE SPREKER, ALSOF ER EEN STEM UIT ‘DEN HOGE’ VOOR HEM KLINKT.
DAAROP SPEELT ALIBERT IN EN HIJ BEGINT MET EEN OVERPLECHTIGE STEM TE PRATEN.

ALIBERT
Of je’ t koud hebt, Emmerich?

EMMERICH SCHUDT KNIKT HEVIG JA, EN GAAT NOG DICHTER BIJ DE MOEDERLADDER KRUIPEN.

ALIBERT
“Hij kreeg een droom en zag een ladder die op aarde stond waarvan de top tot in de wolken reikte.
Langs de ladder gingen Gods engelen op en af.”

Genesis, hoofdstuk 28, vers 12.

EMMERICH KIJKT NAAR ALIBERTS LADDER DIE NU (IN ZIJN GEDACHTEN) HELEMAAL IN EEN FEL WIT, GOUDEN LICHT KOMT.
VOL ONTZAG VALT HIJ OP ZIJN KNIEËN EN DRUKT HIJ ZIJN GEZICHT TEGEN DE GROND.

ALIBERT
Denk jij nu werkelijk dat god op al die mannenkonten zit te wachten?
Bedek die kont van jou, Emmerich!

EMMERICH VOELT, HIJ DENKT DAT ZIJN BROEK IS GESCHEURD, HIJ BUIGT OPNIEUW, DE HANDEN OP ZIJN BILLEN.

ALIBERT
Staat er nergens in de heilige boeken dat God een afschuw heeft van al dat gebuig, dat hij na al die eeuwen die konten beu is, en dat men vanaf deze dagen zijn kont met een heilig tapijtje moet bedekken, tenslotte is God ook maar een mens en al zullen er wel bevallige achterwerken tussenzitten, de soort die ter aarde buigt is niet dadelijk uitverkoren om in zijn blote kont aan de hemelse sferen deel te nemen, vandaar mijn langgerokte engelen.

Het eerste charmante billenpaar mag zonder boetedoen de eeuwige zaligheid in, ach, zegt god, als ik aan de tuin van Eden denk, dat eerste stel dat ongegeneerd tussen de leeuw en het lam lag te rollebollen.

Emmerich, heb jij al gerollebold?

EMMERICH KIJKT VERSCHRIKT OP, NOG ALTIJD BEIDE HANDEN OP DE BILLEN.

ALIBERT
Of jij al gerollebold hebt, Emmerich, ik heb de mens niet voor niets lief gehad, en in plaats van al die mannenkonten zag ik liever een bevallige stukje porno zoals jullie dat noemen, maar dan niet het gehijg en gezucht dat in nachtelijke uren via de beeldbuizen op jullie wordt los gelaten, neen, het werkelijke rollebollen is een kunst, Emmerich.
Het heeft zelfs niets met dat ding tussen je benen te maken, die achteruitgeschoven slurf , maar alles met vallen.
Liefde, Emmerich, dat is vallen.
Ach ja, je hebt elkanders armen, dat klinkt mooi maar het is een ver begin.
Vallen, in de diepte zoals de Soufi’s na een nacht draaien zichzelf in de zon hebben geboord en daar blijven vallen.

Ben jij al eens in de zon gevallen, Emmerich.
De gelukkigen op aarde vallen met hun gat in de boter denken ze, maar wie werkelijk het rollebollen liefheeft, moet zich rond maken, vandaar het draaien van de soufi’ s of van de kleine kinderen op de speelplaats, ze draaien zich tot ze in de zon vallen en niet dat lullige ventje op de maan, maar het schepsel in de zon zijn, Echnaton, om maar iemand te noemen.

Dat is rollebollen, Emmerich.

Ik kende een man, of was het een vrouw, of beiden, kortom ik kende een wezen.
En dat wezen woonde in de Chinese keizers, in Xuande, Chengua, Jiajing, Tiashune, Qianlong, maar ook in de kinderen die hun papieren vliegers oplieten, in de boeren die met gebogen rug op de rijstvelden werkten, en in de mooie vrouwen die de verfijnde theeceremonie vlekkeloos konden uitvoeren, maar ook in de baard van de profeet, in de pluimage van Raphael, onder de voetzolen van Jezus die al weldoende rondging, hij was bij de ministerraad en de vakbondsafgevaardigden, hij zat te zuchten in de gevangenissen en te juichen in de voetbalstadia, hij had aids en honger, maar hij was tegelijkertijd het zuivere bergwater, de lauwe melk en de honing die het gehemelte streelt en de vingers zo zalig plakken laat, hij was bij het mekkeren van de schapen, het gisten van het brood en het kreunen van de dakbedekking onder de zomerzon, kortom hij, zij of allebei was het al-wezen.

EMMERICH BEGINT WEER TE BUIGEN, HANDEN OP DE BILLEN

ALIBERT
En het al-wezen vraagt die gymnastiek niet, want al dat verdomde lichaamsgetril zal nog eens de wereld uit balans brengen, en leg dat maar eens uit dat je tegen een meteoriet bent aan gesmakt uit religieuze motieven!

En dat is nog niets, het al-wezen beseft dat er jacht op hem wordt gemaakt.
Dat de bange mensen in hordes voor hun veiligheid opkomen terwijl ze elkaar kapot roddelen en de mooiste stukken land vol huizen met te grote garages bouwen.

Dat drie auto’s vier televisies en twee homecinema’s een serieuze bron van zorgen en rijkdom kunnen zijn, en als is het al-wezen graag in het diepe gebrom van de zestienklepper, al valt het voor de zwierige lijn van de sportwagen, het al-wezen beseft dat het niet meer om hem of haar is te doen.

Het gaat om de dure driedubbele ramen, en niet meer om het licht dat erdoor valt en elk moment van de dag de kamer koestert met zijn lange zoekende vingers.

Het al-wezen schrikt niet van wat wij al eeuwenlang van hem of haar hebben gemaakt, de dondergod, de almachtige, de got sei mit uns, en Dieu le veut, en in naam van Allah.
Al evenmin schrikt het al-wezen van de hompen vlees die wegens van zijn door mensen uitgevonden namen de lucht invliegen, hij kent ons, hij is niet de vader noch de zoon of de heilige geest.
Hij is ons hoofdkussen, en de kussen op ons hoofd en iets lager, en nog iets lager, ja zelfs daar, ook daar is hij, al proberen we dat al eeuwen te verdoemen, wij de primitieve alligatorstammen.

Hij eist geen offers, noch minder moeten wij hem navolgen of leven volgens zijn heilige geschriften die tenslotte ook maar mensenwerk zijn, hij vraagt gewoon om hem te vinden, om eindelijk eens rond te draaien, ja Emmerich draai! Draai, draai!

EMMERICH IS UIT ZIJN TOUW GEDRAAID EN PROBEERT STUNTELIG ROND TE DRAAIEN.

Maar denk niet te veel aan je eigen as, Emmerich, maar draai met de zon mee, met de aarde en de maan en de sterren -mijn god nog even en ik word tot goeroe uitgeroepen- maar tenslotte is al dat gedraai het rollebollen van het al-wezen.

EMMERICH STAAT STIL, DUIZELIG ALS HIJ IS, WAGGELT HIJ DOOR DE RUIMTE EN VALT EN BLIJFT UITGEPUT LIGGEN.

Emmerich!
Blijf liggen.
Doe nu eens eindelijk wat je moet doen als je gevallen bent.
Blijven liggen.
En janken of klaarkomen, ‘t maakt allebei akelig lawaai.
EMMERICH PROBEERT GELUIDLOOS LAWAAI TE MAKEN.

Janken met je ziel, Emmerich, met dat stuk van het al-wezen dat verfrommeld in ons te rotten ligt want zelfs met de diepvries aan in ons binnenste blijft het niet meer goed.

Het zit zoals een blinde mol in ons te graven, tot het uitgeput zichzelf verfrommelt, verdroogt, en wij het met de resten van de rijke maaltijden mee uitkakken.

Kom ma, die navelstreng heb je nu niet meer nodig.
Ik hang hem aan de vaderlijke kant van de schepping.
Ik weet het moeder, dat is gevaarlijk, die vaderlijke kant, nog gevaarlijker dan de uwe, en hun rollebollen heeft bloederige gevolgen, ik weet het, maar het is nu eenmaal nodig om het touw te spannen.

Het touw tussen ma en pa, en daar moet en wij over lopen, slecht of goed weer, een grijze morgen of tegenlicht, het zal ons lukken.

Als je bent uitgerust, klim dan op de ladder, we gaan eraan beginnen!

HIJ HAAKT HET TOUW AAN DE ANDERE LADDER EN RAAPT EMMERICH OP.

SCENE 8

TERWIJL EMMERICH OP WEG IS NAAR ZIJN LADDER, ROEPT ALIBERT

ALIBERT
Emmerich!
Emmerich de activiteit van jouw oren is omgekeerd evenredig met die van je mond.
Je hoort te veel en zegt te weinig!
Ik heb je met mijn woordendiarree ondergescheten, en dan zou je denken dat zoveel heiligheid en geestelijke visie, dat zoveel visioenen je zouden doen steigeren, zoals een wild paard dat geen berijder duldt .
Of laten we bij een ezeltje blijven dat wel de Heiland op zijn rug verdraagt, maar met al dat gejuich langs de weg nog eerder dan zijn meester de balken van het kruis in zijn stem kon leggen.

Ik weet het, het is beeldspraak, en dat veronderstelt niet alleen een gretig oor maar ook nog een verbinding naar de grijze massa.

Vergeef me Emmerich, ik deed het niet met opzet.
Het was niet met voorbedachte rade.
Het was zoals een buikkramp, een overdaad aan licht, een epileptische reactie van de moe getergde en onvolkomen ziel.

Het komt uit mij en was ik een echte bedrieger dan zou ik zeggen dat niet ik maar hij die mij leidt mij spreken liet, maar er is niemand.

Misschien is het jouw stilte die om een woordenbrei vraagt, wellicht is mijn bevlogenheid een tekort aan matigheid of onvermogen mezelf te analyseren.

Ik ben een profeet zonder god.
Ik heb zelfs geen aardse held of inspirator.
Ik heb het op mijn opvoeding geschoven, maar eens je de zestien voorbij bent, heb je zelf genoeg stuurkracht om je koers te corrigeren en open zee te kiezen.

Ik meende ook elk woord zoals de componist muziek schrijft die hij daarna met het orkest tot leven brengt en dan verrast is om zoveel complexiteit die hij onder controle dacht te hebben, maar die langs alle onvermoede kanten naar de luisteraars kruipt.

Terwijl ik door de trance van mijn gedachtendraaien bevlogen ben, verrassen de vondsten mij en zie ik tot mijn ontzetting dat ze een gewillig oor vinden.
Ik probeer me onderuit te halen, lach met mijn eigen woordenstapels, maar hun vleugelslag is sterker dan mijn verlangen naar vaste grond onder de voeten.

Ik weet het, elke stadsprofeet is lachwekkend. In zijn eigen woestijn denkt hij een vox clamans te zijn, een roepende, maar dat is ook de drenkeling die om hulp schreeuwt of de minnaars die in hun wederzijdse extase hun zwaartekracht verliezen.

Je beseft dat je zot maar ook machtig bent, dat je mits een beetje voorbereiding je de mensen uit hun hokken kunt halen, dat je ze gewoon vlaggen in hun handen moet duwen en ze zullen roepen om meer.

Ik weet het dat de lammen zullen opstaan, dat de diepbedroefden hun glimlach hervinden, dat de wondes van de melaatsen zullen helen en zelfs de dode vriend uit het graf zal komen.
Want de stadsprofeet was zelf een lamme, de meeste dagen wordt hij door diepe droefheid overmand, en zijn lichaam is een en al wonde terwijl hij voor de mensen een dode is, afgeschreven van de rol.

Hij weet dus waarover hij spreekt, en of het nu echt gebeurt, of het de kracht van de goochelaar is, het doet er niet toe want zijn publiek is er rotsvast van overtuigd dat het inderdaad allemaal heeft plaats gevonden.

Zelfs als hij al die krachten een halt toeroept en in de walvis onderduikt, zal hij zijn stem weer in de duisternis een verhaal over de diepte laten vertellen, en het duurt niet lang of ze vinden hem terug, en hoe hij ook roept dat hij de minsten der minsten is, ze zullen hem op de schouders dragen en…een week later verraden en aan het hout timmeren.

En jij, zwijgende oorschelp, jij gelooft dat hij op de slappe koord kan dansen, dat hij zich zelfs boven de koord kan bewegen zoals de leerlingen hun jezus over het water zagen lopen.
En als ik dan mijn kunsten de deur wijs dan wacht er mij alleen nog de stilte van de totale verlatenheid want de vrienden hebben het op een lopen gezet nu ik geen succesnummer meer ben en ik hun toekomstige carrière alleen maar kan schaden.

Wat moet ik doen, Emmerich?
Spreken helpt niet en zwijgen is ook geen oplossing.
O; ja!
Emmerich luister.
Je kunt mij redden.
Wil je dat?

EMMERICH KNIKT ZEER OVERTUIGEND JA

ALIBERT
Ik kan zwijgen als jij begint te spreken.

EMMERICH KIJKT ONTZET

ALIBERT
Het hoeft niet dadelijk de redevoering van Brutus te zijn en noch minder verwacht ik de biecht van een gekwelde ongelukkige.
Zeg gewoon dat je ‘t begrijpt, dat je ‘t niet erg vindt, dat je je best amuseert maar er geen gevaar is voor verdwazing.

Dat is alles.
Enkele woorden zijn voldoende.
Zeg: ik begrijp het, ALIBERT. Ik snap wat je bedoelt. Ga nu maar rusten.

LANGE STILTE. WE ZIEN ALIBERT KOKHALZEND MOEITE DOEN, MAAR DAN SPRINGT HIJ VAN ZIJN LADDER EN LOOPT HIJ HEEL VLUG WEG.

SCENE 9

ALIBERT WIL EMMERICH ACHTERNA LOPEN, MAAR STOPT HALF WEG, KIJKT NAAR HET TOUW TUSSEN DE TWEE LADDERS EN SCHIJNT ZICH IETS TE HERINNEREN.

ALIBERT
Tenslotte is ALIBERT een vrouwennaam.
Ja, al vond ik hem altijd heel mannelijk klinken.
Waarschijnlijk kwam dat door de combinatie van ali en son, iets mannelijker kan ik mij moeilijker voorstellen.

Maar er is dus ook de vrouw.

Er zijn dagen dat ik helemaal een vrouw ben.
Dat mijn hemd strak rond mijn borsten spant en ik er niet van zou opkijken dat ik in verwachting zou zijn.
Die tweedeling moet waarschijnlijk nog een naam krijgen.
Al staat er al in Genesis, in het scheppingsverhaal: “man EN vrouw schiep Hij hen.”

Dat is altijd aardig weggemoffeld.
Het was duidelijk dat hij met de man Adam bedoelde en Eva de naam vrouw kreeg.
Maar als je de oorspronkelijke teksten bestudeert staat er wel duidelijk dat hij hen beiden man en vrouw schiep. Edam en Ava, dat kon net zo goed.

AL PRATEND HEEFT HIJ EEN G GROTE WASMAND AANGEZEULD EN BEGINT HIJ NU OP HET TOUW, DE WASDRAAD, ALLERLEI KLEDINGSTUKKEN OP TE HANGEN.

ALIBERT
De meeste vrouwen hebben hier een hekel aan.
Ik niet.
Ik heb er altijd van gehouden.
Ik doe het ook langzaam, alsof ik een kunstwerk maak.
Dat zal waarschijnlijk al zijn uitgevonden, was-art, maar ik weet bijna instinctief de plaats van elk stuk.
Neen, niet elk stuk naast elkaar.
Dat is amateurisme.
Neem nu dit jek.
Ik hang het bij de mouwen op, mooi in het midden.
Vaders thuiskomst.
Tenminste bij een licht zuiderbriesje.
Bij een zuidwester is het eerder de vlucht uit de tuin van Eden, en bij een strakke Noordenwind of na een lichte vriesnacht heeft vader de ziekte van Becherev, een vergroeide ruggengraat.

Je kunt studentikoos met bustehouders en slipjes aan het werk, maar die tijd heb ik achter mij gelaten.
Ik hang hier een hemd bij de mouwen.
Alsof ze elkaar een handje geven.
En ook aan de andere kant.
Ook daar arm aan arm.
Wat denk je?
De heilige drievuldigheid.
Zo heb ik mij als kind dat mystieke raadsel voorgesteld.
Drie wapperende godheden in de avondwind, de geest waait waar hij wil, en toch zijn ze één groot geheel, een siamese drieling dus.

Ze houden hun goddelijke armen gestrekt omdat ze dan groter lijken.
Om meer liefde te kunnen geven.
Ja, dat hebben wij ervan gemaakt, maar het is gewoon om groter te lijken, om indruk te maken, om het mysterie te vergroten, zoals dat hoort bij mysteries.

NU HANGT HIJ AAN DE LINKERKANT HET TUINPAK VAN EEN JONGEN EN AAN DE ANDERE KANT DE JURK VAN EEN MEISJE, ECHTER ZONDER DE ARMEN TE VERBINDEN, GEWOON ZOALS HET MEESTAL GEBEURT, OP EEN KLEINE AFSTAND VAN DE DRIEVULDIGHEID.

En dan daarnaast dit tuinpakje.
Dat is de zoon na een dag in de palestijnse modder.
Je ziet het, ‘t is al een flinke jongen.

En aan de andere kant…

HIJ BEKIJKT HET ZWIERIGE JURKJE…

Ja, nu hebben we een probleem.
Nu moeten we even ons bijbelboekje te buiten gaan.
Alhoewel.
Er staat alleen maar dat hij zijn eniggeboren zoon naar de aarde stuurde en over het meisje wordt er met geen woord gerept al wordt er ook niet uitdrukkelijk gezegd dat zij er niet bij was.
Ik kan me voorstellen dat die nederige stille timmerman toch ook wel eens iets buiten keukenkasten en stoelen, aan de schepping wilde bijdragen.
En wat moet zo’n timmermanskind zonder zusje?
Kon hij zijn handen niet van de klei houden om er duifjes van te maken en ze dan als levende duif de lucht in te sturen.
En dan die Palestijnen maar denken dat ze op kleiduiven schoten terwijl ze als bloederige prakjes naar beneden dwarrelden, maar dat zijn ze in die streken intussen wel gewoon geworden.

HIJ BEKIJKT ZIJN SCHEPPING.

Hier breng je dus het mysterie naar de aarde, en voor een mysterie is een touw, een wasdraad, net zo dienstig als het hoofd van een eremiet in de woestijn.
Dat is het mooie aan een mysterie.
Je kunt het overal aan ophangen.

HIJ GAAT ONDER HET JEK STAAN EN STEEKT ZIJN ARMEN IN DE OPGEHANGEN MOUWEN .

