dyn007_original_437_436_jpeg_20344_1c796f83b6a717df9f28619704fdfd23

Triangel

Triangle, percussion instrument consisting of a steel rod bent into a triangle with one corner left open. It is suspended by a gut or nylon loop and struck with a steel rod. It is theoretically an instrument of indefinite pitch, for its fundamental pitch is obscured by its inharmonic partials (component tones). Some players, however, perceive a suggestion of pitch and often possess more than one instrument.
A single stroke on the triangle clearly penetrates the full force of an orchestra, and it is perhaps most effective when used sparingly.
The triangle was known by the 14th century and was sometimes trapezoidal in form; until c. 1800 it often had jingling rings. With cymbals and bass drums, triangles were basic to the Turkish Janissary music in vogue in 18th-century Europe, entering the orchestra at that time as a device for local colour. In the 19the century it began to be used purely for its sound, as in Franz Liszt’ s Piano Concerto No. 1 in E Flat Major (Triangle concerto)

The new Encyclopaedia Britannica, volume 11 1985
Dit boek verscheen in het jaar 2000. Bij de uitgever is het niet meer verkrijgbaar, daarom deze weg.

dyn007_original_350_482_jpeg_20344_b9d81758e4ffff3ecc94a1ee3f95381f

1
VOORZICHTIGE HEROPENING
DRIE BRIEFFRAGMENTEN EN EEN TUSSENSCHRIFT

1. Fragment uit Michiels brief aan Hannah en Bram

Chopin. Uit de preludes opus achtentwintig nummer tien.
Geen dertig seconden duurt ze.

Vier maal een aanloop naar de terugkeer. De rechterhand onderuit gehaald door het terugtrekkende water.
Opnieuw ontsnappen, terugwillen, enkele druppeltjes verder -je wordt in een dun vliesje even zichtbaar- maar wat voorbij is, is voorbij.
Zachtjes verlies ik je in mijn linkerhand. Tot aan het vraagteken. Stilte. Een zucht nog, net voor je glimlachend verdwijnt. Allegro molto.

Bijna elk uur speel ik deze prelude.
Zoals de trompetten de muren rond Jericho lieten instorten, zo hoop ik dat mijn spelen de loden stilte van je afwezigheid laat smelten.

Druppeltje voor druppeltje.
Maar…
Zet ik de punt van mijn pen op het papier, dan begint ze te vloeken.

xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx

Omdat de inhoud van hun klanken totaal onbelangrijk is, heb ik er een inkten-jas over gegooid. Daaronder blijven ze roepen. Hun kelen kan ik niet dichtstoppen. Elke vraag om stilte, slikken ze door. En ze roepen nog luider.

Nu hij vertrokken is, wordt de vraag naar het waarom overbodig.
Hij is weg.
Hij is weg.
Hij is weg.
Dat zie ik in grote zwarte letters boven de kerk geschilderd staan.
Hij is weg.
De engel in salopette is opgelost.
Wat ik ook doe om die zwarte letters uit te vegen, het helpt niets. Erger nog, ze schieten in brand.
Zelfs na een hevige regenbui staan ze als holle gaten in de avondlucht.

Ik trek de inkten-jas weg en laat de vloeken vrij.

2. Fragment uit Hannah’s brief aan Bram en Michiel

Kom ik van de bakker dan blijf ik steevast bij de prentenwinkel staan. Kaders, beeldjes, schilderijen en gravures. Kitsch en ook wel eens kunst. Toch blijf ik kijken. Bijna zeker dat er op een dag een prent achter ontspiegeld glas zal hangen die ik wil hebben, waar ik mijn laatste spaargeld zal aan uitgeven, die ik een heel leven kan koesteren. De ultieme prent.

Vandaag zag ik een langwerpige lijst met daarin drie foto’s van dezelfde vuurtoren. Onstuimige zee aan zijn voet in drie gedaanten.Hij geeft geen kramp. Ook geen licht. Als een stenen vinger staat hij tegen de sombere zeelucht . De storm deert hem niet.
Sinds zijn verdwijnen woon ik in mijn vuurtoren. De storm raakt me niet maar evenmin geef ik licht.

Ik wacht.
De foto’s heb ik opgeborgen. De krantenartikels verbrand.
Ik probeer boven het verleden te zweven zonder het te moeten aanraken. De voorbije gebeurtenissen als luchtkussen.
Ik koester mij onder zijn zon. De ogen gesloten want het licht is nog te hevig om het landschap van mijn dagelijks bestaan voor mezelf zichtbaar te maken.
Ik probeer de maan te zijn. Een levenloze planeet die zijn licht weerkaatst. Eigen licht voorlopig overbodig.

Uren kan ik naar de bewegende schaduwen van de platanen op de muur kijken.
Naarmate de zomerbries opsteekt bewegen ze zachtjes of gaan ze ook wel heftig op en neer, al zijn ze roerloos nog mooier.
De details van zijn lichaam, de twee kleuren van zijn ogen bijvoorbeeld, kan ik me soms moeilijk herinneren. Als er beneden een deur dichtslaat, hoor ik zijn voetstappen op de trap.

3. Fragment uit Brams brief aan Hannah en Michiel

Keiluid heb ik ‘You take my breath away’ opgezet.
Queen. Freddy Mercury.
Alleen thuis.
Weg van mijn kamer.
De deur van ’t toilet ver open.
Daar zit ik. Sigaret. Diep inhalen.

You’ ve captured my love
Stolen my heart
Changed my life. (stilte)
Everytime you make a move
You destroy my mind
And the way you touch
I lose control and shiver deep inside.
You take my breath away

Little one, zeg ik over de piano heen. Maar dan zing ik mee met Mercury.
You can reduce me to tears
With a single sigh.

Waarna de groep:
Please don ’t cry!

Wees gerust. ’t Is van de rook die in mijn ogen prikt. En na mijn hoestbui waarachter
‘I could give up all my live for just one kiss..’

en nog iets dat ik zal doodgaan als je mij buitensluit (nogal goedkope chantage, enfin!) zing ik ik luidop mee:
‘So please don’t go
Don’t leave me here all by myself’

Hoort ge ‘t?
Ik meen het, hé ventje!

‘I will find you
Anywhere you go, I’ ll be right behind you.
Right until the ends of the earth.’

En waar zou dat dan zijn, die uiteinden van de wereld? Of kende Queen ook al jouw einde der tijden? Come one, little Freddie. Kom uit je schuilplaats. Zet de remraketten in werking en keer terug, sneller dan het geluid zodat we elkaar straks terugvinden, back in time. Yesterday.
En als ik je gevonden heb,
-je hebt het mij geleerd te zeggen-
dan zal ik niet meer slapen voor ik je gezegd heb:

‘To tell when I find you.
I love you.’

Peuk in de pot. Doortrekken.
Ik hoor je lachen, onnozelaarke!

Ga je snel verbergen want ik zal je in je nek kriebelkussen. Tot je het uitgilt.

De brieven zijn korte tijd na zijn verdwijnen geschreven. Daarna werd het stil. We gaven elkaar tijd. Tot we, bijna gelijktijdig onze persoonlijke herinneringen wilden samenbrengen.

TUSSENSCHRIFT

We hebben de stilte doorbroken.
We verlieten ons eiland waarop we ons hadden teruggetrokken.
We besloten bij elkaar op bedevaart te gaan en samen de ‘heilige’ plaatsen te bezoeken.

Er is een hele tijd voorbijgegaan sinds hij bij ons was.
Om zijn aanwezigheid niet te verliezen besloten we dit boek te schrijven .
Toch is dit geen dagboek.
We zijn immers geen drie aparte stemmen meer.
De maanden waarin we samenleefden hebben we elkanders kleuren leren appreciëren.

In dit schrijven vervloeien we tot de oppervlakte van de driehoek, waarvan we eerst de hoeken, dan de zijden en tenslotte de vulling werden.
Het water als bindmiddel voor deze aquarel.

Zijn we in onze brieven duidelijk ver van elkaar geweest, toen we de documenten samen legden keerde onmiddellijk het gevoel van die langzaam verworven eenheid terug.

Het wordt dus geen historische reconstructie, maar een gezamenlijk beeld met puzzelstukjes zonder eigenaar.
Schrijven alsof er nog niets was gebeurd, zou een leugen zijn.
Soms proberen we onze eenheid te ontbinden zodat er drie verschillende stemmen klinken, maar we zijn te dicht bij elkaar geweest om de warmte van de anderen te ontkennen.

De aparte verhalen vormen tenslotte de ene heldere toon van de triangel. Zijn trillingen zijn echter uit onze persoonlijke belevenissen samengesteld.
We draaien de film terug. Zeventien waren we.

Augustus van dat jaar.

SUITE VOOR EEN KERMISDAG
TRIO TER RECONSTRUCTIE

De botsing, een kettingverhaal:

Bram:
Kijk hoe de drie zijden van de driehoek samenkwamen.
Ik zeg kijk, want als ik mijn ogen sluit zie ik het gebeuren alsof ik boven de stad hang- en ik mezelf uit de Herentalsstraat zie komen op weg naar de kermis op de grote markt, een donderdag in augustus.
Ik dus in de straat die loodrecht op de grote markt uitgeeft terwijl de toen voor mij nog onbekende Hannah uit de Otterstraat komt gefietst, straat die vanuit mijn standpunt aan de rechterkant op de markt uitgeeft. De derde, (behandel ik hem uit voorzichtigheid als derde terwijl ik in feite met hem moest beginnen?) de derde speler, Michiel fietst vanuit de Gasthuisstraat naar de markt, straat aan de linkerkant van de kermisdrukte.

Hannah:
Geachte onbekende toeschouwer, u ziet dat het lot ons zal samenbrengen op een manier die inderdaad voorspelbaar is omdat u het voorrecht heeft de combinatie te kennen van ons drievoudig levenslot. (een zin aan Michiel opgedragen) Wij echter waren die augustusdag totaal onwetend van de nogal brutale confrontatie die ons verder leven zou bepalen.Wij wilden naar de kermis.
.Ikzelf omdat ik foto’s wilde maken van historische gebouwen met op de voorgrond de schreeuwerige kermisattracties. Michiel omdat hij honger had en de smoutebollen van de alom geprezen familie Renders daaraan konden verhelpen.Bram omdat hij zich thuis grondig verveelde.

Michiel:
Een meisje en twee jongens van zeventien naderen elkaar vanuit drie verschillende richtingen.Omdat het autoverkeer met de kermisdrukte werd omgeleid hadden zij als fietsers de ruimte voor zich, in acht genomen de plotseling overlopende kinderen, de ietwat aangeschoten eenzaten voor wie de kermis een zalige bewusteloosheid van tien dagen was, de brommers van de grietenjagers en de neven-en nichtengroeperingen (families dus) die na het middageten op het getoeter en getetter werden losgelaten.
Voor geoefende fietsers zijn dat geen obstakels meer na tien jaar stadservaring.
Waarom dan, uitgerekend deze drie naar hetzelfde punt keken en daardoor elk besef van de werkelijkheid verloren, blijft een onopgeloste vraag. Feit was: zij deden het. Zij keken naar een figuur in ’t blauw die op de nok van het kerkschip balanceerde, voorzien van nepvleugels maar ondanks deze instrumenten ook nog hevig met gespreide armen moest wieken om zijn evenwicht te bewaren.
Vreemder nog, zij waren de enigen die de ‘engel’ met toneelvleugels in salopette opmerkten en door deze observatie totaal stijlloos tegen elkaar opbotsten en als een cliché uit de slechtste ronderit tussen hun in elkaar gehaakte fietsen belandden.

Bram:
Gewoonlijk begin ik in zo’n situatie te schelden. Zo vlug mogelijk de schuld op iemand anders schouders schuiven. Beetje primitief, maar zo zit ik nu eenmaal in elkaar. Ik ga niet graag af. Over mijn geschaafde linkerknie wrijvend wil ik aan mijn tirade beginnen als het absurde van de situatie mij in één flits duidelijk wordt en ik Hannah ‘shit’ hoor zeggen en Michiel in de ogen kijk.

Hannah:
‘Shit’ zeg ik terwijl ik opsta en ik hoor Bram beginnen lachen. Alsof dit iets om te lachen is, denk ik nog. Met mijn fototoestel is er niets gebeurd. Als ik de twee jongens zie zitten, de een lachend, de andere zuchtend, begin ik mee te lachen. Bram en ik helpen Michiel recht. Steeds luider lachend.

Michiel:
Gek hé, maar dat lachen van de twee drong niet tot me door. Niet dat ik nog versuft van de val zou zijn. We reden niet snel en niemand van ons drieën was met zijn hoofd tegen het wegdek gebotst. Maar het beeld van dat figuurtje met zijn nepvleugels op de nok van de kerk was nog zo nabij en tegelijkertijd zo irreëel dat ik niet besefte wat er rond mij gebeurde.Ik liet me rechttrekken en begon mee te lachen.

Bram:
Met onze fietsen aan de hand staan we hier bij elkaar. Tegelijkertijd kijken we naar boven. Naar de nok van de kerk. ‘Miljaar, hij is gevallen!’ heb ik geroepen, denk ik.

Hannah:
`We smijten onze fietsen waar ze willen liggen en rennen naar de kerk. De grote poort is potdicht. Niemand blijkt de verschijning gezien te hebben. Wij zijn de enigen die in paniek naar de achterkant van de kerk hollen. Bram en ik voorop. Achter ons hoor ik Michiel hijgen.

Michiel:
Stop, roep ik. Maar stop dan toch! Maar ze horen me niet en verdwijnen in de zij-ingang.
Achter mij rijdt er een jongen in blauwe salopette (zonder nepvleugels) op de fiets van de kermis weg.

 KLEINE FUGA

1ste stem:

Michiel beneden in de deuropening van de torentrap. Ik op het doksaal. Hannah nog hogerop.
‘Ik heb hem op zijn fiets zien wegrijden!’ roept Michiel beneden, roept op dat moment de stem van een toen voor mij onbekende jongen.
‘Zeker dat hij het was?’ hoor ik Hannah’s stem. Hoor ik de stem van een toen voor mij onbekend meisje.
De twee onbekende stemmen komen naar mij toe.
Hier, op het doksaal van de Sint Pieterskerk botsen we bijna een tweede keer tegen elkaar op.
Enkele treden onder mij, Michiel.
Enkele treden boven mij, Hannah.
Zenuwachtige lachjes.
‘Absurd, hé?’ zeg ik. ‘Kom, hier is er meer plaats.’
Alsof het orgel en de ruimte voor het koor mijn persoonlijk bezit is.
Ze volgen mij.
Buiten horen we de kermis. Hoog getoeter en diepe bastonen. Sirenes.
Maar in het duister van de koele kerk zie ik Michiels ogen, dat ogen-blik toen hij hijgend naar mij opkeek. Dat voor immer voorbije ogenblik dat nooit nog voorbij zal gaan.

‘Everytime you make a moveYou destroy my mind.’

Ogen als dynamiet.
Ik draai me om.
Ik ben Bram, zeg ik.

2de stem:

Sprint bleek nogmaals mijn sterkste nummer. Trappen oplopen niet inbegrepen, fototoestel om de nek als hindernis. Ik voelde Bram me inhalen, zoals je dat voelt bij een wedstrijd als de eindstreep al in zicht is.
‘Ik heb hem op zijn fiets zien wegrijden!’ hoor ik Michiels stem beneden.
‘Zeker dat hij het was?’

Droge galm in de trappenkoker. Sterker bedoeld, maar wegens te veel inspanning op korte tijd eerder schraal klinkend.
Ik wacht zijn antwoord niet af, blijf even met mijn rug naar Bram staan hijgen, keer me dan om, wil terug en zie op hetzelfde moment Michiel aankomen.
We remmen gelijktijdig.
Eerst zie ik alleen zijn schouders, de haartjes in zijn nek, dan terwijl hij omkijkt en hij ‘absurd, hé’ zegt of zoiets, zijn glimlach.
‘Kom, hier is er meer plaats’ .
Michiel die me blijft aanstaren, of wacht hij uit beleefdheid om me voor te laten gaan.
Ik steek mijn hand op. Waarom eigenlijk?
Ik ga het doksaal op.
Ik hoor zijn naam. Zijn gouden naam. Mijn aartsvader. Was mijn naam maar Sarah geweest!
‘Ik ben Hannah,’ antwoord ik. Veel te stil, zoals gewoonlijk.

3de stem:

‘Ik heb hem op de fiets zien wegrijden!’ roep ik in de deuropening van de wenteltrap.
Haar antwoord dat ik later als bewijs voor haar eeuwige twijfel zou gebruiken.
‘Zeker dat hij het was?’
Ik heb iets gezegd of gemompeld van ‘natuurlijk dat hij het was’, boos om de twijfel, boosheid die me kracht gaf de trap op te stormen, hen terug te halen naar de werkelijkheid. Mijn gelijk.
Bram tussen ons beiden gevangen, een tweede crash vermeden door onze vermoeidheid.
‘Beetje absurd, hé? Kom, hier is er meer plaats.’
Haar glimlach als antwoord, haar hand in de lucht zoals mensen die mijlen ver van elkaar zijn en wuiven, als teken dat de afstand er niet toe doet. Een schrale troost.
De beweging van haar heupen, de lange benen in de witte short, ze bevestigen wat ik sinds de droomtijd wist: ik ben tegen de muze zelf opgebotst.
Al had onze engel nepvleugels, haar dunne warme handen zijn des te echter als ze zich na Bram bekend maakt, bijna onhoorbaar.
‘Noem mij maar Michiel,’ zeg ik onhandig al lijkt het eerder origineel.

PSALM EN OUVERTURE

Dat we daar met zijn drieën in de koelte en de stilte van een kerk op het doksaal stonden.

Dat we elkaar nooit eerder hebben gezien en een engel met nepvleugels ons had samengebracht.

Dat we ons aan elkaar bekend maakten en zoals later bleek meteen door de bliksem werden getroffen.

Getroffen en elkaar treffend. (Michiel)
Slow motion in de herhaling. (Hannah)
Totaal absurd. (Bram)

Bram:
Gewoonlijk probeer ik in dergelijke omstandigheden te grappen:
‘Did I miss something?’ te zeggen. (Timo in the Lion King) Mij te verdedigen tegen de opkomende emotie.
Dit had kunnen dienen:
-Ik ben d’ Artangan, en jullie?
-You are on candid camera, smile!
-Weinig volk in deze attractie, hé?
-Heftig! Zwaaraankomend. Kolère!
Maar nu stond ik daar nog na te hijgen, zogezegd van het rennen, maar in feite puur van mijn melk toen Michiel achter het orgel kroop en terwijl de blaasbalgen zich net zo hijgend vulden, ik hem naar mij zag glimlachen- niet beseffend dat Hannah achter mij stond- en zonder vermoeden dat ik de volgende dag uit de audiotheek het complete orgelwerk van Bach mee naar huis zou nemen.
Ik draaide me om en knikte bewonderend naar Hannah. Haar blik. Ik dacht dat hij voor de orgelspeler was bedoeld.

Michiel:
Het is mijn manier om de aandacht te trekken. Ik spreek via klavieren. Ik ken de magie van het optreden. De blikken van de vriendinnen rond de piano. Het is dus een reflex geworden. Een vlucht. Mijn stek waar ik mijn mond kan houden en mijn vingers het werk overnemen.
Alle Menschen müssen sterben’ uit Bachs Orgelbüchlein. Een voorloper van dit verhaal geopend op de lezenaar.
De trage melodie en de reflecties van mijn linkerhand op het bovenste klavier, alsof ik dit stukje muziek al jaren voor dit moment heb ingeoefend.

Onmiddellijk zag ik het beeld door het notenschrift heen: Hannah en ik op een vertraagde paardjesmolen, net voor het moment dat de houten dieren zich uit hun hengsels zullen losmaken en wij tussen deze escorte boven de drukte van de kermis uitstijgen.

Hannah:
Ik wachtte tot Bram zou omkijken. Of zal ik mijn hoofd tegen zijn rug leggen en via zijn ademhaling de orgelmuziek begrijpen? Maar zoals meestal deed ik niets en gaf ik mij een houding. Ik zag Michiels hoofd met de melodie meewiegen. Waarom deed ik niets? Waarom bepaalde ik toen al mijn verdedigingsstrategie? Oefende ik de woorden die ik straks zal zeggen: Of Michiel hier de dienst uitmaakt, of we samen iets gaan drinken, of onze fietsen de klap hebben overleefd en iemand zich over hen heeft ontfermd, want dat het al mijn derde fiets is, en…
Dan draaide Bram zich inderdaad om en vroegen zijn ogen of ik het orgelspel net zo mooi vond.
Al wat jij mooi vind zal ik bewonderen, zegde ik in mijn binnenwereld. Al die woorden in één terug-blik samengevat.
Maar ik kende de regels en antwoordde met hetzelfde knikje. Ja, heel mooi is het.
Terwijl de allermooiste zich terugdraaide en ik de foto van zijn gezicht in mijn donkere kamer begon te ontwikkelen. Levenslang.

Slotvers:

Bij de laatste noten wisten we dat we geen woord over deze blikseminslag zouden zeggen. Ieder van ons dacht de enige gewonde te zijn. Kermen was dus uitgesloten.

 TWEE KERMISFOTO’ S

1. Drie musketiers op een terrasje (foto door welwillende onbekende man met snor genomen)

We zitten nog op een veilige afstand van elkaar. Hannah heft haar glas jus d’orange op, Michiel zijn ijsthee, ikzelf een glas witbier. De onbekende fotograaf met Hannah’s fototoestel duwde iets te vlug op de ontspanner. We gaan net samen ‘cheese’ zeggen, dus zitten we met getuite mond en opgeheven glas naar de lens te staren. Op de achtergrond zie je onze gehavende fietsen tegen de cafémuur staan.
Een belachelijke foto. Toch lees je uit dit beeld onze gevoelens voor elkaar. Stiekem kijk ik immers naar Michiel die op zijn beurt zijn ijsthee naar Hannah’s glas brengt. Hannah is de enige die naar de camera probeert te kijken, maar toevallig of niet, met haar glas wil ze het mijne aantikken.
Op het moment van de foto kennen we elkanders naam, weten we dat we in september het laatste jaar van de humaniora beginnen, dat we onze ontmoeting aan een engel met nepvleugels hebben te danken, en vragen we ons af of we niet dadelijk zullen ontwaken en de voorbije gebeurtenissen onder een schoolopstel met titel ‘’t was maar een droom’ zullen klasseren.
We glimlachen geforceerd. Liefst zouden we onze arm over een bepaalde schouder willen leggen, maar op dat moment beseffen we niet dat het een hoogst eigenaardige combinatie zou opleveren, een gesloten kring, drie beminden die elk iemand omarmen die op zijn beurt iemand anders in de arm neemt.
De vierde musketier ontbreekt hier nog.

2. Polaroid-foto gemaakt door Bram na een welgemikt schot in de roos.

Vroeger zag je ze wel meer: schietkramen met een foto als resultaat van een welgemikt schot. Op deze polaroidfoto kijk je dus naar de schietende Bram. Michiel en ikzelf staan een beetje schaapachtig bij de scherpschutter. Ikzelf, één hand in mijn heup, de andere wijzend omdat ik het gelukte schot voorspelde.
‘Dit is het!’ zei ik na de derde en laatste keer. En jawel, een flauwe bliksemschicht, en daarna de man die ons de toen nog donkere foto gaf.

Wij voorover gebogen wachtend op de held van dit schot. Zenuwachtig lachje toen ik mijn wijzende vinger zag verschijnen, en Brams toegeknepen oog, zijn tongpuntje ook nog zichtbaar als teken van opperste concentratie. Michiel aan de andere kant van de schutter, de ogen dicht.
We lachen, geven commentaar, tot Michiel de foto nog eens aandachtig bekijkt.
‘Maar, kijk hier. Dat is toch…’
Naast mijn hoofd heeft er nog iemand meegekeken.
‘Dat is de engel!’
Automatisch draaien we ons om. Dachten we dat hij op dezelfde plaats was gebleven?
‘Ik ben er zeker van. Ik heb hem daarstraks op zijn fiets zien wegrijden! Hij is het.’
‘Het kan eender wie zijn,’ zegt Bram. We kijken rond. Bram en ikzelf weten niet eens hoe hij er van dichtbij uitziet.’Waarom zou hij teruggekomen zijn?’ vraag ik.
Michiel antwoordt niet. Hij wijst naar de grote ouderwetse paardjesmolen achter ons.
‘Daar is hij! Op een van de buitenste paarden.’

NU DE HEMEL ALS EEN HOEDJE OP JE HOOFD STAAT

‘Toen ik klein was, dacht ik dat de hemel een reusachtige hoed zou zijn.
Een hoed op het hoofd van de aarde.
Yes sir.
Of op het hoofd van God bijvoorbeeld.
Of op je eigen hoofd, als je dood bent.’

(Elias, bijna dertien, engel-met-nepvleugels)

BENADERINGEN VAN EEN JONGEN OP EEN HOUTEN KERMISPAARD

1.

Een jongen van dertien, wellicht zag hij er jonger uit, maar toch, een jongen van die leeftijd op een paardjesmolen.
Natuurlijk, ook volwassenen willen nog wel eens een ritje op zo’n pseudo – ouderwetse molen met statig op en neer gaande paarden, veel spiegelwerk en draaiorgelmuziek, maar dan zijn het meestal verliefde koppeltjes of grootouders met hun kleinkinderen. Een jongen van die leeftijd, helemaal alleen, geef toe dat het ongewoon is.
Ook de manier hoe hij op dat paard zat, is mij bijgebleven. Alsof het paard niet echt vastzat, maar door een geweldig grote vlakte reed. Zo keek hij. Ver weg.
Door een defect aan de geluidsinstallatie, of gewoon omdat niemand erop lette, viel de muziek uit, en in de stilte die erop volgde, zat hij daar kaarsrecht, keek hij ons aan als hij voorbijkwam. Glimlachte hij of wilde hij eerder zijn tong uitsteken, wenkte hij ons of was er iemand anders tussen de omstanders die hij kende?

In mijn herinneringen draait de molen veel te snel, zit ik op zijn plaats, nauwelijks zeven jaar, zoek ik in paniek naar mijn moeder en vind ik haar niet. Roep ik zonder geluid. Zie ik door mijn tranen alleen nog de lange kleurige strepen van de lampjes. Sneller draait de paardjesmolen, ik klem me vast. Ik weet dat we na deze helse rit in een ander land zullen zijn, op een andere planneet wellicht. Ik voel me losscheuren. Zeven jaar na mijn geboorte, besef ik op dat houten paard dat we twee vreemde wezens zijn. Ik roep haar naam. Mama, roep ik. Maar het is niet langer haar naam. De andere jonge vrouwen rond de molen heten zo. Zij niet meer. Zij heet Josefien. Met die naam dring ik het vader-land binnen, voel ik het mes in mijn hand waarmee ik hem moet verdrijven.

Als de molen stilstaat, ben ik ontroostbaar. Ik sla mijn armpjes om haar heen en probeer toch nog ‘mama’ te zeggen, maar zelfs haar parfum verraadt het vrouwelijke. De geur van talkpoeder en olie is ze kwijt. Over haar schouder zie ik mijn vader glimlachen. ‘Brammetje’ zegt hij. Hij neemt ons beiden vast. ‘Zo’n grote jongen moet toch niet meer bang zijn op een paardjesmolen!’

‘Ik heet Elias,’ hoor ik zijn stem als hij van zijn paard stapt en hij me terugduwt in de jongen van zeventien.

TWEEËNTWINTIG DUIVEN

Ik heb eens tweeëntwintig duiven getekend. Grote, kleintjes, hele grote en hele kleintjes. Sommige heb ik paars geschilderd, andere geel en roze. Eén duif heb ik wit gelaten. Ik noemde haar Colombine.
Het was nog heel vroeg toen ze uit mijn schrift vertrokken. Colombine bleef. Heel zachtjes blies ik op het blad. Ben je zot, vroeg Colombine. Nu heb je een witte duif en je blaast ze weg!
Colombientje, zei ik. De hemel zal als een hoedje op je kop staan. Ik kom je achterna, duivenkop. Maar je moet nog een beetje wachten. Op een dag tekent iemand mij met een scherpe pen, en dan blaast hij mij naar jou.

(Elias, bijna dertien, engel-met-nepvleugels)

2.

Toen de muziek wegviel, dacht ik Michiels orgelspel te horen, ging de paardjesmolen heel traag draaien, op het ritme van Bachs muziek.
Was het wel die jongen die ons had samengebracht? Had hij daarstraks geen salopette gedragen? Was zijn verschijning niet eerder een soort collectieve verdwazing die we elkaar hadden aangepraat?
Hannah, de twijfelkont. Hannah die het verdriet niet vreest, die zich aanpast aan elke kromme situatie maar ongewapend is tegen het geluk, het wondere.
In mijn herinnering is hij een tengere gestalte, veel jonger nog dan de jaren die hij hier verbleef.
Toen hij ons de eerste keer voorbijkwam, wist ik dat hij mij zocht, maar verdrong ik dadelijk het idee dat hij Stefaans ogen had, die donkere verslinders van alles wat bewoog. Mijn Steffie. Zijn rug als het paard aan de volgende ronde begon. De typische kromming van zijn schoudertjes. Kabouter-schoudertjes, de schoudertjes van een te wijs kind, een te vroeg opengebarsten blauwe regen, gewillig offer voor de late vrieskou.

Ik sloot dus mijn ogen als zijn paard in de kromming van zijn eeuwige baan weer zichtbaar werd. Ik telde de afstand en zou ze pas openen als ik zijn rug kon zien. Ik vergiste me. We keken elkaar aan. Niet langer dan één of twee seconden zal het geweest zijn, maar de bliksemschichten hadden het hooi van de gedroogde herinneringen in de fik gezet. Stefaantje, zo lang verborgen op de zolder van de moedige Hannah. De traanloze. De grote troosteres van alle bedrukten en bedroefden.Waar de auto op hem was ingereden, pikten later de mussen het brood dat door de schok over de berm was verspreid. Dit goed opgeborgen beeld van mijn dode broertje vulde de stilte waarin de kleine ruiter op zijn houten paard mij telkens weer voorbijreed.

Toch volgde er geen donderslag, de droge knal onmiddellijk na de bliksem die op het huis is ingeslagen. Het gevoel van een malse regen na een veel te warme broeiërige dag, dat was het wat ik voelde toen ik al die flitsende verschijningen begon op te tellen tot een eerste beeld van de engel met de nepvleugels.

‘Ik heet Elias,’ hoorde ik zijn stem als hij op ons toestapte en hij het dode broertje zachtjes als een slapende pop in mijn armen heeft gelegd.

EEN BABY’ TJE

Het water was heel koud.
Aan de oever zat mijn vader te vissen.
Hij ving mij in zijn net.
Een baby’ tje, riep hij.
Ze hebben toen gedaan alsof ik uit de buik van mijn moeder was gekomen.
In feite ben ik dus niet geboren.

(Elias, bijna dertien, engel-met-nepvleugels)

3.

Mijn onmacht met woorden doet me naar de muziek grijpen. Het adagio en de fuga uit de sonate nr. 3 voor vioolsolo van Bach.(BWV 1005) Een stuwend ritme dat zich hoekig bijna telkens in allerlei andere akkoorden naar de oppervlakte wringt. Nijdige draaien die uitlopen in de kracht voor de volgende draai.
Als ik mijn ogen sluit, zie ik hem op dit ritme bijna roerloos in een draai die nooit verdwijnt. De fuga die erop volgt, fuga die in zijn eigen staart bijt, afbreekt wat hij weer heeft opgebouwd. Als je ’t einde verwacht keert alles weer in omgekeerde volgorde terug.
Nooit is hij aangekomen, nooit is hij weggeweest.
Maar ook toen begon ik te begrijpen dat deze draaiende bewegingen de schroefdraad naar mijn goed gecamoufleerde ziel volgden. Als je de stalen vijzen bijna met de hand kunt losdraaien, haast ik mij om ze met de omgekeerde beweging van mijn muziek weer muurvast te schroeven, mij met muziek en theorieën te beveiligen zodat ik de emoties de baas blijf waar ik ze in feite niet eens onder ogen durf te zien.

De manier waarop hij op zijn rijdier zat, zijn dijen tegen de flanken van het paard duwend met een bevalligheid die je aan het hout deed twijfelen. De nerven veranderden in kloppende aders. Ik hoorde het briesen, zag hem bemoedigend op de manen kloppen, me spottend aankijken als zijn blik de mijne kruiste. Ruiter en paard, de eenheid in zijn helderste eenvoud.

Hoe ik als jongetje al besefte dat de trukkendoos feilloos werkte. De kunstenaar die zich met vingervlugheid en uren training insmeert om zich tegen de banaliteit van het leven te camoufleren. Onzichtbaar door de sprong zonder net, de grand écart waarvoor we allen de adem inhouden, de hoogste noot, lachwekkend lang aangehouden. De ogen vol zuchtjes naar applaus. See me, touch me.
Bij elke terugkeer, pelt hij die stevige huid van mijn bang lijf. In de stilte van de rit, voel ik me bijna naakt.
Toch ben ik niet bang, begrijp ik dat de ballast het luchtschip aan de grond houdt.

‘Ik heet Elias,’ hoorde ik zijn stem als hij naar ons komt en hij al die nutteloze camouflage met de helderheid van zijn kinderstem in bijna doorschijnend vliegerpapier verandert.

DE RUITERS VAN DE APOCALYPS

1.

Toen hij zijn naam had gezegd en wij de onze, sprong hij weer op de paardjesmolen.
‘Kom!’
Met een breed gebaar wees hij ons de lege paarden naast het zijne aan. Hij zag Hannah aarzelen: er waren slechts twee paarden naast het zijne, maar vlug schoof hij naar voren zodat ze achter hem kwam zitten. De bel ging.
Bram naast het duo, en ik het verste paard. De ruiters van de Apocalyps. We wuifden naar elkaar, naar de omstanders.
Er kwam niemand naar een kaartje of om geld vragen. Ik dacht dat hij het zoontje van de eigenaar was, maar dat bleek niet het geval.
Het leek of we in zijn gezelschap even onzichtbaar waren. En wie zou nu het kaartje van de ruiters van de Apocalyps vragen?
Soms keek hij om, wilde hij iets tegen Hannah zeggen, maar dan ging hij rechtop staan en schreeuwde hij het uit alsof hun beider paard net door de finish was gegaan.
Enkele uren geleden waren we nog onbekenden voor elkaar, nu reden we op onze houten paarden onszelf achterna, aangevuurd door een kind dat de sprekende naam Elias droeg.Hannah lachte, kon hem nog net vastgrijpen of hij was van het paard gedonderd. Bram hield zijn armen open en ging ook rechtop staan.
‘Komaan, Michiel!’ nodigde hij me uit. ‘Komaan!’
Nu stonden we met zijn allen recht op de ijzeren opstapstangen. De armen ver open. Wij, Di Caprio’s met Hannah als Winslet op de voorsteven van de Titanic.
De kinderen die ons bezig zagen gingen ook rechtop staan, en terwijl de muziek over ons heen walste, cirkelden we rechtopstaand achter elkander aan.
Gejuich steeg op toen de molen stopte en we door de rij wachtenden onze weg zochten naar de smoutebollenkraam.

2.

Zijn lenigheid, of zou ik onrust zeggen? Zijn bijna donkere huid alsof hij een lang strandverblijf of een hoogtekuur achter de rug heeft. Vooral zijn ogen. Ze kijken je werkelijk aan. Ze zoeken tot ze contact vinden. Koffiebruin zijn ze. Als hij tegen mij wil aanleunen, hangt mijn fototoestel in de weg. Ik draai het naar mijn rechterheup, en zonder schroom voel ik de ronding van zijn schoudertjes, zou ik bijna hem kriebelkusjes geven in zijn nek, gaat gelukkig de tijd te snel om de congruentie met Stefaan ten volle te beseffen. Overmoedig door deze veiligheid wil hij op het paard gaan staan en kan ik hem nog net vastgrijpen en iets roepen van ‘pas op, voorzichtig!’ Hij kijkt glimlachend achterom, knikt me geruststellend toe en gaat rechtop staan. Wilde hij iets zeggen? Hij roept nu hij ons paard als eerste over de eindstreep heeft gebracht.
Ik ga mee rechtop staan. Bram roept op Michiel. Iedereen op de molen staat nu recht, de armen breed open.
Nooit zullen de golven ons verslinden!

3.

Zonder enige moeite verbind ik de afstand tussen de zevenjarige en de zeventienjarige Bram.
Onze paarden gaan op en neer. Als Michiel de hoogte ingaat, zinkt mijn paard en omgekeerd. Hannah en Elias volgen mijn ritme.
Ik zie de jongen zijn paard aanvuren en doe hetzelfde. Ik wil hen beiden achter mij laten. We zullen met zijn allen de paardjesmolen verlaten en langs de Herentalsstraat naar het stadspark rennen. Twee witbieren kunnen voor deze roes niet verantwoordelijk zijn. Dit is puur plezier. Dit overvalt mij zoals kinderen door het geluk overspoeld worden, onvoorbereid geluk. Niet afgebedeld noch georganiseerd. Dit is gedachteloos genieten.
Elias en Hannah, rechtop, de armen gespreid. ‘I’ m flying!’ hoor ik Rose roepen net voor ze haar minnaar zal kussen. Maar hier dachten we dat er geen ijsbergen zouden zijn, geen save our souls, geen tekort aan reddingssloepen.
‘Komaan, Michiel!’ roep ik terwijl ik ook rechtveer. ‘Komaan!’
Hij volgt. Ook de andere kinderen op de molen gaan rechtop staan, de armen gespreid. Een kolonie vogels die boven de kermis zal opstijgen en nooit meer is teruggevonden.
‘I’ m flying!’

‘I’m flying!’
…Jack tips his face forward into her blowing hair, letting the scent of her wash over him, until his cheeck is against her ear.’

(Uit het scenario van James Cameron’s Titanic)

9. De mond vol

Of dat dan een gewoonte was van hem, dat over kerkdaken lopen en of hij dacht dat die nepvleugels of die stoere salopette hem zouden redden?

Deze inhoud moet men horen via verschillende sprekers die druk bezig zijn veel te warme smoutebollen te verorberen. De zinnen worden dus door geblaas of stiltes onderbroken, commentaren over de nooit overtroffen Renders smoutebollenkunst zitten op dezelfde lijn als de opmerkingen hierboven. Een onoverzichtelijk nooit reconstrueerbare dialoog.

En hoe hij ons herkende, en wat hij met ons dacht te bereiken, of was gewoon zijn zakgeld op en haalde hij kunstjes uit om daarna de mensen wat centen af te troggelen.

‘Ik speel saxofoon,’ was zijn antwoord.

De drie kijken elkaar aan. Hannah heeft net een halve smoutebol tussen haar vingers, Bram probeert zijn oliebol te koelen met hevig blazen en ikzelf heb de mond vol.
Het beeld bevriest dus bij dit antwoord. Drie paar ogen kijken hem aan. Hij zoekt in de grote puntzak naar nieuwe voorraad en als het stil blijft, kijkt hij op.

‘Ik speel saxofoon. En jij?’
Hij kijkt daarbij (is dit toeval en zo ja bestaat toeval dan wel?) naar mij.

‘Piano en cello.’
‘Cd’s,’ zegt Bram.
Blokfluit, maar dat is lang geleden.’ vult Hannah aan.
‘Ik dacht dat jullie trompet of bazuin zouden spelen.’
‘Zien we eruit als je vriendjes uit de fanfare?’
‘Fanfare? Ik speel helemaal alleen.’
‘Waarom zouden wij dan trompet of bazuin moeten spelen?’
Het blijft stil tot hij zijn mond leeg heeft. Hij neemt alle tijd, likt zijn vingers af en bekijkt ons een voor een.
‘Het einde der tijden. Dat gaat met trompetten en bazuinen heb ik gelezen.’
‘Het einde der tijden?’
Gulzig steekt hij de volgende oliebol in zijn mond. Hij wijst naar een man die tegen een cafémuur leunt. Dan, terwijl hij hoorbaar kauwt, naar twee mannen die op een terrasje een biertje drinken.
‘Dat zijn er ook. Ze oefenen voor het einde der tijden.’
Ik vraag hem wat ‘zij’ dan wel mogen zijn.
‘Engelen. Ik herken ze dadelijk.’
‘Ik dacht al dat die smoutebollen verdacht veel naar hasj smaakten, wat jullie?’
‘Bram, jouw naam komt van de aartsvader Abraham.’
‘Ja, en dat wil zeggen: de heer der volken. Dus…’
‘Wel toen Abraham heel oud was, kwam er een engel op bezoek.’

We lachen. Niet voluit, eerder zenuwachtig. De toon waarop hij spreekt, klinkt helemaal niet belerend of een beetje wazig. De woorden horen bij hem zoals andere kinderen over huisdieren spreken, of het nu over pokemon-prentjes hebben.

Als ik mijn tekst herlees ben ik mij bewust dat ik vaak in de onvoltooid tegenwoordige tijd schrijf alhoewel de gebeurtenissen toch al maanden achter ons liggen. Is het al moeilijk om een gewone situatie te reconstrueren, dan wordt het vrijwel onbegonnen werk om de natuurlijkheid van de toen gevoerde gesprekken en situaties op papier te zetten.

Of wij dan ook engelen zouden zijn?
Hij kijkt of er nog een oliebol in de puntzak zit en schudt dan het hoofd..
‘In mijn verhalen wel ja.’
Hij maakt een prop van de lege zak en mikt hem keurig in een vuilnisbak.
‘Ik verzamel verhalen. De verhalen van de Grieken, sprookjes van ver en dichtbij. De verhalen uit de bijbel. Ik vertel ook graag verhalen. Ken je het verhaal van de engel die bij de oude Abraham komt?’
Dat verhaal kenden we niet.
‘Abraham was al heel oud toen hij bezoek van een engel kreeg. En Abraham herkende hem en hij zei: Ben jij werkelijk diegene die de dood wordt genoemd? Als het waar is, toon ons dan uw wreedheid.

Zal ik een foto van jullie maken?’

 10. De nacht na de kermisdag

1. Historische gebouwen met kermisattracties op de voorgrond

Ik ontwikkelde diezelfde nacht de foto’s. Geen historische gebouwen, noch kermisattracties. Portretten: mensen op een terrasje, foto’s van Bram (lachend), Bram en Michiel, Ikzelf en Bram (vrij goed door Elias in beeld gebracht), Ikzelf en Michiel. (bewogen), Elias alleen. Wij met zijn drieën. (waarom kijkt Bram zo ernstig op deze foto?)

Elias dus. Net voor hij zich een dringende familiebijeenkomst herinnerde. Hij poseert duidelijk.
Drie poses.
1. Ik ben Elias en je zult mij gezien hebben: handen in de heupen, linkerbeen lichtjes vooruit, recht in de lens.
2. Borstshot: kijkt naar Bram denk ik. Een volwassen kind, tot in de puntjes in zijn lichaam aanwezig. Zijn kleine oortjes vond ik heel schattig.
3. Close-up, recht in de lens kijkend. Heel gewoon. Ik denk dat hij terwijl zijn voornaam zei. Traag. Elias. Vandaar dat zijn lippen lichtjes geopend zijn. Zijn ogen kijken door mij heen.

In de verstilling van deze foto’s lijkt hij nergens op Stefaan. Vreemd dus dat zijn ogen mijn goed opgeborgen verdriet naar boven haalden. De kromming van zijn rug was het, zijn beweging, en zijn blik. Deze combinatie.
Steffie was jonger, tengerder ook.
Ik legde de derde foto, close-up van een verhalenverteller, voor mij. De ogen. Ook nog op de foto bleven ze naar mij kijken, zochten ze naar mijn kwetsbare plekken.
Ik wist niet of ze mij geruststelden of eerder verontrustten. Zijn schoonheid kon net zo goed verwoestend als troostend werken.
Daarom legde ik er een portretje van Bram naast. Hij lacht. Lacht met een grapje dat me nu ontging. Ook op deze foto kon ik hem horen praten, hoorde ik zijn typische aa -klank, iets te palataal, schooljongensachtig (ik doe mijn best, juffrouw!)
Ik kuste zijn foto.
‘Zullen we elkaar morgen terugzien?’
(Een vraag nadat de engel verdwenen was.)
Morgen?
Gelukkig was het al vandaag. Alleen maar om de uren vooruit te duwen zou ik proberen te slapen, Elias’ foto op het nachtkastje en die van Bram naast mij.

2. Machteloze pianist met polaroid – foto

Op deze polaroidfoto zie je de verkeerde cupido. Bram heel manhaftig, zeker van de overwinning. Hannah en ik vullen de overwinnaar aan, de twee vazen die links en rechts het schitterend middenstuk nog meer glans verlenen. Ik durf zelfs niet naar Hannah kijken. Ik doe overdadig gewoon.
De foto prikte ik die nacht op mijn prikbord. De foto waarop we nog met zijn drieën zijn. Net na deze foto zal ik de jonge god aanwijzen. Hij wordt het centrum van de dag.

Jaloers op een jongen van dertien? Zeker weten. De naturel waarmee hij op het toneel verscheen liet mijn orgelprestatie meteen verbleken.
Vrouwen herkennen die naturel want hun ziel is ermee dooraderd, zoals de adertjes van de marmer deze steen zijn kostbaarheid verlenen.
Ik lever met deze constructie onmiddellijk het bewijs van mijn streven. Imponeren. Net zoals wij allemaal. We zetten de haren recht, lopen op onze tenen, de schouders breed uit elkaar. Pas maar op, ik ben er, je kunt er niet naast kijken.
Zoals hij haar op zijn houten paard uitnodigde en zich zonder gêne tegen haar aanvleide. Zij de handen rond zijn middel, haar altijd vochtige lippen bijna in zijn nek.

En waarom? Beste Michiel, je kunt nog iets van hem leren. Lef. Lef in zijn meest verdraagbare vorm. Lef en vermeende onschuld. Tel daarbij zijn verhaaltjes, zijn citaten uit de bijbel en je hebt het voorbeeld van een schitterende verschijning.
Tegelijkertijd betrapte ik me op mijn tekort aan overgave. Kon ik me maar zachtjes tegen haar schouders laten glijden, had ik maar eens eventjes langs haar hoofd gestreeld, de moed gehad om ietsje van mijn extase te laten blijken voor ik in mijn muziek of in mijn woorden een veilige schuilplaats zocht.

En als zijn vleugeltjes net zo nep als zijn onschuld zouden zijn, is het dan niet mijn taak hem te ontmaskeren of gedraag ik mij als de gekwetste minnaar die nog voor hij zelf één woord heeft gezegd de mededinger de mond wil snoeren.
De piano kijkt me zwijgend aan. Haar toetsen zijn te zacht voor mijn kinderachtige wrevel.

3. Bram met kaarslicht omgeven

‘Music is playing in the darkness
And a lantern goes swinging by
Shadows flickering
Just you and I’

Telkens als ik helemaal van de kaart ben, schuif ik de hedendaagse brol weg en zoek ik naar mijn Queen cd’s. Freddie haalt mij uit deze verpletterende dag.
Keiluid dus, ook al is het nacht (ik ben alleen thuis, de geburen feesten in Benidorm of cruisen langs de Griekse eilanden!)
Ik steek vier, vijf, zes kaarsen aan.

‘Not tonight
Come tomorrow
When everything’s sunny and bright
No no no
Come tomorrow
Cos then we ‘ll be waiting for the moonlight.’

Twee keer, drie keer na elkaar, tot het zweet me langs mijn wangen loopt (gutst, zou Michiel zeggen!) T-shirt uit, leeg rolletje van net ter ziele gegane rol toiletpapier als microfoon.

‘You know I never could foresee the future years
You know I never could see where life was leading me
But will we be together for ever,
What will be my love, can ’t you see that I just don ’t know.’

Ok, er is liefde en liefde, en tot hiertoe heb ik geen klagen, broeders en zusters. Verbaasd? De juichende minderheid? We waren met zijn allen jongens en meisjes naargelang het moment en de ontdekkingen gaven je ruimschoots de kans om lijf en leden te laven. (Dat schreef ik werkelijk die nacht, Mercury in de rug, virtuele Michiel in mijn armen.)
Ik denk graag terug aan mijn vriendjes van één nacht, de vriendinnen van de maand. Schud niet met je hoofd, of ben je vergeten waarmee de verschrikkelijke pubers zich troosten?

‘No more questions now, let’s enjoy tonight’

Ik was toen meer dan ooit de hemel dankbaar dat ik David heb gekend, een leraar met dezelfde gevoelens maar met open handjes en bevrijdende zelfspot.
Want door hem besefte ik dat deze dag de poort naar Michiel zou zijn, mijn eerste werkelijke gezel.

‘Just you and I.’

Thuiskomen bij Michiel, dat was het eerste waar ik aan dacht na hem op het doksaal in mijn gedachten te hebben uitgekleed, en hem achter het orgel te hebben neergekust.
Thuiskomen bij mijn tweelingsziel.
‘Heb je goed kunnen componeren?’ zou ik hem vragen terwijl ik mijn dokterstas op de vleugel zet en…’
Stop.

‘Wait and see
If tomorrow
We ‘ll be as happy as we ‘re feeling tonight.’

En in die zin hoor ik Elias’s vleugeltjes wapperen. Een kind voor wonderen. Wonderkind.Ik ga nog niet slapen uit schrik wakker te worden.

11. Rondleiding

Dames en heren, u gelieve nu jullie blinddoek voor te doen. Neen, Michiel, je kijkt eronder door. Hannah zorg ervoor dat hij stekeblind is. Bram, omdraaien anders wandel je terug de kerk in.

Hannah eerst, dan houdt Michiel haar schouder vast en Bram legt zijn hand op Michiels schouder. Zo moeilijk is dat niet.
Is het ver, ja het is ver. Hoog? Ja, het is hoog.

Of we ook nepvleugeltjes nodig hebben?
Zie je ons op één rij over de nok van het kerkschip lopen?
Hoe ver wil je gaan, hoe hoog kun je vliegen?
De kerk en de kermis heel diep onder ons.
Waarom loopt Bram niet achter mij?

Hannah, volg mijn stem. Je droomt. Wat doe je, Michiel? Trappen tellen? O. Om de weg terug te vinden. Bram niet kijken. Ja, dat ken ik, dat neuskriebelen!
Zijn we al ver? Neen, we zijn nog nergens. Zijn we al hoog? Michiel? Voilà. Nog maar de vijfenveertigste trede.

Maar hoe wist hij van onze afspraak? Eenenvijftig.
Trager, Hannah, dit mag heel lang duren. Vijfenvijftig.
Voel je wat mijn vingers zeggen?
Ze zeggen: Hannah. Hannah, zeggen ze. Zestig. Leidt mij, Hannah. Ik zou je willen strelen maar telkens als ik begin ben je al verder en moet ik je bijbenen. Euh… Zesenzestig zeker? Hannah, ben je doof voor …Au.

Bram, pas op, je laat Michiel struikelen. Gaan we te snel? Mij niet gelaten. Ik wilde net het tempo opvoeren. Juist, we zijn voorbij het doksaal. Iets zingen? Neen, anders zou je verdwalen. Verdwalen op een wenteltrap. Tuurlijk kan dat. Tempo, tempo! Goed vasthouden!

Verdwalen op een wenteltrap?
Zou hij de tekeningen van Escher kennen?
Gek dat ik nu pas Michiels schouders leer bekijken. Veel steviger dan ik vermoedde.
Hoor ik hem glimlachen als hij mijn aanmoedigende klopjes voelt?
Zal ik ‘Komaan, makkertje zeggen, komaan, neem mij naar overal en nergens.’
Zal ik hem opvangen als hij nog eens struikelt?
Hem door zijn krulhaar strelen als ik hem optil? Hem in mijn armen..

Bram niet loslaten!
Neen, niet de vierduizendste en tiende trede. Als je goed luistert, hoor je hoe ver de kermis al weg is. Nog even volhouden. Volslagen radiostilte. Niet schrikken, het is bijna drie uur, en ..

——-EEN——–TWEE——DRIE—–

-Shit, we zitten in de grote torenklok.

-Reisje retour naar Rome, doof maar gelukkig.

-Een klok in re kruis, of …

——————g———————a————————–l———————mmmmmmm
——————g———————a————————–l———————mmmmmmm
——————g———————a————————–l———————mmmmmmm

.Nu langs deze overloop. Niet bang zijn. We zijn nu boven de kruisbeuken van het schip. Je hoort geen applaus van beneden, Hannah. Het zijn gewoon de vleugels van een nest kerkarenden. Ze pikken naar de ogen, daarom die blinddoeken. Mij kennen ze. Nu door dit deurtje. Bukken dus. Nog een beetje verder tot we allemaal binnenzijn. Deur dicht. Blinddoeken weg. Voilà.

1 .Architectonische beschrijving

Boven de gewelven van de middenbeuk en onder het zadeldak van de kerk is er een houten vloer gelegd zodat er een grote rechthoekige ruimte is ontstaan.
Langs de lange zijden van deze rechthoek heeft men een hele reeks ingemaakte kasten vervaardigd, aan de linkerkant onderbroken door een deurtje dat naar een smal trapje leidt, trapje dat je naar de kapittelkamer en het archief voert boven de sacristie.
Achteraan zijn er drie kleine raampjes die spaarzaam daglicht doorlaten. In het dak zelf enkele kleine vierkante raampjes of luikjes specifiek voor het onderhoud van de dakbedekking ontworpen.
Deze verborgen kerkzolder bereik je via de wenteltrap in de klokkentoren. Voorbij het doksaal is er een deurtje dat je via een lange loopbrug over de voorste gewelven naar de ingang brengt. Ook via de sacristie zou je deze ruimte kunnen bereiken, maar het deurtje naar de kleine trap is achter een reusachtige zware kast ontoegankelijk gemaakt.

In een van de grote pilaren bij het hoofdaltaar is er ook nog een deurtje dat op een trap uitgeeft. Deze trap bracht je vroeger naar het tweede doksaal vooraan in de kerk. In het begin van de eeuw is dit doksaal afgebroken. Het trapje in de pilaar bestaat nog altijd.

2. Historische vermoedens:

Hadden ze elkaar gekend tijdens de zestiende eeuw dan verborgen ze hier de kerkschatten toen in 1566 de beeldenstorm door het land raasde. Gek genoeg vonden de verwoestingen hier plaats op vrijdag de 23ste augustus van dat jaar, terwijl het toen dezelfde dag was.Deze beeldenstorm maakte korte metten met hun zelfbeeld. Beeldenstormer van dienst is de dertienjarige Elias die hen geblinddoekt naar zijn schuilplaats bracht.
Goed geconserveerde beelden van eigenwaan hebben nog maar enkele duwtjes nodig.De jonge pianist en cellist Michiel zal door de wereld van deze jonge stadsprofeet stevig door elkaar worden geschud.
Wat moet hij met zoveel kunstzinnigheid gaan beginnen als een huppelpasje of een zin uit Abrahams leven hem dieper raakt dan wat hij na jaren studie en oefening uit zijn instrumenten weet te halen?
Wat moet de toekomstige architect Hannah met haar ‘keep-it-cool’ en ‘let-it-be’ gehalte als de eerste ontmoeting haar in een virtuele ruimte heeft binnengeslingerd waarin haar dode broertje nog hoorbaar ademt?
En zullen we maar zwijgen wat de hemelbestormer en levensgenieter Bram te wachten staat nu hij zijn eigen kleine jongetjes – verdriet leert begrijpen, tien jaar na een hartstochtelijke huilbui op dezelfde kermis?

En alsof dat nog niet genoeg is, zorgde de verwoester voor een heftige bestorming der gemoederen, doorboorde op hetzelfde moment één pijl hun harten in de eenvoudige maar pijnlijke driehoeksvorm van een triangel, die met zijn kristallen ping-geluid kristalhelder en net zo scherp het puntje op de i van elk ikje zette, of waren het de drie puntjes (ting-ting-ting) op het vreemde woordje ‘jij’. (waarmee de betekenis van de drie klokslagen bij hun aankomst een muzikale voorspelling mag heten!)

Was ik vandaag in staat om terug te keren naar dat ogenblik , ik had geen seconde gewacht om jullie allen in mijn beverige armen te nemen.
‘Hannah, wat doe je?’ hoor ik jullie zeggen.
Hoe zou ik de komende maanden van intense beeldenstorm en de tijd daarna in één gebaar moeten duidelijk maken?
En wat betekent dat beetje tijd als mijn kleine profeet vijfenzestig miljoen jaar is teruggereisd? Remmen, Hannah. Elias heeft net ‘voilà’ gezegd. Onze ogen moeten nog aan het licht wennen.

3. Feitelijkheden

Stilte.

Bram: ‘Waw! Shit.’
Hannah: ‘Wablief!’
Ikzelf: ‘Enfin.’

Er overviel mij het gevoel dat ik als elfjarige had toen ik met mijn vriendjes (2) en vriendinnetjes (6) kampen bouwde en schatten (drie zilveren knikkers, een doosje lucifers en een half pakje sigaretten) naar geheime schuilplaatsen bracht.
Een gevoel van opwinding gemengd met verwachting. Avontuur. Gecodeerde boodschappen en doktertje spelen. Een eigen leven leiden, ver weg van de volwassenen.
‘Hoe heb je dit ontdekt?’
‘Beneden in de kerk hangt er een medaillon met daarop Abraham, en er staat ook een beeld van de profeet Elias, Bram.’
Hij antwoordde nooit op onze vragen.
De geur.
Het rook er naar gedroogde bloemen. Vanille ook. Puddingpoeder. In de ingemaakte kasten echter hingen processiekleren, lagen attributen voor de eredienst, plakkaten van lang voorbije vieringen, heiligenbeelden, herdertjes zonder kerststal, foto’s van kanunniken en pastoor – dekens. Muziekpartituren.
‘En hier…’ Hij zwaaide een grote deur open. ‘De engelenvleugels!’
Vleugels van alle maten en in diverse kleuren in een eindeloze rij rekken en laden.
‘Dit zijn aartsengelen – vleugels!’
Hij tilde een paar dat ongeveer net zo groot was als hijzelf.
‘Aartsvader of aartsengel, geef hier.’ Bram gordde de reuzenvleugels om.
‘Geef mij dat lichtblauwe paar.’
‘Hannah in ’t blauw, dan kies ik deze lila -vleugeltjes.’
Elias trok zijn nepvleugeltjes van echte pluimen aan.
Er bestaat spijtig genoeg geen foto van de vier engelen op een kerkzolder, een warme maandag in augustus.
‘Als je maar niet verwacht dat we nu nog op de nok van het dak gaan lopen.’
Hij schudde zijn hoofd.
‘Ik heb dat maar één keer gedaan. Ik wilde weten hoe het voelde. Heel hoog zijn, zonder muren.’
We begonnen een gevleugelde tocht door de zolder.
We fladderden langs de kleine engel, we sprongen hoog op, kwamen in elkanders vleugellengten terecht, doken dan diep weg, walsten samen of begonnen aan een tango.We probeerden allerlei vleugels uit, ontdekten een kast met lange gewaden, verkleedden ons snel en stonden lachend en zwetend bij elkaar, een bonte mengeling van kleuren en maten.
Hannah’s kleed tot net onder haar knieën, Bram met meterbrede mouwen, Elias met nog meters engelengewaad op de grond en ikzelf in een bebloemde jurk met pofmouwen.’Engelen tweede klas,’ zei ik.
‘Laat ons zoeken tot we iets passend vinden,’ stelde Hannah voor.
Na een kwartiertje passen, kregen we iets meer hemelse kwaliteiten. Bram vond een liefelijke stralenkrans die je met een steeltje achter in je kraag moest steken.
‘Alleen de lichtjes ontbreken nog.’
Hannah zwaaide met een herdersstaf.
Elias droeg een Grieks aandoend rokje tot net onder de knie, en ikzelf showde een gebarsten kroon bij een zilveren smal kleed tot op de grond.