Ik ben nu de zoon.
Niet de kleine jongen, die hangt rechts van mij.
Maar de goddelijke zoon, al zou je in het midden ook wel de vader kunnen verwachten, of wellicht de geest die zoon en vader met elkaar verbindt.
Maar laten we het bij de goddelijke zoon houden.
Hij is deze houding aardig gewoon.
Hij hing niet alleen op het kruis.
Hij was het kruis.

Kan het een beetje meer goede vrijdag zijn?

DE LICHTEN WORDEN AANGEPAST, EEN BEETJE GEROMMEL IN DE VERTE MAG ER OOK BIJ.

Nu verwissel ik mijn vader en de geest voor de goede en de slechte moordenaar.
Aan mijn rechterzijde de goede, uiteraard, en aan de linkerzijde…juist.
Op de uiterste hoeken zie je nu de jonge Johannes en aan de andere kant, Maria Magdalena.

Ik kende een man die dadelijk na kerstmis al aan zijn Jezusrol voor het passiespel begon te oefenen.
James Brooks heette hij, en dat hij Brooks heette heeft niets met dit wasgoed te maken maar is gewoon een aardige coïncidentie zoals het hele leven uit aardige en vooral onaardige coïncidenties is samen genaaid.

Vanaf Driekoningen liet James zijn baard en snor groeien.
En niet alleen friste hij zijn geheugen op en herlas hij zijn tekst -na 32 jaar wist hij elke komma staan, elk kreuntje vond zijn weg, elk gebaar schoot als een doornloot uit zijn lijf, -maar ook verdiepte hij zich in het mysterie van de goddelijke zoon die een slavendood zou sterven.

Ik geef het toe.
Deze constructie is niet van mij maar van John Brooks, want het mocht nog maar februari zijn of daar hing hij tussen de goede en de slechte moordenaar aan de wasdraad.
Hij liet er zich door zijn vrouw vastketenen met de handboeien van het Sannehedrin.
Bij weer en wind riep hij Lama lama sabactani, wat dat verder ook wilde zeggen, het stond nu eenmaal zo op papier, en hij keek aandachtig naar de goede moordenaar die vandaag nog met hem in het paradijs zou zijn terwijl hij de kwade -meestal zijn met verf besmeurde behangershemd- geen blik waardig gunde.

Als het regende kwam zijn vrouw hem rond halfvijf verlossen en bij droog weer wilde hij tot half acht blijven hangen.

Wat deed hij daar?
Hij dacht na.
Hij schudde de oude mens van zich af.
Hij boette voor zijn zonden van het voorbije jaar.
Voor de nachten met Anthony, de kapperszoon, de namiddagen met Mary, de dominees’ vrouw, de vloeken op oudejaarsavond en de openbare zedenschennis na een nachtje stappen als hij tegen het gemeentehuis de landkaart van Michigan piste.

Maar elke dag eens het drie uur werd, was hij de man op het kruis en riep hij tegen de jonge Johannes: zoon ziedaar uw moeder, en bij afwezigheid van moeder nam hij even Maria Magdalena voor moeder Maria en zei hij: vrouw, ziedaar uw zoon.
En toen die adoptiekwestie was geregeld en de soldaten al om zijn kleren dobbelden, zei hij dat hij dorst had en bij het slagen van de kerkklok, het is volbracht, en bleef hij tot kwart over drie voor dood hangen.

Begin maart kwamen er al mensen door de haag naar zijn steeds vorderende repetities kijken.
Was in februari het is volbracht nog maar een zinnetje waarmee net zo goed het einde van de afwas kon worden afgekondigd, nu werd het een steeds zwaardere afsluiting van een levenstaak waarvan de verlossing van de mensheid het hoofddoel bleek.

Maar het laatste jaar van zijn leven kreeg de kappersvader er genoeg van, ja zijn zoon mocht dan wel voor de mannen zijn, maar die ouwe komediant zonder centen zou nooit voor een goede bruidsschat kunnen instaan terwijl de dochter van de dominee, lelijk als de nacht zonder sterren, met brullende zuidwester en gietende regen, op een stevige erfenis langs vaders kant kon rekenen.
En omdat de dominee dat zelf ook vond en hij er genoeg van had dat zijn eega met Jezus voosde, sloten die twee een verbond.
Zij speelden in het passiespel toevallig ook Caïphas en Pilatus.

Ze zorgden ervoor dat Johns vrouw die voor de bloemen in de kerk zorgde, in datzelfde gebouw -per ongeluk- werd opgesloten zodat John-Jezus tot in het donker aan zijn wasdraad bleef hangen en hij toen twee lichtende fakkels zag opduiken en daaronder Caïphas en Pilatus in vol ornaat.

Ze wilden hem alleen maar bang maken, hem eens goed de les leren, hem voor altijd van die dubbele zedeloosheid genezen, maar wisten zij veel dat hij net die dag, na de moter van zijn Ford te hebben schoongemaakt, in een met benzine en spiritus doordrenkte jek hing te lijden dat bij het eerste vonkje van de goedkope tuinfakkels vuur vatte waarop de hele wasmand aan zijn voeten mee de fik in ging, al de nylon voetbaltruitjes van de metallo’s zorgden voor een hevige steekvlam zodat ook de goede en de slechte moordenaar en zelfs Johannes en Maria Magdalena, na al die uren kurkdroog, voor heilige tongen zorgden.

HIJ BEVRIJDT ZICH UIT HET JEK.

Er was dat jaar geen passiespel.
Er was er een geweest, dat wel.
De Geest waait waar hij wil.
De zoon van de kapper en de dochter van de dominee zijn gehuwd, een sober feest waarvoor hun vaders even uit de gevangenis mochten.

Maar voor Jezus zelf was het te laat.
Misschien is hij verrezen en heeft hij zich als Emmerich vermomd, geslagen met stomheid.

EMMERICH HEEFT STIEKEM HET HELE VERHAAL MEE BELUISTERD EN IS TELKENS IETS DICHTERBIJ GEKOMEN.

De was is droog, Emmerich, haal hem eraf.
Onze passie zal zich in hogere sferen moeten afspelen.

EMMERICH BEGINT DE WAS VAN HET TOUW TE HALEN.

SCENE 10

EMMERICH IS OP WEG NAAR ZIJN LADDER.

ALIBERT
Emmerich!
Emmerich wat ben je van plan met dat wasgoed?

EMMERICH BLIJFT STAAN, ZET DE MAND NEER EN WIJST NAAR ACHTER.

ALIBERT
Emmerich, voorzichtig.
Dat zijn mijn dramatis personae van daarnet.

EMMERICH KNIKT

ALIBERT
Weet jij wat dramatis personae zijn?

EMMERICH KNIKT EN WIJST MET ZIJN KIN NAAR DE MAND.

ALIBERT
Ik dacht dat het wasgoed was.

EMMERICH KAN NIET GOED VOLGEN, HIJ NEEMT DE MAND OP EN KIJKT ER AANDACHTIG IN.

ALIBERT
Wel?

EMMERICH HAALT NA EEN TIJDJE ZIJN SCHOUDERS OP.

ALIBERT
Vraag het ze. Vraag of ze wasgoed zijn of mijn dramatis personae van daarnet. Toe, vraag het gewoon.

EMMERICH KIJKT WANTROUWIG NAAR ALIBERT, HIJ BEGINT DE LIST TE BEGRIJPEN.

ALIBERT
Je vraagt gewoon: beste aanwezigen in deze wasmand, zijn jullie wasgoed of heb ik met dramatis personae te doen.

EMMERICH GLIMLACHT SCHAAPACHTIG EN GAAT OP ZIJN KNIEËN BIJ DE MAND ZITTEN.

ALIBERT
Goed zo, en nu …”Beste aan-wezi-gen in de-ze was-mand…

EMMERICH DOET ALSOF HIJ WIL BEGINNEN SPREKEN MAAR KIJKT DAN VERBAASD NAAR DE INHOUD VAN DE MAND.
HIJ MAAKT EEN GEBAAR DAT DE INHOUD SLAAPT EN ALIBERT DUS STIL MOET ZIJN.

ALIBERT

Wat zeg je?
Oh, ze…slapen?
Ja, na zo’n vermoeiend optreden.

ALIBERT WIL VERDER GAAN, MAAR EMMERICH HOUDT HEM TEGEN, HIJ WIJST OP HET BOVENSTE KLEDINGSTUK, HET TUINPAKJE VAN HET JONGETJE.
HIJ NEEMT HET TUINPAKJE VOORZICHTIG VAST EN LEGT ZIJN OOR TEGEN DE PLAATS WAAR HET HOOFD VAN HET JONGETJE KON ZIJN.
HIJ KNIKT ALSOF HET JONGETJE HEM IETS IN ZIJN OOR FLUISTERT.

ALIBERT
Is Johannes nog wakker?
Heeft hij een kwade droom gehad?
Droomde hij dat zijn vriend en heer als een slaaf is gecrepeerd, en dat hij nu bang is in het donker?

EMMERICH KNIKT.
HIJ WIEGT HET KIND IN ZIJN ARMEN.

ALIBERT
Verdomme, Emmerich, ik wist niet dat er een moeder aan jou is verloren gegaan.
Weet je wat, zing een slaapliedje voor Johannes.
Leg hem voorzichtig boven op de anderen en zing een liedje.
Dan weet hij dat het maar een boze droom is geweest.
Als hij dan straks wakker wordt, kunnen ze samen gaan vissen op het meer.
Zing een liedje, Emmerich.
Nu zijn vriend er niet meer is, moet jij voor hem zorgen.

EMMERICH LEGT HET JONGETJE VOORZICHTIG TERUG IN DE MAND, LEUNT GEKNIELD TEGEN ZIJN VOETEN EN ZINGT GELUIDLOOS: WE ZIEN ZIJN MOND OPEN EN DICHT GAAN, WE ZIEN ZIJN MIMIEK: SLAAP KINDJE, DAARBUITEN LOOPT EEN SCHAAP, ZINGEN.

ALIBERT
Dat is perfect, Emmerich.
Dat slaap kindje slaap verdrijft zijn boze dromen.
En nu hij dat schaap daarbuiten ziet lopen, weet hij dat alles weer helemaal in orde is.
Hij zal straks wakker worden en het graf leeg vinden.

Melig, maar mooi.
Kan het ietsje luider zodat ik ook mee mag genieten?
Ik heb ook vaak boze dromen.
De mensen willen dat ik op een slappe koord ga lopen en dat ik mijn vriend onderwijs in diezelfde kunst.
Dat is een boze droom, Emmerich.
Als jij nu een beetje luider zingt, dan weet ik dat het een droom is, dat we straks wakker worden en samen naar de bowling kunnen gaan.
Of zullen we gaan schaatsen?

HIJ RAAKT HET TOUW AAN, KIJKT VERSCHRIKT NAAR DE LADDERS.

Zing dus een beetje luider, Emmerich want dit voelt echt als een touw.
En die ladder waaraan het vast zit, lijken verdomd veel op echte ladders.
Weet je wat dat betekent, Emmerich?
Als dit geen boze droom is, moet ik zo dadelijk het touw op omdat jij in al je onnozelheid denkt dat ik over die koord kan lopen en wat nog erger is, dat jij denkt ooit hetzelfde te kunnen doen.

Daarom zing een beetje luider, dan zal het touw vervagen, en een liaan in een oerwoud zijn.
De ladders worden prachtige bomen uit het regenwoud.
En ik ben Tarzan en kom je redden net voor je door een koloniaal in de fik wordt gestoken.

Zing, Emmerich.

HET BLIJFT EVEN STIL EN DAN HOREN WE HEEL HEES MAAR DUIDELIJK EMMERICH TERWIJL HET LICHT LANGZAAM DOOFT

EMMERICH
…slaap kindje slaap…
daarbuiten…loopt…een schaap.

ALIBERT
Emmerich!
We zijn in het regenwoud.

ALIBERT SLAAKT EEN LUIDE TARZANKREET.

ALIBERT
Ik kom je verlossen van de uitbuiters, Emmerich.
Jij zult Tarzans’ zoon zijn.

VAN OP DE LADDER SPRINGT HIJ RICHTING EMMERICH

BLACK OUT

ELFDE SCÈNE

ZE BEVINDEN ZICH NU BEIDEN ONDER EEN CONSTRUCTIE DIE DOOR BEIDE LADDERS WORDT GEVORMD.
ZE HANGEN IN HET MIDDEN VAN DE CONSTRUCTIE AAN HET TOUW, STEUNEND OP EEN BOL DIE FOUCAULTS SLINGER KAN VERBEELDEN.
ALS HET LICHT WEER AANGAAT, ZWIEREN ZE NET RICHTING TOESCHOUWERS, ZE GILLEN, ALIBERT LUID, EMMERICH GELUIDLOOS.

ALIBERT
Vanaf vandaag heet hij Jean Bernard Leon, Emmerich!
Ter ere van Jean Bernard Leon Foucault, wiens slinger wie op dit ogenblik in de wildernis uitproberen.

Wildernis?
Zei ik werkelijk wildernis?

EMMERICH KNIKT HEVIG, ALIBERT SPRINGT VAN DE SLINGER EN REMT HEM ONMIDDELLIJK AF.
EMMERICH BLIJFT ER VERBAASD OP STAAN.

ALIBERT
Waar ligt die wildernis, beste Jean Bernard Leon?
Aan mijn Tarzan-gestalte te zien bevinden wij ons toch pal op de evenaar?

EMMERICH KNIKT, ZEER OVERTUIGD.

ALIBERT

Tenzij wij hem zelf in beweging brengen zoals we daarjuist deden is een slinger van de heer Jean Bernard Leon Foucault hier totaal misplaatst.
Kijk me niet zo aan, Emmerich Jean Bernard Leon.

Zullen we een beetje natuurkunde in die dwerghersens van jouw wakker schudden?

EMMERICH SCHUDT ZELF MET ZIJN HOOFD, HIJ BLIJFT ECHTER EVEN ONBEGRIJPEND KIJKEN.

ALIBERT
Hij zal slingeren, dat wel. Maar roteert hij ook?
Zullen we zoals aan de Noordpool, heen en weer slingerend, een kring beschrijven, eens in de 24 uur.
Heen en weer slingerend beschrijven we een kring omdat de aarde draait en wij dus bijgevolg meedraaien?

Ja, dat zullen we, Jean Bernard Leon.
Maar naarmate we afzakken naar de evenaar zullen we steeds minder roteren om werkelijk helemaal stil te staan eens we ons op die evenaar bevinden.

Stil.
Eindelijk geen rotatie meer, het gehijg en geduw van de planeten ligt achter ons.
We kunnen ons als kinderen heen en weer laten schommelen, maar we blijven puntgaaf boven onze eigen as.

Hebben we in Parijs nog 32 uur nodig om een volledige kring te beschrijven, hier op breedtegraad nul, nul komma nul uur, minuten en seconden.
We schommelen steeds in dezelfde baan naar voren, en steeds in dezelfde baan naar achter.
Met een beetje fantasie komen we in een perpetuum mobilum terecht, en zullen we, eens in beweging, eeuwig schommelen op de evenaar, Jean Bernard Leon.

EMMERICH SPRINGT BANG VAN DE BOL EN HOUDT HEM DAN MET ZIJN HAND ANGSTVALLIG STIL, HIJ WIL NIET IN DIE EEUWIGE SCHOMMELING TERECHTKOMEN.
DAN DEINST HIJ ACHTERUIT.

ALIBERT
Begrijp je nu waarom de pinguïns op de zuidpool er zo kwakkelend bijlopen?
Ze zijn zot gedraaid.
Het zijn, samen met de eskimo’ s de Soefi’ s avant la lettre.
Wij wijsheid zoekt moet op de polen zijn, maar wie voor rust kiest, haaste zich naar de evenaar.

Daarom hurken de bewoners van deze streken onder een boom en kennen zij de kunst van het palaberen terwijl de westerlingen en de oosterlingen zich te pletter haasten om hun kringetjes vol te maken, onvoldaan als ze zijn over de rustgevende heen en weer beweging van de tijd, de tiktak in onze hersenen; de biologische klok hebben ze geforceerd tot een verbrandingsmotor die rondjes draait om zijn kleppen en daarna de wielen in beweging te zetten.
Het is de uitvinding van het wiel die de mens de das heeft omgedaan!

Alleen kleine kinderen weten hoe zalig het is te schommelen, en opa Smith.
Het is geen schrik, noch minder berusting, maar het is de concentratie in hoogst eigen persoon.

Menselijke wezens schommelen negen maanden in het vruchtwater bij hun moeder.
Maar wij lanceren ze op aarde alsof het kleine raketten zijn die in kringen rond het bestaan op zoek gaan naar de onmetelijke verten terwijl die verten slechts in de schommeling te vinden zijn.

Daarom, als ik stervend ben, Jean Bernard Leon, wieg mij. Wieg mij in een grote wieg, en trek zachtjes aan het wiegetouw terwijl ik lig te ijlen, te reutelen en mijn terminale winden te laten.
Wieg mij tot ik geen teken van leven meer geef, en leg me dan in de vurige armen van mijn moeder het vuur.
Zij is voor iedereen genadig.
Zij is niet jaloers.
Ze is warm, brengt ons weer op smelttemperatuur en geeft ons terug aan de lucht waarin wij opwaaien en ons verenigen met het niemand moeten zijn.

Hoor je, Emmerich.
Het niemand moeten zijn.
Nu lijden wij elke dag, elk tiktak om iemand te zijn en om dat iemand in ieders hart of armen te willen drukken.
Dat is een vermoeiende zaak, Emmerich.
Maar na het ultieme geschommel mogen we eindelijk weer niemand zijn, en dat is de genade van de dood.

Zullen we?

HIJ NODIGT EMMERICH UIT OM OP DE BOL TE GAAN SCHOMMELEN. EMMERICH AARZELT, HIJ HERINNERT ZICH HET WOORD EEUWIG.
TENSLOTTE BEGINNEN ZE SAMEN ZACHTJES TE SCHOMMELEN EN HEEL SCHUCHTER ZINGT EMMERICH ZIJN SLAAPLIEDJE TERWIJL ALIBERT IN EEN VROLIJK LACHEN UITBARST, HET SLINGEREN WORDT HEVIG.

BLACK OUT

TWAALFDE SCÈNE

DE LADDERS STAAN WEER DIAGONAAL, HET SLAPPE TOUW ERTUSSEN.
TIJDENS DE DONKERTE IS HET LIEDJE VAN EMMERICH BLIJVEN KLINKEN, AL DAN NIET MET DE HULP VAN EEN ORKESTRAAL STEUNTJE.
NU ZIT EMMERICH MET ZIJN RUG NAAR HET PUBLIEK OP DE VERSTE LADDER EN BIJ TUSSENPOZEN BREEKT ER EEN FLARD LIEDJE UIT ZIJN KEEL EN STUURT HIJ HET NAAR DE RUIMTE ACHTER HET SPEELVLAK.
ALIBERT KOMT VAN ZIJN LADDER.

ALIBERT
Als baby zong zijn reeds lang overleden moeder dit deuntje bij de wieg van de arme Emmerich.
En omdat het mens noch als moeder noch als zangeres enig talent bezat, hield ze met haar gekrijs het kind wakker en deze toestand van haar controversieel moederschap werd in de babyhersentjes van dit wicht gegrift om later als vertraagd trauma zichtbaar, en zelfs hoorbaar te worden.