‘Zie je mij hier voor de Rode zee staan als Mozes?’
We zagen inderdaad Hannah voor de woeste golven staan terwijl de Egyptische soldaten snel naderden.
‘Hou je staf hoog in de lucht!’ riep Elias. Dan wijkt het water en komt er een pad door de zee.’ Hannah – Mozes gehoorzaamde.
‘Volg mij maar. Bram zal jullie pad verlichten.’
‘Volhouden hé papa. Je staf hoog in de lucht!’
Ik besloot de zilveren farao te spelen.
‘Aha, daar hebben we ze te pakken.’
‘Dat denk je maar, farao. We zijn al bijna aan de andere kant!’ riep Elias.
Ik waagde mij op het pad, goed wetend wat mij te wachten stond.
‘Je staf naar beneden, papa.’
We zagen het water de kruim van het Egyptische leger overspoelen.
Ik stierf duizend waterdoden en bleef languit op de zoldervloer liggen.
‘Dan neem ik nu een gondel en wrik ik me naar de overkant,’ zei Hannah-Mozes terwijl ze in haar Venetiaans vaartuig stapte en haar staf tot vaarstok omtoverde.
Ikzelf kwam weer tot leven en zwom terug naar de Egyptische kant.
‘We zullen jullie wel krijgen, hufters!’ riep ik hen nog na.
Mozes wuifde en gooide een kushandje naar de bijna verzopen farao.

12. Spelletjes

Eens we de kleren en de vleugels weer in de kasten hadden opgeborgen, wisten we dat we terug zouden komen. Hier. Om te spelen.
De engel met de nepvleugeltjes had ongeweten het speelplezier bij ons wakker gemaakt. ‘Zullen we hier komen wonen?’ stelde hij ons voor.
Hij vertelde ons dat er tot net voor de oorlog een man in de toren had gewoond. De torenwachter. Van tien uur ’s avonds tot vier uur ’s morgens blies de man een deuntje op zijn tuba om iedereen te verzekeren dat alles rustig en veilig was.
Hij liet ons een foto van de laatste torenwachter zien.
We vonden wonen een beetje veel gevraagd.
‘Blijf jij hier soms overnachten?’ wilde Hannah weten.
‘Als je heel droevig bent, moet je’ t door dit venstertje licht zien worden. Dat gaat heel traag. Alsof er iemand met een vloeipapier de donkerte weghaalt.’

1.
Ik keek naar Michiel.
We zouden het samen licht zien worden.
Zoals nu een zweetdruppeltje van zijn oor een spoor naar zijn nek trok, zo zou ik dat druppeltje zachtjes wegkussen.

2.
Ik voelde Hannah’s warmte heel dichtbij. Ja, het wordt licht, zou ik zeggen. Het licht op haar huid. Schaduwvlekjes nog op haar borsten.
Als ze één stapje naar het raampje zou doen, werd wat ik die nacht met mijn huid had gezien ook voor mijn ogen zichtbaar.

3.
Dat eerste licht heet Bram. De jongen met de stralenkrans. Nooit meer bang zijn in het donker. Ik neem hem in mijn armen en zie op de rondingen van zijn schouders de dag beginnen.

‘Ik ken een hele boel spelletjes. Voor sommige moet je heel wat durven. Geloof je dat?’

We willen dat best in de botsautootjes gaan uitproberen.

Wolf en schapen, een jachtspel bij het begin van het schoolseizoen

Elias:
Wolf en schapen is een jachtspelletje voor twee spelers.

(hij kijkt rond en kiest Michiel die eerst weigert maar tenslotte toegeeft.)

Michiel:
Eén speler is de wolf, de andere de schapen.

Elias:
Het doel van de spelers is verschillend. De schapen kunnen winnen als ze de wolf zodanig kunnen insluiten dat hij niet meer kan bewegen.

Michiel:
En de wolf wint wanneer hij voldoende schapen doodt en zijn vrijheid herwint.

Elias:
Ik ben de wolf.

Michiel:
Neen, ikke.

Elias:
Ik heb altijd al wolf willen zijn.

Michiel:
Juist, jij hebt altijd al wolf willen zijn.

Elias:
Dus ben jij het schaap en ik de wolf. Ik tel tot drie.

Michiel:
En dan?

Elias:
Dan moet jij gaan lopen.

Michiel:
Ja. En dan?

Elias:
Moet ik je vangen.

Michiel:
Ok. En dan?

Elias:
Zal ik je opeten.

Michiel:
En hoe kan ik dan winnen?

Elias:
Weet ik veel. Verzin maar wat. Misschien als je een mooi verhaal kunt vertellen zodat de honger van de wolf overgaat.

Michiel:
Jamaar…

Elias:
Eén…

Michiel:
Ik… Wel, luister. Heel lang geleden…

Elias:
Twee…

Michiel:
Ken je de Chinese dichter Li Po?

Elias:
Drie!

Michiel:
Wel, de Chinese dichter Li Po, die stierf in 762, was een verschrikkelijke dronkelap.

Elias:
Ik kom!

Michiel:
Hij was zo dronken dat hij zijn gedichten zelf niet kon opschrijven.

Elias:
Ik ben er!

Michiel:
Dus als hij dronken was, schreef de keizer, jawel de keizer zelf, zijn gedichten op.

Elias:
Ik heb je vast.

Michiel:
Op een dag was het weer zo ver. De keizer en Li Po zaten samen in een bootje…

Elias:
Je bent eraan.

(Michiel gekleed in een gouden engelenkleed valt op de grond.)

Elias:
Jaja, val maar neer. Ik heb je de keel doorgebeten. Bloed stroomt als dikke ketchup uit je nek.

(Michiel blijft nog steeds voor dood liggen.)

Elias:
Zeg iets. Dit is een spelletje. Je bent geen schaap meer. Doe niet onnozel. Ik ben geen wolf. Ik ben je vriend. Ik hou je graag vast. Daarom wilde ik je dood. Ik ben bang van de levenden. Kom, wat gebeurde er met Li Po? Vertel het. Als ik je kus, word je dan weer levend?

(Hij kust Michiel)

Michiel:
(Hij spreekt zacht, nog altijd een beetje dood.) Het was nacht.

Elias:
En toen?

Michiel:
De keizer en Li Po zaten in een bootje.

Elias:
Dat heb je al gezegd!

Michiel:
Ik denk dat ik weer doodga.

Elias:
Ok, ok, je hebt het nog niet gezegd.

Michiel:
De dichter zag de weerspiegeling van de maan in het water van het meer.

Elias:
Ja, en toen?

Michiel:
Hij wilde de maan kussen. En hij verdronk.

(Het blijft even stil.)

Elias:
Schaapje? Als jij de maan wilt kussen, dan haal ik ze voor jou uit de hemel.

Michiel:
Pas maar op, dat is een ander spelletje.

Elias:
Ken je het? Hoe heet het dan?

Michiel:
Icarus.

Elias:
O ja, dat verhaal ken ik ook.

De wolf met nep – engelenvleugeltjes probeert op te stijgen, maar het lukt niet. Hij stort neer naast de wolf.
De kijkers applaudisseren.

13. De gevolgen van een jachtspelletje

Niemand van ons vermoedde dat dit eerder gekke spelletje de discussie hoog zou doen oplaaien.

‘Ik vond het een mooi verhaal,’ zei Bram. ‘Maar het kon blijkbaar de wolf niet overtuigen.”Ik moest het ter plekke uitkramen. Ik heb het vorig jaar in een spreekbeurt gebruikt. Ik kreeg de tijd niet om het te ordenen.’
De wolf stak zijn vinger op.
‘Het was heel mooi maar het schaap gaf het te vlug op!’
‘Sorry, maar ik was dood. Je had me de keel doorgebeten.’
‘…het duurde te lang eer je verhaal begon. En ik had honger. Ik moest dus wel bijten. Maar terwijl je stierf had je ’t nog kunnen vertellen.’.’
‘Met doorgebeten keel?’
‘Terwijl je je laatste woorden zei bijvoorbeeld.’
‘Maar dan was ik toch ook dood geweest!’
‘Juist, maar dan had je gewonnen. Waarschijnlijk had de wolf je dan weer levend gemaakt.”Nu heb ik toch ook gewonnen!’
‘Ja, op een laffe manier,’ zei ik. Iets te hard. Ik zag Michiel schrikken.
‘Op een laffe manier?’
‘Je hebt het spel doorbroken. Je hebt je verhaal verlaten en je probeerde je tegenspeler bang te maken.’
‘Maar dat was net zo goed een spelletje, Hannah!’
‘Noem het maar chantage.’
‘Je overdrijft!’
Bram kwam Michiel te hulp. Elias zweeg en bekeek ons alsof de discussie mijlenver van hem plaatsvond.
‘Als jij mij niet laat winnen, dan speel ik niet meer mee, dat bekende spelletje heb je gespeeld. Tot twee keer toe.’
‘Maar de wolf verliet met evenveel gemak zijn rol.’
Hij moest wel. Jij bleef voor dood liggen. Je liet hem geen andere keuze.’
‘Maar hij zei dat hij me graag dood wilde, dat hij bang was voor de levenden.’
‘Dat zei hij, maar het tegendeel bleek waar toen hij je smeekte om weer levend te worden.
Nu moest hij je kussen om je weer in het spel te krijgen.’
‘Dat was niet mijn gedacht!’
‘Ik had hem ook kunnen kriebelen, maar ik dacht dat kussen beter zouden werken,’ verbrak Elias de spanning. ‘Zoals bij Sneeuwwitje of Doornroosje.’
We lachten opgelucht.
De manier waarop Michiel me had aangekeken toen ik hem aanviel, verraadde meer dan hij vermoedde.
De volgende dag begon het nieuwe schooljaar.

13. De gevolgen van een jachtspelletje

Niemand van ons vermoedde dat dit eerder gekke spelletje de discussie hoog zou doen oplaaien.

‘Ik vond het een mooi verhaal,’ zei Bram. ‘Maar het kon blijkbaar de wolf niet overtuigen.”Ik moest het ter plekke uitkramen. Ik heb het vorig jaar in een spreekbeurt gebruikt. Ik kreeg de tijd niet om het te ordenen.’
De wolf stak zijn vinger op.
‘Het was heel mooi maar het schaap gaf het te vlug op!’
‘Sorry, maar ik was dood. Je had me de keel doorgebeten.’
‘…het duurde te lang eer je verhaal begon. En ik had honger. Ik moest dus wel bijten. Maar terwijl je stierf had je ’t nog kunnen vertellen.’.’
‘Met doorgebeten keel?’
‘Terwijl je je laatste woorden zei bijvoorbeeld.’
‘Maar dan was ik toch ook dood geweest!’
‘Juist, maar dan had je gewonnen. Waarschijnlijk had de wolf je dan weer levend gemaakt.”Nu heb ik toch ook gewonnen!’
‘Ja, op een laffe manier,’ zei ik. Iets te hard. Ik zag Michiel schrikken.
‘Op een laffe manier?’
‘Je hebt het spel doorbroken. Je hebt je verhaal verlaten en je probeerde je tegenspeler bang te maken.’
‘Maar dat was net zo goed een spelletje, Hannah!’
‘Noem het maar chantage.’
‘Je overdrijft!’
Bram kwam Michiel te hulp. Elias zweeg en bekeek ons alsof de discussie mijlenver van hem plaatsvond.
‘Als jij mij niet laat winnen, dan speel ik niet meer mee, dat bekende spelletje heb je gespeeld. Tot twee keer toe.’
‘Maar de wolf verliet met evenveel gemak zijn rol.’
Hij moest wel. Jij bleef voor dood liggen. Je liet hem geen andere keuze.’
‘Maar hij zei dat hij me graag dood wilde, dat hij bang was voor de levenden.’
‘Dat zei hij, maar het tegendeel bleek waar toen hij je smeekte om weer levend te worden.
Nu moest hij je kussen om je weer in het spel te krijgen.’
‘Dat was niet mijn gedacht!’
‘Ik had hem ook kunnen kriebelen, maar ik dacht dat kussen beter zouden werken,’ verbrak Elias de spanning. ‘Zoals bij Sneeuwwitje of Doornroosje.’
We lachten opgelucht.
De manier waarop Michiel me had aangekeken toen ik hem aanviel, verraadde meer dan hij vermoedde.
De volgende dag begon het nieuwe schooljaar.

14. Rede en romantiek

Natuurlijk kon ik die avond niet slapen.
Ja, er was het nieuwe schooljaar. Maar als kersverse laatstejaars moest ik me daar geen zorgen over maken. Dit was het jaar van de triomf. De optelsom van al de vorige jaren. Al de inspanningen om gezien te worden, je plaats te verwerven, je brede rug tegen roddel en jaloezie eindelijk genoeg gehard om er de laatste aanvallen op te laten stuklopen. (Schooltijd en schoolstrijd als synoniemen!) Mijn optredens voor de schare trouwe vrienden en vriendinnen. De toetsenman op het podium van elk schoolfeest. De beste opsteller. De vertrouwensman van leraars en leraressen. De organisator, ideeënman en voorzitter van de cultuurcommissie.
Geloof me, ik snakte naar het nieuwe schooljaar. Het was mijn publiek. Mijn ware biotoop.

Maar toen was er die dag in augustus waarop een kereltje van dertien mij tegen Hannah aansmijt, mij Bram leert kennen en mij ook nog zijn eigen mythologische wereld aansmeert.Was ik tot vorige maand de regisseur van mijn eigen leven, en dat van enkele anderen in mijn omgeving, zonder veel woorden probeerde deze nep – engel het roer over te nemen. Verbazing alom. Het schattige snuitje, de veel te wijze woorden, de spelletjes in zijn schuilplaats boven de kerk. Met gemak rolde hij voor zichzelf de rode loper uit.
Koos hij mij vandaag bewust uit voor zijn jachtspelletje? Zag hij de kans schoon om te scoren, of ben ik gewoon boos om Hannah’s reactie en schuif ik mijn wrevel ten onrechte op zijn vreemde verbeelding?
Mijn poging tot chantage zonder al te veel poespas ontmaskerd door degene die dag en nacht in de liefelijkste gestalten door mijn hoofd spookt!

Hoe meer ik er over nadenk, hoe beter ik haar redenering begin te begrijpen. Spelregels zijn er om te ontlopen. Ze zijn er voor de massa, niet voor mij. Ik sta daarboven. Ik heb mijn kunst.
Als je mij dan kwetst dan blijf ik voor dood liggen. O, o, o, ik ben goed in zelfmedelijden! Zo goed dat ik het omzet in zielenpijn. Wie mij niet ter wille is, zal mijn lijden moeten torsen, zal weten dat hij of zij er mede de oorzaak van is.
Een ontstellende gedachte.

Voor de spiegel wordt de donkere Michiel zichtbaar. De jongen met de trukendoos. Wie niet voor hem is, is tegen hem. De keizer schrijft zijn gedichten op. In zijn dronkenschap zal hij de maan kussen en…verdrinken!

Zoveel kilte in mezelf deed me dus wakker liggen onder het te warme dekbed.

15. Lef en liefde

Rikkie vertrouw ik voor honderd procent. We hebben samen ontdekt dat het leuk was een jongen te zijn. Hij had het daarna meer voor de meisjes. Ik duidelijk voor de jongens. Dat is nooit een probleem geweest. Als ik Karen zie, begrijp ik heel goed dat ze Rikkie een schat vindt. Soms ga ik met Karen winkelen. Zeker als ze iets leuks voor Rikkie zoekt. Of als ze nieuwe schoenen wil.
Deze vakantie zijn ze samen weg geweest. Van zijn ouders mocht het, van de hare niet. Dus ging zij met een zogezegde vriendin op stap en vonden ze elkaar toch wel toevallig bij die vriendin zeker.
Rikkie wilde me vandaag alles vertellen. Karen ook. En of ik iets had meegemaakt?
Over het sportkamp, de knappe basketbal – instructeur, de nieuwe cd’s, de veertien dagen in Frankrijk met pa, het weekje aan zee met ma, ik heb het allemaal verteld. Over mijn drie nieuwe vrienden zweeg ik. Zeker over Michiel.
‘Ik denk dat je verliefd bent,’ zei Karen toen we bij onze fietsen stonden.
‘Waarom denk je dat?’
‘Je bent veranderd. Minder lef, meer liefde.’
‘Meer liefde?’
‘Als je spreekt, spreek je “liever”.’
‘Ik word zeventien eind september, vandaar.’
‘Jij wordt nooit ouder, Bram. Jij zult altijd een jongetje van dertien, veertien zijn.’
Even had ik zin om alles te vertellen, maar ik besloot te wachten.
‘Ik vind trouwens dat jij er jongensachtiger uitziet.’
‘Dat moet wel als je met zo’n vrouwelijk ventje als Rikkie op stap bent geweest.’
‘Rikka en Karel, schoon stel.’
‘Juist. Maar hij mocht iets meer van jouw lef hebben.’
‘We zullen eraan werken!’
Ze sprong op haar fiets, wuifde en verdween tussen de drukte van de naar huis gaande schoolbevolking.

Had ik haar verteld dat ik naar orgelmuziek van Bach luisterde, dat ik voor de eerste keer in mijn leven Radio-3 heb opgezet, dat ik dag en nacht nog maar één jongensnaam kan uitspreken, dat ik omkijk naar alle jongens met krullen, dat ik een engel met een stralenkrans heb gespeeld en de overtocht door de Rode Zee bespoedigde, dat ik op een paardjesmolen heb gezeten terwijl ik ‘I’m flying’ riep, dan had ze dadelijk begrepen dat lef en liefde nog nooit zo harmonieus met elkaar verzoend zijn geweest.

16. Engelen en dinosaurussen

We wisten dat Elias niet ver van de markt woonde.
We kwamen te weten dat zijn ouders iets met biologie deden en veel op reis waren.
Verder wisten we niets over hem.
Onze vragen beantwoordde hij niet of hij begon gewoon over iets anders te praten.
Ook over zijn school repte hij met geen woord.
Weldra kregen we van hem een dubbel van de loper waarmee we, wanneer we maar wilden, naar de kerkzolder konden gaan.
Op mijn beurt zweeg ik .
Thuis vroegen ze nooit waar ik naar toe was geweest of wat ik van plan was. Ze wisten dat ik dat wel zou vertellen als het nodig was.
Ook tegen Emma, mijn hartsvriendin, mijn absolute vertrouwelinge, vertelde ik niets over de wonderlijke ontmoeting en de dagen daarna. Niet omdat ik haar niet vertrouwde, ik had gewoon geen nood om iets te vertellen wat ik zelf nog niet begreep. Ook over Bram en mijn gevoelens voor hem praatte ik alleen met mezelf.

De laatste dag van de eerste schoolweek op weg naar huis, ontmoette ik Elias in de bus. Of hij ook deze kant op moest.
‘Nu wel, ja.’
‘Je woont toch aan de andere kant van de stad?’
‘Zie je die meneer daar op zijn fiets? Dat is ook een engel.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Het heeft niets met weten te maken. Ik zie het.’
‘Hoe zie je dat dan?’
‘Kijk, die twee kinderen die net in de auto stappen. Dat zijn er ook twee.’
‘In je verhaaltjes of echt?’
‘Soms zie ik dat ze hun trompetten bij hebben. Om te oefenen. Voor het einde der tijden. Ze wachten tot iedereen thuis is, verkleden zich in een fanfare en oefenen dan op de kiosk in het park. Ik heb ze al eens gehoord. Maar toen ik ging kijken was er niemand meer. Op een bank zat een oud mevrouwtje. Ze was blind. Ze had zo’n dunne lange witte stok bij. Ze wist dat ik dicht bij haar stond.
‘Ze speelden iets heel moois,’ zei ze. ‘Nog nooit heb ik z o’ n mooie muziek gehoord.’
Ik zei ze dat het engelen waren, maar ze dacht dat ik ‘Engelsen’ zei.
‘Je hoort aan hun muziek dat ze van ver komen, jongeman.’
‘Ik zou ze ook wel eens willen horen.’
Hij knikte en keek me aan.

‘Ben je al eens dronken geweest, Hannah?’
‘Dronken niet. Wel licht in mijn hoofd. Na een fuif.’
‘Ik ben al eens dronken geweest. Maar niet van bier of wijn. Gewoon dronken omdat ik ineens alles wist wat er zou gebeuren.’
‘In de toekomst kijken dus?’
‘In de volgende seconde.’
‘Dat is wel heel ver vooruit!’
‘En weer in de volgende seconde. En dat altijd maar sneller, tot morgen overmorgen is, en overmorgen volgende maand, en volgende maand volgend jaar, en ga zo maar verder.’
‘En kun je ook achteruit kijken, terug in de tijd?’
‘Geen probleem. Zo ver terug als je maar wilt.’
‘Tien miljoen jaar?’
‘Veel verder.’
‘Vijfenzestig miljoen jaar?’
Ik zei gewoon vijfenzestig omdat papa’s oudste broer net zo oud was geworden. Verbaasd keek Elias me aan.
‘Zie je wel dat jij het weet!’
‘Wat zou ik moeten weten?’
‘Vijfenzestig miljoen jaar geleden stierven de dinosaurussen uit.’
‘Daar wist ik niets van. Ik zei zo maar iets.’
‘Je wist het goed genoeg. Anders zou je geen engel zijn.’
Ik vond het best aardig een poosje een engel te zijn, zeker in Elias’ aanwezigheid dus vroeg ik gewoon naar de reden van hun verdwijnen.
‘Ze zeggen de er een geweldige meteoriet op de aarde viel. Een meteoriet van wel honderd zeventig kilometer doorsnede.’
‘En daar zaten al die dinosaurussen onder?’
‘Maar neen, Hannah! Wat is nu honderd zeventig kilometer in vergelijking met de hele aarde?’
‘Ik heb er wel eens iets over gelezen, maar…’
‘Het was een ontploffing. Een ontploffing zo sterk als één miljoen atoombommen.’
‘Je zou van minder uitsterven.’
‘Duizenden jaren hing er dus stof van die klap in de atmosfeer. De temperatuur daalde, de planten stierven. En omdat planten het voornaamste eten van de dinosaurussen was, stierven ze uit.’
‘Je bent goed op de hoogte. Heb je er veel over gelezen?’
Hij zuchtte, keek langs me heen alsof er nog iemand bij ons zat.
‘Sommigen dachten dat ze een ziekte kregen en dat ze door die ziekte eieren legden met zo’n dikke schalen dat hun jongen er niet meer uitkonden.’
Nu draaide hij zijn hoofd naar mij.
‘Stel je voor. Een kind dat nooit meer uit zijn moeder kan. O, hier moet ik uitstappen.’

17. Buiten de tijd

Twee spelers, Elias en Hannah, zitten in een grote ingemaakte kast. We horen alleen hun stemmen.

Elias:
Hannah, je durft niet.

Hannah:
Hoe, ‘ik durf niet’?

Elias:
Gewoon, je durft niet.

Hannah:
Bij mij pakt dat niet.

Elias:
Zie je wel dat je niet durft.

Hannah:
Ik moest dus de deur opendoen?

Elias:
Ja.

Hannah:
Dat is dan simpel hé. Ik doe de deur open.

Elias:
Je weet wat er dan gebeurt…

Hannah:
Dat zeg jij, ja.

Elias:
Je valt uit de tijd.

Hannah:
Zotteke.

Elias:
Je valt uit de tijd zeg ik.

Hannah:
En waar zou ik dan terechtkomen?

Elias:
Buiten.

Hannah:
Buiten de tijd?

Elias:
Ja.

Hannah:
En jij dan?

Elias:
Ik blijf binnen.

Hannah:
Jij durft dus ook niet?

Elias:
Ik durf wel, maar ik wil niet.

Hannah:
Ik doe het, hé!

Elias:
Waar wacht je op?

Hannah:
Ik kan dan niet meer terug?

Elias:
Als je buiten bent geweest, kun je niet meer terug.

Hannah:
Dan ben je mij kwijt?

Elias:
Ja.

Hannah:
Vind je dat dan niet erg?

Elias:
Toch wel.

Hannah:
Waarom hou je mij dan niet tegen?

Elias:
Als iemand buiten wil, kun je hem of haar niet tegenhouden.

Hannah:
Ga je mee?

Elias:
Neen.

Hannah:
Waarom niet?

Elias:
Ik hou van gisteren en van morgen.

Hannah:
Ik denk dat ik wegmoet.

Elias:
Ja, dat denk ik ook.

Hannah:
Dag.

Elias:
Dus je wilt de deur opendoen?

Hannah:
Ze zullen denken dat ik dood ben.

Elias:
Ja, dat zullen ze denken.

DE DEUR SCHUIFT OPEN: HANNAH LAAT ZICH NAAR BUITEN VALLEN.

18. Vanuit de donkerte

‘Dit spelletje gaat over de tijd,’ zei hij die avond toen we elkander na de eerste schoolweek weer terugvonden op de kerkzolder.
Ik dacht dadelijk aan het gesprek van gisteren in de bus..
‘Hannah?’
Hij had één van de grote ingemaakte kasten leeg gemaakt en die ruimte zou onze speelplaats zijn.
Michiel en Bram gingen voor de kast zitten.
‘Ben je bang in het donker?’
‘Integendeel. Ik hou van het donker.’
‘De deuren gaan dicht. We zullen luid genoeg moeten spreken.’
We kropen in de kast. Bram schoof de deuren achter ons dicht, doofde de kaarsen zodat het voor de kast net zo donker was als er binnenin.
We luisterden naar elkanders adem.

‘Je durft niet,’ zei hij. Het klonk akelig echt.
Ik verdedigde mij tot we aan het zinnetje: ‘je valt uit de tijd,’ kwamen.
Uit de tijd.
In mij schrok Steffie wakker.

Ik heb geen tijd, Steffie, ik moet studeren. Ga jij maar naar de bakker!

‘Zotteke,’ kon ik nog zeggen. Een schrale poging om het onafwendbare toch nog van mij af te duwen.
En: ”Waar zou ik dan terechtkomen?’ werd een overbodige vraag waarop ik het antwoord al jaren kende.

Voorzichtig met mijn fiets, hij is pas hersteld!

‘Als je buiten bent geweest, kun je niet meer terug,’ zei Elias of was hij nu Hannah en antwoordde Stefaan met mijn stem:
‘Dan ben je mij kwijt.’

Kijk Hannah, kijk, ik heb mijn molentje op jouw fiets gezet. Prachtig, he?

‘Ja,’ hoorde ik mezelf in Elias’ stem. Kwijt voor altijd.
‘Vind je dat dan niet erg?’
‘Toch wel.”Waarom hou je mij dan niet tegen?’

Zullen we samen rijden? Dan mag het molentje op jouw fiets blijven en ik bij jou achterop.

‘Als iemand buiten wil, kun je hem of haar niet tegenhouden.’
‘Ga je mee?’

Rij maar alleen, ik heb echt geen tijd. Morgen rijden we samen naar oma.

‘Ik denk dat ik weg moet,’ zegde ik Steffies’ woorden, terwijl ik hem zingend op mijn fiets zie verdwijnen, het windmolentje hevig draaiend.
‘Ja, dat denk ik ook,’ antwoordde Elias-Hannah.
‘Dag’
‘Dus je wilt de deur opendoen?’
‘Ze zullen denken dat ik dood ben.’

Dag Hannah! Tot straks!

‘Ja, dat zullen ze denken.’

Ik schuif de deur open, laat me naar buiten vallen, terwijl de knal van de fiets tegen de auto mij een laatste keer met zijn volle verschrikking verlamt.
Ik kan eindelijk huilen.

19. Tussen licht en donker

‘Ik denk dat het donkerte was,’ zei ze, toen ze uitgehuild was. ‘Het overviel me. Sorry.’
‘Claustrofobie, daar heb ik ook wel eens last van,’ probeerde ik haar tegemoet te komen.
Elias droogde haar tranen met de mouw van zijn sweater waarop in rode letters ‘boys revolution’ was gedrukt.
‘Ik was toch bij jou,’ probeerde hij haar te troosten.
‘Natuurlijk. Hoe kon ik dat vergeten.’
‘Dacht je dat ik iemand anders was?’
‘Misschien wel.’
‘We moeten maar eens ophouden met die spelletjes,’ zei Bram.
‘Neen. Integendeel. Ik vond het een heel mooi spel. Het heeft me geholpen.’
‘Zoals je uit de kast viel leek het of je geboren werd, Hannah.’
Ze keek me knikkend aan.
‘Ja, als je geboren wordt moet je ook wenen.’
‘Ik dacht dat ik nooit geboren werd toen ik klein was. Ik was uit een ruimteschip gevallen. In het koude water van een rivier.’
Elias’ woorden braken de spanning, het onbehagelijke als je zonder het te willen bij iemands verdriet wordt betrokken. Het was niet het gênante zoals bij een overspannen reactie, eerder de onmacht haar niet te kunnen bereiken.
Beelden van de mensen die je lief hebt, blijven je levenslang bij. Niet de grote momenten, de eerste kus, het innige van een nacht samen slapen. Eerder details, de manier waarop ze zich omdraait en ‘hoi’ zegt, of hoe ze haar handen heel mannelijk in haar heupen zet als ze wil nadenken.
Haar gezicht nu met sporen nog van haar verdriet gemengd met een glimlach als ze Elias over zijn niet-geboorte hoort vertellen. Hoe ze hem door zijn haar wrijft, de ongeborene en hij daarvan gebruik maakt om zijn armen rond haar te slaan.
‘Voor een ruimtewezen heeft hij wel heel aardse reacties,’ was Brams commentaar.
‘Jaloers hé?’ zei het ventj
‘En of,’ antwoordde ik bijna hardop.
‘Zullen we volgende week terugkomen en hier picknicken?’
‘Jij bent de gastheer, Elias.’
‘Iedereen brengt iets lekkers mee en een verhaaltje om te vertellen of te spelen.’
Ik weet niet of ik een week kan wachten om haar terug te zien. Bijna zei ik: die picknick mag morgen ook, maar ik zweeg.
‘Voor we weggaan vertel ik nog een heel klein verhaaltje. Ook over een kast.’
Hij ging voor een hoge deur van een kleerkast staan, keek ons aan en begon.
Voorzichtig legde ik mijn arm over Hannah’s schouder.

20. In de kast

In de kast dansen de jassen met de broeken.
Tot ik de deur opendoe, dan hangen ze stil.
Jaja, ik heb jullie wel gezien, hé sukkelaars! roep ik dan. Jullie moeten daar nu niet zo stilletjes hangen.

Toen ik heel droevig was, ben ik in de kast gekropen.
De jassen zongen mij in slaap, en de broeken humden maar een beetje mee.
’s Morgens vond niemand mij.
Ik hing tussen de jassen en de broeken en ik schommelde zachtjes heen en weer als ze hun liedjes zongen.
Is er iemand die mij aantrekt?

(Elias, bijna dertien, engel-met-nepvleugels)

21. Vrouwenharten

Bijna tegelijkertijd zegden we ‘Iets drinken?’
Ze was een tijdje aan haar fiets blijven prutsen tot Michiel en Elias waren weggereden en ik wilde vragen of ik kon helpen. We keken elkaar aan en zegden samen: ‘Iets drinken?’
Het Putje achter de Grote Markt was the place to be toen ik met Rikkie en later met Karen en nog later met Rikkie en Karen, lange besprekingen voerde over het leven en de liefde.
Zij een witte wijn, ik een donkere trappist terwijl de klassieke openingszinnen ‘…al vroeg donker, hé?’ en ‘ook al zoveel huiswerk?’ de weg effenden naar het meer diepgravende.
Daarna wisselden we onze e-mail adressen uit, babbelden we over de respectievelijke uurroosters en na ‘gezondheid’ en ‘tjing-tjing’ en de eerste slok, viel er een diepe stilte.
Belachelijk maar waar, we begonnen weer tegelijkertijd met het gesprek zodat onze zinnen op elkaar botsten en we elkaar de eer gunden om te beginnen.
‘Zeg jij maar, Hannah.’
‘Neen, jij.’
‘Bon. Wat denk jij van Elias?’
‘Hij is tegelijkertijd een prins maar ook een bedeljongen, om bij het bekende verhaal te blijven.’.’
We probeerden onze ontmoetingen met hem te omschrijven, zochten naar signalen maar kwamen tot de slotsom dat hij het meest wonderlijke kind was dat we ooit hadden ontmoet. ‘Soms wil ik zijn moeder zijn en dan weer zijn zusje, maar een andere keer is hij het die mij in bescherming neemt.’
Hij lijkt soms een en al verdriet en eenzaamheid maar tegelijkertijd beheerst hij de situatie, doorziet hij ons, maakt hij dingen los die hij waarschijnlijk zelf niet beseft.’
Hannah zweeg.
‘Dat van dat losmaken, dat is zo.’
Ikzelf dacht terug aan de rit op de paardjesmolen. De kleine Bram, huilend in de armen van zijn moeder. Het spelletje in de kast. De wenende Hannah.
‘Ik kan er nog niet over praten, Bram. Meestal heb ik mijn emoties goed onder controle, zeker in gezelschap. Toch voel ik me ook enorm opgelucht.’
‘Zoals Michiel zei: opnieuw geboren worden. En niemand vindt het erg dat een baby huilt als hij geboren wordt. Integendeel!’
‘Vele van mijn vrienden en vriendinnen koketteren met hun emoties. Ze gebruiken hun zogezegd leed om aandacht te trekken, om interessant te zijn, in plaats van er zelf iets aan te doen. Dat vind ik afschuwelijk.’
‘Ik vind jou heel moedig, Hannah. Sterk en moedig.’
‘En ik vind jou…Verdomme, die stomme blos op mijn wangen.’
‘Vervelend voor jou maar best mooi om te zien.’
‘Jij bent zo anders dan de jongens die ik ken.’
‘Dat zou ik zelfs statistisch kunnen bewijzen, vermoed ik.’
‘Huh?’
‘Niet op letten. Mama werkt met statistieken voor een sociale instelling. Wat ze niet met statistieken kan uitdrukken, bestaat niet.’
‘Mijn papa is architect. Met nog enkele collega’s hebben ze samen een bureau. Mama doet de boekhouding. We hebben wel heel zakelijke moeders.’
‘In het huishouden heeft ze geen last van statistieken. Integendeel. Improvisatie à la carte en omdat mijn vader in ’t zuiden van Frankrijk woont, beredder ik eten en drinken en zorgt zij voor de animatie.’
‘Vandaar dat volwassene in jou.’
‘Pure pose. Ik ben een kind. Een groot kind. Met overtuiging.’
Ze nam mijn hand, streelde ze en legde ze voorzichtig terug op het tafeltje.’
‘Michiel is weer heel anders dan jij.’
‘Gelukkig maar.’
We bestelden nog een keer hetzelfde.
‘Jij hebt zeker veel vriendinnen?’
‘Waarom?’
‘Bij jou voelen meisjes zich thuis, denk ik.’
‘We zouden dus zusjes kunnen zijn?’
‘Maar heb je ook een vrouwenhart?’
‘Een vrouwenhart, ja. Maar ook nog mannendromen. Aha!’
We lachten en begonnen over leraars en leraressen te kletsen.
Onze schaakstukken stonden opgesteld. De eerste openingen waren gemaakt. We hadden duidelijk besloten nog geen stukken op te offeren.

22. Mannendromen

Neem nu een nocturne van Chopin. (Opus 27 nr2) Ze begint heel zacht, dromerig. Je kunt nauwelijks je vingers op de toetsen zetten of de klank barst uit zijn ingehouden melancholie. Het tweede gedeelte echter is vuurwerk, het resultaat van al dat wachten en uitstellen. Begin met die wijsheid dan weer terug aan het derde gedeelte, vrijwel identiek aan het begin.
Mijn leven is een verzameling eerste en laatste gedeeltes. De tussenstukken ontbreken.
Op de piano of cello is enige acrobatie niet uitgesloten, maar in het werkelijke leven? Vrienden heb ik niet nodig of vind ik te dom. Hun muziek laat me koud. Meisjes ter verkenning of om er lange gesprekken mee te voeren. De afstandelijke muze. Ik kan ze op notenpapier uitkleden en er vrij esthetisch mee vrijen, maar in werkelijkheid blijft dit beperkt tot kussen op de terugweg, een wat krakkemikkig geprobeer op een klasweekend, en als de gelegenheid zich voordeed, de teleurstelling dat we niet verder dan de al duizend keer gestamelde woorden en zinnen komen, met dito handelingen. Waar zouden we ’t ook anders geleerd hebben?De moeilijk bereikbare meisjes wegens te mooi, te ver of te grillig vinden je een sufferd als je niet op hun avances ingaat. De meisjes in handbereik, arm rond je schouder terwijl je hun lievelingsmuziekjes speelt, houden het geen twee weken met mij uit omdat ze naast de kussen en het vrijen ook nog een mening moeten hebben en ik als jachtbuit of statussymbool weinig voorstel.
Ik heb dan ook de naam een moeilijke te zijn, een artiest.
Ik zeg niet veel, luister liever, probeer met goed gekozen one – liners een discussie ten gronde te ontlopen en gebruik mijn ironie of cynisme als laatste vluchtweg.

Nu we een week of twee tegen elkaar zijn opgebotst, is niets nog hetzelfde gebleven. ‘Dat is het einde van de puberteit,’ beweren mijn ouders.
Ze kijken me dan begripvol aan, wachten tot ik mijn hart zal uitstorten en gaan net zo liefdevol weg als ik blijf zwijgen. ‘De leeftijd,’ meneer.’ En: ‘Hij heeft gelukkig zijn piano of zijn cello.’Aandoenlijk zijn ze. Echte schatten.
Nu heb ik zelf mijn arm om iemands schouders gelegd. De vorige pogingen hebben clownskleren aan als ik aan dit moment terugdenk.
Hannah.
Ik heb gelukkig mijn piano. Nocturne opus 27 nr. 2.
De muze wacht. Is het spot of een vleugje melancholie op haar lippen?

23. Het begin van de herfst. Een beeld van de heilige Antonius verwelkomde ons op de speelzolder. Aan zijn voeten zat er een varkentje, of was het omdat hij als patroon van de verloren voorwerpen werd vereerd? (onderschrift op de sokkel)
We hadden met doeken, processievlaggen en zaklampen de ruimte tot een soort Oosterse grot van Alibaba omgetoverd.
Bij het binnenkomen werd je verzocht je tot engel om te kleden. We stalden onze broodjes en toespijzen uit op een groot laken waarop de letters IHS stonden afgedrukt.
Iedereen had een picknick voor de anderen bij, met een massaal teveel aan broodjes, koffiekoeken en taartjes tot gevolg.
Als drank fungeerde cola in blik, flessen sinaasappelsap en botermelk met aardbeiensmaak. Gelukkig had ik aan bekertjes gedacht.
Zie je ons als engelen bij elkaar zitten, broodje in de ene en blikje frisdrank in de andere hand? Elias, dit keer in een donker rood manteltje met de bekende nepvleugeltjes, bediende ons.
Van hemelse onderwerpen kwamen we al vlug via onze schoolbekommernissen bij het dagelijkse leven uit.
Ik beweerde dat onze leraar Latijn het onmogelijke deed om zich gehaat te maken.
‘Nachtmerries heb ik van die man!’
‘Ik heb ook nachtmerries,’ zei Elias. ‘Ik droom dan dat mijn papa een reusachtige dinosaurus is, een tyrannosaurus rex. Hij komt door de muren mijn kamer binnen gestormd. Vijf meter lang, en tanden van vijftien centimeter. Ik schrik dan gillend wakker. Mijn vader probeert me daarna te troosten. Die beesten zijn al vijfenzestig miljoen jaar geleden uitgestorven, Elias. ‘
‘Bang voor je eigen papa?’ ‘Niet van die dinosaurus, maar van het geweld waarmee hij door de muren stormt. Ik zei hem dat ik eerder medelijden met hem had, geen schrik.’
‘Medelijden?’
‘Ja, omdat hij in mijn droom de laatste overlevende dinosaurus is. Ikzelf zat nog altijd in dat ei. En de schalen van dat ei waren zo hard dat we ze niet meer konden breken.’
Ik herkende onmiddellijk de angst waarover hij me enkele weken terug in de bus had verteld.
‘Jij wilt echt niet geboren worden. Het ruimteschip weet je nog, en nu nog eens die eieren met veel te dikke schalen.’
‘Ik ben wel duizend keer geboren, Hannah. Daarom hou ik zoveel van verhaaltjes en spelletjes. Je bent er telkens iemand anders.’
‘Maar wie ben je dan echt?’ wilde Michiel weten.
‘Je hebt een papa en een mama, en die hebben op hun beurt een mama en een papa die ook weer op hun beurt vaders en moeders hadden, en ga zo maar door.
Van al die duizenden voorouders heb je herinneringen en verlangens, en dat noemen wij verhaaltjes.’
‘We hebben dus nog herinneringen van de dieren ook, want dat zijn tenslotte ook voorouders?’
‘Natuurlijk hebben we die. Het zijn onze bijna oudste herinneringen, Bram. Nog ouder en je komt in de grote droomtijd uit. Bij de engelen bijvoorbeeld.’
‘En toch wil jij blijkbaar niet verder geboren worden?’
‘Als niemand nog in verhaaltjes gelooft, dan denk ik dat het einde der tijden dichtbij is.’
‘Maar kijk naar de televisie. Duizenden verhaaltjes per dag,’ zei Michiel.
‘Dat zijn geen verhaaltjes want ze komen uit geen enkele herinnering. Het zijn niemands dromen. Het zijn nep – dromen.’
‘Maar de mensen zijn er gek op.’
‘ Met die verhaaltjes moet je nooit in de spiegel zien. Je trekt wel andere kleren aan, maar je er probeert je echte huid mee te verbergen. Daarom trekken dieren nooit kleren aan. Ze hebben niets te verbergen.’
‘En wij dan in onze engelenkleren?’
‘Ze helpen ons herinneren denk ik. Het mooist zouden we zonder zijn, zoals in het oudste verhaal. Het verhaal van Adam en Eva. Maar dan heb je wellicht eerst die prachtige tuin nodig, het Aards Paradijs.’
‘Elias, waar heb je dit allemaal gelezen?’
‘Je moet het je gewoon herinneren, Bram. Ik maak heel veel tijd om te herinneren. Noem het dromen. Tot de leraar roept: Elias, waar zit je met je gedachten? Je bent hier niet in ’t Oude Testament! En de anderen maar lachen. Maar ik heb hem geantwoord: ‘Ik ben er wel, maar u niet, en dat is het probleem. Dus moet ik volgende week naar de strafstudie.’
‘Als wij nu al met zijn drieën weer in verhaaltjes geloven, zouden we dan het einde der tijden niet even kunnen uitstellen?’
‘Afgesproken, tot na de winter dan. Bram, ik wil met jou een verschrikkelijk wreed verhaaltje spelen. Durf je?’
‘Het kan niet wreed genoeg zijn, droomprofeetje van mijn voeten!’

24. Tussen hemel en aarde.

Beide spelers gingen tegenover elkaar staan.
Elias herinnerde Bram eraan dat ze twee engelen waren. Bram knikte.
We richtten de zaklampen op de twee. De stilte werd hoorbaar.

Elias:
Zou je durven vechten met mij?

Bram:
Als je erom vraagt.

Elias:
Op leven en dood?

Bram:
Gek!

Elias:
Neen, ik meen het.

Bram:
Denk jij dat je zo sterk bent?

Elias:
Neen.

Bram:
Waarom wil je dan vechten?

Elias:
Omdat het spannend is.

Bram:
Om te verliezen zul je bedoelen?

Elias:
Ik doe alleen maar mee als het op leven en dood is.

Bram:
Wanneer ben je dood?

Elias:
Als je uit de hemel valt.

Bram:
Waarom heb je mij daarvoor nodig?

Elias:
Als ik zelf spring, telt het niet. Iemand moet je verstoten.

Bram:
Je wilt dus te pletter vallen?

Elias:
Verstoten engelen moeten een mensenleven leiden.

Bram:
Maar het is hier toch prachtig.

Elias:
Volmaakt is het hier, dat wel.

Bram:
Ik ben je vriend. Ik wil alles voor je doen.

Elias:
Vecht dan met mij. Op leven en dood.

Bram:
Maar dat zal God nooit toestaan.

Elias:
Je kunt zeggen dat ik een staatsgreep voorbereidde. Zoals Lucifer.

Bram:
Ik wil alles voor je doen, maar dat niet.

Elias:
Je bent dus een lafaard.

Bram:
Ik probeer je tegen jezelf te beschermen.

Elias:
Als je me echt lief hebt, duw me dan naar beneden.
Ik zal doen alsof ik mij verdedig.

Bram:
Ik heb je echt heel lief.

Elias:
Je kunt niet zonder mij?

Bram:
Zo is het.

Elias:
Mooie liefde voor een engel eerste klas.

Bram:
We zijn voor elkaar geschapen.

Elias:
Als je me werkelijk lief hebt, laat me dan van je weggaan.

Bram:
Wil je dat echt?

Elias:
Mijn eigen vlucht vliegen wil ik.

Bram:
Dat is niet volgens Gods plan.

Elias:
Ben jij zo hoogmoedig dat je weet wat God met mij van plan is?

Bram:
Beschuldig mij niet van hoogverraad.

Elias:
Ik wil op de aarde vallen en daar een leven beginnen.

Bram:
Je weet niet wat je zegt. Je zult er pijn hebben en moeten sterven.

Elias:
Maar het wordt er morgen en avond. Niets is er eeuwig.

Bram:
Uit heimwee zul je nepvleugeltjes willen dragen.

Elias:
Kom, vecht nu maar met mij. Ik zal me verdedigen.
Als je werkelijk van me houdt, doe het dan. En vlug of ik begin te vloeken!

ENGEL BRAM GAAT ENGEL ELIAS TE LIJF. HIJ TILT HEM OP, HOUDT HEM EVEN IN ZIJN ARMEN EN LAAT HEM DAN LOS.
MET EEN GEWELDIGE GIL BEGINT ELIAS ZIJN REIS NAAR DE AARDE.

25. Niet boos maar droevig

Of hij echt terug naar de aarde zou willen terwijl hij hier ter plekke gek op engelenvleugels was?
‘Ik denk dat ik een soort half – engel ben, Bram.’
‘Het was niet makkelijk voor mij om je te laten gaan.’
‘Ik dacht dat je niet zo vlug zou toegeven.’
‘Als ik je vader was, lagen de zaken anders.’
‘Waarom? Elk kind gaat tenslotte weg,’ zei Hannah.
‘Maar je hebt alles aan je ouders te danken.’
‘Ik heb er niet om gevraagd,’ zei Michiel. ‘Het klinkt barser dan het bedoeld is, maar tenslotte kwam het plezier van twee kanten. ‘
Ik dacht aan mama. Hoe ze als enig kind zelf veel kinderen om zich heen had gewenst.
‘Dus al die kinderen moesten hoofdzakelijk dienen om je moeders eenzaamheid op te lossen?’
Na Michiels vraag werd het stil.
‘Ik heb het er vaak met papa over gehad, over die drang dat je kinderen het beter moeten hebben, dat ze tenslotte jouw dromen moeten waarmaken.’
‘Ik kan best mijn eigen weg gaan,’ zei ik. ‘Maar ik moet toegeven dat ik een bezorgde moeder heb, dat ze wacht tot ik thuis ben, dat ze me wel eens met ontbijt aan bed verrast, ja.’
‘De oogappel dus. ‘
‘Dat is bij ons heel anders,’ zei Michiel. ‘Naarmate je ouder bent, stellen ze minder vragen, word je gerust gelaten.’
‘Er waren heel duidelijke grenzen in mijn kindertijd. Hannah wist heel goed wat kon en niet kon, maar dat was ook nooit een probleem. Weet je, wat er ook gebeurt, we eten zoveel mogelijk samen. Aan tafel kan je vrijuit praten, de dag overlopen, de vakantie plannen. Die gezelligheid, kaarsen, mooie servetten, bloemen, ik ben er als iets heel vanzelfsprekend mee opgegroeid.’
Elias luisterde. Als we hem vroegen hoe het bij hem was, haalde hij zijn schouders op en mompelde iets als ‘gewoon’, of ‘valt best mee’.
‘Dus als jij straks thuiskomt, wil je moeder weten waar je geweest bent en met wie?’ wilde Michiel weten.
‘Ze wil dat niet per sé weten, maar als ik nooit iets zou vertellen dan denkt ze dat er iets gaande is, dat ik problemen heb.’
‘Heb je over ons verteld?’
‘Neen, en al zegt ze er niets van, ik weet dat ze op mijn verhaal zit te wachten.’
‘En jij begint je schuldig te voelen?’ vroeg Hannah.
Ik knikte.
‘Schuldig is een groot woord, eerder verveeld.’
‘Ik denk dat je eens met haar moet vechten,’ zei Elias.
‘Ja, om uit haar hemel te vallen,’ vulde Michiel aan.
‘Of zij uit jouw hemel,’ zei Hannah.
We begonnen grapjes te maken over overbezorgde ouders, onhandelbare pubers en opvoeden volgens de boekjes.
Tot onze verbazing hoorden we het tien uur slaan.
‘Ik moest al uren thuis zijn,’ zei Elias. ‘Ruimen jullie hier de boel op, en zullen we de andere spelen voor volgende week houden?’
‘Hier neem nog een stuk taart en een paar koffiekoeken mee voor deze nacht, mocht je weer eens over je dinosaurus-vader dromen,’ zei Hannah.
Wij hielpen de nep – engel weer tot jongen transformeren. Op mijn vraag of ik moest meegaan, zei hij:
‘Bram, je bent al net zo bezorgd als je moeder! Ik vind mijn weg wel naar huis.’
‘Gaan ze vragen stellen, moet je nog iets verzinnen?’
‘Kunnen de muren vragen stellen? Tot vlug!’
‘Je pakje! Tot weldra, Elias!’
Het dansend lichtje van zijn zaklamp verdween in de lange gang naar de wenteltrap.

In stilte ruimden we alles op. Ieder van ons wilde de voorbije uren overdenken.
En al zou mama nog lang moeten opblijven, ik besloot met Hannah en Michiel het Putje te bezoeken om in meer wereldse sferen het begonnen gesprek te kunnen verder zetten.
Ik kon hen moeilijk over David vertellen, mijn leraar en mijn vriend die mij leerde te zijn wie ik ben. Hoe hij als een vriend des huizes werd ontvangen door mijn moeder, tot ze zich afvroeg of een jongen van mijn leeftijd op die manier met een volwassene moest omgaan. Een vraag die pas bij haar opkwam toen ze bemerkte dat hij niet zo zeer in haar persoon dan wel in mij geïnteresseerd was.
‘Mams, jij bent toch ook een volwassene, en kijk hoe intiem wij met elkaar omgaan.’
‘Ze was niet boos, maar wel droevig.
‘Later zou ik het wel begrijpen,’ zei ze. Later.

26. Kreten en gefluister

1.
Er begon nu een tijd van wonderlijke ontmoetingen, al dan niet gepland of enigszins geforceerd om de natuur een handje te helpen.
Of ik ook wel eens ging zwemmen? Ja, toevallig op Brams vrije avond. Hannah? Helaas, bezet door tekenacademie.
Met Bram over haar spreken kon best leuk zijn. De wederzijdse gevoelens aftasten, diplomatisch uitvissen of we niet dezelfde aspiraties hadden. Indien niet hem als bondgenoot inwijden, en indien wel? Een eerlijke strijd zodat zij kon beslissen. Duelleren zonder degens, gewoon met de juiste blik op het juiste moment. Leer je mij foto’s ontwikkelen? Of beter nog: zal ik je model zijn? Naakt? Moet kunnen. Op een schaars verlicht kamertje door de camera en haar prachtige groene ogen bespied…De fotografe houdt haar adem in. Zoals jij daar ligt, zo…
‘Michiel, jouw beurt. Lees verder.’
‘Euh…’

2.
Wiskundig gezien heb ik heel weinig kans in de liefdesloterij. Te veel zogenaamde hetero’s. Zeggen we één op twintig (pessimistisch) of in ’t beste geval één op tien. (hoop doet leven) ‘Weet je het zeker, jongen? En al die vriendinnetjes dan?’
‘Pogingen om me te vermommen als de meerderheid maar anderzijds de zusterzielen, de meiden die een vriendinnetje met aanhangsel tegenkomen.’
‘De puberteit is een onzekere passage de vie. Het kunnen experimenten zijn.’
‘Lieve ma, de adolescentie, de jonge volwassenheid, de tijd van paarvorming, de jonge gezinnetjestijd, de tijd van het opgroeiend grut, de vereenzaming als iedereen het huis uit is, de overgangsjaren, het gevecht tegen de ouderdom, de angst voor de dood, zie jij één levensfase waarin je zeker kunt zijn tenzij de tijd van de volslagen apathie net voor je honderd en tiende verjaardag?
‘Het zal wel mijn schuld zijn. Te weinig vaderfiguren in je leven, te veel moederlijke genegenheid.’
‘Ah ja? En wie is er dan voor jouw meeslepend hetero – gedoe verantwoordelijk? Er zijn er nu eenmaal in soorten, ma. En pas op, wellicht ontdekken we dat we met zijn allen een beetje van alles zijn, niet gehinderd door politieke en zedelijke correctheid noch menselijk opzicht. Herinner je die warme liefde voor je Spaanse vriendin, hetero – moeder van mij.’
Deuren.(open)
‘Dag Brammie van mij. Kunnen we deze avond eens lekker samen televisiekijken. Ik heb die vergadering gecanceld, en…(…)O. Wat naar. Ga je net deze avond

zwemmen?(…) Met een vriend? Met een ‘vriend’ of een ‘vriend’?(…) Sorry, sorry, gewoon menselijke interesse voor mijn nakomeling. Veel plezier dan maar, ik kijk wel alleen televisie. Ik zal eraan moeten wennen, nietwaar?
Deuren.(dicht)
‘Heb ik iets verkeerds gezegd?’

3.
Waarom zit Bram hier niet als model? Waarom zijn academie – modellen zo vreselijk lelijk en banaal? Zozo, dat heet expressiviteit. Natuurlijk. Een afhangende bierbuik, een verschrompeld geslacht, billen als bergen (mijn god waarom schreeuwt niemand het uit?)een onverzorgd gebit met daaronder een dubbele kin. Haar, haar en nog eens haar. (ik ben al uitgekleed, dokter.)
Ik overdrijf. Deze man verdient hier zijn bete brood zoals dat heet. Jonge mannen poseren liever op hun brommers.
‘Juffrouw u als esthete beseft toch dat de Franse revolutie al een tijdje gepasseerd is? In een democratie, juffrouw, hebben wij aandacht voor de gewone sterveling.’
‘Lieve aftandse naar look ruikende leraar van mij, mijn geliefde jongen Bram is ook maar een sterveling zoals u en ik. Maar hoe hij thuis is in dat lijf van hem! Hij is een danser, meneer. We zouden onze houtskool in onze mond steken als hij zich voor ons zou uitkleden. Zie je ons al zitten? (houtskool is een uitstekend middel tegen diaree!) Ook een vuurtje? Al die smeulende houtskoolstaafjes als wierookstokjes voor zijn schoonheid!’
‘Meer schaduw in de liesstreek, juffrouw.’
‘Jawel, meneer.’
Niet spaarzaam zijn met struikgewas, Hannah. Een ruwe bast verraadt vaak een tedere ziel.

27. Drie dialogen
(de tekst tussen haakjes geeft het gedachtegoed weer van de spreker ook al blijkt ook zijn woorden een heel andere inhoud.)

1. In het stedelijk zwembad

Michiel en Bram na tweemaal de lengte van het bad te hebben gezwommen, nipt door Bram gewonnen.

Michiel:
Ik moest die mevrouw ontwijken, anders…< (te veel piano, te weinig beweging!)

Bram:
Leg het maar uit, makker. Ik ben gewoon beter. (ik had hem moeten laten winnen, sufferd die ik ben!)

Michiel:
Van de hoogste wipplank? (hopelijk zegt hij neen, dank u, ik ben niet zo goed in duiken.)

Bram:
Met plezier. Jij eerst. Ik kijk en geef punten. (tien, tien, tien, en nog eens tien, alleen al voor dat moordbroekje van hem!)

Michiel:
Dubbele salto en tweemaal halve schroef? (ik zal al blij zijn als ik niet plat op mijn buik in ’t water kom!)

Bram:
In slow motion indien mogelijk. (en met mij in je armen, mond op mond, vanop de hoogste verdieping van de Eifeltoren! Een duik die drie dagen en drie nachten duurt terwijl Queen Tie your mother down zingt.)

Michiel:
Kijk me niet zo medelijdend aan. See you in heaven. (Hij heeft ogen buiten concurrentie, en met zo’n prachtlijf zal ik het moeilijk hebben als hij ook op Hannah valt.)

Bram:
Ik verwittig alvast de reddingsbrigade! (please, voorzichtig, voorzichtig, kom terug!)

Met een sierlijke salto komt hij net op tijd nog met gestrekte armen in het water. Hij blijft met opzet veel te lang onder en komt dan als drenkeling boven. Help, help, roept hij overdreven. Bram duikt het water in en neemt het slachtoffer in een professionele drenkeling – greep mee naar de kant.

Michiel:
( met half verstikte stem) Was het dat wat jij verlangde, geliefde broer van mij? (Zalig! Stel dat hij Hannah was. Dimmen, Michiel of uiterlijke kentekenen ter hoogte van de onderbuik zullen hem de wenkbrauwen doen fronsen!)

Bram:
Je gaf je totaal, lieverd. Laat mij je naar de kant brengen waar de juichende massa je zal huldigen. (Get your heart beatin’ baby, got my timin’ right, got my act all tight, it’s gotta be tonight my little schoolbabe.–Queen, zelfde song als hierboven.)

Michiel:
Thank you. Ik kan nu weer op eigen kracht mij op de oever hijsen om het volgende uur handtekeningen uit te delen. (Al zou ik nog wel een tijdje door hem willen gered worden. Hij sterk en zacht tegelijkertijd. Hannah, ik ben kansloos!)

Ze zitten bij elkaar. Bram geeft hem inderdaad drie maal tien punten en verklaart zich verloren zodat hij geen poging meer moet wagen.

Bram:
Niet te veel volk vandaag. (Nog veel te veel om met jou alleen te kunnen zijn. Alleen de onderwater – verlichting aan, en wij dolphins by night, huid tegen huid, jongensvissen van dezelfde soort in het stadsaquarium.)

Michiel:
Ik zie je wel kijken naar dat meisje links van de badmeester. Nu springt ze in ’t water en komt ze onze kant uit. (Altijd je eigen gegluur in de ogen van iemand anders duwen, fraai! )

Bram:
O, ik dacht dat het een jongen was. (Stomme hetero’s!)

Michiel:
Is er iets met jouw ogen of zit het wat lager fout? (Inderdaad, ze lijkt op een jongen.)

Bram:
Wil je eens kijken of er iets mis mee is? (Gedurfd maar met niveau. Stel je voor dat hij ja zei!)

Michiel:
Naar je ogen of…? (Hoor mij zeg, de halve homo. Ik moet toegeven dat ik hem best in zijn blootje zou willen zien. Die vreemde mengeling van vrouwelijk – mannelijk.) Dankuwel, meneer. Ik geloof u op uw woord. Kom, we gaan achter dat zeemeerminnetje aan! (springt in het water)

Bram:
Maar het is een jongen! (Land of hope and glory, er is nog leven voor de dood!)(springt ook in het water)

Enkele lengtes verder ontdekt ook Michiel dat zijn zeemeerminnetje meer mannetje dan minnetje is. Hij draait zich proestend naar Bram.

Michiel;
’t Zal aan MIJN ogen liggen vrees ik. (Als hij dit aan Hannah gaat vertellen!)

Bram:

Of is er misschien iets lager fouts? (Fielen van alle gezindheden verenigt u, ’t is één pot nat!)

Michiel:
Ik beken. Ik wil mij nu dadelijk outen. (Stel je voor! Ik heb er trouwens nog nooit over nagedacht.) Kom hier lekker dier! De grote zwembadverkrachter heeft u in zijn klauwen.

De twee jongens beginnen een hevige stoeipartij. Het zeemeermannetje draait zich om en speelt mee.
De badmeester kijkt toe, denkt aan zijn jongensjaren, zucht (heimwee, melancholie, ingelepelde aversie) en ziet tot zijn opluchting een groep meisjes het bad binnenstormen.

2. In de stedelijke bibliotheek

Aan één van de leestafels zit Hannah met voor zich aantal naslagwerken over de nieuwe schilderkunst, inzonderheid het constructivisme en de Stijl. Ze bereidt een spreekbeurt voor. Michiel zit naast haar, en helpt haar bij haar opzoekingen.