FLARD LIEDJE

ALIBERT
Aangemoedigd door zijn vriend en geestelijke leidsman ALIBERT verbrak hij de muur van stilte, en zoals het meestal gaat, was de klankenvloed van dit jarenlang verstopte keelgat niet meer te bedwingen en braakte hij op ongeregelde en onvoorziene tijden flarden van zijn jeugdtrauma uit.

FLARD LIEDJE

ALIBERT
De reden van dit auditief overgeefsel moest niet in het trauma maar in de overlevingsdrift van het vroeger zwijgende schepsel worden gezocht.

Immers, eens hij de moed vond om klanken voort te brengen, daartoe aangemoedigd door mijzelf als vriend en gelegenheidstherapeut, smaakte hij vrijwel ongeblikkelijk de genoegdoening het medelijden en de goedkeuring van de volksgemeenschap op te roepen die wezens van deze aard aan haar sentimentele borst koestert, op straat neerzijgt waar mensen zijn omgebracht, kilo’s bloemen van het leven berooft en een aardig aantal knuffeldieren daartussen verspreidt om de heer te danken dat zij nog in leven zijn en mijn god het had haar, de volksgemeenschap, net zo goed kunnen overkomen.

FLARD LIEDJE

ALIBERT
Dus stoot hij deze rauwe klanken uit zodat de omgeving zich van zijn pijn en verlatenheid bewust wordt en wat hij niet dacht te kunnen vinden in zijn vroege kinderjaren, treft hij nu overvloedig aan: gekoesterd te worden door kranten en televisieprogramma’ s, de sjoesjoe zijn van de bond der vals zingende maar goed bedoelende mama’s, de held van de dag worden op alle straathoeken waar ooit een mens gewelddadig is omgekomen -neen, niet door het verkeer, dat verdient slechts drie lijntjes, dat is te alledaags- maar het symbool van de zwijgende meerderheid -nu zijn we er, het woord is eindelijk gevallen en in stukken gebroken- het symbool van de zwijgende meerderheid die in dit keelgeluid van de getraumatiseerde ook een oerklank van erkenning wenst te zien en klaar staat om op iedereen in te hakken die noch politiek correct, noch huilerig is aangelegd.

FLARD LIEDJE

ALIBERT
Hou op, Emmerich, verdiep je terug in zwijgen en weemoedig kijken, want niets is zo mooi bij een gekwetste ziel dan de zwijgende blik, al scoort dit gemekker ook zeer hoog in reportages en programma’s die uit het leven heten gegrepen te zijn.

NOG EEN OPSTOOT, KORTER, ONDERBREKEN DOOR ALIBERT

Ik weet het Rachel, jij hebt recht op gekrijs als je om je kinderen rouwt, maar wij zouden wat meer met verstomming en deemoed moeten geslagen zijn.
En willen wij die muren van stilte rond de hedendaagse Jericho’s slopen, dan zullen we geduldig moeten rondgaan, neen niet op de trompetten blazend, laat dat aan de engelen van de oordeelsdag, maar met luisterhoorns in onze verstopte oren het gemurmel en geruis van al die vreemde talen in ons moeten opnemen.

Ik weet het, we zullen door de muren heen moeten schreeuwen, dat is zo bij een ommuurde stad, en er zullen woorden en zinnen mis begrepen worden.
Maar we blijven rondgaan.
We blijven luisteren.
En wat we niet begrijpen of waar we ons boos om maken, vragen we gewoon aan de andere kant.

En tussen het roepen en vloeken, tussen godverdomme en allah-mag-het-weten, duwen we hier en daar al eens een steen uit de ommuurde stad.
Let op, zij die er binnenin denken te wonen zitten voor de anderen aan de buitenkant en vice versa, lachwekkend, maar zo is het!

En tussen de scheldwoorden en vunzige namen waarmee wij elkaar bekladden, klinkt er al eens een lachje, een lach, een gebulder, en we merken dat we allebei in dezelfde stad wonen en terwijl we ons hoofd schudden en luider gaan lachen, brokkelen steeds meer stenen af en slopen we geduldig de muren -ik weet het, er zijn er die ze achter onze rug weer willen opbouwen- maar we blijven gaten maken en na het luisteren en wederzijds geroep, worden onze rauwe klanken menselijke zinnen.

Ik begrijp er niets van, is zo’n zin.
Of waarom nou net de vrijdag, of wat is dat met die zondag van jullie?

Ik weet het, ik weet, het zijn nog onnozele vragen, het is zo’n beetje ‘t ongemak van mensen die tijdens een congres aan dezelfde tafel hun lunch gebruiken.

Ik woon in Kasjmier, en het stinkt daar net zo erg als hier.
Ik ben van Antwerpen, maar mijn voorouders kwamen uit Egypte.
Ik heet niet voor niets Gust van de farao.

Er wordt al eens gegniffeld, er zijn nog incidenten voor wie de stenen zijn die uit de muur gevallen zijn, en we begrijpen er nog altijd niets van.
Hoor je dat Emmerich, we begrijpen er nog altijd niets van.
Maar we kunnen het tenminste tegen elkaar zeggen.

Ik zeg: ik begrijp er niets van.
Hij antwoord: ik ook niet.
Bon dan is er tenminste al iets wat ons verbindt.

Emmerich, ik zou een goede zwarte predikant geweest zijn, maar dat zwarte blijft tot mijn gemoed beperkt, ik geef het toe.
Ik zou de volkeren hebben toegesproken…en…

INTUSSENTIJD IS EMMERICH HELEMAAL NAAR HEM GEKEERD EN HIJ BEGINT WEER TE KNIKKEN EN HET DUURT NOG ENKELE OGENBLIKKEN OF HIJ IS WEER AAN ‘T HANDENKUSSEN ENZ.

O, neen, Emmerich.
Laat dat!
Ik…ik heb maar wat uit mijn mouw geschud, mijn pa was dominee, of was het mijn moeder, dat kan ook.
Wij hebben het woord gekregen, maar we weten niet wat we ermee moeten aanvangen, Emmerich.
het rolt uit onze mond, en hier en daar raapt iemand er iets van op, zoals de brokstukken van de muren van Jericho.
En we zijn er goed in, dat weten we.

Maar onze woorden breken geen muren af, ze bouwen ze weer op, veilig en wel maken ze weer een Jericho waarin wij het licht hebben gezien.
Wij, de Albert Speer’s van het duizendjarige Berlijn.
Wij de stadsprofeetjes derde klas, de halftalenten, de weke harten en vol schietende gemoederen, de prekers die zich zo graag in eigen nat wentelen.

EVEN STILTE

ALIBERT
En wat moeten we zeggen, Emmerich?
Wat moeten we in ‘s hemelsnaam nog zeggen?

EMMERICH BEGINT MOEITE TE DOEN. ALIBERT VERWACHT OPNIEUW EEN LIEDJESFLARD, MAAR DAN KOMT ER DIT:

EMMERICH
…niets…

ALIBERT
Je zegt het, Emmerich. Je zegt het. Und sagt kein einziges Wort.

EMMERICH
…wij begrijpen…Niets.

NU IS ALIBERT VERSTOMD. HIJ KUST VOORZICHTIG DE HAND VAN EMMERICH.
BLACK OUT.

De mooie schilderijen van de Noorse schilder Kjeld Tidemand Johanessen (1948-)

DERTIENDE SCÈNE

ALIBERT
Nu je schamele herseninhoud zich begint te verzamelen om in die ene verworven groef enig denkwerk te gaan verrichten, bid ik jou, Emmerich, laat ons afzien van dit dwaze gedoe.
Laat het touw het touw en blijven wij beiden met onze voeten op de pokdalige huid van onze moeder.
Tenslotte zijn we beter met een dak boven ons hoofd dan de illusie levendig te houden om ons van de zwaartekracht los te maken.
Wel?

EMMERICH HEEFT AANDACHTIG GELUISTERD MAAR BLIJFT NAAR HET TOUW KIJKEN.

ALIBERT
Ik zei: wel.

EMMERICH
Ik..begrijp…er niets …van.

HIJ WIL ZIJN LADDER OPKLIMMEN.

ALIBERT
Emmerich.
De conclusie van het wederzijdse onbegrip was ons duidelijk.
Noch jij, noch ik begrijpen iets van de uitroep op onze moeder waarin wij haar vragen waarom wij zouden bestaan. Laat dat duidelijk wezen.

EMMERICH
Niets.

ALIBERT
En dat onbegrip is toch een uitstekende bodem om onze plannen te wijzigen.
Willen we nog iets van dit bestaan maken dat enigszins op een redelijk bestaan wijst, dan verkiezen we toch de brede buik van moeder aarde boven de smalle lijn van het waanzinnige evenwichtstouw.
Of niet soms?

EMMERICH
Ik..

ALIBERT
Jij begrijpt er niets van, inderdaad.
En ik al evenmin.
Dus moeten wij elkaar helpen om in deze smog der absurditeit onze weg te vinden.
Zie jij een weg?

EMMERICH WIJST NAAR HET TOUW

ALIBERT
O, juist.
Je bedoelt het touw.

EMMERICH KNIKT DANKBAAR.

ALIBERT

Wel Emmerich, in al jouw kinderlijke argeloosheid heb jij mij inderdaad de juiste weg gewezen.
Het touw.
De ruggengraat van ons bestaan.

EMMERICH BEGEEFT ZICH VROLIJK OP ZIJN LADDER.

ALIBERT
Wat een intuïtie, Emmerich.
Je staat meteen op de goede plaats.

EMMERICH WIL NOG HOGER

ALIBERT
Emmerich!
Je wilt toch niet het touw beschadigen met je veel te grote en enigszins lompe voeten?
Wat was ook weer dit touw?
Inderdaad.
Dit touw is de ruggengraat van ons bestaan.
Wie loopt er nu over zijn ruggengraat?
Het is niet alleen een vreemde manier van zelfmoord maar zelfs in Absurdistan zou men nog grinniken om zo’n dwaze daad, en weet je, grinniken in Absurdistan is net zo zeldzaam als naakt ter kerke gaan.

Emmerich, blijf staan.
Let op!

ALIBERT HAALT EEN OPGEPLOOID ZEIL TE VOORSCHIJN EN GEEFT EEN EIND AAN EMMERICH TERWIJL HIJ MET HET ANDERE EIND OP ZIJN LADDER KLIMT ZODAT DUIDELIJK EEN TENT IS ONTSTAAN.

ALIBERT
En nu vastmaken, Emmerich.
Wij zijn eindelijk thuis gekomen.

AL FLUITEND MAAKT ALIBERT ENIGSZINS DOOR EMMERICH GEHOLPEN DE TENT VAST EN SPANT HIJ HAAR BENEDEN OPEN ZODAT WE OOK VANUIT DE TOESCHOUWERS ER EEN INKIJK IN HEBBEN.

ALIBERT
Dat is prachtig, Emmerich.
Begrijp je nu wat ik met ‘ruggengraat’ bedoelde?
Jouw afkomst is mij nog steeds onduidelijk, maar mijn volk komt uit de woestijn.
Nomaden waren we.
Dit mobiele huis beschermt ons en wordt de kern van de stam, le tribu.
Dit is de wieg van de nationaliteit.

Hitte of regen zullen ons niet deren, en wie ons bloed door zijn aderen voelt bruisen, zal hier een veilig onderkomen vinden.
Voel jij mijn bloed door jouw aderen bruisen, Emmerich?

EMMERICH KNIKT.
ZE SCHUDDEN ELKAAR DE HAND.

ALIBERT
Wij zullen voortaan bloedsbroeders zijn, Emmerich.
Nu we dat zijn kunnen we onze stam verder uitbreiden.

EMMERICH KIJKT HEM ONBEGRIJPEND AAN.

ALIBERT
Ik zie je kijken.
Jij dacht toch niet dat we elkaar ook nog gingen bevruchten, ventje?

Althans niet in seksuele zin uiteraard.
Onze gedachten, onze levens, die bevruchten elkaar onophoudelijk, dat is de vermenging van de urban culture met de …boeren…ik bedoel met de cultuur van het platteland.

Of dacht jij het heertje te zijn, Emmerich en zag je mij als landbouwer?

EMMERICH SCHUDT HET HOOFD

Je ziet hoe vanzelfsprekend wij onze plaats kennen en aanvaarden.
Dus is het nu uitkijken naar een dame en een boerin.

Hier moeten we de natuur een handje toesteken want al zijn we niet onaardig van uitzicht, de schoonheid moet ook nog worden waargenomen, nietwaar?

EMMERICH KNIKT.

ALIBERT
Ik stel voor dat we een robbertje vechten.
Vrouwen houden van vechtende mannen.
Vrouwen denken altijd dat mannen om hen vechten, en laat dat dan nog meestal zo zijn ook.

EMMERICH IS INTUSSEN OP ZIJN LADDER GEKROPEN EN WIJST NAAR DE VERTE.

ALIBERT
Zie je iemand aankomen, Emmerich?

EMMERICH KNIKT VROLIJK.

ALIBERT
Kom dan vlug naar beneden en laten we elkaar naar het leven staan.

EMMERICH KOMT AARZELEND EN VOLGT ALIBERTS VOORBEELD DIE ZIJN BOVENKLEREN UITTREKT EN IN GEVECHTSHOUDING GAAT STAAN.
ZE GAAN ELKAAR TE LIJF.

BLACK-OUT

VEERTIENDE SCÈNE

ZE ZITTEN ENIGSZINS GEHAVEND BEIDEN IN EEN DWANGBUIS, RUG NAAR ELKAAR.

ALIBERT

Jouw idee over het vrouwelijke is inderdaad voor correctie vatbaar, Emmerich.
Een agent van tweehonderd pond die naar onze kampeervergunning kwam kijken.

En wij maar meppen om indruk te maken.
Blindelings meppen.
Wat er ook rondom ons gebeurde, wat ze ons ook toeschreeuwden, het sterkste mannetje zou haar krijgen.
Dat is de natuur.

Tot ik begon te vermoeden dat schouders van dat formaat en een snor niet dadelijk vrouwelijke kenmerken zijn.
Maar toen was het al gebeurd.
De opgeroepen hulp maakte ons beiden immobiel.
Om af te koelen.

Stelletje jeanetten riep de ordedienaar nog toen ze ons achterlieten.
Jullie vinden pijn lijden vast leuk, sado’s.
We moeten jullie niet in deze stad, fuckers.
Zet jullie tenten maar naast die zigeneurtroep, macho’s.

Kun jij bewegen, Emmerich?

ZE PROBEREN ZICH LOS TE WRIKKEN, MAAR TEVERGEEFS.

ALIBERT
Het doet me denken aan een man die ik gekend heb.
Heb ik je al verteld over Francis Alfa Plate?
Francis Alfa Plate was beeldhouwer.
Van in zijn kinderjaren wilde hij de mens en zijn gevoelens in klei, steen en marmer vastleggen.
Ze had geen artistieke wortels, deze neiging, maar in feite was zijn talent uit een soort van inertie, zeg maar luiheid, geboren.

Voor Francis Alfa Plate draaide wereld te vlug rond,
Waar wij een slenterend mens onder zijn kont zouden schuppen om wat meer snelheid te vorderen, was zelfs een schuifelende grijsaard voor Francis een komeet.

Ja, ik zeg het goed, Emmerich. Een komeet.
Het zal waarschijnlijk een nog niet in kaart gebrachte ziekte zijn, maar Francis’ brein nam de wereld in vijfde versnelling waar.
En om die bliksemschichten tot waarneembare wezens en handelingen te herleiden, besloot hij al op jonge leeftijd beeldhouwer te worden.

Wij, gewone en gezonde mensen, vinden het vervelend een Grieks beeld te zien dat intussentijd zo’n tweeduizend vijfhonderd jaar de arm achter het billenwerk geheven houdt, discus in aanslag, zonder dat er verder iets gebeurt.
Wij willen beweging zien, wij willen actie.
En al weten wij door deductie en een goede schoolopleiding dat het beeld de discus nooit lanceren zal, toch zien we het tuig in onze geest zijn weg door het zwerk zoeken.

Voor Francis Alfa Plate waren dergelijke beelden de hemel op aarde.
Hier was de schepping herleid tot één zeshonderdste seconde en het zal je dan ook niet verbazen, Emmerich dat naast het beeldhouwen ook de fotografie zijn volle aandacht mocht genieten.

Vinden wij de zilverdruk met de in de lucht zwevende duiker bespottelijk, voor Francis was deze een metafysische realiteit: een gevangen beweging die voor eeuwig haar stabiliteit zou bewaren.
Nooit zou de gekromde duikelaar het water bereiken.
De tijd werd in het ootje genomen.
De tijd werd stil gezet, althans op papier of in marmer.

Deze liefde voor het roerloze drukte hij uit in een verzameling van gevangenen, les prisonnés zoals hij ze noemde.
De kunst is geen bevrijder, integendeel, zij rooft alles wat ons menselijk is en prangt het in een kader of een volume
Kunstenaars zijn inderdaad een bende niet behandelde sadomasochisten, Emmerich.

Nu hebben de meesten van dit gild altijd naar verheven momenten gezocht, de slang die de vader en kinderen omstrengelt, de fiere ruiter op zijn paard, paard waarvan de ene opgerichte poot de beweging suggereert, de gesneuvelde patriot die zich in de armen zijner moeder languit heeft uitgestrekt, de pelikaan die met ware doodsverachting zijn eigen hart open pikt om zijn jonge pelikaantjes voedsel te verschaffen, maar voor Francis telde al dit pathos niet, zijn pathetiek lag in de wereld van alledag.

De vader die gebogen zijn eigen kont afveegt, het kind dat de resultaten van het neusgepeuter bestudeert, de geeuwende oom die om twee uur ‘s nachts voor de televisie wakker wordt, de bijna hoorbare boer na een rijkelijke maaltijd, het bovenste knoopje van de zondagse broek geopend, de bilspleet zichtbaar aan de achterkant.

Ik wil je eetlust niet verder om zeep helpen, Emmerich, maar ik kan niet zwijgen over de hond die ‘s meesters gulp besnuffelt, de in het borsthaar graaiende echtgenoot, de slonzige onderbroek half afgezakt, allen nog door een morgenerectie opgehouden, de navelstaarder, de uitgezakte slapers in de trein, de tenenpulkers wiens vieze sokken nog voor de pas ontblote voeten liggen.

En het moet gezegd, Francis’ beelden, meestal in bovenmenselijke proporties waren naar de natuur uitgewerkt, tot in het kleinste detail verzorgd.

Wat denk je dat er met hem gebeurd is?
Werd hij onder prijzen bedolven, was zijn werk het onderwerp van de internationale kunstkritiek, kwam de liefde van het geportretteerde volk hem als een warme gloed tegemoet als hij zich publiekelijk vertoonde?