Hannah:
Victor Tatlin. Ja, hij gaf zijn naam aan het constructivisme. Zoek jij hem in deze encyclopedie dan zoek ik naar Malevitsj, Kasimir Malevitsj. (Tiens Lincoln heette ook Abraham met zijn voornaam. Bijnaam: The railsplitter, the great emancipator. Yes. My emancipator. Lipton, Listzt, Livingstone, Machiavelli -lijkt op mijn leraar latijn-Maeterlinck, Magritte, Mahler -beetje Michiel- aha, Malevich, met ch.)

Michiel:
Ik heb hier een schilderij van jouw Malevitsj. Zwart vierkant op witte ondergrond. Bon, zo kan ik het ook. (Onze kleinkinderen zoeken dan bij V.D. Michiel, echtgenoot van de bekende architecte Hannah L. Componeerde o.a.een heel eigen Romeo en Julia – suite, geïnspireerd op hun eigen liefdesstory. Als zeventienjarigen immers…)

Hannah:
Ik vind dat een prachtig schilderij, Michiel. Zij waren de eerste schilders die verbanden legden met de architectuur. Kunstenaars en ingenieurs, een mooie combinatie. (Geloof ik dit nu zelf ? Bram als het witte waarop mijn zwart vierkant is gedrukt. Of zoek ik hem bij Chagall? Schilderij voor Colombe. Kleur, kleur en nog eens kleur!)

Michiel:
Nu ik dit langer bekijk begin ik te begrijpen wat je bedoelt. De rust van het witte, en dan het strenge van het zwarte vierkant. Ik denk dan aan Igor Stravinsky. Dat is een tijdgenoot van jouw constructivisten. (Petrushska, het cirkusmeisje hier betrapt in de stedelijke bibliotheek. Igor heeft noten te kort om nog maar de rondingen van haar borstjes in haar strakke t-shirt te beschrijven.)

Hannah:
Architectuur, schilderkunst en muziek uit die tijd, een mooi idee. Je bent een goede muze, Michiel. (Brams ogen zijn warmer dan die van Michiel. Michiels blik is hongeriger. Zoals ik hongerig ben.)

Michiel:
Ik heb een mooie uitvoering van Petrushka op cd. We rijden langs mij thuis dan kunnen we ze samen beluisteren. (Dit is wellicht iets te duidelijk. Zullen we nog iets drinken op mijn kamer? )

Hannah:
Ik heb om vijf uur een afspraak bij de tandarts. Wil je ze meebrengen als we elkaar vrijdagavond op de kerkzolder zien? (Afspraak om zeven uur bij de tandarts, Hannah. Hij wil je gewoon helpen. Zal ik het corrigeren?)

Michiel:
In orde. Ik maak een kopie voor jou, dan heb je je eigen cd. (Spijtig. Ik heb er zelf om gevraagd. Altijd te vlug en te duidelijk.)

Hannah:
Dat is heel lief van jou, Michiel. Zullen we vrijdag plannen waar en wanneer we samen die muziek bespreken? (Schuldgevoelens? Een te goed karakter zoals mama? Hem uitnodigen met Bram erbij? Schrap onmiddellijk dat te goede karakter!)

Michiel:
Ik ben volgende woensdag vrij na de conservatoriumlessen. Kunnen we samen iets eten in het Putje. Een uur of zes? (Krijg ik een vinger, pak ik een arm. Deze jongen wil klappen krijgen. Weinen, klagen…)

Hannah:
Kom je toch gewoon bij ons mee avondeten. Samen met Bram. Zien ze jullie in levende lijve. (Heel zwak, Hannah. Je hebt nog met geen woord over hen gerept. En of woensdag iedereen thuis is?) Maar ’t mag ook in ’t Putje natuurlijk. (Hannah, de troosteres der bedrukten heeft weer toegeslagen.)

Michiel:
Dat spreken we dan vrijdagavond af. Zal ik meerijden tot aan de tandarts? Als buffer tegen de pijn? Ikzelf vind tandartsen een ramp. Ik beef drie dagen op voorhand. (Mag het ietsje minder zijn? En waar komt dat beven vandaan? Arme mede – lijder!)

Hannah:
Lief van jou, maar mijn tandarts is een schat. Voor je ’t weet zijn de gaatjes gevuld. Bedankt alvast voor je hulp! (Een schat? Een vrouw van bijna tweehonderd pond met de ziekte van Parkinson, of ben ik het die op de stoel zit te trillen? Wees maar gerust dat het zal pijn doen deze avond. Straf van God.)

3. In het stedelijk arboreticum

Hannah druk bezig met het schetsen van een oude boom. Bram komt toevallig met de fiets voorbij gereden. Hij remt nogal duidelijk.

Hannah:
Is dat even toevallig? Dag Bram!. ( Hij komt inderdaad langs hier naar huis. Proficiat Hannah.)

Bram:
Hannah! Druk bezig? (Neen, ze zit gewoon te niksen achter haar tekenblad. Kom nu.)

Hannah:
Schetsoefeningen naar de natuur. Die boom daar. (Zou je je even willen uitkleden, Bram. Vermoeide Apollo leunt tegen boomstronk.)

Bram:
Ik ben niet zo goed in bomen. Een eik? (Waar ben je eigenlijk wel goed in?)

Hannah:
Inderdaad. Een Amerikaanse eik. Proficiat. (Zou het inderdaad een eik zijn? Eiken horen gewoon bij zijn sportief type.)

Bram:
’t Was een gok. Mag ik eens kijken? (Ik ga te laat komen om Michiel toevallig tegen te komen. Verzin iets!)

Hannah:
Ik ben nog maar pas begonnen. Kijk. (Ik zit hier al twee uur. Eindeloos heb ik mijn schetsen bijgewerkt in de hoop ze hem te kunnen tonen.)

Bram:
Prachtig! Het spel van licht en schaduw vind ik mooi. (Het clair-obscur ruikt nog iets te veel naar de esthetica – les.)

Hannah:
Kijk, hier is de schaduw nog te licht, denk je niet? (Nu moet hij zich over mijn blad buigen, zijn hoofd heel dichtbij.)

Bram:
…dat hangt een beetje van het tijdstip af. Misschien was dat de schaduw toen je aan dit gedeelte bent begonnen? (Hannah ik hou van je schaduw, maar ik wil het licht van Michiel zien, aldus…)

Hannah:
Voor een jongen heb je buitengewoon veel zin voor details. (nog even en hij komt erachter dat ik hier al zo’n twee uur zit, bedriegster!)

Bram:
Te veel zin voor details zodat ik de hoofdzaak wel eens vergeet. (Heel goed, je geeft haar de kans om een naar een voorbeeld te vragen. Proficiat.)

Hannah:
Hoe bedoel je? (Zoals hij daar zo rustig over het stuur van zijn fiets hangt, de linkervoet nog op de trappers. Zijn er Griekse goden bekend die zo poseren?)

Bram:
Niks speciaal, gewoon te weinig oog voor de structuur omdat ik nogal vlug door details wordt afgeleid. (Je krijgt waar je om gevraagd hebt, sufferd!)

Hannah:
De som van de details geven toch ook een totaalbeeld. (Vraag hem liever iets over zijn vrouwenhart en zijn mannendromen!)

Bram:
Als je ’t zo bekijkt! Ik moet nog enkele boodschappen doen voor de winkels sluiten! (Daar heb je dus nog een vol uur voor, detaillist!)

Hannah:
Ik was vergeten dat jij ook nog het huishouden bereddert. (Zou hij vragen om van zijn kookkunst te komen proeven?)

Bram:
Vandaag doe ik de boodschappen en mama kookt. Meestal is het net omgekeerd. Ik zie je vrijdagavond. (Van een slordige afwerking gesproken! Onder zijn vriendelijk uiterlijk woekeren zijn driften, juffrouw.)

Hannah:
Tot dan, Bram. (Voor je weggaat nog even enkele vurige kussen onder de boom van goed en kwaad? Deze jongen zit met zijn moeder in zijn hoofd, niet met een opeisend meisje!)

28. Een afwezige engel

Meestal verwelkomde hij ons als eerste op de kerkzolder. Die regenachtige vrijdagavond wachtten wij op hem tot het bijna helemaal donker was buiten.
Omdat we geen adres noch andere referentiepunten hadden tenzij dat hij in de omgeving van de kerk woonde, wisten we niet waar we moesten gaan zoeken.
Niemand van ons had hem in de loop van de voorbije week gezien of gehoord. Ziekte lag voor de hand, of een onverwachte familiale verplichting, of gewoon kamerarrest wegens vermeende onbeleefdheid. Omdat hij ook nooit naar ons adres had gevraagd was het hem waarschijnlijk onmogelijk geweest iemand van ons van zijn afwezigheid te verwittigen.

Zonder hem was de kerkzolder een gewone bergplaats, leken de voorbije gebeurtenissen onwezenlijk ver en irreëel.
‘Zijn ruimteschip is teruggekomen,’ zei Bram.
Het was beginnen waaien. Boven ons kraakten de dakbalken..
Onder ons begon de stad aan het weekend. We keken door de raampjes naar de lichtvlekken van de straatlantaarns, de rijen daken, de dreigende luchten waarin de verste uitlopers van de stad verdwenen.
‘Zullen we een briefje achterlaten en naar het Putje gaan?’
We waren het dadelijk met Hannah eens. We zochten in de ingemaakte kasten naar een beschrijfbaar stuk papier.
Ik trok een van de verste deuren open en zag tot mijn verbazing een aantal matrasjes met daarop een slaapzak liggen. De blauwe salopette aan een haakje herkende ik dadelijk.’Hij bleef hier dus vaak slapen!’
De kast was met zilveren sterren versierd. In de deuren had hij bovenaan een aantal gaatjes geboord zodat het duidelijk werd dat deze kast als slaapplek diende.
‘Zou hij wel ergens wonen? ‘
‘Natuurlijk Bram. Ben je tien minuten te laat thuis dan hangt het land vol affiches. Weglopen is vrijwel onmogelijk geworden, zeker voor een dertienjarige. Zijn kleren zien er daarbij heel netjes uit.’
‘En het zijn geen goedkope spulletjes die hij aanheeft, Michiel,’ zei Hannah.
‘Hij houdt gewoon van avontuur. Als ik dertien was, bouwde ik ook kampen en had ik een boel geheime schuilplaatsen.’
‘En kon je een nacht wegblijven zonder dat je ouders wisten waar je was, Bram?’
We gaven toe dat zoiets uitgesloten was.
‘Hij kan natuurlijk zeggen dat hij bij een vriendje blijft logeren en dan naar hier komen.’
We besloten de zaak in het Putje verder te bespreken.

Larghetto voor een herfstnacht
(met de hulp van het piano trio in B flat major van Wolfgang Amadeus Mozart, 2de deel KV 502)

Voorbij middernacht was het toen Bram het licht door de kleine raampjes van onze speelzolder zag. Een glimp. Beverige streepjes. Slechts zichtbaar voor degenen die zo hoog zouden kijken op een vrijdagnacht en wisten dat er zich onder het dak van de kerk een schuilplaats bevond. Voor de rest van de wereld: de weerkaatsing van de maan, of een reflectie van de stadsverlichting.

‘Hij is er!’
Hij, degene die het onderwerp van al onze gesprekken was geweest, door iedere waarnemer anders ingekleurd. Een hoge hoed vol veronderstellingen hadden we hem opgezet, waardoor zijn ware gezicht steeds onzichtbaarder werd.
‘Er brandt licht!’
We renden de trappen op. Onze lampen bliksemden ons vooruit. Was hij een jaar of langer weg geweest? Beseften we door zijn afwezigheid hoe hij het centrum van de driehoek was? ‘Hij zal zich natuurlijk verborgen hebben toen hij ons hoorde!’
We stonden hijgend voor het deurtje.
Kwam hij ons weldra als nachtelijke engel tegemoet?
Hoorde dit bij zijn spelletjes?
Had hij een spannend ontsnappingsverhaal te vertellen?

Er was niemand te zien op de zolder.
Ook zijn slaapkast was leeg.
‘Misschien in één van de andere kasten?’ fluisterde Bram.
We zwierden de deuren open, lichtten in elk hoekje, keken onder of achter elk kleed of mantel, zochten tussen de engelenvleugels. Hij was er niet.
‘We hebben het licht laten branden!’
‘Hannah, ik heb daarstraks zelf het licht uitgedraaid.’
‘Misschien is hij ons gaan zoeken, of komt hij zo dadelijk naar hier?’
‘Goed. We wachten.’
Hannah sleepte de matrasjes uit de slaapkast en legde ze naast elkaar. Ze ritste de slaapzak open zodat hij als deken kon dienstdoen.
‘Kom, als we heel dicht bij elkaar gaan zitten, kunnen we er met zijn drieën onder.
Zij in het midden, wij heel dicht bij haar. Hoe dan ook, het deken was te klein.
‘Wacht!’ Bram zocht ons picknicklaken. Hij plooide het dubbel. Toevallig lagen de letters I.H.S. aan de bovenkant. Nu was er nog ruim plaats voor een aantal reserve-engelen.
‘Kom toch maar dichterbij. Ik heb het een beetje kou,’ zei Hannah.
Ik zat naast haar nu, Bram links van mij. Ik nam ze beiden in mijn armen.

‘Oom Michiel zal goed voor jullie zorgen.’ Ik wreef stevig over hun ruggen. Hannah nam Brams handen.
‘Doorkoud, Bram.’
‘Koude handen, dat wijst op een warm hart.’
‘En met de deugd in het midden kan jullie niets gebeuren.’
‘Stil, ik hoor iets…’ We luisterden.
‘Neen, het zal de wind zijn geweest.’
We probeerden te achterhalen waarom we Elias hadden gemist, wat de reden van zijn afwezigheid kon zijn. Al onze herinneringen aan hem vertelden we.
Zonder hem bleef het hoge nest boven de stad onvolledig.
Na een tijdje kregen we het behoorlijk warm. We spraken af nog een half uur te wachten. Niet dat we nog in zijn komst geloofden, eerder om elkanders nabijheid te bewaren.
We trokken onze jassen en schoenen uit en gingen onder het grote I.H.S. laken liggen. Ik lag op mijn rug, Hannah en Bram lagen op hun zij naar mij gedraaid. Hannah’ s hoofd op mijn schouder.
‘Michiel doe je ogen dicht. Je moet raden wie van ons beiden je aanraakt. Ogen toe, dan nemen wij onze posities in!’
Ik volgde onmiddellijk Hannah’s bevelen op en kneep mijn ogen overdadig dicht. Geritsel van het laken, gefluister. Stilte. Een hand ging traag over mijn hoofd en dan door mijn haar.
‘Bram!’
‘Mis. Dat was mijn hand! Voel maar. ‘
‘Mijn handen zijn kouder, maar inderdaad net zo zacht. Hannah, jouw beurt.’
Ze nam mijn plaats in, en sloot haar ogen.
Bram wees naar mijn lippen en dan naar haar wang. We wisselden enkele keren van plaats om de blinde passagier in verwarring te brengen.
Ik boog me over haar gezicht heen om haar aan Brams kant, met mijn hoofd vrijwel ondersteboven, heel zacht op haar wang te kussen.
‘Hmmm. Vakwerk. Dat waren…Brams lippen!’
‘Juffrouw u proefde Michiels onverbiddelijke en onovertroffen lippen. Bram, jij als meest genoemde, mag nu raden wie van ons beiden “iets” zal doen bij jou.’
‘Hou het gezellig hé makkers!’
Hij legde zich tussen Hannah en mij en wachtte af.
We begonnen aan onze verwarringsstrategie. Hannah gaf mij teken dat we hem beiden tegelijkertijd en tamelijk langdurig (-ze telde tot vijf met haar vingers-) zouden kussen. We legden ons naast hem neer, keken elkaar aan en naderden heel voorzichtig zijn gezicht. We kusten hem. Eerst dacht ik er een grapje van te maken, hem een klapzoen te geven, maar toen ik zijn wang aanraakte, voelde ik tegelijkertijd zijn arm om me heen. We kusten hem zacht en lang. Onze monden kwamen daarna boven zijn gezicht samen. Dus kuste ik Hannah’s lippen terwijl Michiel onder ons zijn ogen opende.
Nog voor hij iets kon zeggen boog Hannah zich naar hem en kuste hem ook op zijn mond. Dan wees haar strenge vinger naar mij en proefde ik Brams lippen.

Geen bange of schuchtere kussen waren het, zeker geen dwingende, eerder alsof je elkanders naam woordeloos uitsprak.
Ik ben gewend aan mama’s kussen, en ik weet ook nog hoe stuntelig mijn eerste meisjeskussen waren. Deze kussen waren het familiale ontgroeid maar vroegen ook niet naar meer. Ze waren een logisch vervolg op onze gesprekken en ontmoetingen. Voorzichtig waren ze omdat je elkaar begon lief te hebben, maar ook heel verrassend omdat ze niet alleen de persoon van je verliefdheid bereikten, maar ook degene die in zijn of haar nabijheid was. Het innige, zou Bram later zeggen.
We legden ons heel dicht bij elkaar, Bram nog steeds in het midden.
Onze hoofden op zijn schouders.
Terwijl hij ons omarmde, omarmde ik Hannah en zij mij.
‘Zo zou ik de hele nacht willen blijven liggen,’ zei Hannah. Ik knikte.
Bram trok het grote laken over ons heen zodat we in een donkere tent lagen.
Daarna voelde ik zijn hand weer op mijn rug onder mijn hemd, en wat ik van hem kreeg gaf ik aan Hannah door die het op haar beurt weer terug naar Bram bracht.’
‘Zal ik een verhaaltje vertellen?’
‘Je bent volop bezig, Bram.’
‘Er waren eens drie zijden van een driehoek. ‘
‘Driehoeksmeetkunde bij nacht, ‘ vulde ik aan.
‘Kennen jullie een triangel? Wel dat is het eenvoudigste instrumentje dat er bestaat. Het is ook een driehoek. Op welke zijde je ’t ook bespeelt, het geeft dezelfde heldere toon,’ zei Hannah.
‘En wat gebeurde er nu met die drie zijden van die driehoek?’
‘Ze vormden een triangel.
‘En wie zou hem bespelen?’
We dachten aan de engel met de nepvleugels. We hoorden zijn verhaaltjes, zagen zijn donkere ogen naar ons kijken.
‘Zal je moeder nog wakker zijn als je thuiskomt, Bram?’
‘Wie zegt dat we moeten thuiskomen?’ vroeg ik.
‘Ik.’ Hannah tilde het laken boven onze hoofden en ging naast ons op haar knieën zitten.’Ik heb beloofd om bij oma te gaan schoonmaken. Daarna neem ik haar mee naar het park voor onze wandeling aux trois dames.’
‘Ga je straks naar de Ardennen?’
‘Neen, Brammie. De wandeling aux trois dames is een wandeling voor een echte dame, mijn oma, een jonge dame, ikzelf en een dame blanche als we langs het ijssalon komen.’
We ruimden op en stonden bij de drie kleine raampjes.
We kusten elkaar en wuifden in stilte toen we de nacht in fietsten. Geen sterren noch maan, wel wolken of was het toch het asfalt waarop we reden?

29. Drie benaderingen van de nabijheid

1. Het middenstuk

Toen hij mij en Hannah in zijn armen nam en over onze ruggen wreef.
Mijn hoofd naar rechts draaien en in het schemerige zie ik zijn profiel. (nog altijd, dus is de tegenwoordige tijd hier geen toeval!)
Ik was een camera. De film onbrandbaar in mijn geheugen.
In gedachten herhaalde ik de beweging honderd keer. Het duister van de zolder en dan kan ik in een zachte overvloeier zijn profiel in close – up zichtbaar maken. De lijn van zijn voorhoofd, de welving van zijn neus, zijn lippen, de kin.
Mijn oom Michiel terwijl Hannah mijn handen verwarmt.
De geur van zijn haar, de geur van zijn huid. Naar de buitenlucht rook hij, naar een jongetje dat te lang heeft buiten gespeeld en voor het slapengaan nog naar een verhaaltje wil luisteren. In zijn haar zit nog de voorbije dag. Weilanden en bossen.

Voilà, ik heb me lang genoeg ingehouden.
Hij moet mijn hart toch gehoord hebben!
Mijn rechterkant voelde hij toch smelten, mijn huid onder zijn hand gloeide, werd pure elektriciteit. Slagwerk.
En ik zat daar.
Zoals ik op het voetbalveld zit in afwachting van de tweede helft.
Zoals ik in de tuin zit, een zomeravond terwijl mijn vader met de barbecue in de weer isIs er iets gaande?
Gaande?
Lopende, ijlende, stormende, de snelheid van het licht eindelijk achterhaald dus keer ik terug in de tijd, vergeet ik de leestekens de hoofdletters
de afspraken de gebeurtenissen de afstanden de verwachtingen de teleurstellingen de ijdele hoop de ontroeringen
de eetmalen en het rennen naar het toilet
fietsen naar school en terug en naar duizend andere plaatsen
neen niet de schaarse nachten met Rikkie
de stapels lessen en huiswerken
de meters krantenpapier de seizoenen de logica de goede voornemens
mijn kinderfoto’s de inhoud van mijn kleerkast
de volle manen en sterrenloze nachten
de vuilzakken die ik moest buitenzetten
de generaties poezen hamsters en konijnen
de desserten de liters zweet en urine
de miljoenen televisieprogramma’s de duizenden cd’s
versleten schoenen de liters frisdrank mijn verwarde dromen sperma der wanhoop in tetrapakken van 1 liter
de brieven telefoons en e – mails
de keren dat mijn moeder roept maar wees nu toch eens een beetje kalm en zet die muziek wat stiller het verzamelde hoofdschudden van mijn vader
de puberale huilbuien de niet puberale maar net zo gemeende verdrietjes en verdrieten de slappe lachen in alle mogelijke omstandigheden de euforieën met de diepe dalen die erop volgden
mijn persoonlijke records op de piste en bij nintendo
mijn schrale fantasieën
ze liggen achter mij.

Ik leg me naast Hannah onder het I.H.S. – laken (Ikke en Hij, de Schone, sorry Hannah.) Op haar schouder. Ik besnuffel haar. Ik reikhals naar haar andere schouder waarop de Schone rust. Toch laat ook Hannah mij niet onberoerd zoals dat heet. Ik denk: nog even en ik schrijf bi- of trisexueel op mijn virtueel naamkaartje.
Als zij Michiel door zijn haren streelt, zegt hij mijn naam. Faket hij met opzet om haar de kans te geven te winnen of komt hier de heer Freud met verborgen aandriften op de proppen? Als ik dan als middenstuk op hun ‘touches’ (Eng.) wacht en mijn ‘aanschijn’ een hamburger wordt tussen hun lippen en ik boven mijn gezicht Romeo en Julia elkaar zie kussen maar dadelijk daarna Julia en daarna Romeo mijn kant zie uitkomen, en doen wat ze met elkaar hebben gedaan: meisjeslippen en jongenslippen net zo lang om niet het bewustzijn te verliezen of hun beider kleren van het lijf te rukken en me aan het beest in mij over te geven, neen, net zo lang om het diepste heimwee uit het Aards-Paradijs weer wakker te maken: man en vrouw schiep hij hem.(geen drukfout) Het beest loopt met de staart tussen de benen de boom in waar de slang hangt te niksen terwijl mijn lijf in alle staten van genade komt, en dat allemaal op minder dan tien of twintig seconden of stond de tijd toen stil, meneer Einstein en relativeer ik hiermee wat jij in je krachtige formule hebt uitgedrukt?
My God! (uitroep waarmee het goddelijke van dat moment wordt geëerd.)
Hier zou Queen kunnen helpen, maar zelfs mijn Mercury die bij leven en werken toch heel wat gewoon was, kijkt met open mond toe. Probeer zo maar eens te zingen! No music dus.

Ik blijf het middenstuk. Voor de eerste keer voel ik Michiels naakte huid. Panterzacht en stevig. Via Hannah’s rug komt zijn antwoord met haar hand op mijn borst en buik. Gesloten circuit. Driehoek. Triangel met eeuwige nagalm.
Zoveel zaligheid kan slechts voor enkele minuten zijn. Het diepe depressiedal of de cynische afgrond lagen onpeilbaar diep voor mijn voeten. Ik gooi een touw naar de overkant en meet mij het pak van de koorddanser aan.

2. Twee jongens en één meisje

Overloop ik de voorbije gebeurtenissen dan zeg ik zonder schaamte: Hannah, de hongerige.Hannah bepaalde dat er op Elias werd gewacht. Hannah sleept de matrasjes aan. Hannah zegt: kom dichterbij, ik heb het een beetje kou. Hannah neemt Brams handen en wrijft ze warm. Hannah neemt het initiatief voor het wie-is-wie-spelletje. Hannah verspreekt zich als ze denkt Brams lippen te voelen. (de wens als vader van de gedachte!)
Hannah geeft teken tot gezamenlijk kussen, kust Bram, wijst Bram naar Michiels mond en loopt met haar handen over Brams zachte borst en buik.
Hannah is blijkbaar een ondernemend meisje.

Ik spreek wel vaker in de derde persoon over mezelf. Die zelf – analyse leerde ik van mijn moeder. Jezelf onder ogen durven zien.
In de verzameling beelden die ik bij het samenstellen van deze geschriften probeer te ordenen is die avond me heel lief gebleven.
Al vertrouw ik erg op mijn intuïtie, ik heb nood aan rangschikkingen.
Als ik mezelf tussen hen beiden zie zitten, de knieën hoog opgetrokken onder het te korte slaapzak – deken, wist ik al dat deze avond maar een beetje tekort aan redelijkheid nodig had om -wat mij betreft- charmant te ontsporen.

Er zijn jongens of mannen die door hun gedrag veel plaats innemen. Ze maken grote gebaren, kunnen nauwelijks met hun schouders door het gat van de deur en denken door die drukte het camouflagenet voor hun angst te hebben gevonden.
Zeldzame jongens nemen door hun uitstraling veel plaats in. Ze zijn aanwezig zonder het zelf te willen. Elias bijvoorbeeld. Hij had natuurlijk het voordeel van zijn jonge leeftijd en de daarmee verbonden schoonheid. Om het met een Frans auteur te zeggen: ‘Je krijgt slechts later de kop die je verdient.’ (Tournier)
Denk ik terug aan Bram, bekijk ik hem op mijn foto’s, ontleed ik zijn bewegingen in de film van mijn geheugen, dan was hij voor mij zo’n zeldzame jongen.
De manier waarop hij je aanraakt, de druk van zijn eerste kus. Hij kan niet anders. Hij is helemaal Bram.
Zo, we zijn terug op de zolder.
Hij is ook niet de kluns, de sympathieke rommelige figuur die in show- en televisiemiddens zo’n succes hebben gekend.
Zijn impulsen beheerst hij zoals een volwassen kind van dertien.

Als we onder het grote laken liggen, wil ik hem bereiken. Medemeisjes weten wat ik bedoel. Ik weet dat ik hem binnen de vijf minuten zal kunnen kussen. Dat is geen strategie, dat is spelen. De meeste jongens zijn naar mijn aanvoelen armzalige spelers. Ze missen verbeelding. Ze zijn meestal zo overweldigd door de druk op de ketel dat elke vorm van subtiel genieten hen ontgaat.
Hebben ze ruzie gemaakt dan denken ze dat ze door hevig vrijen de draad weer kunnen oppakken. Te veel lul, te weinig atmosfeer.
Voor mij zijn jongens altijd ‘atmosfeer’ geweest. In te ademen, levensnoodzakelijke omgeving. Voor je echter atmosfeer kunt scheppen zijn jongens al met je adem weg. Ze kussen niet, ze zuigen de lucht uit je longen. Ze zijn al aan ’t pakken voor ze iets hebben gegeven.

Ik wist dus heel goed dat Michiel mij kuste. Toch noemde ik Brams naam. Uit speelplezier.
Speelbedrog.
Als Bram in het midden lag, kon ik gemakkelijk mijn beurt opeisen. Maar ik doe teken aan Michiel. We zullen hem langs beide kanten op zijn wang kussen.
Ik zie Michiel me heel even aankijken. Met een radeloze blik. Maar ook Michiel is slim. Hij weet dat dit ook zijn kans zal zijn. Zijn lippen trillen eventjes als ze de mijne raken. Hij heeft weinig ervaring maar wil dat ook niet verbergen. Daardoor wordt zijn kus licht, voel je dat je kunt blijven ademen.
Omdat ik weet dat ik via zijn lippen naar Brams mond kan, is mijn kus voor Michiel net zo lieftallig.
Ik zie Bram zijn ogen openen. Voor hij iets kan zeggen ben ik bij zijn mond.
Andere jongens zouden misschien schrikken of hun kans nemen, maar Bram weet dat iedereen zal delen in deze innigheid. Zo beantwoordt hij ook mijn kus. Hij heeft inderdaad een vrouwenhart, deze kostbare.

We liggen bij elkaar en vinden elkanders huid. Omdat Bram op zijn rug ligt, streel ik over zijn borst en zijn buik.
Zijn vel voelt heel ontspannen. Een jongen al met man gemengd. Mijn streelruimte is beperkt. Bijna wil ik zijn hemd losknopen, maar op dat ogenblik begint hij over de drie zijden van de driehoek. Ik zie de figuur heel visueel voor mij en besef dat de scherpe hoeken ons kunnen pijn doen. Daarom ruil ik het beeld voor dat van de triangel in. De heldere toon.Als Michiel ons uitnodigt om de hele nacht bij elkaar te blijven, weet ik dat we daar niet klaar voor zijn. De oma van dienst treedt op. (Wat ik vertelde had ik voor ik naar de zolder kwam al uitgevoerd. Zij haar dame blanche, ik mijn milkshake aardbeien.)

Of was ik te bang om nooit meer van zijn liefelijk lijf te genezen?