Het antwoord is eenvoudig, Emmerich.
Had jij ooit van Francis Alfa Plate gehoord voor ik mijn verhaal vertelde?Ben je zijn naam ooit in een monografie tegengekomen, was er sprake van dat hij de koninklijke optrekjes mocht verluchten of werd zijn kunst tot diep menselijke expressie uitgeroepen?

Neen, dus.
Ik voel je hoofd schudden, Emmerich.

Hij werd gehaat.
Hij werd beschuldigd van mensenhaat, men zocht het in zijn vrij normale jeugd, men vond niets bij zijn voorouders die maïs teelden en elke zondag naar de kerk gingen.
Dus besloot de goegemeente de ergste straf toe te passen.
Men zweeg over Francis Alfa Plate.
Men zweeg hem dood.
Want dat laatste mag je letterlijk nemen, Emmerich, dat van dat doodzwijgen.
Op een morgen lag hij in een vrij banale houding -ik bespaar je de details- tussen zijn beelden.
Er werd even over kwaad opzet gesproken, maar de straf van god haalde het op elke moordgedachte.

En Emmerich, heb jij ooit beelden van Plate gezien in welk museum dan ook, op welk druk plein in een wereldstad?

Juist.
Zijn beelden werden gesmolten, en uit al dat brons goten de godvrezenden de honderd vijftig klokjes en klokken van een beiaard die nu nog altijd, elk kwartier, de zomer in stukken rammelt .
De plaats hou ik geheim maar nu begrijp je dat ik beiaardmuziek met banale dingen associeer, of met wat wij banaal noemen uiteraard.

INTUSSENTIJD IS EMMERICH LOSGEKOMEN.
HET BLIJKT DAT ZIJN DWANGBUIS NIET EENS DICHT WERD GEMAAKT.

Verdomme Emmerich, ik heb je los verteld.
Mijn bevrijdende woorden hebben weer hun werk gedaan.

Kom we verhuizen naar de woestijn.

ZE PLOOIEN VLUG HET LAKEN OP, LEGGEN HET OP DE SAMENGEVOUWEN LADDERS EN VERDWIJNEN MET HUN HEBBEN EN HOUDEN.

VIJFTIENDE SCÈNE

HET IS NACHT IN DE WOESTIJN.
EMMERICH EN ALIBERT GEBRUIKEN HET HUIS, DE TENT, NU ALS DEKEN WAARIN ZE ZICH HEBBEN INGEWIKKELD ZODAT ALLEEN HUN GEZICHTEN ZICHTBAAR ZIJN.

ALIBERT
De woestijn heeft een koude hand en een warme tong.
Hier vinden ze ons nooit.
Hier kunnen we ons bezinnen op onze terugkeer in de wereld, Emmerich.

Wil jij terug naar de wereld?

EMMERICH HAALT SCHOUDERS OP, HIJ HEEFT HET KOUD.
HIJ KIJKT NAAR DE LADDERS DIE ACHTER HEN STAAN, HIJ VOLGT HET TOUW OF WIJST ERNAAR.

ALIBERT
Dat touw zal morgen het gebinte van onze nomaden-tent zijn, goede berberzoon.
Dank zij dat touw zullen wij niet omkomen door die verschroeiende tong, de tong van de draak.
Al zullen we hoe dan ook op zoek moeten gaan naar water en mondvoorraad.

EMMERICH BLIJFT NAAR HET TOUW KIJKEN, HIJ BEGINT TE WIEGEN MET ZIJN ARMEN ALSOF HIJ KOORD DANST.

ALIBERT
Zet dat verdomde koorddansen uit je kop, Emmerich.
Of wou jij voor de woestijnvossen en zandratten je kunstjes tonen?
Hier heerst stilte, waarde vriend.
Stilte om de nodige spraak uit je strot te kunnen trekken.
Als je durft spreken, kunnen we terug naar de wereld.
Dan zullen we onze gezamenlijke spraak als manna over het verdwaasde volk laten neerdwarrelen.

EMMERICH ZUCHT, HANGT STUK VAN HET ZEIL VOOR ZIJN GEZICHT.

ALIBERT
Ja, kruip maar weg.
Verberg die kop van jou.
En zoals de kleine kinderen denk je wellicht dat je ook voor ons allen onzichtbaar bent geworden!

EVEN STILTE, DAN KLINKT ER ACHTER DE SLUIER GEZOEM OF GEMURMEL.

ALIBERT
Hoor de stem van de onzichtbare.
Voor woorden is het nog te vroeg, maar woestijngezangen borrelen uit het niets.
Een wonder!
Een wonder in de woestijn.
Nu nog veertig jaar geduld en we komen aan in het beloofde land.

Emmerich!

ALIBERT TREKT RUW DE SLUIER WEG.

ALIBERT
Jij gelooft nog altijd in wonderen, Emmerich!
Jij denkt nog altijd dat je mij op de slappe koord zag lopen.
Maar dat was een illusie.
Een fata morgana om het in streektaal te zeggen.
Ik heb voor de nodige weerspiegelingen gezorgd, maar het was een projectie, Emmerich.
Het licht van de zon op de maan.
En jij denkt dat maneschijn echt bestaat.
Clair de lune, Emmerich.
Maar er is geen maneschijn.
Het is de weerkaatsing van die verdomde koperen ploert die ons morgen het leven onmogelijk zal maken.
De maan is dood.
Koud.
Een mummie.

Onze herinneringen en kwetsuren.
Maneschijn!
We praten zo lang op onszelf in totdat we die ouwe dode mamouschka horen ademen.
Maar het is bedrog.
We hebben goden en verschijningen op de dode maan van ons bestaan geprojecteerd.
Lachspiegels
Onze vervormingen hebben wanstaltige vormen aangenomen waarvoor we zelf zijn bang geworden.
Maar kijk in die spiegel, Emmerich.
Hoe vervormd hij ook is, je kijkt steeds tegen de projectie van jezelf aan.

Onze filosofie en andere grote gedachten, onze religie en hang naar het bovennatuurlijke, weerkaatsingen van onszelf!

Want net zo min als de vis het water kan beschouwen -het zou zijn dood zijn- zo kunnen we ook onszelf niet verlaten.
Zelfs de achterpoortjes van ons onderbewuste zijn intussen bekende in- en uitgangen geworden.

Vergeet dus die koord.
We zullen als bedelmonniken naar de steden trekken en in de handen van de mensen hun toekomst lezen.
Daar houden ze van.
En zoals je de van pijn vertrokken smoel naar de tandarts verwijst, zo kun je met een beetje mensenkennis de diepte van de menselijke geest peilen, Emmerich, want hij is niet eens diep.

Plof, zegt het lood nog voor het goed en wel onder water is.
Plof, en we weten al dat het laagje water een oceaan moet verbeelden zoals we door het licht van de maan zijn gevangen genomen.

Het spijt me, Emmerich.
Ik ben de engel Gabriel niet.
Ik had je graag komen vertellen dat je weldra zou zwanger worden van gods zoon, maar dan moest ik zijn eerder pijnlijke dood en surplus in het verrassingspakket voorzien.

Wees nu eens eerlijk, zou jij als engel ook niet feestelijk bedanken voor zo’n vergiftigd geschenk?
Zou jij je ook niet laten vallen tot bij Lucifer omdat je ‘t eerlijker vond te branden dan die vrouw met zoveel dubbelzinnig plezier te overvallen.

HET BLIJFT EVEN STIL

ALIBERT
Maar ik zal je leren spreken, ALIBERT.
Neen, geen engelenwoorden, maar eenvoudige woorden zoals, er was eens, en heks en arme kinderen, en een diep bos, en bliksem en donder, kortom alles wat nodig is om onze eigen maneschijn te produceren.

We zullen samen de dode wereld met onze woorden bevloeien.
Neen, hoop niet dat we volgend jaar kunnen oogsten.
We vertellen over Jake en de bonenstaak die tot in de wolken groeit maar terwijl maken we hun maïs afhandig zodat zij in ruil voor zoveel maneschijn onze maag vullen.

Is dat een goede ruil, Emmerich?

Laten we nu maar dicht bij elkaar kruipen.
Neen, niet voor dat schurftige gedoe dat voor liefde doorgaat, maar gewoon voor wat warmte in de koude woestijnnacht.

Slaapwel, Emmerich.

OOK HIJ TREKT NU HET ZEIL VOOR ZIJN GEZICHT TERWIJL ONDER HET ZEIL VAN EMMERICH NOG ZACHTJES IETS IN DE AARD VAN HET GEKENDE WIEGELIED WEERKLINKT, TOT OOK DAT UITSTERFT.

DUISTERNIS ALOM.

ZESTIENDE SCÈNE

DE TENT STAAT OPGESPANNEN OVER HET TOUW.
HEEL HELDER ZONLICHT OP HET WITTE ZEIL.
EMMERICH EN ALIBERT IN ONTBLOOT BOVENLIJF WUIVEN ZICH KOELTE TOE

ALIBERT
We hebben er eerlijk om gedobbeld, die laatste druppel was voor mij.

EMMERICH WIL DE VELDFLES NIET GEVEN EN PROBEERT ZE UIT TE KNIJPEN BOVEN ZIJN MOND

ALIBERT
Dat kan niet eens spreken maar zwelgt mijn waterrantsoen naar binnen.
Om die laatste druppels hebben we eerlijk de dobbelstenen laten beslissen.
Jij gooide en één en ik een zes.
Of wil je soms beweren dat één meer is dan zes?

ALIBERT GRIJPT RUW DE VELDFLES EN SCHUDT NAUWELIJKS WAARNEEMBARE DRUPPEL UIT BOVEN ZIJN MOND.

ALIBERT
Verdomme Willem de Zwijger is mij te vlug af geweest!
Hier.
Ga op zoek naar water.
Zorg dat je terug bent voor het donker wordt.
En als het kan breng ook wat brood en beleg mee mocht de supermarkt nog open zijn, anders trek je maar één van je smartelijke gezichten als je een bakker of kaasboer ontmoet.
Mogelijk geven ze je iets te eten of ze hakken met hun kromzwaard dat zwijgende hoofd van je nutteloze romp.

EMMERICH STAAT RECHT. HIJ DENKT NA, JE ZIET HEM TWIJFELEN. DAN GOOIT HIJ DE WATERKRUIK OP DE GROND EN DRAAIT ZICH ALS EEN BOOS KIND WEG VAN ALIBERT

ALIBERT
Wat krijgen we nu?
Muiterij?
Opstand tegen het wettelijke gezag.
Mijn vriend verraadt de kroon.
Emmerich, dit was een bevel.

ALIBERT REIKT HEM DE WATERZAK AAN.
EMMERICH DUWT HEM WEG, BRUTAAL.

Dat heb ik gekoesterd aan mijn borst, dat addergebroed.
Ik, ALIBERT, de koorddanser wiens naam tot in Marrakech weerklinkt.
Ik had maar te knippen en knappe mannen en vrouwen stonden als hijgende hondjes voor mij.
Spreek ALIBERT, hijgden ze, spreek en we gaan met jou tot aan het einde van de wereld.
Prachtige oosterse jongens waren het en meisjes met gazellenogen, kracht en sierlijkheid straalden ze uit.
En wat deed ik?
Ik wendde mijn hoofd af.
Ik koos jou, Emmerich. Jij zwijgertje van mijn voeten, het manke dromertje, het kneusje van dienst, want onder mijn ruwe bast schuilt een blanke pit.

Ik had grote plannen met jou.
Ik wist dat er meer in je schuilde dan dat rolletje als de stomme van portici.
Ik zou je leren spreken.
Ik weet het, ik weet het, het zou me maanden en maanden van intense inspanning kosten, maar geloof me, makker, die kracht zat in mijn intentie opgesloten toen ik je vroeg om mee te gaan.
Die ader van ondergrondse energie die ik langzaam zou laten leeglopen in jouw beperkte maar essentiële gesproken woordenschat.
Want zoals de moeder haar kind zoogt, als het ware haar eigen leven in haar baby overgiet, zo zou ik mijn kunde naar die enorme leegte in dat hoofd van jou overbrengen.
Ik wist dat ik er niet rijk mee zou worden, en roem oogsten was er ook niet bij.
Maar wat doe je als je hart nu eenmaal groter dan je wil tot zelfbehoud is?
Sterven aan het kruis, Emmerich.

Elk lettertje van jou was een overwinning maar tegelijkertijd een nagel door mijn handen of mijn voeten.
Jij zou spreken met al die weggezogen energie van dit uitgeteerde lichaam.
Jij zou de maneschijn kunnen spellen met letters die ik nodig had om ‘melk’ te vragen, jaja de m van maneschijn kun je ook voor melk gebruiken.
Met de a kon ik abricoteren zeggen, mooi hè abricoteren, met abrikozenjam bestrijken.
Met de n van maan zou ik de neushoorn in mij wakker kunnen maken terwijl ik met de e van mane de engel werd die ik verdiende te zijn.
Met de sch kon ik mijn tranen schreien en hoor hoe de ij het ijzer kon smeden nu het heet was om met de laatste n van maneschijn de nulhypothese van dit leven onder ogen te kunnen zien.

Wat een weggeschonken rijkdom, besef je dat, Emmerich.
Geen melk noch abrikozenjam, geen neushoorn noch engel zou mij redden en het schreien zou voor altijd uitgesloten zijn terwijl het ijzer tot een koud zwaard verworden was en ik zelfs de nulhypothese moest opgeven voor de zwartste wanhoop in mijn hart.

Maar al die letters waren voor jou, vriend.
Ja, ik zeg ‘vriend’. Idem velle et idem nolle, dat wilde ik, hetzelfde willen en hetzelfde niet willen, idem veram amicitiam est zoals de heer Cicero dat zo treffend wist te verwoorden.

Vriend.
Jij zou de maneschijn kunnen spreken terwijl ik de zojuist opgesomde krachten en schoonheden voor jou graag wilde ontberen.
Hoor je dat woord, Emmerich?
Ont-beren?
De beer in mij laten zwijgen.
De beer die nooit bang is, ruig en beresterk aan jou wegschenken om in die leegte van het weggegeven woord een lijdend lam te zijn dat enkel nog even kan mekkeren voor de slachter het mes in zijn weke keeltje duwt.

Ik wilde er niet over spreken, ik wilde dit geheim voor altijd in mijn hart bewaren tot in de kille tombe waar mijn helemaal weggeschonken lichaam zou rusten, maar zwak mens als ik ben, zondaar en egoïst, heb ik het toch verraden.

Neen, ik ben niet waardig dat je mij zou omhelzen, vriend.
Ga gewoon op stap om een beetje water en mondvoorraad te zoeken en dat volstaat al besef ik dat het weinig is , maar voor wie het geven tot een gewoonte heeft gemaakt is het voldoende om weer een schenkende bron te zijn.

EMMERICH HEEFT AANDACHTIG GELUISTERD, IS DOOR HET AANDOENLIJKE VERHAAL MEEGESLEURD EN LOOPT MET DRINKFLES NAAR BUITEN.

ALIBERT
Blijf niet te lang weg, vriend.
Al zeg je weinig, je aanwezigheid sterkt mij zoals het frisse water en het kruimige brood dat je weldra zult meebrengen.

HIJ KIJKT EMMERICH NA, ZOEKT DAN ONDER DE ACHTERKANT VAN HET ZEIL EN HAALT DAAR EEN FLES WATER EN EEN BUNDELTJE IN VETPAPIER TE VOORSCHIJN.
HIJ WIKKELT HET OPEN, RUIKT AAN EEN KIPPENBILLETJE EN BEGINT HET SMAKELIJK OP TE ETEN.

ALIBERT
Van zoveel edelmoedigheid krijgt een mens honger, dat wel!

HIJ SMEKT EN DRINKT DAN MET VEEL GENOEGEN HET FLESJE LEEG.

ZEVENTIENDE SCÈNE

AVOND IN DE WOESTIJN
EMMERICH IS BINNEN GESTROMPELD, GESCHEURDE KLEREN, BEBLOED GEZICHT.
HIJ HEEFT ALLERLEI VOORWERPEN TEGEN ZIJN BORST GEKLEMD EN VALT VOOR DE VOETEN VAN ALIBERT NEER
HIJ STEEKT TELKENS IETS OMHOOG, ALS ULTIEME INSPANNING

ALIBERT
Emmerich!
Is het de zon of waren het woestijnrovers?
Ja, dat zijn nog enkele hompen brood, waarvoor mijn dank.
Ben je uitgeschud, of …

En dat is zowaar gedroogde ham, of tenminste wat de hyena’s hebben overgelaten.

Hebben ze je gebeten?
Kon je ze niet van je afschudden of…

En dat mag voorwaar een kruikje voortreffelijke wijn zijn.

MET ZIJN MOND TREKT ALIBERT DE KURK VAN DE FLES. HIJ DRINKT GULZIG.

ALIBERT
Emmerich, je ziet er niet uit, maar je hebt nog altijd smaak.
Nu nog een blokje kaas zou niet misstaan.

EMMERICH STEEKT NOG IETS OMHOOG EN LAAT ZICH DAN VALLEN VOOR ALIBERTS VOETEN.

ALIBERT
Je bent een droomvriend, nog maar net heb ik wens uitgesproken of je ver…

ALIBERT HEEFT NU HET PAKJE OPENGEMAAKT, ER ZIT EEN REVOLVER IN.

ALIBERT
Een revolver?
Wat moet ik met een revolver?
Voor muskieten is het hier ‘s nachts te koud en wat eetbaar is, houdt zich bij dag verscholen.
HIJ TILT DE OVERVERMOEIDE EMMERICH EVEN VAN DE GROND OP

ALIBERT
Ik vroeg je iets, Emmerich.
Wat moet ik met een revolver?
Kon je dat geld niet aan een wiel kaas hebben uitgegeven?
Een revolver?

ALIBERT BEKIJKT HEM AANDACHTIG, ZIET DAT HIJ GELADEN IS, DRAAIT DE KAMER, KLIKT ZE WEER DICHT.
RICHT OP EMMERICH DIE TEVERGEEFS ZIJN HANDEN PROBEERT OP TE STEKEN, MAAR DAN BLIJKBAAR HET BEWUSTZIJN VERLIEST.

ALIBERT
Emmerich, mijn geplunderd broertje.
Emmerich, je dacht toch niet dat ik je werkelijk wilde…?

EMMERICH GEEFT GEEN TEKEN VAN LEVEN MEER.

Mijn God, nog voor een schot is gelost, blijkt hij al de pijp uit te zijn.

HIJ KNIELT NEER BIJ EMMERICH, KLETST HEM IN HET GEZICHT ZOALS MEN DAT BIJ BEWUSTELOZEN DOET OM WEER NAAR DE WERELD TE HALEN.

ALIBERT
Emmerich, wakker worden.