3. Wolfgang en Michiel

Toen ik onder het grote laken lag, moest ik aan Wolfgang denken. Mozart. Hoe hij geblinddoekt voor de hoven van Europa speelde. Het kunstaapje met zijn zusje Nannerl.
‘Hoe schattig,’
Nu was ik geblinddoekt, moest ik raden wie er mij aanraakte.
‘Bram,’ zei ik. De stevige hand, mijn cliché dat dergelijke hand bij een jongen hoort. Toen ik later Brams hand op mijn rug voelde, tekende hij krullen, streepjes en warrige lijnen op mijn vel. Veel vrouwelijker, maar met een soort beslistheid die je zelden bij jongens vindt. Bij hen wordt het bijna dadelijk brutaliteit of onbeholpen gestuntel.
Haar sterkte en zijn tederheid verbaasden met die avond het meest. Hannah regisseerde ons met een natuurlijkheid die ik voordien nog niet bij haar had ontdekt.
Daarom ook dat ik dadelijk meedeed met de dubbele kus voor Bram. Niet alleen daardoor, ook omdat ik bij Bram de kwetsbaarheid herkende die ik eerder in het zwembad had meegemaakt. Kwetsbaarheid wil niet dadelijk ‘zwakte’ zeggen. Ook dat is een wijd verspreid misverstand.
Het kind Wolfgang heb ik tot ver in zijn latere muziek teruggevonden. Daarom koos ik voor mijn beschrijving van die avond het larghetto van het piano trio.
Hij was dertig of eenendertig jaar toen hij het schreef. Toch vind ik er het heimwee naar lange avonden in terug. Je zou het gemakshalve het voorbije kunnen noemen.
Het voorbije, die lange sleep die we achter ons aanzeulen, telkens met meer dagen beladen.Die nacht riep de muziek eerder de herinnering aan de innigheid op, aan de nabijheid waarvan ik wist dat ze maar één keer de eerste keer kon zijn.

Toen ik Brams wang had gekust en ik haar mond vond, hoorde ik muziek. Geen bepaalde melodie of componist, maar klanken waarin hoge en lage tonen zich met windgeruis en verre treinen vermengden.
Ik volgde dus haar vinger om Brams lippen te kussen, een kus als vervolg op de hare.Ik was geen kusser. Integendeel. Vaak zag ik in filmen vrouwen en mannen smekkende geluiden maken, of zuigen en happen waardoor ik het vermoeden kreeg dat het hier eerder om wederzijds verslinden dan om liefde zou gaan. Op die manier hoefde het dus niet.Het passionele blijf ik tot in de muziek wantrouwen. Passie was mij niet vreemd, ook niet in mijn tienerjaren, maar juist omdat ik er mij zo gemakkelijk aan overgaf, groeide met de tijd dat wantrouwen. Wie te dikwijls in een hinderlaag valt, begint uit te kijken.

Het pianotrio draaide ik de volgende dag, als poging om de herinnering aan de voorbije nacht met het allermooiste te blijven associëren.
De drie instrumenten. Hannah, de viool, ikzelf de piano, Bram de cello.
Het is moeilijk om met letters over muziek te schrijven. Wie het larghetto beluistert zal mij begrijpen. Het is de innigheid, het voortdurend verstrengelen van de drie instrumenten. Ze versmachten elkaar niet, maar hun combinaties vullen de afstanden, hollen op het thema vooruit of vervolmaken het.

Voor de eerste keer begon ik muziek met mijn eigen levenservaringen te verbinden. Tot nu diende muziek om te laten zien wat je kon, hoe ver je al technisch was gevorderd. De blinddoek en het jonge wonderkind. Zoet portret met juichende ouders op de achtergrond.Ik ontken de noodzaak van dit technisch kunnen niet, maar als jongen had ik alleen maar die prestatie voor ogen, niet omdat het mij aan ervaringen ontbrak, maar wel omdat ik nog altijd met dat blinddoek voor mijn ogen liep, opgesloten in mijn eigen donkere kamer waarin de spiegel het vermeende venster naar buiten was.
Nu werd ik gedwongen die zekerheden te verlaten. Voor mijn nieuwe vrienden had ik immers geen verleden, net zo min als zij er voor mij een hadden.
We werden als onbekenden tegen elkaar gesmakt.
Als ik mij de jonge Mozart probeer voor te stellen denk ik vaak aan Elias. Al zullen mensen hen beiden uitzonderlijk noemen, het is best mogelijk dat wij diezelfde gaven hebben laten afsterven of dat het soort onderwijs dat wij krijgen voor hun vroege dood heeft gezorgd.

Terwijl het larghetto draait, ontdek ik dat in het jaar van zijn ontstaan de verhalen en reizen van Baron von Münchausen zijn verschenen. In dat jaar begint Goethe aan zijn eerste Italiaanse reis en in Madrid krijgt de schilder Goya een aanstelling aan het Spaanse hof.
Maar ik mag ook niet vergeten dat Mozarts derde zoontje Johann Thomas Leopold op 18 oktober wordt geboren en een maand later sterft.
Prima la musica e poi le parole. (Eerst de muziek en dan het woord) De titel van de kleine opera van Salieri die ook dat jaar in première gaat.

Michiel begon hierna aan zijn huistaak wiskunde. De blinddoek als handdoek in de ring.

30. De droom

Hij bleef de hele week onvindbaar.
De straten rond de kerk observeerden we op alle mogelijke tijdstippen van de dag. We stelden een beurtrol op, patrouilleerden langs alle mogelijke scholen, herkenden hem in een aantal passanten tot ze zich omdraaiden of we hen inhaalden.
Ik droomde dat ik hem op een winderig pleintje in Venetië zag, tussen de opvliegende duiven helemaal in het zwart gekleed,.
Ik wist dat hij het was. Ik herkende de twee kleuren in zijn ogen. Ik wilde naar hem lopen maar ik kwam geen stap vooruit.
‘Elias!’ riep ik. ‘Elias! Ik ben het, Hannah.’
Hij maakte een sprongetje in de lucht, bleef tussen hemel en aarde hangen en kantelde tot hij als een zwemmer in de lucht hing en met trage gebaren van mij wegzwom.
Ik schrok wakker, tranen liepen over mijn wangen.
Het was een zonnige vrijdag.
We zouden die avond op de kerkzolder samenkomen in de hoop dat hij ons daar zou treffen.Ik haastte me naar school. In de stad was er een omleiding zodat ik in een voor mij onbekend stadsgedeelte mijn weg moest zoeken.
Of nu de droom eerst was of ik later de droom met dit pleintje heb ingevuld weet ik niet. Na een korte draai kwam ik langs een zijstraat die op een pleintje, dichtbij het Begijnhof, uitgaf. Het was niet meer dan een voorbijflitsend beeld. Ik remde. Ik vloog bijna over mijn stuur. Ik keerde terug, reed de zijstraat in en kwam op het pleintje uit. Duiven fladderden voor me op.Van op het pleintje liep er een steegje naar de zij-ingang van het Begijnhof. Ik had er al wel eens foto’s gemaakt. Beelden van de zeventiende eeuwse huisjes onder de hoge bomen die het binnenplein omringden.
Ik reed langs een grot. De grot van de boetende Magdalena. Tot ik een medaillon tegen de rotsmuur zag waarop de goede herder het verloren schaapje op zijn schouder draagt. Ik stopte. Ik zette mijn fiets weg en ging op een van de bankjes voor de grot zitten.
Je hoorde hier nauwelijks auto’s.
Ik bekeek het beeld van de liggende Magdalena, de vrouw die Jezus had liefgehad. Daarboven het medaillon.
Of je voor liefhebben altijd moest boeten, vroeg ik me af.

‘Je hebt me dus toch gevonden,’ hoor ik zijn stem achter mij. Elias. Donkerbruine jas en pull. Zijn gezicht bleker dan vroeger. Fiets aan de hand klaar om naar school te rijden.

Ik kan geen woord uitbrengen.
‘Ik woon daar bij mijn tante als mijn ouders op reis zijn. Met zijn kin wijst hij het huis links van mij aan.
‘We hebben je overal gezocht. Wat is er gebeurd?’
‘Komen jullie deze avond? Ik ben al te laat. Tot straks!’
Ik zie hem door de poort verdwijnen.
Ik bekijk zijn huis. Het is een mooi gerestaureerd pand.
De les latijn zal ik missen. Lekke band.
Het wonderlijke verstomt je, daarna werkt het op mijn lachspieren. Ik ben niet voor wonderen gemaakt. Ik moet erom giechelen zoals pubermeisjes als ze het over de jongens hebben.Magdalena ligt roerloos achter glas, met dodelijke bleekheid gestraft. Ze zal vast ook wel gegiecheld hebben als ze voeten van Jezus waste. Zij, de hoer, uitgerekend zij.
Wat verder ligt de kruisberg. Daar staat ze ook. Met zijn moeder. Onder het kruis.De afstand tussen het wonderlijke en de pijn.
Ik blijf lachen.
Ik herhaal het verhaal terwijl ik naar school wandel, fiets met ‘lekke’ band aan de hand. Ik zie de beelden telkens weer opnieuw. Ik moet mezelf immers overtuigen dat dit echt is gebeurd.

De directeur schrijft een briefje voor de klas.
‘Heel erg schijn je er niet onder te lijden,’ zegt hij als hij mij het briefje geeft.
Stel je voor dat ik zou zeggen: ‘Directeur, ik had een droom. Een droom waarin ik mijn verloren schaapje terugvond. Wel, op weg naar school, vond ik inderdaad mijn schaapje terug, is dat niet wonderlijk?’
Ik zie hem met open mond naar mij kijken. Maar dat is dan de reactie op mijn werkelijk antwoord:
‘Als ik u met een beetje lijden kan dienen zal ik volgende keer een smartelijk gezicht opzetten. Dag directeur.’
Op de lege speelplaats zit een witte duif op een lege bank.
‘U mag nu weer terugschakelen naar het ordinaire bestaan,’ zeg ik tegen de denkbeeldige regisseur in de blauwe lucht.

31. Onder water

Het laken dat ons toedekte, het picknicklaken is nu de rivier geworden.
Wij zitten aan de oever.
Toen we binnenkwamen, was hij er al. Ook de rivier had hij klaar gelegd.
We vertellen hem dat we vorige week een nacht lang hebben gewacht. Hij mompelde iets van griep, koorts en een week in bed.

‘Ik ken een mooi verhaal om deze avond samen te spelen. Dit is de rivier.’
‘Zullen we naar jou zwemmen?’ stelt Hannah voor.
‘Pas maar op, ik ben de Diëdoeska Vodianoi. De watergrootvader. ‘
Hij kruipt onder de rivier, draait enkele keren rond en komt dan met zijn hoofd boven water.
‘Zoals jullie dus zien leef ik onder water.’
‘Zullen wij je kleinkinderen zijn?’ vraagt Michiel.
‘Het is nu middernacht. Een mooi meisje uit het dorp gaat zwemmen.’
‘Duidelijk een rol voor mij.’
Hannah laat zich zachtjes over het water glijden.
‘Mooie meisjes zwemmen het liefst in de maneschijn,’ zegt ze terwijl ze in ruglig de hemel afzoekt.
‘Ik trek je onder water, mooi kind.’
Hij rolt haar in de rivier. Ze gaat hevig te keer, maar hij houdt haar stevig vast tot ze geen kik meer geeft.
‘Met die verdronken meisjes trouwt de watergrootvader.’
Hij helpt Hannah recht. De rivier is nu hun beider trouwkleed.
Wij applaudisseren.
Bruid en bruidegom ontdoen zich van hun gewaad en gaan op de rivier liggen. Hij legt zich op haar. Overdadig kussen ze elkaar. Ze rollen in en onder water.
Hij propt een stuk van de rivier onder haar pull. Een snelle zwangerschap. Hijzelf begint boven haar een wilde dans.
‘Bij volle maan zie je de watergrootvader dansen. Als een vrouw op het punt staat een kind van hem te baren, zoekt hij in het dorp een vroedvrouw.’
‘Nu ben ik aan de beurt,’ zeg ik. ‘Maar hoe kan ik nu weten dat jij daar werkelijk de watergrootvader bent?’
‘Zie je het water uit de zomen van mijn kleed druppelen?’
‘Inderdaad. ’t Is dus weer zo ver.’
Ik verlos Hannah van haar waterbaby.
‘Pas op, ik kan allerlei gedaantes aannemen: een dikke vent, kaal, tonrond, met groene kleren en muts van rietstengels.’
Hij blaast zijn kaken vol lucht, duidt met zijn armen zijn tonronde buik aan en waggelt naar de oever.
‘Maar ik kan er ook uitzien als een knappe jongen.’
‘Ben je gevaarlijk?’ vraagt Michiel.
Ik wil de knappe jongen achternafluiten maar hou me in.
‘Ik hou me overdag verborgen als een oude forel of een zalm. Maar ’s nachts kom ik spattend en spartelend naar boven om mijn onderwater -koeien het land op te drijven.’
‘Maar ben je nu gevaarlijk of niet?’
Soms ben ik heel gevaarlijk. Maar als ik goed gemutst ben, drijf ik de vissen in de netten van de visser en ik vertel de mensen wanneer er overstromingen gaan komen.’
Michiel en ik worden twee zeebonken. We scheppen netten vol uit de rivier en we horen hem fluisteren wanneer het water het land zal verwoesten.
‘Ik heb ook twee dochters.
De vissers veranderen ogenblikkelijk in twee schitterende meiden.
‘Hallo, pa,’ zeg ik.
‘Die dochters hebben doorschijnende groene kleren aan, en ze plagen en martelen degenen die verdronken zijn.’
We storten ons kirrend op de jonge moeder Hannah.
‘Zo jij dacht dus onze schoonmama te kunnen worden!’ roep ik met mijn hoogste stemmetje.
‘Genade mooie vrouwen, genade.’
We blijven haar martelen. We rollen met zijn drieën lachend op de oever.
‘Stop, stop, niet doen!’
We blijven haar kriebelen tot onze wateropa komt meespelen en wij hem met zijn drieën onder handen nemen.
Daarna leggen we de gehavende rivier weer languit en drijven er ruggelings op onder de denkbeeldige volle maan.
‘Dat was mijn lievelingsverhaal. Mijn opa heeft het me honderd maal verteld.’
‘Het is een heel mooi verhaal. Wel een beetje wreed,’ zegt Michiel.
‘Mooie verhalen zijn altijd een beetje wreed. Gewoon al omdat ze eindigen. Ik kan echt boos zijn als een prachtig boek ophoudt.’
‘Als ze bleven duren zouden ze niet meer mooi zijn, denk ik.’
Hannah’s woorden blijven in de stilte hangen.
Zullen we nu zelf een verhaal maken? Een verhaal over altijd? Ik heb jullie zo gemist.’

32. De glazen mensen, een scheppingsverhaal over al-tijd

Elias zou beginnen. Als hij ophield, moest een van ons het verhaal verder vertellen.Hij hield het voorste stuk van de rivier boven zijn hoofd. Met hem keerden we terug naar het begin van alles.

Elias:
In het begin der tijden was er…alles. Ja, alles.
Alles wat ooit zou geschapen worden, was al aanwezig in Gods gedachten.

Neem nu het woord heelal.
Hij moest er maar aan denken of het was er al. Heel en al. Alles nog helemaal in orde, wil dat woord zeggen. Of het woord altijd. Alle tijd, de verleden, de tegenwoordige en de toekomstige tijd, samengeperst in een erwt.
In een flits van één triiljoenste seconde heeft God alles geschapen wat er ooit zou bestaan.Ook de aarde was erbij.

Hij kijkt ons vragend aan. Hannah komt bij hem onder de rivier staan. Ze neemt het laken van hem over.Terwijl ze verder vertelt, rolt ze het op.

Hannah:
Vanaf het einde der tijden heeft hij toen alles opgerold -in omgekeerde volgorde dus- tot hij bij het eerste pluizige draadje was: het spinsel uit het niets.
Ook dit verhaal was erbij.
(en de negen levens van alle katten.)
De doden holden naar de buiken van hun moeders,
Tot alle voorvaderen en moederen in Eva’s buik konden schuilen
En Eva weer een ribstuk werd, en Adam slib in de oerzee waarboven Gods geest zou zweven.
Dat alles lag in de leegte op de schepping te wachten.
Zo is het gegaan.
In het begin was er alles.

Hannah heft het opgerolde ‘alles’ op en biedt het mij aan. Ik leg de loper op de grond, neem de uiteinden en rol hem naar de anderen weer open.

Michiel:
God dacht eraan de schepping open te rollen als een feestloper waarop de mensen arm in arm de tijd konden ingaan.
Maar Gods dubbel, zijn alter ego, Lucifer, hield ook van spektakel. Hij wilde God voor zijn.Van dat eerste pluizige draadje maakte hij een lont.
Met een vonk van zijn naam zorgde hi j voor de big bang.
BANGGGGGGGGGGGGGGGGGGG!

Bij de gruwelijke ontploffing heb ik het laken tot een gekreukelde berg verfrommeld. Ik draag hem naar Bram. Hij wikkelt zich in het laken. Hij begint bij zijn voeten en pakt zichzelf tot aan zijn oren in.

Bram:
In feite was de aarde Gods oor. God naaide de schepping zijn oor aan.
Dat oor was de aarde.
Volgens brave nonnen waren de sterren Gods ogen, maar niets is minder waar.
De sterren zijn Gods acne. Gods puisten.
De sterren stammen nog uit een tijd dat God een puber was. Het ritme van de sterren is duidelijk herkenbaar.
Wie de pulsars beluistert, hoort Gods apenjaren.

Elias neemt het afhangende stuk laken en hangt het over zijn gezicht. Daarna wikkelt hij er zich zo ver mogelijk in tot ze beiden geen beweging meer kunnen maken.

Elias:
God kan zijn oren sluiten.
Zoals ik mijn ogen dicht kan doen, zo kan God zijn oren sluiten.
Duizend deuren slaat hij dicht tot hij niets meer hoort.
Bwang, bwang, bwang, bwang, bwang!
Hij is te oud geworden, hé. Hij kan het niet meer hebben.
Eerst die gruwelijke big bang en toen dat geroep op Hem: ‘Aanhoor mij Heer! Genees mij, God! Geef ons de overwinning, Heer. Gott sei mit uns.
Shut up, zegt God. Houd uw bakkes dicht.
Genoeg gezeverd, trek uw plan.
Ja, ik heb jullie geschapen naar mijn beeld en gelijkenis. Jullie zouden dus moeten weten dat jullie een en al oor zijn.

Als een grote mummie wachten zij op hulp. Hannah maakt Brams hoofd vrij en kust hem. Beetje bij beetje ontwikkelt zij Bram, daarna Elias. Eerst zacht, dan brutaal.

Hannah:
Ik heb jullie een mond gegeven om te ademen en te kussen, niet om te jammeren. Of horen jullie niet goed?
Hou op met jezelf pijn te doen. Wees vruchtbaar.
Leg je oor op het lijf van je geliefde.
Zo kon God nog uren doorgaan. Hij was werkelijk boos.
Die gebeden en gezangen, ok. dat was goed bedoeld. Maar dat gekerm, dat gereutel! Dat onophoudelijk imiteren van de big bang.
Dat kinderlijke pang – pang – pang en boem – boem – boem tot in de ontploffingsmotoren van de miljoenen auto’s.
Tot in de harde woorden van wacht ik zal u wel eens hebben en wie denkt ge wel dat ge zijt, gij smeerlap, homo, hoer en vuile jood!
Jullie hebben van mijn oor een riool gemaakt.
Ik heb u mijn oor geleend, wel geef het nu maar terug.
Het oor van God is gesloten.

Ze houdt het laken met open gespreide armen als een scherm voor zich uit. Bram komt er voor staan. Hij is een diskjockey.

Bram:
Voor de big bang, toen God nog een jongen was, dreunde het ongeschapene in zijn oren.
Pure rock of house van de ergste soort.
Dit wordt wat, dacht God. Dit wordt wat!
Hij kon nauwelijks wachten. Hij begon te scheppen en te scheppen en te scheppen…
Neen, niet zo’n donker en duister heelal zoals nu, maar een berg van licht, wat zeg ik, een fontein, een orgasme van kleuren en smaken.
Puur ritme en klank.
De muziek der sferen, dames en heren.

Hannah en ik, ieder aan één kant van het laken, dansen een hevig heen en weer getrokken cha cha cha. Tot ik plotseling loslaat en mijn partner door Elias en Bram wordt opgevangen. Ik spreid het laken uit en ga erop zitten. Mijn zandvlakte.

Michiel:
Tenslotte is de mens uit zand gemaakt en niet uit klei -dat is een latere versie die we zelf verzonnen hebben- uit zand dus, wit zand, en wat wordt er uit wit zand gemaakt na hevige verhitting?
Inderdaad. Glas. Glas. Glassssss.
Adam was een glazen mens.
Zo doorzichtig kon zand zijn.
Ik geef toe, het was een jongensdroom.
God schudde zijn tijdloze kop. Hij schreef in het zand: mannekens, schreef hij, jullie zijn van glas. Althans dat was de bedoeling. Ik maak mijn goddelijke vingers nat en probeer mijn melodietje uit jullie hoorbaar te maken.
Ik ben nog maar aan de eerste noot, de kindertijd dus, en daar gaan we weer.

Ik ben in het laken gaan liggen. Het is mijn grote luier geworden. Mijn kleine kindertijd. Ik spartel met armen en benen. Ik voel mij verlaten. Hannah buigt zich over mij.

Hannah:
En wat zeggen jullie dan?
Hoe is’ t in godsnaam mogelijk, dat zeggen jullie dan.
Hoe is’ t in godsnaam m
ogelijk dat God zoiets kan toelaten?
Maar wat willen jullie?
Dat ik jullie handjes blijf vasthouden?
Dat ik mijn bliksems door jullie schietgrage lijven jaag?
Dat ik na elke oorlog de tijd weer terugdraai, het zand met al dat jongensvlees weer tot glaspasta smelt, en voor de honderd miljoenste keer opnieuw een glazen mens begin te blazen?
Niks van.
Ik ben aan mijn zevende dag?
En wat deed God de zevende dag? Inderdaad, de zevende dag rustte God. Meer nog. Hij staakte. . Salu!

Hannah heeft bij het glasblazen voorzichtig het laken van me weggenomen. Ik lig in foetushouding. Daarna komt ze bij mij liggen. We slaan het laken om ons heen. We slapen in elkanders armen.
Elias buigt zich hoofdschuddend over ons. Hij gaat op ons zitten.

Elias:
Is het jullie nog niet opgevallen dat God een bedrieger is? Een tricheur.
’t Zal eens niet zijn zeker.
Wat gebeurde er bij de big bang met al die toekomstige glazen mensen?
Nogal wiedes. Allemaal versplinterd, gebarsten. Alleen hun ogen waren gespaard. En sommige keikoppen ook.

Hij staat op, en als hij ons vrijmaakt, zijn we de eerste mensen.

Ook Adam en Eva waren gespaard. Ja, anders was ’t de tuin van Eden niet. Geen barstje. Alsof er niets was gebeurd.
Begrijpen jullie zijn probleem?
Zo doorzichtig als zij waren, zo versplinterd en gebarsten zouden hun nakomelingen zijn.

En hoe hij dat ging oplossen? Daar moest hij eens straf over nadenken. En wij ook.

Het werd stil.
We keken elkaar verbaasd aan.
Beetje bij beetje keerden we terug uit de droomtijd.
We probeerden dadelijk het verhaal te reconstrueren.
We herspeelden het, we vulden het aan.
We riepen elkaar nieuwe wendingen toe.
Sjamanen waren we.

De woorden verlieten hun verhaal, namen bezit van ons.
We hielden ze niet bij maar gaven ze door. Sommige woorden pelden we af en als er alleen nog een knikker was overgebleven rolden we die van de helling. De helling waarvoor we bang zijn. We houden liever onze ideeën vast. We durven ze niet weg gooien.Nu echter gooiden we ze als sneeuwballen op de helling, waar ze tot reusachtige lawines uitgroeiden die de veilige huizen waarin we ons verborgen, platwalsten.
Woorden werden lijf en leden, openden geheime deuren, brachten ons thuis.

Wij speelden.

33. Entr’acte

(pauze tussen twee bedrijven, in de pauze gespeeld tussenstukje, -ballet of muziekstuk)

Waarschijnlijk zal onze speelzolder er heel wat banaler hebben uitgezien dan de ruimte die ik in mijn herinneringen bezoek. De fysische ruimte boven de gewelven van een kerk is een mooi décor voor de bultenaar van de Nôtre Dame, een eiland tussen hemel en aarde. Voor het viertal echter dat wij toen waren, bleek het een uitstekende plaats om er een nest, een schuilplaats uit te bouwen, waar we onze reisplannen uittestten en van waaruit we pogingen tot uitvliegen ondernamen.
Natuurlijk beïnvloedde de ruimte ons zoals wij haar op onze beurt gestalte gaven.
Het was verboden terrein wat de aantrekkelijkheid al in hoge mate bevorderde. De weg ernaar kostte de nodige inspanning. Het weinige licht , zelfs bij volle dag, verleende ze haar geheimzinnigheid.
Ze werd echter onze speelruimte omdat we door een gelukkig toeval vanaf het eerste moment, bij ons letterlijk en figuurlijk ‘treffen’, bij elkaar hoorden. Fraaie verhalen over vorige levens zouden hierin een aanleiding vinden om ons als geliefden in Verona te herkennen, om de profeet uit het Oude Testament in de huid van een hoogbegaafde jongen van dertien te reïncarneren, terwijl wat wij voorzienigheid noemen deze combinatie van gelijkgestemde zielen toevallig creëerde. Als toeval tenminste bestaat.

De nacht na ons scheppingsverhaal lag ik nog lang wakker. Hannah, de analytische probeerde de roes te rationaliseren. Uit zelfbehoud.
Begreep ik nog mijn drang naar Bram, (’t is de leeftijd, mevrouw) de doublure van Steffie met Elias, de creatie van het scheppingsverhaal bleef mij een compleet raadsel.
De uitbarsting van zoveel vruchtbare energie zal zeker in onze wederzijdse verliefdheden te zoeken zijn.
Ik denk dat wij deze liefdes te vlug als puberaal of in congruentie met de stand van de sterren en werking der hormonen verklaren. Wellicht is het gewoon jaloezie van de volwassenen, jaloezie die ze in misprijzen en gegrinnik uiten als ze het over hun of onze jonge liefdesjaren hebben. Zonder deze eerste verliefdheid zou je nooit boven je eigen kleine ik uitstijgen.Hierin ontdekte ik ook de kracht en tegelijkertijd het gevaar van deze triangel. Kracht, omdat de drie zijden pas klank kunnen voortbrengen als ze uit één stuk (in een driehoek gebogen) metaal bestaan. Maar de driehoek is niet dicht. Er is een opening. Of: zou de extase van de zo juist ervaren eenheid het fervente egoïsme van de drie afzonderlijke verliefden kunnen overleven?
Op het moment dat ik Bram zou opeisen, verliest de triangel zijn helderheid.

34. De tuin van Eden

Of ik met hem de tuin van Eden wou scheppen op de kerkzolder?
Daar kwam ongeveer de vraag op neer toen Elias mij die dinsdagavond opbelde.
‘Bram, ik zou voor ons vervolg het aards paradijs willen maken. Kun je me helpen?’
‘Het aards paradijs? Euh…’
‘Ik heb vijftien grote kartonnen dozen, stiften, spuitbussen, cuttermessen, kortom, ik heb alles behalve hulp.’
‘Zou je niet beter met Hannah afspreken?’
‘Ik heb alles al ontworpen op plan. Maar om die kartonnen dozen naar boven te krijgen heb ik hulp nodig.’
‘Ik zal er zijn.’

Vijftien platgedrukte maar niettemin bijna manshoge kartonnen dozen (diepvriezers en koelkasten) ongezien naar boven dragen, vraagt niet alleen behendigheid maar vooral uithoudingsvermogen.
Na de derde beklimming hoorde ik hem hijgen, maar rusten kwam niet ter sprake.
‘Je bent net ziek geweest. Even uitblazen is geen schande.’
‘We hebben nog veel werk, Bram. Tekenen, uitsnijden en schilderen.’
‘Laat je ontwerp maar eens zien, dan kunnen we op adem komen.’
Halfweg, in het vage licht van een hoog raampje, schoof hij zijn plan door.
‘Ontwerp voor een aards paradijs,’ las ik.
‘Goud, zilver en blauw, dat zijn de kleuren voor de bomen.’
Bomen met ronde en lange kruinen had hij in groepjes over de ruimte verdeeld. Ze waren in hevige en directe stiftlijnen op papier gezet. Bijna bewegende bomen. Op elke boom stond er een letter (G, Z, B) die zijn kleur aanduidde.
‘Ze staan in groepjes van drie zodat er nog heel wat speelplaats overblijft. Kom, ik ben helemaal uitgerust. Jij ook?’
We zeulden verder met het scheppingsmateriaal.
‘Begin jij maar te tekenen, ik ga de verf wel halen.’
‘Ze staat in een doos achter die grote struik, links van de zij-ingang. Let op, ik heb er camouflagepapier op gelegd. Zeker is zeker.’
Achter de rododendron – struiken zag ik dadelijk de doos bedekt met zijn zelf ontworpen camouflagepapier. Groene bollen op een grijze achtergrond. Voor alle duidelijkheid had hij er een sticker met ‘Dangerous. Keep out.’ aan de zijkant op gekleefd.

‘Gouden en zilveren bomen dat ligt nog voor de hand, maar waarom ook blauwe?’ wilde ik weten terwijl we aan het spuitwerk begonnen.
‘In de eerste tijden was er nog weinig groen. Groen werd nodig toen de planten zelf voor hun voortbestaan moesten zorgen. Maar in het begin was alles goud, zilver en blauw. Goud van de zon, zilver van de sterren en blauw van het water. Helemaal in het begin was er alleen maar water. Toen God het land van het water scheidde, kregen sommige bomen een blauwe kleur uit heimwee naar de grote zee. Anderen werden goud overdag en ’s nachts zilver.’
‘Hoe weet je dat allemaal?’
‘Jij weet dat net zo goed, maar je hebt nog geen moeite gedaan om het je te herinneren.’
‘Ik dacht eerder aan rood.’
‘Slechts één boom is er rood. Hij staat nog niet op het plan. Dat is de boom der kennis van goed en kwaad. Kijk, dat wordt deze lange hier.’
‘Maar hoe moeten die bomen rechtop blijven staan?’
Hij rommelde in de doos met de ‘keep out-dangerous’ sticker en toonde mij heel fier een bol touw en een schaar.
‘We hangen ze op aan de zoldering. Op de lange kasten ginder ligt er een ladder voor dakwerken.’
Na enkele uren zwoegen stonden (hingen) de bomen er. Gouden, zilveren en blauwe vlekken in het schemerlicht. De touwen als luchtwortels.
We bekeken ons werk op afstand.
‘Ik heb nog twee schaapjes uit de kerststal, en ook de os en de ezel kunnen we gebruiken.’
Het grote picknick – laken werd een meer waarop hij enkele badeendjes liet zwemmen.
‘We zullen de tuin met kaarsen verlichten. Door de schaduwen lijkt hij dan een diep woud.’