ALIBERT BEGINT ZICH VOL BROOD TE PROPPEN EN DRINKT ZOVEEL MOGELIJK WIJN TERWIJL HIJ MET EMMERICH PRAAT

ALIBERT
Je moet mij nog vertellen, Emmerich, mij vertellen wat jou is overkomen.
Ik wil horen of je inderdaad moedig bent geweest, want ik vrees dat het eerder je stommigheid is die jouw buit heeft gehalveerd.
Je hebt je toch niet laten beetnemen?
Je wilde toch niet de hyena’s voederen omdat ze je zo klagelijk aankeken?
Of waren je benen te kort en hebben de woestijnrovers je ingehaald?
Of..
Ik mag er niet aan denken, maar misschien ben je veel slimmer dan je je voordoet, heb jij misschien de andere helft van de buit verborgen en je daarna zelf toegetakeld zodat ik al vlug zou geloven dat je overvallen was terwijl je deze nacht stiekem je gaat volvreten terwijl ik van honger lig te ijlen?

Beken het maar, Emmerich.
Beken het zonder schaamte, het is de struggle for life, the survival of the fittest, daar schrikken we niet meer van.
We zijn al te lang onderweg.
We hebben genoeg wreedheid gezien en ondervonden om nog verbaasd te zijn van broedermoord en vriendenverraad!

HIJ HOUDT NOG EEN BEETJE BROOD EN VLEES OVER, NOG EEN LEKJE WIJN IN DE FLES.

ALIBERT
Maar er is nog brood, ALIBERT. En vlees. En wijn.
Dat heeft die ware vriend uit zijn mond gespaard, want hij is een echte vriend.
Geen bange verklikker, geen sluwe bedrieger, geen handige harrie, maar een vriend in de ware betekenis van het woord.

Kom wakker worden. Etenstijd.
Brood en wijn.
Kom Judas.
Zelfs voor jou sopte de heer het brood in de wijn en gaf het je eten.

EMMERICH GEEFT NOG STEEDS GEEN TEKEN VAN LEVEN.

ALIBERT
Hou je niet van de domme.
Ofwel heb je al de helft van deze kostbare goederen naar binnen gewerkt, ofwel moet dat nog gebeuren en hang je nu de martelaar uit.

Ben je een martelaar, Emmerich?
Heb je je leven veil gehad voor je vriend?
Of was het lopen geblazen.
En nog iets.
Waar heb je dat verdomde geld vandaan gehaald om deze etenswaren te kopen?
We bezaten geen cent.
Je zult het toch niet gestolen hebben?
Of het met dat vuige lijf van jou betaald?
Dat was het!
Ze zaten jou achterna toen ze de diefstal ontdekten en je mocht het houden als je in natura betaalde.

Dat had ik echt niet van jou verwacht.
Dat je door rovers of hyena’ s was aangevallen, tot daar toe.
Maar diefstal en hoererij!
Ik zie je wel heimelijk glimlachen achter dat bebloede masker.
Straks ga je nog beweren dat je er nog van genoten hebt ook!

Kijk wat daarop mijn antwoord is.

HIJ EET HET LAATSTE BROOD EN VLEES OP EN DRINKT DE FLES LEEG.

ALIBERT
Voilà.
Dat is mijn antwoord.
Als je nu crepeert dan weet ik dat mijn redenering verkeerd was en zal ik je sterven in alle barmhartigheid en tederheid begeleiden, maar als je deze nacht verdwijnt, als ik het meisje met de gazellenogen of de oosterse jongen rond de tent hoor sluipen, dan zal ik mij vol verachting omdraaien.
Je doet maar, zal ik denken.
En al is dan mijn maag gevuld, mijn hart zal leger zijn dan die van de bedelkinderen.

HIJ KIJKT NAAR EMMERICH DIE ZICH KREUNEND BEGINT TE BEWEGEN.

ALIBERT
Zeg nu niet dat je me niet gehoord hebt.
Wat zeg je?
HIJ LEGT ZIJN OOR BIJ DE KREUNENDE EMMERICH

ALIBERT
O. Je hebt dorst.
Je lippen zijn inderdaad door de droogte gebarsten.

ALIBERT KIJKT NAAR DE LEGE TOESTANDEN

ALIBERT
Ja, ik denk dat ik slecht nieuws heb, ALIBERT.
Je was nog maar net binnen gestrompeld en ik wilde je met al de liefde van mijn groot hart verzorgen, toen we door een kudde hyena’ s werden aangevallen.
En nog maar net hadden ze zich te goed gedaan aan het grootste gedeelte van wat jij had meegebracht of enkele woeste woestijnrovers stormden onze tent binnen en bedreigden ons.
Ja, ze wilden jou zelfs onteren als je begrijpt wat ik bedoel.
Ik heb gesmeekt jou te laten liggen en stelde hen mijn lichaam ter beschikking, maar ze lachten me uit en aten voor mijn ogen alles wat ons nog restte en dronken de fles wijn helemaal leeg.
Tot daar toe.
We leven nog.
Neen, bedank mij niet, Emmerich. Je moet rusten.
Ik weet het, ik had mijn leven veil voor het jouwe, maar zo hoort het ook.
Vrienden.
Besef je nu wat vrienden zijn, Emmerich?

EMMERICH KNIKT, LANGZAAM DONKER, DE WIND STEEKT OP.

Het schilderij bovenaan is van de Deense schilder Jan Esmann.

ACHTTIENDE SCÈNE

WE HOREN DE ZANDSTORM OPSTEKEN. HET ZEIL STAAT STRAK MAAR JE MERKT TOCH DE RIMPELINGEN.
HET IS DONKER GEWORDEN.
ALIBERT NEEMT ALS EEN SOORT PIËTA DE GEKWETSTE EMMERICH OP ZIJN SCHOOT.

ALIBERT
Morgen is het mijn beurt, Emmerich.
Kun je ‘t nog tot morgen uithouden?
Dan neem ik jouw revolver mee.
En ik kom met drank en eten beladen terug.
Hun kamelen zullen alles voor ons dragen, Emmerich.
En weet je, ik breng het meisje met de gazellenogen mee en de oosterse jongen.
Ze zullen je wonden verzorgen, je zachtjes zingend masseren en je in de bron van de oase weer leven tot wekken.

EMMERICH KREUNT, EEN WINDSTOOT

ALIBERT

Volhouden, Emmerich.
Ik zal je een verhaaltje vertellen.
Dan gaat de nacht vlugger voorbij.

Ik vertel je deze nacht over het gevleugelde paard.
Niet over Pegasus, maar over zijn halfbroertjeTry-to-fly.
Ik zal hem Try noemen en dan weten we wel dat we Try-to-fly bedoelen.

Die gekke naam had hij aan zijn net zo’n eigenaardige constitutie te danken.
We zullen zijn stamboom niet uitpluizen, maar feit is dat hij als halfbroertje achteraan kwam.
Hij had namelijk bij zijn geboorte maar één vleugel.
Nu begrijp je natuurlijk dadelijk zijn naam Try-to-fly.
Heb jij al eens een vogel met één vleugel gezien, Emmerich?
In de lucht dan, bedoel ik.
Heb jij al eens een vliegtuig gezien met één vleugel?
Ja, in een rampenfilm.
Eén vleugel wil zeggen neerstorten als je er ooit twee hebt gehad.
Maar bij Try was dat anders.
Hij had er nooit twee gehad, hij was gewoon met één vleugel geboren.
Een gril van de natuur kun je wel zeggen.

EMMERICH KREUNT ALS DE WIND PLOTSELING HEVIG HUILT

ALIBERT
Stil maar.
Ik heb het niet over jou.
Want hoe gek het ook mag klinken, Try was helemaal niet ongelukkig, noch benijdde hij de twee vleugels van zijn halfbroertjes.
Hij dacht dat hij met die ene vleugel ook wel wat kon doen.
Je zou denken dat hij dus bij het grondpersoneel van de luchtmacht wilde werken, maar dat was ook weer helemaal mis gedacht, Emmerich, want ik hoor je denken, gekneusde knul van mij.
Neen, Try wilde op een of andere manier met die ene vleugel de lucht in.
De voorstellen om hem een kunstvleugel in te planten vond hij belachelijk.
Hij had nu eenmaal een vleugel, en een vleugel dient zoals zijn naam het aanduidt om te vliegen.

Het was een gek gezicht.
De vliegpogingen van Try to fly.
Iedereen hield op met werken.
Er klonk luid gelach in de stad als Try aan zijn fly begon en met zijn klikken en klakken de heuvel afdonderde.

Er verschenen spotprenten over zijn zogezegde hoogmoed, zijn psychiatrische afwijkingen, zijn belachelijke luchtsprongen en potsierlijke landingen.
Wie moest immers de kosten van die builen en schrammen dragen, van de hechtingen en spalken, van die scans en röntgen-opnamen?
Juist. De gemeenschap.
Kon hij nu niet gewoon zich bij zijn éénvleugelige toestand neerleggen, figuurlijk dan want letterlijk deed hij wekenlang niets anders.
Dacht hij aan respect te winnen, was hij op compensatie uit voor een zielige koude jeugd?
Kijk naar die andere éénvleugeligen, Try.
Die waaien de verhitte sportlui koelte toe.
Die dirigeerden het groot paardenkoor.
Die wekten zelfs elektriciteit op, en al was het dan maar een lampje van vijf watt, ze voelden zich tenminste nuttig.
Andere éénvleugeligen stichtten een kloosterorde, verdiepten zich in de diepste paardengedachten, probeerden geestelijk te vliegen, ja dat wel, maar ze vielen niemand lastig en baden voor een behouden thuiskomst als je hen iets toestak.

Ja, ik kende die éénvleugeligen tamelijk goed.
Ik hoorde bij de soort die uit woede voor dat verdomde gebrek een vriend kleineerde.
Ik schoof mijn gekneusde kant op zijn schouders zodat ik tenminste mij boven hem kon verheffen, ook al had ik maar één vleugel!
O wat was dat een fijn gevoel!

Ik verzon dat ik op de slappe koord kon dansen, en hij geloofde mij.
Ik vertelde hem de meest waanzinnige verhalen, en hij geloofde mij.
Ik zei dat ik van hem hield maar was gewoon op zijn warmte uit, en hij geloofde mij.
Ik stuurde hem om mondvoorraad en drinken, maar had stiekem mijn eigen voorraadje aangelegd en terwijl hij zijn leven waagde, wrat ik het alleen op, dronk ik de laatste druppels uit.
En toen hij gekneusd en half dood binnenstrompelde, noemde ik hem een lafaard, een hoerenjong en een opportunist.

ALIBERT MERKT NU DAT EMMERICH AL EEN TIJDJE IN SLAAP IS GEVALLEN.

ALIBERT
Hij slaapt.
Zou hij dat nog gehoord hebben, die sentimentele biecht van mij?
Natuurlijk niet.
En al zou hij iets hebben opgevangen ik kan hem dadelijk overtuigen dat het ijlkoorts was, hersenspinsels van een half dode man.

Nou, Emmerich.
Try to fly werd zijn naam elke dag meer en meer waard.
Hij gaf niet op.
Niet om een record te vestigen.
Niet om zoals de andere paarden te kunnen zijn.
Hij haatte die gelijkvormigheid als de pest.
Maar hij wilde dat gevoel om los te komen van de aarde even voelen.
Nu kan iedereen dat voelen door van de 27ste verdieping te springen, maar Try wilde dat gevoel kunnen herhalen en verfijnen.
Het was een verdomd veeleisend half-talentje.
En wat denk je Emmerich, is het hem gelukt?
Of vind je ‘t flauw als ik morgen het vervolg vertel?

De wind is gaan liggen.
De woestijnhemel zal vol sterren staan.
Hoor je hem vliegen, Emmerich?
Ja?
Ik ook.
Hij heeft gewacht tot de wind ging liggen en dan is hij vertrokken.
Hij kan niet lang in de lucht blijven.
Het is zoals met een stok een bootje vooruit wrikken.
Dat is zijn geheim.
Hij wrikt met die ene vleugel zijn paardengewicht de lucht in.
Critici zullen zeggen dat het niet sierlijk is, maar daar zijn de kolibrie’ s voor.

ALIBERT BEKIJKT DE REVOLVER.

ALIBERT
Zou je ook willen vliegen, Emmerich?
Eindelijk op de slappe koord kunnen dansen?

HIJ RICHT DE REVOLVER OP EMMERICHS HOOFD.

ALIBERT
Eerst jij.
En dan kom ik ook.

HIJ RICHT DE REVOLVER EVEN OP ZIJN EIGEN HOOFD

Jij bent Eva Braun en ik Adolf.
Buiten is het Berlijn.
We hebben met onze ene vleugel Europa in puin gelegd.
Met onze ene vleugel hebben we het vuur van de crematoria aangewakkerd, het cyclon-B-gas verspreid.
We hebben wraak genomen.
Dat was het.
Mensen van enige betekenis willen altijd wraak nemen.

Maar we zijn van generlei tel, Emmerich.
En wat moeten we wreken?
Wie moeten we voor het gerecht slepen?
We zitten in de woestijn.
Jij slaapt.
En ik heb slaap.
Laten we dus genoegen nemen om samen bewusteloos te zijn voor enkele uren.

HIJ GOOIT DE REVOLVER WEG, REKT ZICH UIT, DUWT EMMERICH BEETJE BRUTAAL VAN ZICH WEG, ZOEKT EEN PLAATSJE EN KRUIPT DAN DICHT BIJ EMMERICH OM HET WARM TE HEBBEN.
PAUZE

DINSDAG HET TWEEDE BEDRIJF.

HET MOOIE BEELD OP DE WIT-ZWART FOTO IS VAN DE DUITSE BEELDHOUWER CHRISTOPH FISCHER

NEGENTIENDE SCÈNE

DE LADDERS LIGGEN OP ELKAAR, EN DAAROP SAMENGEVOUWEN, HET ZEIL.
AAN DE ENE KANT VAN HET SPEELVLAK STAAT EMMERICH UIT TE KIJKEN, AAN DE ANDERE KANT ALIBERT.
HET IS VROEGE MORGEN

ALIBERT
Of jij iets ziet, Emmerich?

EMMERICH MAAKT DUIDELIJK DAT HIJ HET NIET BEGRIJPT

ALIBERT
Of-je-iets-ziet-Emme-rich?
Iets anders dan zand?
Misschien is een dag of twee te weinig om in het Beloofde Land binnen te mogen, maar zelfs een doodgewone oase met fris bronwater zou welkom zijn.
Of een karavaan die niet dadelijk onze ladders en het tentzeil inpikt maar ons een bult van hun kameel of dromedaris aanbiedt.

EMMERICH SLAAKT EEN KREET, KOMT NAAR ALIBERT GELOPEN, WIL HEM MEENEMEN NAAR ZIJN UITKIJKPLAATS.

ALIBERT
Allah of Jahweh heeft altijd een zwak voor de eenvoudigen van geest gehad.
Dus zeg me vlug waar en wat ik moet zien, en…

Maar dat zijn onze vroegere stadsgenoten op hun vurige Arabieren.
Je hoort ze tot hier roepen.

STILTE

Heet jij Emmerich, en ben ik de genaamde ALIBERT?
In dat geval hebben ze het op ons gemunt! Stil.

STILTE

En is onze achternaam veranderd in ‘bedriegers’, en zou onze schuilnaam ‘verraders’ zijn?
En waarmee ze heen en weer zwaaien zie ik eerder als vlijmscherpe zwaarden of denk jij dat het waaiers voor wat koelte zijn?

STILTE

Emmerich, of we verzinnen een instant list of we zijn er geweest.
Ik denk zelfs dat de gieren boven onze hoofden die laatste veronderstelling met ons delen.

Ga boven op ons zeil liggen, Emmerich.
Speel mijn dode vriend.
Geen uitleg nu, doe gewoon wat ik je zeg.
`Val dood, maar doe het met stijl en zorg dat je voor hen zichtbaar bent.
Wees niet bang.
Ik laat je voorlopig niet in de steek.
Jij bent dood meer waard dan…euh…ik bedoel: speel met al je overtuiging dat je al enige uren ter ziele bent gegaan.
Vlug.
Ik ruik hun bloeddorst tot hier!

EMMERICH SPRINGT BOVEN OP ZEIL, LAAT ZICH ZEER OVERTUIGEND DOOD NEERVALLEN EN LIGT PATHETISCH LANG UITGEREKT DOOD TE ZIJN.
ALIBERT SPRINGT OOK OP HET ZEIL, TERWIJL HET GELUID VAN GESCHREEUW EN AANSTORMENDE PAARDEN VAN UIT DE ZAAL SCHIJNT TE KOMEN.
DAAROM RICHT ALIBERT ZICH OOK TOT DE ZAAL ALSOF DE AANVALLERS NU VANUIT DIE KANT KOMEN.

ALIBERT

Stop!
Vrienden wacht met uw wrede plannen!

HET RUMOER VERSTOMT ONMIDDELLIJK.

ALIBERT
Vrienden!
Ja, ik zeg ‘vrienden’!
Lach niet te vlug, vrienden.
Bespot niet wat heilig is, of noemen jullie vriendschap een wrange grap?

STILTE

Ik zou het begrijpen, vrienden.
Ik weet beter dan wie ook wat verraad betekent.
En is verraad door een vijand al een dolksteek wat moet dan verraad door een vriend zijn?
Juist.
Een vreselijke marteling.
Want elk uur van de dag overvalt je de twijfel, en het volgende uur verplettert de zekerheid je.
Ja, hij was het.
En weer de twijfel.
En weer de zekerheid.
Tot die zekerheid je hart in tweeën heeft gekliefd en slechts een wonder die pijn verzachten kan maar nooit meer helen.

Wat doet een mens die ongeneeslijk ziek is?
Hij wreekt zich op de levenden.
Onder zijn pruik is de rechter kaal en toch verdoemt hij in zijn vonnissen de kalen.

Ik weet het.
Deze man hier aan mijn voeten heeft jullie een wonder beloofd.
Hij zei: ik heb het gezien.
Ik heb mijn vriend over de slappe koord zien dansen zonder dat zijn v voeten het touw hebben aangeraakt.
Het was een vroege morgen, zoals deze morgen in de woestijn.
En jullie hebben toen gevraagd wanneer zijn vriend -ik dus- dat wonder voor de ganse stad herhalen zou.

Hij is met zijn zwerversmuts rond gegaan en ik moet toegeven, jullie gaven gul.
Een wonder was voor menig man een goudstuk waard.
Hij verzamelde jullie milde giften en liet toen weten dat er weldra plakkaten in de stad zouden hangen waarop zijn vriend -ik dus- het wonder zou herhalen ten aanschouwe van iedereen die ogen in zijn hoofd heeft en een verlangen naar sensatie koestert.

En ik begrijp dat jullie verbazing groot was, toen wij op een morgen verdwenen waren.
Ik begrijp de uitroepen ‘verraders’ en ‘dieven’ goed want wie de gulle burger een wonder belooft, moet die belofte trouw blijven, dat is zo.
Maar luister goed en knoop de volgende woorden in jullie verwarde oren.
Als een man naar Mekka, of naar Compostella of Jeruzalem gaat, bereidt hij zich dan niet jarenlang voor eer hij aan die tocht begint?
Ik zie jullie knikken.
En zo is het ook.
En als een man een huis wil bouwen, tekent hij dan niet eerst de plannen en laat hij die niet aan zijn buurman zien en vraagt hij niet deskundige raad voor hij aan die taak begint?
Ik zie jullie terecht knikken.
Zo zal dus ook de man, hoe zondig ook, die met Jahwehs en Allah’s kracht een wonder wil verrichten voor de hele stad, zich terugtrekken in de stilte van de woestijn.
Hij zal zich geselen, vasten en bidden.
Hij zal zich reinigen.
Hij zal zich met zijn vriend voorbereiden op zijn roeping: een werktuig van de Allerhoogste te mogen zijn zodat Uw geloof door deze daad versterkt wordt.