Toen de kerststaldieren op hun plaatsen stonden was het buiten bijna donker.
‘Moet je niet thuis zijn voor het avondeten?’
‘Ik denk dat ik nog even hier blijf. Ik heb mijn boterhammen bij.’
‘Is het niet te koud om hier te blijven slapen?’
Hij schrok. We hadden hem nog niets over de ontdekking van zijn slaapkast verteld.
‘Je hoort soms wel de balken kraken of de wind langs de gevel huilen.’
‘Ben je dan bang?
‘Dan zet ik de heilige Antonius met zijn varkentje voor mijn deur. Met zijn gezicht naar mij gekeerd. Om niet alleen te zijn. ‘
‘Weet je tante dat je hier slaapt?’
‘Ik heb wel drie logeervriendjes. Alain, Bruno en Chris. In feite gewoon A, B, C. Vannacht slaap ik bij Bruno. ‘
‘Zou Bram je ook aanstaan?’
‘Kun je griezelverhalen vertellen?’
‘Ik ben een griezelverhaal! Kom, opruimen en wegwezen. Of ik begin je hier al te verslinden.’

35. Engel als logé. (Uitreksel uit een brief voor Hannah en Michiel)

Terwijl hij zich ging opfrissen kon ik niet langer de vraagtekens in mama’s ogen ontwijken.’Ik heb een relatie met de juf aardrijkskunde. Omdat ze deze avond bij haar zieke moeder moest waken, komt haar zoontje bij ons logeren. ‘
Bijna geloofde ze mij, maar ze herkende gelukkig het spotlachje na het uitroepingspunt.Ik kon moeilijk met ‘onderdak voor engel’ voor de dag komen, maar om nu nog het hele verhaal te doen bleef er geen tijd.’
‘Broertje van een goede vriend, ma. Pa en ma op reis, logeertante wilde ook wel eens een stapje in de wereld doen. Kortom, kind in nood.’
Het kind in nood verscheen aan tafel. Veel at hij niet. Zijn sociale training bleek in orde. We hadden het over zijn lessen saxofoon, hoe gevaarlijk naar school fietsen was geworden, het leven van een brugklassertje en enkele populaire televisieprogramma’s.
In alle opzichten gedroeg hij zich als een gewone jongen van dertien. Hij ruimde voorbeeldig mee de tafel af, vroeg of hij ergens zijn lessen en huiswerken kon nakijken en wenste mama een goede nacht na zich voor de overlast te hebben verontschuldigd.
Zo kwamen we op mijn kamer terecht.
De Queen – poster van het ‘Innuendo’ album, vond hij prachtig. Tussen een reeks wereldbollen staat een jongleur met gouden zonnige uitwapperende haren. Hij jongleert niet alleen met kleurige balletjes maar ook met een aantal planeten en een banaan. Voor hem een reistas met daarin nog een wereldbolletje. Rechts vooraan op een wereldbol staat er klein mannetje, hand in de zak van zijn jas. Zijn andere hand maakt een afwerend gebaar. Een poging om de banaan die zijn richting uitkomt te ontwijken.
Ik heb hem over de legendarische Queen groep verteld en liet hem het nummer ‘The show must go on’ uit dat album horen. Tamelijk luid. Hij vroeg me daarna de tekst te vertalen, en wilde hem graag overschrijven.

‘My soul is painted like the wings of butterflies
Fairytales of yesterday will grow but never die
I can fly – my friends’

We werkten daarna in stilte aan onze schoolverplichtingen. Hij zag er moe uit. Nog altijd bleekjes.
‘Ik denk dat er een bed in de logeerkamer op je wacht, young one ‘
‘Als jij ’t niet erg vind zou ik hier willen slapen. Halen we de matras?’
Terwijl hij zijn tanden poetste, prepareerde ik zijn bed naast mijn bureel.
‘Gezellig! Als ik uitvinder was, vond ik heel grote bedden uit waarin iedereen kon samenslapen.’
Ik gaf hem een pyjamavestje van mij. Het kwam tot aan zijn knieën. Hij dook het bed in. ‘Zorgt je tante goed voor jou?’ vroeg ik terwijl ik hem toedekte en bij hem op de matras ging zitten.
‘Veel te goed. Dat is juist het probleem. Omdat ze zelf geen kinderen heeft, ben ik haar superkind. Liefst zou ze elk stapje dat ik zet eerst bestuderen, of beter nog: verbieden wegens mogelijke gevaren.’
‘Maar je mag wel gaan logeren?’
‘Dat heeft een maand of drie geduurd. ‘ Hij kwam rechtop zitten. ‘Eerst zocht ik het braafste kind van de klas uit. Een maand lang hielp ik hem bij zijn lessen en huiswerken. Als ik een grapje vertelde zei hij altijd ‘O!’ alsof ik iets heel vies had gezegd. Ik noemde hem dus Anton ‘O’. Ik maakte uitvoerig kennis met zijn ouders, nog braver zusje en venijnig schoothondje, een pekinees die ‘Framboosje’ werd genoemd. Stel je voor, een hond die Framboosje heet! Toen vroeg ik tante om bij ‘O’ te mogen logeren. Na een week zeuren wilde ze eerst kennis maken met de Ootjes. Ze was in de wolken. Vooral Framboosje had haar hart gestolen. Ze geeft me nu nog altijd snoepjes mee voor hem. Ik bleef er dus één nacht, en daarna begon ik aan mijn tweede adres tot ik ook nog een derde voorbeeldige familie vond. Sindsdien kan ik weg wanneer ik wil, ook als mijn ouders thuis zijn.’
‘Jij bent een beroepsbedriegertje! Je hebt haar in het ‘ootje’ genomen!
‘Ik wilde vroeger ontdekkingsreiziger worden. Mijn vader zei dat alles al ontdekt was. Grote mensen beseffen niet hoe geheimzinnig de wereld is. Vol stemmen zit de wereld. Ook huizen hebben een stem. Ik was nog heel klein toen ik dat ontdekte.’
‘Je moet begrijpen dat volwassenen bezorgd zijn.’
‘Bezorgd? Ze zijn gewoon bang. Uit alle landen waar ze hebben gewerkt brengen mijn ouders bergen knufffelbeesten voor mij mee, of dingen als een microscoop, elektrische treinen, computerspellen, een minisdisc, bouwdozen waarmee je een heuse helikopter of een onderzeeër kunt ineensteken, ja zelfs een half fitnesscentrum om mijn spieren te ontwikkelen, om maar te zwijgen van een volledige visuitrusting, een judopak en een paar bokshandschoenen.’
‘Je bent een schatrijk kind.’
‘Toen ik hen over mijn stemmen en de engelen vertelde, hebben ze mij mee naar een psychiater genomen.’
Hij legde zijn hoofd tegen mijn schouder.
‘Heeft hij je genezen?’
‘Hij zei dat ik veel moest sporten. Niet denken, maar doen.’
‘Kom, tijd om te slapen, of je bent morgen geen mens, zegt mijn moeder altijd.’
‘Ja, the show must go on! Zou jij geen griezelverhaal vertellen?’
Ik knuffelde hem en dekte hem een tweede keer toe.
‘Wel, heel lang geleden, maar het kan ook gisteren geweest zijn, of was het morgen, of duizend jaren terug, of wie weet pas over vijfhonderd jaar, toen…’
Hij sliep.
Terwijl ik deze mail voor jullie typ, hoor ik hem nu en dan zachtjes kreunen in zijn slaap. Hij ligt op zijn rug, zijn handen naast zijn gezicht, de vuisten gebald. Zoals een baby.
Soms denk ik dat er in hem verschillende kinderen leven. De sluwe jongen, de ontdekkingsreiziger, het kind dat uit het ruimteschip is gevallen, de engel met de nepvleugeltjes. Toch leven ze niet los van elkaar. Ze houden elkaar vast, ze vertellen elkaar zelfs grappen.
Als ik hem zie slapen weet ik dat ze achter zijn ogen beraadslagen, dat ze elkaar moed inspreken of listen toefluisteren.
Er zijn volwassen kinderen en kinderlijke volwassenen. Ze begrijpen elkaar dadelijk.Ik zie jullie vrijdagavond.
Denk eraan dat je niets weet van zijn aards paradijs.
Om af te sluiten de beginwoorden van the show must go on. Muziek volgt.
I can fly -my friends. Hopelijk heeft de leraar Latijn daar begrip voor bij de overhoring van morgen.

Empty spaces-what are we living for
Abandoned places- I guess we know the score
On and on, does anybody know what we are looking for…
Another hero, another mindless crime
Behind the curtain, in the pantomime
Hold the line, does anybody want to take it anymore

The show must go on,
The show must go on.

Inside my heart is breaking
My make-up may be flaking
But my smile still stays on.

Bram (with an angel in his room)

36. Het aards paradijs, herziene versie

Uit het verhaal van Bram, probeerde ik mij een voorstelling van Elias’ aards paradijs te maken. Toen we die vrijdagavond binnenkwamen, was ik toch nog verrast. Het koude blauw in combinatie met de gouden en zilveren tinten, de ene hevige rode streep in het midden van het décor , de directe lijnen van de boomomtrekken, de schikking van de dieren en vooral de dansende schaduwen van de kaarsen, (ontleend aan de kerk, wisten we later, schadevergoeding intussen via offerblok betaald!) deden mij alles vergeten wat ik in de academie had geleerd.
Ver van de imitatie of het kinderlijk inkleuren had hij met primitieve middelen zijn tuin van Eden opgeroepen. Ook Michiel vond het prachtig.
Op Elias’ aanwijzen verkleedden we ons. Hijzelf zou de verteller zijn. Bram en ik kregen de rol van Adam en Eva toegewezen.
‘Je denkt misschien dat Adam en Eva naakt rondliepen in de tuin?’
‘Dat dachten we, ja. ‘
‘De ver gevorderde toestand van de maand oktober was wel een hindernis,’ wilde ik argumenteren.
‘Ze waren inderdaad naakt. Maar hun glazen huid was net zoals de bomen van doorzichtig zilver en goud. Vandaar deze mooie mantels in dezelfde kleuren.’
Michiel zou God en slang spelen. Hij droeg een lang dieprood gewaad dat uitstekend combineerde met de boom der kennis van goed en kwaad.
De verteller hulde zich in een zwart stuk stof dat hij als een tunica rond zijn lichaam drapeerde. Hij wilde ons zijn goed voorbereid verhaal vertellen.
Wij werden de dansers, zijn levensgrote poppen, die zijn verbeelding zichtbaar zouden maken.

Roerloze gestalten tussen de bomen van de tuin zijn wij. Hij draait zich naar ons.

‘Voor ik het verhaal van de schepping vertel, zijn er wel enkele vragen.
Zoals: waarom heeft God zijn alter’ ego, Lucifer, de vrije loop gelaten in plaats van er brandhout van te maken?
Wat moest hij met die twee glazen mensen zonder toekomst doen?
En waarom had hij zich boos gemaakt waar hij tenslotte zelf de oorzaak van al die ellende was?’

We kunnen hem geen antwoord geven.
In het kaarsenschemer zien we alleen het witbleke van zijn gezicht en zijn druk gesticulerende handen. Hij wijst naar ons en de tuin.

‘Het begon allemaal heel mooi. De tuin van Eden in het Oosten.’

Aandachtig bekijkt hij zijn schepping.

‘Uit de bodem van de tuin liet God allerlei prachtige bomen opschieten. Ze droegen heerlijke vruchten. Er ontsprong ook een rivier die de tuin bevruchtte.’

Michiel tikt de bomen aan en kom bij de vijver uit waarop de badeendjes drijven. Zijn rood gewaad verandert zijn motoriek. Door zijn slow motion bewegingen kan hij werkelijk zweven.

‘En nu komt de aap uit de mouw. Tussen al die kerselaars en mangostruiken, tussen de appelaars en kokospalmen, tussen de kastanjelaars en bananenplanten, zette God de boom der kennis van goed en kwaad.
Tegen de eerste mens, Adam, zegde hij: “Je mag de vruchten van alle bomen eten, maar van die van de boom der kennis van goed en kwaad moet je afblijven.”

Bij de felrode boom spreidt Michiel met een breed gebaar zijn armen. Heel direct wijst hij daarna naar de kruin van de rode boom. Vol ontzag kijkt Adam-Bram toe. Ik blijf op een nog niet geschapen afstand het spel volgen.

‘En ’t is daarbij niet goed dat je hier alleen rondloopt, Adam. Ik zal je allerlei hulp geven die bij je past.
Uit dezelfde glaspasta blies hij de dieren van het paradijs.
Geef ze maar namen, zei God. Dit hier is een…’

Bram-Adam benoemt de ezel, de schaapjes, de eenden en zelfs een os is geen probleem. Hij heeft duidelijk plezier in het naamgeven. Zo wil hij de schaapjes eerst “olifanten” noemen, maar bij het hoofdschudden van God verandert hij toch maar van idee en zullen ze voor altijd “schapen” heten. Vindt hij dat de eenden “leeuwen” zijn, de blik van God brengt hem al vlug tot de nu nog geldende naam. Dat de ezel eerst ‘Bram’ en de os ‘Michiel’ zou zijn, brengt zelfs de Schepper uit zijn ernstig evenwicht. Ook hier wordt de orde hersteld en zonder protest aanvaarden de dieren hun naam.

‘Is het jullie al opgevallen dat God Adam met ‘hij’ aanspreekt? In feite was de eerste glazen mens net zoveel hij als zij. Wilde hij een gezel dan moest hij zich in het meer spiegelen.
Morgen en gisteren waren er onbekend want er was nog geen tijd.
Dat Eva Adam’ s ribstuk zou zijn, was een verzinsel uit de mannentijd daarna.’

De nog niet geschapen Eva (hij en zij) applaudisseert zachtjes. God leidt mij naar het meer waar ik naast een eendje ga liggen. Hij zet het eendje op mij zodat ik weet dat ik nu onderwater ben.

‘Adam -het is maar een naam- de eerste glazen mens dus, keek in een maanlichte nacht in een meander van de grote rivier die de tuin bevloeide. Hij had maar zijn hand uit te steken om zijn gezel aan land te trekken die net zoveel hij en zij was als hij- of zijzelf.
Ze waren geen tweelingen maar elkanders spiegelbeeld. Wat voor de ene rechts was, noemde de andere links en omgekeerd.’

(Latere toevoeging van mezelf: zo ontstond de diepte, het samenvloeien van links en rechts in een tijdloos perspectief.)

Bram heeft me heel zacht aan land getrokken. We zitten tegenover elkaar en spelen elkanders spiegelbeeld.

‘Het leek wel of Gods jongensdromen waarheid werden.’

‘Jongens- en meisjesdromen,’ fluister ik vanuit mijn hij- en zijpositie. God en de verteller knikken goedkeurend. De Schepper bekijkt ons tevreden. Wij, het prototype van zijn schepping, de demo van zijn voortijdse plannen, de witdruk van zijn dromen avant la lettre, het watermerk van zijn Goddelijke geest.

‘De tuin van Eden heet nu de tuin van Heden. Van elk ogenblik dus.’

We zwemmen in het meer, hebben elkaar lief terwijl God goedkeurend en een beetje jaloers toekijkt.

‘Was God de big bang vergeten? Hij, met zijn geheugen van in de eeuwen der eeuwen amen, probeerde te doen alsof er niets gebeurd was.’

God loopt onschuldig fluitend rond.

‘Dus verzon God een truc. Truc met de slang.’

Michiel zwiert zijn goddelijke mantel uit en trekt nu een gifgroen kleed over zijn schouders. Hij neemt een klaarstaande megafoon en zet zich achter de boom der kennis van goed en kwaad. Wij, het glazen paar, gaan voor zijn rode stam zitten, duidelijk genietend van de tuin en elkaar.

De slang:
Hallo, hallo. Ik ben uw slang. Welkom onder deze prachtige boom vol heerlijke appelen en mango’s.

Glazen Hannah:
Wie ben jij?

De slang:
Niet flauw doen, je hebt me zelf een naam gegeven.

Glazen Hannah:
Ik niet. Dat was mijn spiegelbeeld.

Glazen Bram:
Juist. Omdat je met een ‘s’ spreekt en lang bent ben je dus een s-lang.

De slang:
Kom pluk een appel of een mango.

Glazen Hannah:
Deze boom geeft ons schaduw. Van hieruit kun je de rivier zien.

De slang:
Poëzie waarmee God jullie probeert te sussen.

Glazen Bram:
Waarom zou hij? We hebben alles.

De slang:
Ja, ja, ze leefden lang en gelukkig. Maar weten jullie wat goed en wat kwaad is?

Glazen Bram en Hannah:
Neen.

De slang:
God wel. En als jullie van deze appel eten, weten jullie het ook.

Glazen Hannah:
Wat ben je er ermee als je dat weet?

De slang:
Als je dat weet, ben je God. Alleen God kan voorlopig zeggen wat goed is en wat kwaad is omdat hij erboven staat.

Glazen Bram:
Wij zijn naar zijn beeld en gelijkenis gemaakt.

De slang:
Naar zijn spiegelbeeld ja. Maar als jullie van deze vruchten eten, zijn jullie aan God gelijk. Congruent. Identiek.

Glazen Bram:
Maar hij heeft het ons verboden.

De slang:
Waarom denken jullie? Omdat hij alleen de baas wil blijven. Jullie zijn z’n speeltjes. Op een dag is hij jullie beu. Dan worden jullie bijvoorbeeld in een berm of een vaargeul gerecycleerd. Alsjeblief, tast toe.

De glazen mensen bijten van harte in de hun aangereikte appel. Donderslagen verwekt door het schudden met een blikken plaat weergalmen.

De verteller:
En lap! Het was te laat. De val werkte zoals voorzien. Een ware zondeval. Er kwamen onherstelbare barsten in het glazen paar. Eentje van hen werd een ‘hij’, de andere een ‘zij’. Als ze elkaar liefhadden, waren ze even terug in het paradijs.
Hun nakomelingen liet hij door ruimteschepen ophalen zodat ze dromend buiten de tijd konden zijn, in afwachting van een nieuwe tuin.

De slang verliest zijn groene huid en wordt weer God. Hij trekt het glazen paar hun zilveren en gouden kleren uit. Rillend van de kou worden ze de tuin uit gejaagd. We komen bij de verteller staan om naar de afloop te luisteren.

De verteller:
Natuurlijk wist God op voorhand dat ze niet aan de slang konden weerstaan.
God weet alles. Om zichzelf en zijn arme gebarsten mensen te troosten, schiep hij de engelen. Ze hadden nog wel dezelfde vormen, waren noch hij of zij, maar ze bleven hem onvoorwaardelijk trouw, dacht hij.
Zijn alter’ ego Lucifer echter zorgde voor muiterij. Toen ze naar de diepten van de hel verdreven waren, wilde God de tuin herstellen. Niet om opnieuw te beginnen, maar om hun korte leven aangenamer te maken.
Hij schiep grote en geheimzinnige wouden waarin de dinosaurussen thuis waren. Alles was er diep en wild.
Bij kampvuren zouden de mensen er verhalen kunnen vertellen.

Maar Lucifer stuurde een meteoriet naar de aarde.
Duizenden jaren heerste er donkerte en koude. De dinosaurussen stierven uit.
Na hun lange droomtijd ontscheepten de kinderen en kleinkinderen van Adam en Eva terug op aarde.

Toen hun achterkleinkind Elias de verwoeste aarde zag, verborg hij zich in het ruimteschip. Dagen later werd hij gevonden, maar toen was de aarde al miljoenen jaren verder gedraaid.

Zo werd hij niet geboren, maar kieperden ze hem vanuit het ruimteschip in een rivier.
Nog altijd heeft hij heimwee naar de wilde en avontuurlijke tijden.
Hij kent de dinosaurussen bij hun naam.
Op een dag zal hij terugkeren. Terug in de tijd.

Hier vloeien alle verhalen samen.
We applaudisseren en groeten naar het denkbeeldige publiek in de duisternis.
Ik neem de verteller in mijn armen.
Hij gloeit.
Eerst denk ik dat hij verder speelt, tot ik zijn spieren werkelijk voel verslappen en hij langs mijn lichaam naar beneden glijdt..
‘Elias!’ roep ik.
Bram vangt hem mee op.
We leggen hem op het grote laken. Hij opent zijn ogen, glimlacht.
‘Ik voelde me plots heel moe. De bomen van het aards paradijs gingen de lucht in.’
‘We zullen je naar huis brengen.’
‘Zeg maar dat je de zus van Chrisje bent, Hannah, en dat ik me plotseling niet lekker voelde.’
‘Kom, we ruimen later wel op.’
‘Hou de bomen goed bij,’ zegt hij terwijl we hem recht helpen. ‘Laat maar los. Ik kan weer op mijn eigen benen staan.’
Voor we deur van de zolder dichttrekken, kijkt hij nog eens om.
‘Zo ruikt het ook in de tuin van Eden. Naar de lucht van uitgeblazen kaarsen.’
Michiel is al naar beneden om een taxi te bestellen.

‘Heb je ergens pijn?’ vraag ik.
‘In mijn rug. Waarschijnlijk mijn vleugels die gaan uitkomen.’

37. De achtste dag

In de taxi werd het idee van de toneelrepetities geboren.
‘Maar tante Fannie, ik heb je al zo vaak verteld over de verhaaltjes die we er samen maken en spelen! Dat zeg je dan,’ zei Bram.
‘Ze luistert pedagogisch. Dat wil zeggen dat ze doet alsof ze vol aandacht je uiteenzetting beluistert, maar de inhoud ervan is ze na vijf minuten al vergeten. Zo lang je maar geen ongelukkig gezicht trekt of opstandige taal gebruikt, is alles wat je vertelt best in orde.’
Via vrienden van zijn logeervriendje Chrisje (een jongetje met twee ton lego -blokken en een reptiel als huisdier) had Elias met onze ‘toneelgroep’ kennis gemaakt.
‘Voel je je al beter?’ vroeg ik.
‘Zo’n schepping is een verschrikkelijk werk, Michiel. Maar na mijn zevende dag is alles weer ok. .’
‘Hebben we in één klap ook een naam voor ons gezelschap. De zevende dag,’ zei Bram.
‘Dat is al een televisieprogramma.’
‘Dan noemen we ons “de achtste dag”. De extra dag. Nog ongeschapen want dat doen wij met onze spelletjes.’
Hannah’s voorstel werd unaniem goedgekeurd.

Tante Fannie bleek een schat van een mens. Niets paniek, geen lastige vragen. Ze ontving ons hartelijk. Dat er nog jonge mensen waren met zoveel verantwoordelijkheidszin, dat Elias van geluk mocht spreken (instemmend overdadig geknik van ons allen) en dat gelukkig zijn ouders overmorgen zouden thuiskomen, dat hij net aan een vitaminen – kuur was begonnen, dat de specialist zei dat ze zich niet ongerust moesten maken en dat ze nu voor ons zou zorgen want de wind zat verkeerd en we moesten ons maar eens goed verwarmen voor we weer naar huis gingen, een mens kan niet voorzichtig genoeg zijn.
Terwijl ze thee ging zetten en onze patiënt vanuit zijn zetel bij de open haard ons vragend aankeek, staken wij onze duim omhoog, stilzwijgend teken dat onze verwachtingen in alles overtroffen waren.
‘Als jullie straks weg zijn, zal ze me duizend vragen stellen over jullie!’
‘Pijnlijk!’ riep Bram. ‘Mijn verleden zal hier te grabbel worden gegooid. Het laatste restje goede naam mag ik nu wel vergeten.’
We noteerden zijn thuisadres, een villa langs de ring, en na een heerlijk kopje thee met cake, namen we afscheid.
‘Je hoort van ons. Zorg goed voor jezelf.’

We dankten de gastvrouw, omarmden de bleke Schepper en wandelden de stad in.
De eerste minuten zegden we niets.
Ieder van ons overliep in zichzelf de voorbije uren.
‘We moeten nog opruimen,’ zei Hannah als eerste.
Bram zou dat morgen wel voor zijn rekening nemen, maar we wilden blijkbaar terug naar het nest boven de stad om onze wonden te likken.
Niemand van ons durfde zijn angsten uitspreken. We voelden instinctief dat we op de rand van een nieuw tijdperk stonden, dat er naast de tijd voor het opklaren van onze verlangens naar de geliefde, er een periode aankwam waarin we heel kwetsbaar zouden zijn.

Hoe leeg was onze speelzolder zonder hem.
We staken enkele kaarsen aan en gingen bij de bomen van zijn tuin zitten.
Bram was de eerste die over zijn schrik durfde spreken:
‘Gek, maar hij is niet alleen onze vriend maar ook een beetje ons kind geworden. Zo ervaar ik het toch.’
‘Wij zijn wellicht de enigen die hij in zijn verhalenwereld heeft toegelaten.’
‘Misschien heeft hij voor iedereen een andere wereld klaar, Hannah Een spel van hem waarin hijzelf verborgen blijft.’
Dat dachten de anderen niet.
‘Hij doorziet ons dadelijk, dat wel. Als hij ons in zijn spel betrekt , worden we altijd met onszelf geconfronteerd, alsof hij ons al jaren kent.’
‘Maar daardoor blijft hijzelf buiten schot, Hannah.’
‘Soms denk ik dat hij zijn leven aan het onze probeert te toetsen. Kinderen kijken op naar hun oudere soortgenoten. Maar dan zijn er weer momenten dat hij duidelijk de oudste is, dat hij ons moed geeft om in de spiegel te kijken. Daar gebruikt hij zijn spelen voor.’
Hannah’s wijze samenvatting.
‘Maar in ons scheppingsverhaal hebben we zijn en onze levens samengebracht. Die mengeling zorgde juist voor vuurwerk,’ vulde Bram aan.
‘We moeten nog opruimen. De bomen opbergen. We mogen geen spoor nalaten. Hier is al honderd jaar niets meer gebeurd.’
We hingen de paradijselijke bomen aan de kapstokken in een hoge hangkast. Daarover een berg mantels en jurken uit de tijd der processies. De kerststaldieren keerden terug naar hun schuilplaatsen. Ieder van ons zou één badeendje adopteren tot de Schepper van de tuin weer in ons midden was.
‘Tijd om ons te gaan bedrinken,’ zei Bram. ‘Ik trakteer .’
‘En dan zeggen dat Eva voor de zondeval verantwoordelijk was.’
Ik nam de megafoon:
‘Hallo, hallo, dit is uw slang van dienst. Bij gebrek aan appelen en mango’s zal het deze keer met bier en wijn moeten lukken. Op dus naar het bijhuis van het paradijs, het Putje.’

38. Woorden

Elk woord kun je oppompen. Het krijgt dan een dikke buik zoals een aanstaande moeder. Is zijn tijd daar, komen er wel honderd kleine woordjes uit dat ene woord. Ze zijn nog bloot en ze huilen omdat ze nog niets betekenen.
Tot ze iemand vinden die hen verzint. Ze spurten om ter eerst naar een verhaaltje.
Het woordje ‘er’ van er was eens, wint meestal. Maar ook het woordje ‘toen’ -‘toen de winter voor de deur stond.’- heeft snelle voetjes.
Ik hou ook wel van trage woorden zoals ‘gelukkig’ waarmee verhaaltjes eindigen: ‘ze leefden nog lang en gelukkig’.
Woorden die een geheim verbergen of heel traag open bloeien vind ik het mooist.’Piramide’ of ‘verduizendvoudigen’ bijvoorbeeld.
Woorden met belletjes om hun enkels zoals ‘tierlantijntjes’ gebruik ik als ik droevig ben.

Nu ik vandaag naar buiten kijk, vind ik ‘morgenkrieken’ prachtig.
Het licht gekookt in rijstpapier, saffraan erbij, snuifje vanille, 24 krieken en enkele oranjesnippers. Het recept voor een vroege wintermorgen.

Warm in woorden bewaren.

Elias, engel zonder nepvleugels in hospitaalbed

39. Beelden bij een aria

1. Woonkamer bij Michiel thuis.
Hij heeft net de telefoon opgenomen. We zien hem schrikken, het hoofd schudden. Hij wil enkele vragen stellen maar wordt telkens door de binnenkomende informatie tegengehouden, schrijft terwijl de naam van Elias op een papiertje dat bij de telefoon ligt, daarna een nummer ‘687’. Hij smijt de hoorn op het toestel.

2. Hal thuis bij Michiel.
Vanuit een zeer laag standpunt in een groothoek van de halruimte zien we hem erg gehaast zijn jas en sjaal aantrekken. Terwijl hij naar zijn moeder roept , volgen we hem op de huid door het huis naar de garage waarvan hij dadelijk het luik openduwt.
Bij dat beeld begint de muziek uit de cantate 130 van J.S. Bach, de aria van de tenor ‘Lass, o Fürst der Cherubinen.’ (Laat, o Heer der Cherubijnen)
Op het stuwende ritme van de muziek worden al de volgende beelden gemonteerd.

3. Hoog standpunt zodat we de rustige straat met de ene gehaaste fietser in zijn totaal kunnen bekijken. Met een overvloeier komen we bij Michiel op de fiets die langs een kerk rijdt waar net de mis is geëindigd en de mensen buitenkomen, zodat daarmee het tijdstip wordt aangeduid. Het is een mistige, eerder koude morgen.
Allerlei inserts van de fietsende Michiel. Hij bijt op zijn lip, wil blijkbaar heel vlug zijn doel bereiken. De tenor begint de aria bij de inserts.

4. Gevel huis Hannah.
We zien Hannah nog net iets roepen naar iemand die nog in het huis is. Terwijl springt ze op haar fiets. Net zo gehaast als Michiel.

5.Voor Brams huis.
Bram zet zijn muts op, al op de fiets zittend. Kijkt even, wacht tot auto is gepasseerd, en zet dan af, komt vlug op snelheid. We zien hem erg snel vanuit dit standpunt de straat uitrijden.