Ik zie jullie knikken.

Dat deden wij dus.
Wij trokken ons terug om ons voor te bereiden.
Ik, Uw dienaar, en mijn onstuimige vriend.
Ik zie jullie vragende ogen naar zijn lichaam aan mijn voeten kijken.

Ja, hij is mijn vriend.
Ja, ook als hij mijn vasten en boetedoening te zwaar vond en in jullie stad drank en mondvoorraad meenam, blijft hij mijn vriend.
Laten wij met de profeten barmhartig zijn.
Ook als hij protesteerde en niet dieper met mij de woestijn wilde intrekken, bleef hij mijn vriend.

Ook al moest ik hem neerslagen toen hij mij naar het leven stond, blijft hij mijn vriend.
Want ik weet dat hij tot inkeer zal komen als we over enkele dagen de stad weer binnentrekken.
Hij zal met mij het Licht hebben gezien.
Wij zullen het touw op de markt tussen deze ladders spannen, en ik zal, zuiver en nederig van geest, het touw niet aanraken, maar met de kracht van de Allerhoogste zal ik dansen ondanks de zwaartekracht.

Dus keer nu terug, en doe boete.
Bereid U voor op onze komst.
Geen drank of seks de volgende dagen.
Laat hier in de woestijn achter wat u hindert, uw rijkdom, uw teveel aan mondvoorraad en drank, uw beurs of juwelen.
Want dat de zwaartekracht die ons tegenhoudt om voor Gods Aanschijn te dansen.

Ik zal het aan de melaatsen uitdelen, ik zal er mijn arme zwakke vriend mee genezen, en wij zullen over enkele dagen samen als gezuiverde en ootmoedige schepsels het wonder van Gods barmhartigheid mogen aanschouwen.

Moge zijn vrede met U zijn.

ALIBERT WUIFT NAAR ALLE KANTEN, EEN GROEPSGEZANG WEERKLINKT.
HIJ DUWT MET ZIJN VOETEN ALIBERT DIE ZICH WIL OPRICHTEN WEER PLAT

TWINTIGSTE SCÈNE

HET GEZANG IS IN NOGAL KRIJGSHAFTIGE MUZIEK OVERGEGAAN.
EMMERICH EN ALIBERT LEGGEN TERWIJL DE LADDERS NEER IN EEN SOORT RUIT WAAR ZE ZELF KUNNEN INSTAPPEN.
MET HET TOUW WORDEN DE TWEE LIGGENDE LADDERS AAN ELKAAR VASTGEMAAKT

HET IS DUIDELIJK DAT EMMERICH DE LEIDING HAD, HET IS ZIJN VOORSTEL OM DEZE PRIMITIEVE BORSTWERING ALS DEFENSIE OP TE RICHTEN.

ZE STAPPEN IN HUN ‘VEILIGE’ OMGEVING

ALIBERT
Is er iets mooiers dan martelaren, Emmerich?
Ik ben er zeker van dat noch stevig gesjor aan je teelballen, noch dat hoofd van jou in de stront stoppen jouw zwijgen zal verbreken terwijl ik bij de eerste smash op mijn neus om genade zal smeken, hun verdomde hielen zal likken en zelfs mijn vader en moeder zaliger zal verraden al blijft er niet veel meer dan enkele knoken van hen over.
Zo ben ik nu eenmaal.
Pijn vernietigt mijn zelfrespect.

EMMERICH LOOPT MANHAFTIG HEEN EN WEER IN DE LADDER-RUIT, SPEUREND NAAR ONRAAD.
ALIBERT PROBEERT OP DE RAND VAN DE GEKANTELDE LADDERS TE LOPEN BIJ DE VOLGENDE REPLIEK

ALIBERT
Ik hoor je denken, Emmerich.
Je kent mijn gave om de zeldzame kronkelingen in jouw hoofdje te ontwarren, Emmerich, want al ben je stom je houding spreekt meestal boekdelen.
Kijk niet zo verbaasd, dit is geen magie noch mensenkennis.
Het is gewoon je ogen open houden en je geestelijke oren ontsluiten.
Ben je eens zo ver dan hoor je de mensheid spreken.
Luid en duidelijk, en het zijn voorwaar geen volzinnen maar korte uitroepen of steunende geluiden van parende dieren, niesbuien zijn het of lange hikpartijen.
Enkelvoudige zinnen waarin hebben, pakken en krijgen de boventoon voeren.

Ik hoor je denken, Emmerich.
Ik hoor je denken dat deze versterking ons zal redden.
Dit is het fort van de manmoedige cowboys dat elke aanval van de primitieve indianen zal afslaan.
In deze baarmoeder dringt geen buitenlands geluid binnen.
Dit is de ommuurde stad.
Het seniele eiland waar alleen een ondertunneld streepje water voor de splendid isolation zorgt.
De puber Europa, een puber met groeistuipen en gevaarlijke narcistische neigingen.
Steeds weer omringen we ons met muren, plaggen of heggen.
Ik hoor je denken, Emmerich.
Waarom trekken we het zeil niet over ons hoofd en houden we daaronder een zweterig theekransje?
Wij de specialisten in het verklaren van dromen, het ontzenuwen van getover, de afstekers van knallende vuurwerken, liefst ver van huis, wij voelen ons veilig.

Ik hoor je denken, Emmerich.

En wat hebben we om ons te verdedigen?
Eén revolver die elk ogenblik in je eigen handen kan ontploffen, twee gekantelde ladders, één touw en een zeil.
Mijn god zoveel wapens tegen een horde fanatieke believers, tegen uitgehongerde wonder-zoekers, sensatiegeile stedelingen, wat een gevoel van overmacht.
Zouden we dit niet aan Europa moeten voorleggen wegens oneerlijke concurrentie?

HIJ SPRINGT VAN DE LADDERRAND

Op deze ladders lukt het mij nog aardig, dat beetje evenwicht, maar als zelfs een hoog bejaarde mits enige oefening nog op zijn stoel kan staan zonder op zijn smikkel te vallen, is dit niet het wonder waarop de kudde wacht.

Emmerich.
Wij zijn verloren.
Het is gedaan met ons.
Nog even en mijn woorden zijn op.
Ik voel me leeg lopen.
En ik hoor je denken:
Hij maakt een grapje, hoor ik je denken.
Ik hoor je denken:
Hij wil mij bang maken, mij uittesten, hoor ik je denken.
Ik hoor je denken:
We wachten op een schitterende morgen, hoor ik je denken,
en dan zal hij over het touw dansen zonder het touw te raken.

Heb ik goed gehoord?

EMMERICH KNIKT ONSTUIMIG EN DANKBAAR, HIJ WIL ALIBERTS HANDEN KUSSEN MAAR WORDT WEG GEDUWD.

ALIBERT
Maar je denkt verkeerd, Emmerich.
Ik weet het, wij denken wat we graag denken.
In onze vesting hebben we stromend water en elektriciteit, we verschansen ons in onze design-huizen, we zijn verzekerd tegen onkuise gedachten en woede-aanvallen, en als we niet kunnen kakken bellen we naar slachtofferhulp.

Je zou je voor minder in het paradijs wanen, Emmerich.
Maar zelfs in het paradijs stond een boom.
De boom van kennis van goed en kwaad.
Daar hebben wij Provençaalse keukens van gemaakt, of loften uit gezaagd.
En in die keukens verzamelen we onze kuikentjes.
In die loften komen we alleen ‘s nachts slapen want welvaart heeft zijn prijs.
En alles wat ons overkomt is de schuld van anderen.
Want de kuikentjes blijven eeuwig donzige wezentjes.
En wijzelf trappen in duizend vallen tegelijkertijd, de vallen van de schurken, de verleiders en waanzinnigen die ons belagen.

Hulp, roepen wij met zo’n piepend kuiken-stemmetje.
Hulp.
heb medelijden met ons.
Red ons Heer want wij vergaan.

En in mijn gedachten zie ik de heer snel over het water wegrennen en van op de kant roepen: trek uzelf recht, sukkels.
Wie niet kan zwemmen zal moeten roeien, en wie zijn mama mist kan aan de mem van god de vader gaan liggen en mystieke aanvallen krijgen die het dagelijkse leven verlichten en hem tot ziener zullen verheffen.

EMMERICH KRUIPT IN ELKAAR, ALS VOELT HIJ DE SLAGEN WERKELIJK.

ALIBERT
We kunnen menselijk blijven, Emmerich en gaan lopen.
Maar natuurlijk hebben ze elke weg afgezet.
Ze bewaken de grenzen.
En mijn listen zijn net zoals mijn moed opgebruikt, vermoed ik.

EMMERICH DOET TEKEN DAT ER MENSEN NADEREN

ALIBERT
Zie je wel, ze komen al eens poolshoogte nemen of het wonder vordert.
Dus vlug de vesting afgebroken en het touw gespannen.
Laten we tenminste van elk levensminuut zestig maal genieten.
Jaja, Emmerich, genieten.

ZE TREKKEN DE LADDERS RECHT EN SPANNEN HET TOUW .
HET ZEIL WORDT EEN VANGNET.

ALIBERT
Ga nu die spionnen tegemoet en maak hevige gebaren die hen vertellen dat hun gluurogen uit hun verdomde koppen zullen vallen als ze voortijdig van Gods Almacht willen genieten!
Ik begin mijn diepste meditatie.
En o ja, Emmerich.
Wil je even de giften van de gelovigen ophalen.
Ik begin honger te krijgen.
En dorst!

EENENTWINTIGSTE SCÈNE

LADDERS STAAN WEER OPGESTELD, MET VANGZEIL.
ER IS HEEL WAT ETEN EN DRANK AANWEZIG DAT RONDOM DE SCHROKKENDE ALIBERT IS OPGESTELD.
HIJ DOET ZICH TEGOED AAN DEZE AALMOEZEN TERWIJL EMMERICH DRUK IN DE WEER IS DE OPSTELLING AF TE WERKEN.
DAARNA KLIMT EMMERICH LANGS ZIJN LADDER NAAR BOVEN.
ALIBERT ZIT MET ZIJN RUG NAAR EMMERICH MAAR WEET WAT HIJ AAN ‘T DOEN IS, HIJ BEGINT MET VOLLE MOND TE SPREKEN.

ALIBERT
Emmerich, wat ben jij van plan?

EMMERICH WILDE NET HET TOUW PROBEREN.

ALIBERT
Ik wil niet dat jij het zeil bevuilt met je puistenlijf.
Kom naar beneden en ruim de boel hier op.
Als de spionnen komen, moeten wij van discipline getuigen.

ALIBERT DRINKT FLINKE SLOK, BOERT EN WRIJFT ZICH IN DE HANDEN TERWIJL EMMERICH VAN DE LADDER KOMT EN DE BOEL OPRUIMT.

ALIBERT
Alleen de restjes heb ik gezegd, Emmerich.
We moeten zuinig zijn.

Als ik nog een beetje van dat goedje drink kan ik zonder moeite over de koord dansen.

ALIBERT KLIM NAAR BOVEN AAN ZIJN KANT.
EMMERICH SCHROKT STIEKEM EN SNEL ETEN EN DRANK NAAR BINNEN.

ALIBERT
De restjes eerst, ALIBERT.
Laten we niet dikkenekkerig doen en tuchteloos schransen.
Wat is het hierboven warm!
Emmerich, zorg voor koelte asjeblieft!

EMMERICH, NOG MET VOLLE MOND WEET NIET GOED HOE HIJ HET BEVEL MOET UITVOEREN.
HIJ LOOPT ROND, KOMT EVEN BLAZEN, TREKT TENSLOTTE ZIJN T-SHIRT UIT EN WAAIT DAARMEE IN ALIBERTS RICHTING.
ALIBERT ZUCHT, KLIM NOG EEN BEETJE HOGER EN LAAT ZICH VAN OP HET TOUW IN HET ZEIL VALLEN.
EMMERICH BLIJFT WUIVEN, OOK ALS ALIBERT WEER ZICHTBAAR WORDT.

ALIBERT
Hou op, gehoorzaam kind.
Straks komt de grote koelte voor ons beiden.
Neen, ik bedoel niet de woestijnnacht.
De grote koelte van de dood.

Toen ik boven op het touw stond voelde ik de kogel in mijn hart dringen en weet je wat het laatste was wat ik van deze aarde zag?
Jouw vuil ondergoed, Emmerich.
Ja, we zijn in de woestijn.
Ja, we hebben andere dingen aan ons hoofd.
Maar zoek tenminste in je rugzak naar iets propers zodat nog enig gevoel van zuiverheid mijn ogen zal treffen voor ik ze voor altijd sluit.

EMMERICH VERGELIJKT ZIJN VUILE KLEDIJ MET DE NET ZO SMERIGE KLEDIJ VAN ALIBERT EN KIJKT HEM VRAGEND AAN.

ALIBERT
We kunnen natuurlijk ook naakt optreden.
Net voor we aan het wonder beginnen trekken we alles uit.
De goegemeente gilt en sluit de ogen, werpt zich vol afschuw op de grond.
Zeker als ze eerst jouw misvormde lijf te zien krijgen terwijl het mijne inderdaad voor verblinding zal zorgen.
Een mooie mix: afschuw en verblinding.
Faciosum et tremendum.

We hollen naar de andere kant en daar kom ik de ladder af en slaan we een handdoek om ons lijf.
En jawel hoor, wanneer ze eindelijk hun ogen op ons durven richten, staan wij aan die kant eenvoudig gelukkig te zijn na een geslaagde overtocht.
Wel?

EMMERICH HAALT ZIJN SCHOUDERS OP EN TWIJFELT

ALIBERT

Inderdaad.
We kennen het stiekem gedrag van onze scherprechters.
Ze zullen loeren.
Ze zullen gluren.
Ze zullen door hun vingers kijken.
Ze willen weten of de wonderdoeners een geslacht hebben of inderdaad engelen bleken te zijn.
En dat is nog een nobel motief.
Ze zijn vol afschuw voor hun eigen lijf opgevoed, en omdat hun eigen ouderen geen griezels mogen zijn, willen ze ons die rol toe bedelen.

Ik denk dat er maar één oplossing is, Emmerich!
We hakken het touw in twee.
We maken er een lus in en knopen het andere eind tussen onze ladder.
Daarna de lus om onze nek, de ladder op, en…
Na de slag die onze nek breekt, kunnen we over elk touw dansen, zijn we lichter dan de lucht.
Maar dat zien zij niet.
Zij zien de heiligen bengelen.
Strepen van uitwerpselen en urine langs hun benen, hun tong uit de mond.

EMMERICH HOUDT ZIJN HANDEN VOOR ZIJN OREN EN BEGINT HEVIG NEEN TE SCHUDDEN.

ALIBERT
Dat teken van leven is hoopgevend!
Mijn gezel hangt liever aan het leven dan aan dit touw.
Maar…

Emmerich, de goden zijn ons genadig!
Handen weg voor die schelpen.
Ik zei: de goden zijn ons genadig.
Hoor je dat, Emmerich?
Hoor je mijn stem?
Klinkt ze als iemand die zo dadelijk in eigen nat door de gieren wordt leeggeplukt?
Neen, zo klinkt ze niet.
Ze klinkt…hoopvol, inderdaad.
Dat heb jij goed gedacht, Emmerich.
Hoopvol.
Want wat gaan wij doen?
Hoe geraken wij uit deze benarde situatie?

ALIBERT HAKT MET EEN STEVIGE SLAG VAN EEN MACHETE OF IETS DERGELIJKS HET TOUW DOOR.
ALIBERT
Trek jouw stuk los, net zoals ik doe.

ZE MAKEN HET TOUW LOS.

Maak nu een stevige lus aan jouw touw.
Doe wat ik zeg.
Jaja, een lus.
Je hoofd moet e net doorkunnen en de lus mag dan dichtschuiven rond je nekje.
Twijfel niet, Emmerich.
Heb ik je al ooit in de steek gelaten?
Was ik niet je vader en moeder tegelijkertijd, je vrouw en kind, je grootmoeder en -vader en zelfs de waakhond op het erf?
Ja, dat was ik.
Goed, als die lus klaar is, snoer ze dan vast om je nek.
Mooi zo.
Maak het andere eind vast aan het hoogste punt van je ladder.
Kruip terug in die oude baarmoeder, Emmerich.

MET DE HAAK VAST AAN LADDER.

ALIBERT
Klim nu naar boven.
Neen, niet met knikkende knieën…maar met de zekerheid dat ALIBERT je zal redden.
Momentje.
We zijn nog iets vergeten.
Numero uno: maak een tweede knoop achter de eerste zodat het touw niet rond je nek kan dichtglijden.
Het is belangrijk dat die knoop stevig en onzichtbaar is.
Ja, zoiets.
Schuift hij dicht?

ALIBERT TREKT EVEN STEVIG AAN EMMERICHS TOUW, SNOK MAAR NIET DICHT.

ALIBERT
Keurig.
Numero duo.
Die chocolade pasta en gemberkoek met water bewerken en dan de achterkant van je bovenbenen ermee insmeren.
Kijk niet zo verbaasd, Emmerich.
Het moet echt lijken, en beter Belgische chocolade in deze vorm dan…enfin, je begrijpt.

ZE SMEREN HUN BOVENBENEN IN.

ALIBERT
Mijn god, Emmerich, als ze jou zien hangen denken ze dat je net een vier gangen maal hebt genuttigd!

We wachten dus tot de spionnen komen.
Dan hangen we.
Dood als een pier zullen we zijn.
Denken zij.
Daarna halen ze de oudsten en die zullen ons bewenen of verdoemen, het maakt niet uit, maar op het geschikte moment fluister ik: ja, en dan verrijzen wij ter plekke uit onze pierdode toestand.
We vertellen hen dat vuige rovers met ons geld en eten zijn gaan lopen en ons opknoopten om zich op de stad te wreken.
`Maar de goden, hoe ze ook mogen heten, hebben ons niet verlaten.
Ze hebben hun profeten weer tot leven gewekt.

Zie je ze neerzijgen, Emmerich.
Zie je ze onze voeten en handen kussen?
O, wacht eens even.
Als ze gaan likken moeten ze wel van onze chocolade-benen blijven.

Wel, goede vriend, wat denk je?
Zullen we even oefenen?

ZE LOPEN NAAR DE LADDERS, HET LICHT DOOFT.

TWEEËNTWINTIGSTE SCÈNE

HET IS AVOND.
EMMERICH EN ALIBERT ZITTEN IEDER OP HUN LADDER, TOUW OM DE NEK.

ALIBERT
Zie jij iemand, Emmerich?

EMMERICH KIJKT, SCHUDT HET HOOFD.

ALIBERT
We hebben deze namiddag ons de blauwe striemen in de nek gehangen, dus moeten we nu zeker zijn of er inderdaad iemand komt.
Zo te zien maken ze zich weinig zorgen om ons.

Het wordt donker.
In onze slaap zullen ze niet geïnteresseerd zijn.

EMMERICH MAAKT PLOTSELING TEKENS DAT HIJ IEMAND ZIET AANKOMEN

ALIBERT
Zie jij iemand?
Ben je zeker dat het geen slome karavaan is die net voor deze heuvel links of rechts afslaat zoals deze middag gebeurde?
Is het een karavaan, Emmerich?

EMMERICH SCHUDT HEVIG HET HOOFD.

ALIBERT
Zijn het dan mannen te paard?
Of zijn ‘onschuldige’ kinderen die ons met stenen komen bekogelen?

EMMERICH DUIDT AAN DAT HET STEVIGE KERELS ZIJN DIE HUN KANT OPKOMEN.

ALIBERT
Mannen met snorren en lange baarden?
Voor de heilige man is het niet de juiste tijd noch de juiste plaats.

Blijven ze deze kant uitkomen?

KNIKKEN VAN EMMERICH.

ALIBERT

Of is het de begrafenisondernemer die onze maten komt nemen?
Wat zeg je?
Sluipen ze?

Bedoel je, plat op de buik?

Bon.
Spionnen dus.
Ze maken van het aanrollend donker gebruik om ons te controleren.
Beste vriend, ik denk dat we moeten gaan hangen.
heb je nog chocolade genoeg onder je kont, want ik kreeg daarstraks een gezin woestijnratten op bezoek.

Jaja, Emmerich.
Als ze sluipen hebben we nog even tijd.
Sterven in de ondergaande woestijnzon, je zou er een vers bij bedenken.

Ik weet het, Emmerich, ze zijn dichtbij, ik weet het.
Ik kan hun vieze adem nu al ruiken.
Ze doen waar ze goed in zijn.
Kruiperigheid tot in de ongeknipte nagels van hun werkeloze voeten.

Bon, daar hangen we dan.

ZE LATEN ZICH HANGEN ONDER HUN LADDER.

ALIBERT
Tong uit de mond, ALIBERT, en laat een wind nu het nog kan.
De wind zal ons bederf hun kant opsturen.

ZE HANGEN EEN TIJDJE STIL.
ER GEBEURT NIETS.

ALIBERT
Emmerich!
Zijn ze onderweg in slaap gevallen?

EMMERICH SIST IETS DUS HANGEN BEIDEN WEER EVEN STIL ZONDER DAT ER IETS VOORVALT.

ALIBERT
…of heeft jouw stevige wind hen voor uren verdoofd?

ZE HANGEN.

ALIBERT
Enfin, het is bijna donker!
Te vroeg voor een dutje en te laat voor een zonneslag.
Kom, Emmerich.
Vals alarm.
Je hebt waarschijnlijk een woestijnvos met zijn kroost gezien.
Emmerich?

HIJ KIJKT NAAR EMMERICH DIE NOG STEEDS ROERLOOS AAN ZIJN TOUW HANGT.

ALIBERT
Emmerich!
Hou op met dat gehang.
Er is niemand en er zal niemand meer komen vandaag.

EMMERICH GEEFT GEEN TEKEN VAN LEVEN

ALIBERT

Emmerich, hang niet de flauwe plezante uit, al is het woord uit-hangen hier wel erg toepasselijk.
Zie je, dat is talent.
Noch voor je vaste voet op de bodem zet, ben ik er al met een dubbele bodem.
Enfin.

Emmerich, het heeft nu echt lang genoeg geduurd.
Laten we nog een flesje kraken om goed te kunnen slapen.

EMMERICH NOG STEEDS GEEN REACTIE.
ALIBERT LOOPT NAAR HEM TOE EN TREKT HEM ZIJN KANT OP.
HET LICHAAM BENGELT ZONDER LEVENSTEKEN.

ALIBERT

Mijn god, Emmerich.
Je had toch die dubbele knoop, die veiligheidsknoop achter je lus gelegd, ds.

HIJ TREKT HET LICHAAM NU WEER ZIJN KANT OP EN INSPECTEERT DE KNOOP.

Zeg dat het niet waar is.!
Ja, die extra-knoop drukte en schaafde je huid open, dat was zo.
Maar..
Driedubbele dwaze ALIBERT!
Ik heb je daarstraks nog gezegd eerst je veiligheidsknoop na te kijken.
En dat ‘ssstt’ van jouw was dus gewoon je laatste adem en niet een aanmaning om..

Emmerich.
Wat moet ik zonder jou?

BLACK-OUT

DRIEËNTWINTIGSTE SCÈNE

HET IS NACHT.
ER BRANDEN ENKELE FAKKELS OM HET TAFEREEL ZIJN ZICHTBAARHEID EN ATMOSFEER MEE TE GEVEN.
HET LICHAAM VAN EMMERICH LIGT IN HET ZEIL .
ALIBERT, NOG STEEDS TOUW OM DE NEK, WIEGT HET.

ALIBERT
Wat is een wonderdoener zonder bewonderaar?
Wat is de woestijn zonder zon?
De vis zonder water.

En zo kan ik nog wel even doorgaan, Emmerich.
Wat is ‘is’ zonder zijn?
Gesis.
Gesis, zoals jij je laatste adem uitsiste terwijl ik …

Maar wacht eens even.
Wie sloeg er alarm?
Jij, dode slimmerd.
Wie zag spionnen naar ons toe sluipen?
Jij, ontzielde makker.
Maar er was niemand, en dat wist jij, levenloze verrader.
Want jij had zo je eigen plannetje om er tussenuit te knijpen.
Terug naar af, en u ontvangt het eeuwige leven, amen,
En terwijl moet jouw vroegere levensgenoot het morgen alleen opnemen tegen de uitzinnigen, de mirakel-geilerds.
En nog voor zij verschijnen zal ik je lichaam moeten begraven willen we niet door jouw ontbinding ook nog de gieren en de jakhalzen deze kant opsturen.

Slim bedacht, engerd.
Heel slim, laffe dode onbenul!

HIJ ZWIERT ZO HARD MET HET ZEIL DAT EMMERICH ERUIT VLIEGT EN TEGEN DE GROND KWAKT.

Blijf daar maar liggen.
Mocht je nog een beetje moed hebben dan kon je als een mol je eigen graf graven en mij die last besparen.

De grote zwijgers hebben altijd gelijk.
Je hoort ze nooit.
Ze zijn het eens met al je beweringen en eens je rug gedraaid zijn ze het net zo eens met de beweringen van je tegenstander.

Maar wie steekt er een dolk in je rug, doorboort je hart en piept er tussenuit als je in grote nood verkeert?
Juist. De zwijgers.
Ik heb niets gezegd, zeggen ze, als ze al iets zeggen.
Ik heb niets gezegd, meneer de procureur, maar wat wilt u dat ik zeg?
O, dat?
Wel ja, ik zal eens wat zeggen.
Ik heb gezwegen omdat het trauma mijn stembanden verstikte, omdat de schaamte om zoveel pijn en leed mijn keel had dichtgeschroeid, maar nu zet ik tenslotte toch de stap, meneer de procureur.
En dan schreeuwen ze zich een weg naar het centrum van de belangstelling want hun zwijgen was de schuld van degenen die hun mond wel open hebben gedaan.
Hun boodschap bederft deze planeet, meneer de procureur.
Hun levensstijl lacht met de waarden die wij hoog in het vaandel voeren.

Nog even, Emmerich, en je wordt als een martelaar vereerd, verkozen tot man van het jaar, de post-mortem premier van dit land.

Zwijgers besturen ons.
Hun geschaafde schouders zijn het merkteken van hun verleden.
Multa tuli, veel heb ik gedragen, en ge zult het geweten hebben?

Emmerich!
Godverdomde zwijger van mijn hart, sta op en wandel.

EVEN STIL

Zie je nu dat ik geen wonderdoener ben, Emmerich?
Ja hoor, nu ziet hij het.
Met zijn dode ogen ver open gesperd hoor ik hem lachen.

Je dacht toch niet dat ik je geloofde, ALIBERT, hoor ik hem zeggen.
Ik heb altijd maar geknikt en neen geschud om jou in de waan te laten dat je de sterkste was.
Geef iemand gelijk en hij staat buiten spel.
Kinderen weten dat.
Politici ook.
Misschien voel je in dat langzaam koud worden van jou toch nog een beetje pijn, en daarom zijn deze schoppen een warm vaarwel, een machteloze kreet van de blijver, een groet voor degenen die er tussenuit knijpen.

HIJ SCHOPT BRUTAAL TEGEN HET ONTZIELDE LICHAAM

En wat moet ik ze morgen wijsmaken als jij onder de grond ligt te wachten op mijn kreten?
Nog voor de zon ondergaat zul je met mij in het paradijs zijn, hoor ik je zeggen terwijl ze mijn kleren kapot scheuren, mijn haren uitrukken, mijn nagels van mijn vingers trekken.
Mag het ietsje vlugger zijn, zul je mij horen denken.
Mag ik a.u.b. ter plekke en terstond dood vallen?

Wat moet ik ze zeggen als ze naar jou vragen?
Op bedevaart naar Mekka, Jeruzalem of Compostella?
Ze zullen een touw spannen.
‘Dans nu over dit touw naar de andere kant zonder het met je voeten aan te raken, zullen ze zeggen. We hebben lang genoeg gewacht.

Kun jij je dat voorstellen, uitgeleefde vluchteling?
Al mijn uitvluchten zijn op.
Mijn makker heeft zichzelf opgehangen.
Zie je hun vreselijke ogen naar mij kijken?
Zie je mij de ladder opklimmen terwijl ze stil worden.
Zie je mij mijn voeten uitstrekken en dan naar beneden donderen?

Jaja, asielzoeker in het hiernamaals, jij ziet het.
Je zult niet verschijnen als een aartsengel.
Het zwaard in de hand, Emmerich-Michael.
De doder van de draak die massa-massa heet, ‘t broertje van kassa-kassa.
Jij zult niet als een lichtende wolk mij voorgaan zoals Jahweh dat deed toen hij zijn volk naar het beloofde land leidde.
De rode zee blijft op zijn plaats, en de stilte die je bij leven zo lief was zal nu ook suizend luid weerklinken terwijl ze zich op mij werpen.

Kom terug, Emmerich.
Of neem mij mee…
Wacht broertje, wacht bij de poort.

HIJ TILT EMMERICH OP EN LEGT HEM VOORZICHTIG TERUG IN HET ZEIL EN WIEGT HEM WEER.

Dat was ik niet, Emmerich, die man die je schopte.
Neen, dat was ik niet.
Dat was de grijze engel van de machteloosheid.
De cherubijn van de frustratie.
Bij alle oorlogen staat hij op de eerste rij, Emmerich.

Ik was in jouw ogen.
Met jou hoorde ik zijn verwijten, voelde ik zijn schoppen.
Vergeef het hem.
Al is hij voortdurend buiten zichzelf van woede, hij huist in ons.
Jij hebt hem geen onderdak aangeboden, misschien nu en dan een parasol of een hoedje van papier.
Maar bij mij was hij thuis.
Zalen vol woede ter zijner beschikking.
Een kasteel was ik voor hem.
En als hij mij dan buiten mezelf bracht, was ik het dus niet.
Ik bleef verweesd achter terwijl hij van mijn roepen en tieren gebruik maakte om de wereld te verketteren.

Wat kan ik anders doen, dan jou volgen, Emmerich?
Wij samen in de woestijn. Voor altijd.
Als er nu nog wat violen uit de oase weerklonken was het een melo van belang.

HIJ GAAT NAAR ZIJN LADDER, HANGT HET TOUW WEER VAST EN KRUIPT OP DE LADDER.

Een sprongetje en ik ben bij jou.
We zwemmen langs het zuiderkruis naar huis.
Wij, de verweesden, door de grijze engel achtergelaten.

Het zou fraai zijn als je je nu oprichtte en zei: kom maar, vriend.
Heel zachtjes zoals je je liedje zong, weet je nog?
Maar daarop wachten zal nog wel even duren.
Goed.
Gewoon een sprongetje, ALIBERT.

OP HET ZEIL RICHT EMMERICH ZICH OP EN ROEPT HEEL LUID

EMMERICH

Niet doen, ALIBERT! Niet doen!

ALIBERT SCHRIKT HEVIG, VALT VAN DE LADDER BEGINT TE SPARTELEN AAN HET TOUW, EN KOKHALST.

BLACK OUT

VIERENTWINTIGSTE SCÈNE

NU LIGT ALIBERT OP HET ZEIL.
HIJ KAN GEEN WOORD MEER ZEGGEN EN ROCHELT ZO NU EN DAN.
HET IS DUIDELIJK DAT ZIJN STEM VOORLOPIG (?) IS UITGESCHAKELD.

EMMERICH
Probeer nu niet te spreken, ALIBERT.
Alleen rust kan helpen.
Zwijg, en rust.

ALIBERT PROTESTEERT HEFTIG MAAR KAN INDERDAAD ALLEEN SCHOR GELUID VOORTBRENGEN.

EMMERICH
Neen, ALIBERT, ik ben niet uit de doden opgestaan.

ALIBERT GEEFT TE KENNEN DAT HIJ ER NIETS VAN BEGRIJPT: EMMERICH WAS TOCH OPGEHANGEN?

EMMERICH
Ik denk dat ik gewoon het bewustzijn verloor.
En toen ik bijkwam zag ik jou je hoofd in de lus steken en ik riep.

Ja, ik riep.
Zoals je uit een diepe slaap wakker denkt te worden maar je blijkbaar in een volgende nachtmerrie bent beland.
Ik wilde dat het zou stoppen.
Ik riep.
Niet doen, ALIBERT, riep ik.

ALIBERT DOET TEKEN DAT EMMERICH NU PLOTSELING KAN SPREKEN, DAT HIJ DAAR NIETS VAN BEGRIJPT, DAT HIJ MISSCHIEN WEL DENKT DAT EMMERICHS ZWIJGEN EEN SOORT LIST WAS.
HIJ WIL OP EMMERICH LOSHAKKEN, BIJNA UIT GEWOONTE.

EMMERICH

Rustig, ALIBERT, rustig.
Zoals jij je stem verloor, zo heb ik de mijne teruggekregen.

ALIBERT KAN ZICH NIET BIJ DIE OMGEDRAAIDE WERELD NEERLEGGEN, HIJ STAAT MET ZIJN ARMEN TE WIEKEN EN LEGT WOORDELOOS ZIJN ONMACHT UIT ZONDER BEGREPEN TE WORDEN.

EMMERICH
Ik zei toch dat je best zou rusten, ALIBERT.
Ik begrijp er ook niets van.
Misschien zijn we dood.

ALIBERT BLIJFT IN ZIJN DRUKTE STEKEN.
WE ZIEN HEM GELUIDLOOS ‘DOOD’ ZEGGEN, MEERMAALS.
HIJ GAAT NAAR EMMERICH EN VOELT OF HIJ VAN VLEES EN BLOED IS, IETS WAARIN HIJ BEVESTIGD WORDT.

EMMERICH
Ja, dood.
Dit is wellicht het vagevuur.
Als straf voor onze zonden moet ik nu spreken en ben jij met zwijgen belast.

Of het is toeval.
Zoals de hele schepping tenslotte op toeval berust.
Een mooi woord overigens: toe-val.
Net als je een verklaring voor het bestaan denkt gevonden te hebben klapt de val dicht: toe-val.

ALIBERT DRAAIT ZICH BOOS OM.
ALS EMMERICH NAAR HEM KOMT OM HEM TE TROOSTEN REAGEERT HIJ ALS EEN NUKKIG KIND.
HIJ DRAAIT ZIJN HOOFD, VINGER VOOR DE MOND EN DOET ‘SSSTTT’.
DAT HERHAALT ZICH ENKELE MALEN.

EMMERICH
Als jij denkt dat ik moet zwijgen, dan hou ik mijn mond.

ZE ZITTEN NU BEIDEN OP HET ZEIL EN WIEGEN ZACHTJES HEEN EN WEER.
OOK NU NOG DREIGT ALIBERT MET SSSTTT ALS EMMERICH IETS WIL ZEGGEN.

EMMERICH
Maar we moeten plannen maken, ALIBERT.
Of wil je dat ik met gebarentaal spreek?

ALIBERT LOOPT BOOS NAAR ZIJN LADDER STEEKT OPNIEUW ZIJN HOOFD IN DE LUS EN KLIMT ENKELE TREDEN HOGER.

EMMERICH

ALIBERT!
Niet doen!

MET GEBAREN EN SCHORRE KLANKEN PROBEERT ALIBERT HEM UIT TE LEGGEN DAT HIJ DOOR EEN VOLGENDE OPHANGING WELLICHT ZIJN STEM KAN TERUGKRIJGEN EN DAT EMMERICH BEST ZIJN VOORBEELD ZOU VOLGEN ZODAT DE WERELDORDE WEER HERSTELD ZAL ZIJN.
HIJ WIJST DUS NAAR EMMERICHS LADDER.

EMMERICH
Wil je dat ik…?

ALIBERT KNIKT HEVIG EN MAAKT HET NOG EENS DUIDELIJK DAT EMMERICH ZIJN HOOFD DOOR DE LUS MOET STEKEN.

EMMERICH
Jij wilt weer kunnen spreken en ik moet opnieuw zwijgen?

HEVIG KNIKKEN

EMMERICH
Ik denk er niet aan!
En wie zegt dat jij je stem terugkrijgt als je je ophangt?
Je kunt net zo goed voor altijd zwijgen.
Het was toeval, en toeval herhaalt zich nooit.
Of wil jij toeval met toeval vermenigvuldigen om opnieuw naar de maan te kunnen blaffen?

Ja, Emmerich.
Blaffen naar de maan.
Ik ben blij dat ik het nu eindelijk eens kan zeggen.
Jij bent een maanblaffer.
Jouw filosofie is zo lek als je hoofd.
Je bent een woordenkramer.
Mijn god, dat lucht op na al die jaren.

ALIBERT HEEFT ZICH LOS GEHAAKT EN ZIJN HOOFD UIT DE LUS GEDAAN.
HIJ SLUIPT NU NAAR EMMERICH OM HEM IN ZIJN LUS TE VANGEN.

EMMERICH
Ik zeg je dit als vriend, ALIBERT.
Je mag mijn woorden niet verkeerd opvatten.
Want al blafte je, er waren momenten dat je geblaf alleraardigst klonk.
Ik weet het: er zijn momenten dat de hond aan de ketting een aria kan zingen, maar juist dan is er niemand thuis.
En eens zijn bazen weer thuiskomen en hij de aria wil herhalen klinkt alleen dat schor geluid dat jij nu produceert.

Maar het went, ALIBERT. het went.
Een spreekverslaving is niet vlug te genezen, maar eens je zo ver bent, zul je anders leren denken.
Zonder woorden of klanken.
Eerst denk je zoals muziek.
Daarna blijven er alleen vergezichten en bergtoppen.
Je woorden…

ALIBERT HEEFT DE STROP ROND EMMERICHS NEK GEGOOID EN TREKT HEM DICHT.
ER ONTSTAAT HANDGEMEEN.
HET GELUID VAN AANSTORMENDE RUITERS WORDT HOORBAAR, SCHERPE FLUITMUZIEK.

EMMERICH
Hou op..ALIBERT.
De ruiters van de stad.
Ze komen ons halen voor het wonder.

BLACK OUT

VIJFENTWINTIGSTE SCÈNE

EMMERICH EN ALIBERT STAAN MET DE HANDEN GEBONDEN AAN HUN LADDER

EMMERICH
Je bent wel net op tijd je stem verloren, ALIBERT.
En als het dan nog bij je stem zou blijven.
Morgen is het de dag van het wonder.
Je mag deze nacht oefenen, hebben ze gezegd.
Morgen verzamelt de stad op dit plein.
De trommels zullen roffelen;
De hoorns kreunen.
Het zal muisstil worden.

En je zult over het touw dansen zonder het te raken.
Daar ben ik van overtuigd.

ALIBERT SCHUDT HEVIG NEEN MET ZIJN HOOFD.

Wees niet zo nederig, ALIBERT.
Al ben je door god met stomheid geslagen, wellicht zul je morgen je stem weer terugkrijgen.
We zullen elkaar eindelijk bij naam kunnen noemen.
Dag ALIBERT zal ik zeggen.
Dag m’n trouwe Emmerich zul jij antwoorden.
Met een stem die trilt van ontroering.
Met een stem die daarna de boodschap kan verkondigen.
ALIBERT SCHUDT HEVIG NEEN MET ZIJN HOOFD.

En ik zal je schaduw zijn.
Jouw Johannes de doper.
Ik zal de bergen slechten, de dalen vullen.
En al heb ik mijn stem teruggekregen, ik zal ze alleen gebruiken om jou aan te kondigen.

Ik heb je op de proef gesteld.
Ik noemde jouw spreken heel oneerbiedig ‘blaffen naar de maan’.
Ik ben een diep gevallen zondaar, ALIBERT.
Na al die jaren zwijgen, wilde ik me wreken.
Ik voelde me machtig.
En als zondaar misbruikte in onmiddellijk mijn stem.
Ik zag je zo hopeloos verdrietig naar mij kijken.
Alsof je mij gelijk wilde geven.
Alsof je dadelijk zou zeggen:
“Ik hoor jou denken, Emmerich.”
Want zo is het.
Jij hoort mij denken.
Ik weet het, mijn gedachten zijn niet meer dan verschrompelde gedroogde vijgen, maar jij kunt ze horen.
Ik kan me niet achter mijn woorden verbergen.
Ik geloof in jou, ALIBERT.
Ook nu je beproefd wordt, ben je sterk.

ALIBERT SCHUDT HEVIG NEEN MET ZIJN HOOFD.

Wat zou ik je gebonden handen willen kussen.
Wat zou ik de voeten die morgen over de koord zullen dansen zonder ze te raken willen vereren.

ALIBERT SCHUDT HEVIG NEEN MET ZIJN HOOFD.

Spuw op mij, lijdende profeet.
Bliksem mij neer met je vurige ogen.
Toen de soldaten ons kwamen halen, zag ik je pas je grootheid.
Je rilde niet eens van angst terwijl ik als een espenblad stond te trillen.

Ook toen ze zegden dat het zwaard om je te onthoofden was geslepen, gaf je geen kik.
Ook toen ze aankondigden dat ze je eerst uren zouden martelen, verroerde je niet.
Je maakte indruk, ALIBERT. Neem dat van mij aan.
Ik heb de mensen lang genoeg geobserveerd om te weten waneer ze door grootheid zijn aangegrepen.

ALIBERT SCHUDT HEVIG NEEN MET ZIJN HOOFD.

Ontken je eigen grootheid niet, profeet.
Ik weet dat je door twijfels wordt verscheurd.
Ik weet dat je water en bloed zweet als je de dag van morgen voor je geest probeert te halen.
Ik hoor je smeken: vader, smeek je, laat als’t kan deze kelk aan mij voorbijgaan, maar niet mijn wil maar uw wil geschiede, dat hoor ik je denken.
Ook in de stilte ben jij groot, ALIBERT.

ALIBERT SCHUDT HEVIG NEEN MET ZIJN HOOFD.

En al ben ik maar een vliegje dat naar het lamplicht wil en wellicht zijn vleugels zal schroeien, ik zal je met die weinige krachten bijstaan, ALIBERT.
Ik zal je aankondigen.
Ik zal getuigen voor wat mijn ogen hebben gezien.

Natuurlijk, oculos habent et non videbunt zegt de psalmist: ze hebben ogen en ze zien geen steek.
Dat gevaar loopt elke roepende in de woestijn.
Maar jij zult hun ogen openen, hun oren ontstoppen, ALIBERT.
Jij zult in doodsangst gehuld de ladder beklimmen waaraan je nu gebonden staat.
Boven zal je de menigte overschouwen.
Je zult denken: ze komen niet voor de glorie van god maar voor het spektakel van de mens.
En hoe juist die redenering ook mag zijn, het spektakel is net zo goed gods vinger als de brandende hand die “mene tekel “op de muren schreef.

ALIBERT SCHUDT HEVIG NEEN MET ZIJN HOOFD.

Leg je neer bij je opdracht, ALIBERT.
Verzet je niet langer.
Zoals ik een werktuigje ben, een schroevendraaiertje misschien, zo ben jij Jaweh’s kettingzaag.
Ja, Jaweh’s kettingzaag.
Je zult de hoge bomen van hun ongeloof brutaal omzagen en met die spaanders een vuur laten ontbranden waarin wij reuk- en slachtoffers zullen brengen.

ALIBERT SCHUDT HEVIG NEEN MET ZIJN HOOFD.

Arme profeet.
Niet de buik van walvis is zijn schuilplaats, maar de ontkenning van zijn grootheid.

Kijk het wordt nacht, ALIBERT.
Daar komen de soldaten al om ons los te maken.
Ik weet dat jij geen oefeningen nodig hebt om het wonder te voltrekken, maar laten wij van die vrijheid gebruik maken om elkaar in de armen te vallen.

EEN HOORNSTOOT DUIDT DE NACHT AAN.
BLACK OUT.

ZESENTWINTIGSTE SCÈNE

HET TOUW HANGT WEER TUSSEN DE TWEE LADDERS.
HET IS NACHT.
ALIBERT ZIT VERDWAASD ONDER HET TOUW, HOOFD TUSSEN DE KNIEËN.
EMMERICH IS DRUK IN DE WEER TOUW EN LADDERS ‘AF TE STELLEN’ VOOR HET WONDER VAN DE VOLGENDE DAG

EMMERICH
Wil je de ladders in oostelijke richting, ALIBERT?
Of zullen we ze naar het westen richten en vragen dat jij het wonder verricht bij zonsondergang?

ALIBERT REAGEERT NIET

Of wil je vanuit de noordkant over het touw dansen?
Jouw zon laten schitteren op die plaats waar de zon nooit komt?

ALIBERT REAGEERT NIET
EMMERICH KOMT BIJ HEM ZITTEN.

Hoe vaak heb ik je angst gezien, ALIBERT?Je hebt mij vertrouwd gemaakt met het idee dat grote gebeurtenissen door angst vooraf worden gegaan.
Weet je nog: faciosum, ja de fascinatie van het wonder.
Maar je hebt mij terecht op zijn tweelingsbroer gewezen: tremendum.
Het sidderen en beven.
Faciosum et tremendum.
Ze kunnen niet zonder elkaar.

ALIBERT SPRINGT RECHT, DUWT EMMERICH BRUTAAL WEG, BEGINT OP HEM IN TE SLAAN.
EMMERICH HOUDT HANDEN BOVEN HET HOOFD, VERDEDIGT ZICH NIET, OOK NIET ALS ALSION HEM PLAT OP DE GROND SMIJT EN OP HEM GAAT ZITTEN.

EMMERICH
Ik ben uw voetmat, heer.
Als dit de weg is, hou je niet in.

DIT MAAKT ALIBERT NOG WOEDENDER, HIJ SCHUDT EMMERICH DOOR ELKAAR.

EMMERICH
Ik beken dat ik te klein ben om zelfs maar in uw schaduw te mogen leven.
Maar spreek slechts één woord…

ALIBERT TREKT HEM RECHT EN SLEURT HEM NAAR EEN LADDER.
HIJ DRUKT EMMERICH TEGEN DE BUITENKANT VAN DE LADDER AAN.

EMMERICH
Als je denkt dat mijn dood nodig is, ALIBERT, dan ben ik bereid.
Maar geef me eerst de kans om mijn zonden te biechten want ik wil met een rein hart voor de Schepper verschijnen.

ALIBERT SLAAT HEM BRUTAAL IN HET GEZICHT, MEPT OP HEM IN

EMMERICH
Ik ben maar een worm.
Sprakeloos was ik toen ik je zag, ALIBERT.
Was ik al spaarzaam met woorden in mijn kindertijd, toen jij me riep om je te volgen verloor ik elke klank en kon ik alleen nog vage keelgeluiden uit mijn strot krijgen en een liedje zingen.

Waar ieder normaal mens dit als een vreselijke straf zou ondergaan, was het voor mij een opluchting, ALIBERT.
Ik beken.
Het was een ware opluchting nooit meer te moeten spreken.
Eindelijk stond ik aan de uiterste rechterzijde van het grote leger der zwijgenden.
Zwijgen om de heer te dienen.
Je menselijk geratel inhouden om zijn stem te kunnen horen.
Het was zo’n schitterende uitvlucht, zo’n prachtige kans om jouw het woord te laten voeren.
Ik genoot van je verhalen, en als je onzin uitkraamde genoot ik nog meer.
Ja sla me maar verrot, ik verdien het.

Mijn stilte dwong jou om telkens weer nieuwe verhalen te verzinnen.
Jij dacht dat ik je slaaf was, maar in feite voelde ik mij de heerser.
Ik beken.

Ik hulde mij in stilte als in een koningsmantel.
Uiterlijk een minus habens voelde ik mij de overwinnaar.
Je zult het zelf aan de lijve ervaren, ALIBERT.
Zwijgen betekent macht.
Zwijgen verplicht je tot niets.
Alles wat gezegd wordt, heb ik niet uitgesproken,.
De machtigen zwijgen en heersen.

Vereren wij de woordenzoekers, leggen wij lauwerkransen aan hun voeten, besprenkelen wij hen met de glitter van prijzen en eervolle vermeldingen, het is onze manier om ons veilig te voelen.
De sprekers weten dat elk woord weerbarstig is, dat zelfs de meest verheven zinnen to be or not to be kromgetrokken grappen zijn, gehuil van walvissen in de diepte van de oceanen, gejammer omdat hun massaliteit hen verhindert om op land te komen, laat staan dat ze de lucht konden ingaan, de vogels gelijk.

Vanaf het moment dat ik je leerde kennen, kon ik niet genoeg krijgen van die almacht, ALIBERT.
Je hakte op mij in, je behandelde mij als het vuil van de straat, maar voor wie de macht van het zwijgen kent, is dat een habbekrats.
Ik beken.

HET SLAAN IS AFGENOMEN, ALIBERT LUISTERT IN VERBIJSTERING.

EMMERICH
En de goden straften mij.
Ze duwden mij de spraak in mijn keel.
Dat vergiftigde geschenk.
Zelf zwijgen zij al eeuwen.
Hier en daar pikken ze zo’n praatvaar uit de massa en laten hem hun grootheid en almacht verkondigen.
Ze verschroeien hun profeten, hun heilanden besmetten zij met woorden.
Het is hun manier om de mensen te laten twijfelen want hoe mooi ook hun boodschap mag klinken, hoe mysterieus ook hun vraag om liefde en gerechtigheid, het blijft menselijk gegorgel, ‘s morgens of ‘s avonds bij het tandenpoetsen.

Mijn verering was niet gespeeld, ALIBERT.
Ik bewonderde je werkelijk.
Ik probeerde je op mijn manier lief te hebben zoals de sterken zich ontfermen over weduwen en wezen.

Waar jij dacht dat ik de slaaf was, wist ik van de eerste dag dat ik de heerser bleef terwijl jij je moest uitputten in verhalen en verzinsels om duidelijk te maken wat niet duidelijk te maken is.

Ik beken.
Ik heb tot daarnet nog in alle toonaarden je grootheid bezongen, en al klonk de muziek vertrouwd en was ze niet van een déjà vu vrij te pleiten, de cantus firmus van elke nederige, ze werd met een zeker genoegen gezongen, niet om jou te eren, maar om mezelf te beveiligen.
Ik beken.

Nu mag je me afmaken, ALIBERT.
Ik heb dat valse kleed waarmee ik mijn hoogmoed bedekte, afgeworpen.
Ik heb de scherven van de vergeten woorden bij elkaar geraapt.
Op elke scherf kun je lezen: kruisig hem.
Als je denkt vandaag te moeten sterven, ALIBERT, wacht dan niet om mij te laten voorgaan.
Ik zal op je wachten.
We zullen samen over het touw dansen.
Zonder het te raken.
En al zullen we nu voor de honden worden gesmeten, we weten dat onze eeuwige stilte voedsel voor verhalen en mythes kan worden.
Ik lach nu al als ik de toekomstige stukken en tempels aan ons gewijd zie verrijzen.
Ze zullen in hun eigen woorden verzuipen.

Wacht niet, ALIBERT.
Nijp mijn lallende keel dicht tot ik aan je voeten neerzijg.

ALIBERT GRIJPT HEM INDERDAAD BIJ DE KEEL EN BRENGT DAN VOORZICHTIG ZIJN LIPPEN NAAR DE ZIJNE.
NET VOOR DE KUS, BLACK OUT.

ZEVENENTWINTIGSTE SCÈNE

ER HANGEN NU VERSCHILLENDE TOUWEN TUSSEN DE LADDERS, ALLEMAAL DRUK BEVLAGD ZODAT WE DE INDRUK KRIJGEN OP EEN BOOT TE ZIJN WAARVAN DE LADDERS DE MASTEN VOORSTELLEN.
WE HOREN HET GEDRUIS VAN DE ZEE, WATER DAT HEN VOORTSTUWT.

EMMERICH EN ALIBERT STAAN OP HUN LADDER, MET DE RUG NAAR ELKAAR EN KIJKEN UIT OVER HET WATER.

ALIBERT
Land! Land in zicht!

EMMERICH
Ja, ik zie het ook!
Land! Land in zicht!

ZE KOMEN NAAR BENEDEN EN KIJKEN OVER EEN DENKBEELDIGE RELING, DICHT BIJ ELKAAR, ALIBERT MET ARMEN OVER EMMERICHS SCHOUDER

ALIBERT
Dat is het eiland, Emmerich.

EMMERICH
Nog voor het avond is zullen we het anker kunnen uitwerpen.

ALIBERT
Er zal fris drinkwater zijn.

EMMERICH
Voel, ALIBERT. Voel.
Voel je de golven?
Dat is het geschommel, weet je nog?
ALIBERT
(citeert eigen gezegde uit scène 11)
Wieg mij in een grote wieg, en trek zachtjes aan het wiegetouw terwijl ik lig te ijlen, te reutelen en mijn terminale winden laat.

EMMERICH
Zou dit de grote wieg zijn, ALIBERT?

ALIBERT
Kijk naar het eiland: zie je het vuur boven de vulkaan?

EMMERICH
Ben je bang, ALIBERT?

HET BLIJFT EVEN STIL TERWIJL ZE DEZELFDE KANT OPKIJKEN.

ALIBERT
We dansten samen over hè touw zonder het te raken.
Waarom zouden we dan bang zijn, Emmerich?

EMMERICH
Elk einde van een verhaal maakte mij als kind bang.
Ook al leefden ze nog lang en gelukkig, ik kon me niet verzoenen met hun toestand van eeuwige gelukkige inertie.
Geluk is waarschijnlijk het meest afschrikwekkende ter wereld.

ALIBERT
Je hoeft niet bang te zijn voor iets wat niet bestaat, Emmerich.
Je kunt ernaar verlangen, en dat is op zichzelf al dwaas, laat staan er bang voor zijn.

EMMERICH
Maar we varen toch naar het eiland?

ALIBERT
En naar de vulkaan op het eiland.

ZE KIJKEN IN STILTE NAAR DE VERTE, WE HOREN HET WATER

EMMERICH
Dat is het dus.
Er is geen einde.

ALIBERT
Geen geluk en geen einde, een mooie synthese, jonge vriend.

EMMERICH
Herinner je nog de a van abricoteren, ALIBERT?
Met abrikozenjam bestrijken.

ALIBERT
Maneschijn.
…Met de n van maan zou ik de neushoorn in mij wakker kunnen maken terwijl ik met de e van mane de engel werd die ik verdiende te zijn.
Met de sch kon ik mijn tranen schreien en hoor hoe de ij het ijzer kon smeden nu het heet was om met de laatste n van maneschijn de nulhypothese van dit leven onder ogen te kunnen zien.

EMMERICH
Het mooie is dat we uit eigen wil kunnen zwijgen nu we tot samenspreken in staat zijn.

ALIBERT
Als we thuis zijn moet ik het dak nog herstellen, Emmerich.

EMMERICH
Ik mag niet vergeten de vuilniszakken buiten te zetten.

ALIBERT
Eens we de vulkaan voorbijzijn, Emmerich…

EMMERICH
Sssttt, ALIBERT. Stil.
Er staan twee schommelstoelen op het terras, dat weet ik nog.

ZE KLIMMEN BEIDEN WEER OP HUN LADDER, GEZICHT NAAR ELKAAR

ALIBERT
Johns ladder was een viool.

EMMERICH
Genade en sierlijkheid.

ALIBERT
Het is niet zo gemakkelijk met een ladder van je moeder weg te wandelen.

EMMERICH
Zeker niet als vallen onze familieziekte is!

ZE PROESTEN HET SAMEN UIT, DE LADDERS BEWEGEN VERVAARLIJK

ALIBERT
Het touw tussen ma en pa, daar moeten wij op lopen.

ZE LACHEN NU NOG HEVIGEREMMERICH
…En vanaf driekoningen liet James Brooks zijn baard groeien!
Waar haal hij het?

LACHEN ZEER LUID

ALIBERT
De dramatis personae!
Weet jij wat dramatis personae zijn, Emmerich!

EMMERICH
Ik dacht dat het wasgoed was.

ZE LACHEN, HET WATER WORDT STEEDS HEVIGER HOORBAAR EN DAN EEN LUIDE KNAL VAN DE VULKAANUITBARSTING, EN VOOR WIE HET WIL KUNNEN DE LADDERS VALLEN, HET SPEELVLAK MAG IN ELKAAR STUIKEN, KORTOM GROTE CHAOS TERWIJL HET GELUID VAN WATER DOOR VLAMMENGELUID WORDT OVERSTEMD.
ALLES BRANDT OOK NA DE LAATSTE BLACK OUT
VOORLOPIG EINDE