6. Allerlei beelden van de drie fietsers.
Op het ritme van de aria krijgen we nu verschillende closes en inserts van de drie fietsers.
Het is duidelijk dat ze gehaast en ongerust zijn. Ze zijn soms onvoorzichtig, hebben geen tijd om voor een rood licht te blijven wachten, zien niets of niemand staan.

Vanuit hun standpunt zien we het hoofdgebouw van het hospitaal verschijnen.

7.Parkeerplaats hospitaal.
Snelle beelden van hun aankomst.
Eerst zien we Michiel aankomen. Als hij zijn fiets heeft weggezet, komt Hannah binnengereden. Ook zij zwiert fiets tegen de muur, maar nog een eindje van Bram vandaan.
Daarna ziet ze Michiel.
Ze lopen elkaar tegemoet terwijl Bram met zijn fiets de nog lege parking oprijdt.
Hij komt met zijn fiets bij Hannah en Michiel.
We zien ze met elkaar praten. Het is duidelijk dat Hannah de informatie heeft doorgegeven.
Fiets van Bram bij Hannah’s fiets.
Ze verdwijnen uit beeld via de ingang ‘spoedgevallen’.

8. Desk spoedgevallen
We zien ze snel het beeld inlopen. Iemand wil hen tegenhouden maar ze lopen hem of haar voorbij.

9. Verschillende shots van interieur hospitaal:
-Beelden liftingang. Snel op knoppen duwen. Lift bezet. Dus naar trappenhuis.
-Beelden trappenhuis: vanuit hoog standpunt zodat we de haast van de drie zien. Hannah loopt voorop. Ze draait zich soms om en roept iets naar de achterblijvers.
-Beelden van gang patiëntenkamers: de drie zoekend naar een nummer. Het nummer dat Michiel noteerde, komt in beeld. (687)
-Ze verdwijnen in de kamer terwijl de muziek van de aria eindigt.

Tekst van de aria:

Lass, o Fürst der Cherubinen,
Dieser Helden hohe Schar Immerdar
Deine Gläubigen bedienen;
Das sie auf Elias Wagen
Sie zu dir gen Himmel tragen.

Laat, o koning der Cherubijnen,
De hoge schare dezer helden eeuwig
Uw gelovigen bijstaan.
Mogen zij op Elias’ wagen
Hen naar U ten hemel dragen.

40. Goochelen, loochenen en begoochelingen

Een bleek jongetje, verbonden aan een baxter, zat rechtop in zijn bed, hoge hoed op zijn hoofd, witte sjaal rond zijn nek, goochelstokje in de rechterhand, linkerarm met vuist naar twee verpleegsters gestrekt.
‘Denk je dat je vijftig frank nog in mijn hand zit. Voilà.’
Hij opende zijn handpalm, niets meer te zien.
‘O, hier, achter je oor. Asjeblief.’
De twee verpleegsters klapten in hun handen. Wij keken toe met open mond.

Mijn ‘Innuendo’ – poster tot leven gewekt.
‘Of we wisten dat het hoegenaamd geen bezoekuur was? (neen) Hoe we waren binnengeraakt?(de deur was open) Dat we best voor de ronde van de dokters zouden verdwijnen, of…’
‘Mijn zus en twee broertjes. Ik goochel ze straks wel weg,’ redde hij ons.
‘Tien minuutjes, en als jullie betrapt worden, wij weten nergens van!’

We kusten hem voorzichtig.
‘Wie heeft er geklikt?’ wilde hij weten.
Hannah vertelde dat ze naar tante Fannie had gebeld om te horen hoe hij het stelde.
‘Haar antwoord moest zijn: “dat valt best mee. De dokter heeft rust voorgeschreven. Hij is enkele dagen met zijn ouders naar een rustige plek. Midden volgende week is hij weer hier. Hij laat jullie van harte groeten.” Ik had het voor haar opgeschreven.’
‘Tot aan ‘de dokter heeft rust voorgeschreven’ hield ze zich aan jouw tekst. Maar ik hoorde aan haar stem dat ze iets achterhield, dus heb ik haar gevraagd of er iets was gebeurd.’
‘Ze willen me hier gewoon een paar dagen binnenste buiten keren. Elias, het proefkonijn. Ik denk dat ik er geld voor ga vragen.’
‘Fannie zei dat er iets met je bloed niet in orde was.’
‘Ze dachten dat het blauw zou zijn, maar helaas ik heb gewoon heel rood bloed. Geen koningskind dus. Ik heb van iets te weinig of te veel in mijn bloed, denken ze. Woensdag mag ik weg. . Ik verveel me hier dood.’
Hij zette zijn hoge goochelhoed af en liet zich in de kussens vallen. Bleek en toch met een koortsige blos op zijn wangen.
‘Is de tuin van Eden afgebroken?’
We vertelden hem dat de bomen veilig waren.
‘Weet je, in gedachten loop ik wel tien keer per dag de trappen op naar onze zolder. Ik sluit dan mijn ogen, volg de loopbrug tot aan de deur, en dan ben ik er. Ik hoor de balken kraken, ik wacht tot jullie er zijn. Ik heb al zeker tien verhaaltjes bedacht die we samen kunnen spelen.’

Hij trok het schuifje van zijn nachtkastje open en toonde ons een schrift met blauwe kartonnen kaft.
‘Hierin staan ze. De woorden nog dicht bij elkaar. Soms maar één woord dat je nog moet oppompen. Tot het een dikke buik krijgt en er later honderd woordjes uit komen gelopen. Dat worden dan onze verhaaltjes.’
Er werd op de deur geklopt en een stem zei: ‘Dokters zijn op weg.’
‘Als je niet te moe bent, komen we straks terug.’
‘Bram, je moet me nog een verhaaltje vertellen.’
‘Rust nu maar. Wij zorgen voor de rest. Trouwens die goochelhoed stond je heel goed. ”Ik maak jullie heel kleintjes dan kunnen jullie in mijn hoed wonen en wordt hij onze nieuwe speelzolder tot ik genezen ben.’
We waren nog maar net de deur uit toen we de witte brigade de gang zagen inkomen.

‘Als jullie mij assisteren in de keuken, kunnen we samen eten en plannen maken om hem deze namiddag te verrassen.’
‘Met enkele telefoontjes zal deze programmawijziging geen problemen opleveren,’ zei Michiel.
Ook Hannah kon zich vrij maken.
Nu de mist was opgetrokken kleurde scherp koud zonlicht de stad.
We hoorden elkaar zwijgen.
‘Zo ziek zal hij niet zijn als hij goochelsessies houdt voor het verplegend personeel,’ probeerde ik Hannah en Michiel te troosten.
‘Hij speelt dat hij niet ziek is, gewoon omdat hij niet ziek wil zijn.’
‘Maar als je je echt rot voelt, kun je ook niet meer spelen, Hannah.’
‘Dat spel van hem is misschien zijn manier om zijn pijn te verdoven.’
‘Dan kunnen wij hem daarin helpen met een exclusief optreden van de achtste dag.’
Ik ging op de pedalen staan en maakte mij los uit het peloton.
‘Volgen, volgen, volgen maar!’ riep ik naar de achterblijvers.
Een minuut of twee later reden Hannah en Michiel mij voorbij.
‘Volgen, volgen, volgen maar!’ kreeg ik nu van hen te horen.
Met Queen in mijn hoofd zette ik de achtervolging in

‘I’ ll face it with a grin
I’m never giving in
On -with the show-
I’ ll top the bill, I’ ll overkill
I have to find the will to carry on
On with the –
On with the show-
The show must go on…

41. Eenmalig optreden voor ruimtereiziger

‘Dit wordt improvisatie van tafel tot bed,’ zei Bram toen we samen aan het middagmaal begonnen.
Moeder Bram wilde ons assisteren, maar we zegden dat het zowel voor haar als voor ons een complete verrassing moest blijven, en dat zij op deze zondag was voorbestemd om minstens koninklijk bediend te worden, en in het beste geval ook nog smakelijk met ons te tafelen.
De plannen voor ons ziekenhuisoptreden ontstonden dus werkelijk tussen de soep en de aardappelen. (al moet ik Michiel prijzen voor zijn uitstekend dessert: ijs met warme krieken, prestatie die er vooral in bestond de krieken niet te laten aanbranden.)
Bram wilde zijn mooi geïllustreerde uitgave van Robinson Crusoë schenken na het voorlezen van het eerste hoofdstuk, verkleed als iets of iemand die het midden zou houden tussen een rijke koopmanszoon en een geïmproviseerde uitgave van een Duinkerkse zeerover.
Michiel wilde een stukje op zijn cello spelen, een improvisatie voor een uit de lucht gevallen kind, en ikzelf had de keuze om ofwel zelf een verhaal te verzinnen ofwel een tekening te maken van een tuin van Eden.
Ik koos voor het verhaal gezien het tekort aan tijd maar piekerde mij suf over het onderwerp en verloop van mijn vertelling.
Om onze schuilplaats niet te verraden, zochten we kledij ter plekke, daarbij uiterst behulpzaam geassisteerd door Brams moeder die nog een mooie verzameling breedgerande hoeden scheen te bezitten.
Het was dan ook een vrij opzichtig trio dat door diezelfde moeder welwillend naar het hospitaal werd gebracht, met tussenstop voor het ophalen van Michiels cello.
Bram in wit hemd met brede mouwen, stoere riem over zijn schouder, in rode kousenbroek en crèmekleurige short, bekroond met paarse fluwelen hoed waarvan de randen ook als zonneklep konden dienst doen. Michiel verscheen totaal in ’t blauw op zijn schoenen na. Blauwe hoed waarvan de rand tot een vierkant was opgeslagen, blauw zijden hemd met donkerblauwe strik, blauw gillet en een blauwe lange corduroy -broek waaronder blauwe sokken. Ikzelf had mezelf in een witzwarte combinatie gezet. Witte (trouw)hoed, zwart avondkleed met witte roos, een witte stola en zwarte panty’s.

Omdat hij door kaarten, pakjes, pakken en knuffels omgeven was, wisten we dat zijn ouders net op bezoek waren geweest.
‘Hoogheid, uw gezelschap om U te dienen,’ kondigde Bram onze entrée aan.
‘O, neen!’
‘O, ja!’ riepen wij met zijn drieën.
Hij schudde zijn hoofd van verbazing en genoegen en ging rechtop in zijn bed zitten.

Michiel stemde zijn cello. Bram zette zich bij Elias op bed en ikzelf koos de enige zetel die de kamer rijk was.
‘Zeer edele in bed zittende maar in Uw gedachten op wolken drijvende hemelse boodschapper, wij kennen uw lust de onbekende werelden te ontdekken. Welaan, Uw dienaar heeft voor U een boek gevonden waarin een uwer voorgangers zijn ware avonturen beschrijft en waaruit ik U het eerste hoofdstuk met vertellende stemverheffingen zal voorlezen. Aldus…’
‘Goede dienaar, U ziet er prachtig uit. Leg evenveel pracht in uw stem en ik zal, ondanks mijn verplichte bedhouding, U gaarne beluisteren.’
‘Mijn eerste ervaringen op zee,’ begon Bram, ondersteund door diepe naar zout en pek ruikende tonen uit Michiels cello.
‘Ik ben geboren in het jaar 1632, in de Engelse stad York, als zoon van welgestelde ouders. Mijn vader was een rijke koopman uit Bremen. Hij verhuisde vandaar naar Hull en later naar York. Daar trouwde hij met mijn moeder, die behoorde tot één van de meest geziene families van de stad, de Robinsons.’

Ik weet dat ik niet objectief over Bram kan denken of schrijven. Maar telkens weer ontdekte ik nieuwe aspecten, andere kleuren in zijn wezen. Hoe hij Elias had opgevangen, hem geassisteerd bij de opbouw van de tuin van Eden. Hoe hij de eerste was geweest om Elias ook ons kind te durven noemen. Nu hij met veel verve en allerlei toegevoegde zinnen Daniel Defoe’s roman vertolkte, begreep ik dat hij het diepste van ons drieën in de geheimzinnige wereld van Elias was doorgedrongen. Niet door allerlei theorieën over hem te ontwikkelen, maar door mee te spelen zonder voorbedachte rade, deze kostbare gave die ik hem het allermeest benijdde.

‘De eerste september 1659 lag het schip klaar voor vertrek. Ik ging aan boord op de dag, precies acht jaar nadat ik van mijn ouders, uit Hull, was weggelopen.’
Hij klapte het boek dicht en gaf het aan Elias terwijl de cello nog een variatie op ‘Al die willen ter Ka’pre varen’ ten beste gaf.
‘Vanaf nu, jonge zeebonk, hoort dit boek in jouw bagage te zitten.’
‘Mag ik het echt bijhouden?’
‘Als het u zou verliezen, moeten wij u kielhaaien, maatje van mijn voeten en verdomme ook nog van mijn hart!’
‘Ze omarmden elkaar.
‘Een beetje voorzichtig, scheepsbeschuitje, of ik trek je ankerketting los!’ zei Bram, terwijl hij zich uit de baxterverbinding losmaakte.

Michiel wilde een kort verhaaltje vertellen met zijn cello, muziek voor een uit de lucht gevallen jongen.
In enkele streken schiep hij een lucht vol schapenwolkjes. Het was zomer. Nu hoorde je de koekoek, en het beekje dat uit het bos naar de rivier liep.
Er was natuurlijk het jongetje. Zijn thema draaide in sierlijke krullen zodat je hem in de wolken zag buitelen, of hem op de diepste tonen voelde’ zweven, hoog in de avondlucht.
Midden in zijn vlucht bleef hij steken, hij klapperde nog met zijn nepvleugeltjes, maar het mocht niet baten. Zijn naam was Icarus. Hij tolde naar de aarde, smakte op de grond en bleef voor dood liggen. Heel langzaam hoorde je hem recht kruipen, opnieuw zijn vleugels proberen, maar opstijgen kon hij niet.
‘Toen besloot de jonge verhalenverteller te worden,’ zei Michiel. ‘En jawel hoor, ze werden vleugels die niemand je nog kon afpakken.’
Nu steeg hij naar de hoogste luchten, boven de aarde, voorbij de maan tot aan de eerste sterren achter de zon. Een lang harmonieus slotakkoord. Michiel stond op, boog en kreeg ons aller applaus.
‘Spijtig dat ik mijn saxofoon niet bijheb om te kunnen antwoorden hoe mooi ik het vond.’
‘Sire, uw persoonlijke verhalenvertelster Hannah wil dit optreden afsluiten,’ kondigde Bram mij aan.
Wat kon ik nu nog toevoegen aan wat mijn voorgangers hadden gebracht. Al wat ik had voorbereid was gesmolten, waardeloos geworden.
Hulpeloos keek ik hem aan. Tot ik door zijn vragende ogen in de toegeknepen oogjes van mijn oma keek. Haar verhaal over de verhalenverteller. Dus zonder nadenken, liet ik haar door mijn stem aan het woord.

‘Iedere keer als het Joodse volk in gevaar verkeerde, ging de wijze Baal Sjem-Tov naar een bepaalde plek in het woud en ontstak daar een vuur en sprak een gebed uit. En ja, zijn volk bleef gespaard.
Een generatie later ging zijn leerling en opvolger rebbe Dov-Ber van Mezzeritsj, naar dezelfde plek in het woud omdat er weer een ramp dreigde voor de joodse bevolking.
‘Heer van het heelal,’ zei hij, ‘ik weet niet hoe ik vuur moet maken, maar ik heb de plek gevonden en ik ken het gebed. Misschien is dat voldoende? En het was voldoende en het volk bleef gespaard.
Weer een generatie later ging rebbe Mosje-Leib Sassov naar het woud met hetzelfde doel en hij zei:
‘Ik weet niet hoe ik vuur moet maken, ik ken het gebed niet, maar de juiste plek heb ik gevonden.’ En het volk werd gespaard.
Toen rebbe Israel van Rizjin aan de beurt was, zei hij:
‘Heer, ik kan geen vuur maken, ik ben het gebed vergeten, en ik weet zelfs niet waar de juiste plek is. Het enige wat ik kan, is hier gaan staan en het verhaal vertellen.’
Zoals dus nu gebeurd is.’
‘Wees maar zeker dat hij gered werd,’ antwoordde Elias.
‘Nu moet je rusten, verteller,’ zei ik, ‘zodat je weer vlug bij ons kunt zijn.’

42. Superman

Komaan, pak me dan! Je kunt me toch niet krijgen, je kunt met toch niet krijgen!

Ik ben Zorro, of Superman.

I kill you in the morning, I kill you in the night.

Komaan pak me dan!

Als je me pakt, vlieg ik ineens weg. Tot boven de stad. En ik neem je mee.
J e zult natuurlijk bang zijn.
Laat me niet los, laat me niet los, zul je zeggen.

Als het donker is kun je mee naar de nieuwe tuin van Eden.
Mijn tweeëntwintig duiven zullen je thuis brengen.

Elias, engel zonder nepvleugels, back in town.

43. Aanloop op de wintertijd

In een film hoor je op de klankband de dreiging naderen. Een of twee tonen blijven in de hoogte hangen, een diepe basklank duidt het doemmoment aan. Donderslagen. Een gil. Fait accompli.
Of net niet. De schurk blijkt de melkventer te zijn die een flesje bij de deur van de oude dame neerzet. Opgelucht gezucht. Gekuch, gegrinnik.
Met dat gevoel van ontspanning, zagen wij Elias de volgende week verschijnen.

Vermagerd, nog wat bleekjes weggetrokken maar voor de rest bruisend van energie.
‘Wat meer ijzer, koper en zink en het komt dik in orde. ‘
Het feit dat zijn ouders de hele maand thuisbleven, was een gelukkig toeval of een besluit veroorzaakt door zijn malaise. In de reeks ‘eind goed, al goed’, een geslaagde aflevering.

Grote evenementen werden naar de kerstvakantie verschoven, de zorg voor de eerste semesteriele examens overschaduwde onze voorbije theatrale gebeurtenissen.
De gemeenschappelijke vijand, Elias’ ziekte, was verdreven. Daardoor kreeg de wedijver onder elkaar nieuwe kansen, kon de strijd om de droompartner losbreken.
Toch wisten we dat er onomkeerbare dingen waren gebeurd, dat we op een hechte manier samen hoorden, versterkt door onze spelen en acties.
In zijn midden waren we nu bekenden geworden, de toffe typen van de toneelgroep, ook al hadden we zijn ouders nog niet gesproken. Zijn verhalen hadden voor de nodige publiciteit gezorgd. We werden gemakkelijker tot elkaar toegelaten.
Zo nodigde hij ons uit op de wintersluiting van de kerkzolder. De naderende winter zou het ons onmogelijk maken onze speelplaats te gebruiken tot het weer lente werd.

Een heldere novemberavond vonden we elkaar terug in het nest boven de stad.’Ik heb een heel mooi verhaal over een hondje dat helderziende was. Het heette Chris, een bastaardhondje uit Greenwich.’
‘Het kon waarschijnlijk nog vlot Engels spreken ook?’ vroeg Hannah.
‘Eén tik met zijn poot was “a”, twee tikken een “b”, enz.’
‘Met het woordje “volkswagen” was hij wel een tijdje aan ’t tikken,’ lachte Bram.
‘Op een dag voorspelde hij de naam van het winnende paard. Helemaal correct.’
‘Kon hij ook cijfers voorspellen? Dat zou handig zijn bij de volgende grote lottotrekking.’
‘Bij het voorspellen van zijn eigen dood, zat hij er slechts één dag naast, Michiel.’
‘Ook een idee om dat hondje naar zijn eigen dood te vragen.’
‘Wel, dat is het onderwerp van dit spel.
‘Beetje luguber, vind je niet?’
‘Het is maar een spel, Hannah. Als jij de dood wilt zijn, dan speelt Bram degene die door hem wordt gehaald. Opdracht is: probeer de dood of het slachtoffer te bepraten.’ Maar de tijd is tot twee minuten beperkt.

Hannah had een fel wit kleed gevonden waarop priesters hun kazuifel dragen.
‘De dood in ’t wit?’ vroeg Michiel.
‘In Japan staat wit voor de dood,’ wist Hannah.
‘Dan trek ik mijn gouden Adam – kleed aan.’
‘Michiel en ik kijken en geven punten.’
‘Punten waarop?’
‘In feite is het een boksmatch. Jullie proberen elkaar te verslaan. Kan het niet met knock – ‘out dan kun je met punten winnen,’ legde Elias ons uit.
‘Het gaat dus vooral om argumenten. Hoe overtuig je je tegenstander.’
‘De winnaar speelt tegen jou, Michiel.’
Hannah kreeg haar zin.
Het water uit het aards paradijs diende nu als mantel voor de jury. De spelers moesten warmte vinden in hun spel.

Elias richtte zich tot de donkerte achter hem.

‘Dames en heren, dit spel brengt de dood voor het voetlicht. (Ik stak drie kaarsen aan, de resten van de paradijsverlichting.) Ik hoor jullie al denken: dit is een ongelijke strijd. De dood wint altijd. Neen, beste mensen. Ook de dood is te bepraten of vatbaar voor listen. Zal in dit geval Bram de dood voor schut kunnen zetten, of moet hij wijken voor haar uitnodiging, u ziet het in dit spel: “op leven en dood”.’

Het publiek werd muisstil.
De jury zat klaar.
De dood wapperde met de brede mouwen van haar kerkgewaad terwijl gouden Bram nog een rondje schaduwboksen uitvoerde.

44. Op leven en dood, eerste versie

Hannah, de dood:
Aha, een jonge bloem.

Bram;
U zegt?

Hannah, de dood:
De dood houdt van jonge bloemen. Hoe oud ben je?

Bram:
Bijna zeventien.

Hannah, de dood:
Dat is een mooie leeftijd.

Bram:
Ik vind dertien ook mooi.

Hannah, de dood:
Zeventien is beter. Neem maar afscheid.

Bram:
Mag ik mijn dood kiezen?

Hannah, de dood:
Ik ben de enige dood die dienst heeft vandaag.

Bram:
Hoe doe je het? Ik bedoel: gebruik je een hartaanval, een ongeval, een ziekte?

Hannah, de dood:
Veel ouderwetser. Ik zorg ervoor dat je verliefd wordt.

Bram:
Op wie?

Hannah, de dood:
Op mij.

Bram:
Een verschrikkelijke dood is dat.

Hannah, de dood:
Verschrikking en liefde zijn wel eens meer neef en nicht.

Bram:
Mooi gezegd, maar wat betekent het?

Hannah, de dood:
Je probeert tijd te winnen.

Bram:
Dood, liefelijke dood.

Hannah, de dood:
Dat klinkt al beter. Zal ik je kussen?

Bram:
Wat zou er gebeuren als jij verliefd werd op mij?

Hannah, de dood:
(stilte)

Bram:
Wel? Bleke heer met de zeis?

Hannah, de dood:
De dood trekt aan maar wordt nooit aangetrokken.

Bram:
Kijk in mijn ogen, dood. Beter nog, kom eens in mijn armen.

(de dood doet het)

Hannah, de dood:
Na zovele eeuwen kilte is dit een merkwaardige ervaring.
Maar voel jij dan niets voor mij?

Bram:
Zou je bang kunnen zijn?

Hannah, de dood:
De dood heeft nooit schrik maar schrikt wel af!

Bram:
Zonder zeis en witte mantel, met de angst in je ogen je geliefde te verliezen, wil ik erover nadenken.

Hannah, de dood:
Dan is de dood de dood niet meer!

Bram:
Inderdaad. Kies.
Als je mijn liefde niet ziet zitten zal ik je koude stappen volgen. Enkel uit noodzaak.

Hannah, de dood:
Als ik jouw liefde volg, word ik zelf sterfelijk.

Bram:
Dat is de prijs. Wel?

DE DOOD AARZELT, TREKT WITTE KLEED UIT, KOM IN BRAMS ARMEN EN KUST HEM.

Natuurlijk had de jury niet veel tijd nodig om Bram tot overwinnaar uit te roepen.
‘Ik vind dat de dood zich gemakkelijk gewonnen heeft gegeven,’ zei Elias.
‘Ik had te kiezen tussen de kille eeuwigheid en de kortstondige warmte van zijn armen. Die warmte had ik nog nooit gevoeld.’
‘Weet je, misschien is de dood juist de dood omdat ze jaloers is op al die verliefde mensen.
Ze durft niet verliefd worden en daarom doodt ze.’
‘Dat is een mooie stelling, Michiel. Mijn vraag: was hier de dood aan het woord of Hannah?’ vroeg Elias.
‘Wie ik ook speel, tenslotte blijf ik Hannah.’
‘Nu moet ik het dus opnemen tegen Michiel?’
‘Jij mag nu de dood zijn, Bram. Denk eraan, ik ben erg aan het leven gehecht. Ik trek mijn goddelijk rode mantel weer aan. En jij?’
‘Ik ben een klassieke dood. Helemaal in het zwart.’

De spelers kleedden zich om.
De jury hulde zich in stilzwijgen en in het grote laken.

45. Op leven en dood, tweede versie

Michiel
Een mooie avond, nietwaar?

Bram, de dood:
Geniet ervan het zal uw laatste zijn.

Michiel:
U maakt een grapje.

Bram, de dood:
Zie ik er zo grappig uit?

Michiel:
Eerlijk gezegd, van de dood had ik meer stijl verwacht.

Bram, de dood:
Stijl is in dit geval uw probleem.

Michiel
Ik heb altijd wel van enig niveau gehouden, dat is waar.

Bram, de dood:
Mooi zo, een stijlvolle dood maakt het mij makkelijk. De grote meerderheid begint te roepen of te gillen, anderen bekeren zich of eten zich nog één keer te pletter.

Michiel:
Wat moet ik mij bij een stijlvolle dood voorstellen?

Bram, de dood:
U legt zich letterlijk en figuurlijk neer bij het onvermijdelijke.

Michiel:
Ik sta te kijken van zoveel ernst en plichtsbesef.

Bram, de dood:
Ik ben een ernstige dood. Sommige collega’s gooien er met hun zeis naar. Ze strooien virussen uit of moeten het van hongersnood hebben. Ik benader mijn cliënten met respect.

Michiel:
U geeft zich wel veel moeite voor zoiets lachwekkends als de dood.

Bram, de dood:
Stank voor dank, het hoort nu eenmaal bij mijn vak.

Michiel:
Ik zou er feestelijk voor bedanken. U blijft altijd met de brokken zitten.

Bram, de dood:
Weinig mensen hebben mij zo goed als u begrepen.

Michiel:
Laat de mensen er toch zelf om vragen, dat spaart u een hoop moeite.

Bram, de dood:
Ze zullen zich haasten.

Michiel:
U gaat gewoon in staking.

Bram, de dood:
De mensen onsterfelijk maken?

Michiel:
Als u het zo wil noemen. De plaats is echter beperkt, dus duurt het niet lang of ze zullen elkaar uitmoorden of gekweld door kwalen U om verlossing vragen. In plaats van zelf op stap te gaan kunt U op afspraak werken.

Bram, de dood:
Nog niet zo mis bekeken.

Michiel:
Ik zou best uw secretaris kunnen worden zodat U ook eens van verdiende rust kunt genieten.

Bram, de dood:
En wat moet dat kosten, vindingrijke vriend?

Michiel:
We worden vrienden voor het eeuwig leven.

Bram, de dood:

Kom in mijn knokige armen. Haal uw muziekdoos boven, smeer uw strijkstok, laat drank aanrukken, vanaf dit moment zijn wij een stel.

ZE VALLEN ELKAARS ARMEN.

De jury was het dadelijk eens met mijn overwinning.
‘Ook hier bood de dood weinig weerwerk,’ vond Elias.
‘Ik kreeg een mooi aanbod. Werken op afspraak en een secretaris. Je zou voor minder.’
‘Maar die secretaris wordt een soort handlanger. Hij zal dus zijn medemensen doden in ruil voor zijn eigen leven?’
‘Hij zal ze niet doden. Ze zullen om hun dood smeken. Hij zal ze helpen, Hannah.’
‘Maar hij heeft dus geen last van ouderdom?’
‘Dat ik daar niet aan gedacht heb,’ zei Bram. ‘Ik had hem het werk laten doen tot hij zelf om verlossing zou komen smeken.’
‘En wie zegt dat ik het werk was blijven doen? Het kon net zo goed een list zijn. Doel was: de dood te slim af te zijn. Dat voor eeuwig doet er verder niets toe.’
‘Als jij je belofte brak, was ik ook niet aan de mijne gehouden, Michiel?’
‘Maar dan zijn we wellicht toch al een honderd jaar verder.’
‘Honderd jaar met jou? Haal dat contract maar boven.’
‘Michiel heeft nog niet voor dood gespeeld,’ zei Elias.. ‘Wat denken jullie van de combinatie Michiel die Hannah komt halen?’

Hij, de jongste van het viertal, de engel met de nep – vleugels, stond inderdaad midden de triangel. Lang voor wij het van elkaar beseften, doorzag hij onze wanhopige pogingen elkaar te bereiken.

Ik wilde een gevleugelde dood zijn. De grootste witte vleugels zocht ik uit. Hannah besloot als Hannah gekleed te blijven.

46. Op leven en dood, derde versieMichiel, de dood:
Nog zo laat op pad, juffrouw?

Hannah:
Gelukkig dat ik niet Maria heet want als dit Gabriël zou zijn mag ik het over een paar maanden thuis gaan uitleggen.

Michiel, de dood:
Helaas, ik kom U geen nieuw leven maar de dood aankondigen.

Hannah:
Mag ik kiezen wie de gelukkige is? Mijn leraar Latijn die…

Michiel, de dood:
De keuze is gemaakt. U bent het voorwerp van mijn keuze.

Hannah:
U vleit mij, waarde engel des doods.

Michiel, de dood:
Ik doe mijn best, juffrouw.

Hannah:
U ziet er prachtig uit. Ik had me de dood heel anders voorgesteld.

Michiel, de dood:
Dat gedoe met een zeis en zwarte kapmantel is al een tijdje uit de mode.

Hannah:
Het had wel sfeer.

Michiel, de dood:
Nu kus ik mijn uitverkorenen, daardoor krijgen ze ook vleugels en vliegen hun zielen achter mij aan.

Hannah:
Ik kan U aanklagen wegens ongewenste intimiteiten, heer.

Michiel, de dood:
Een kushandje van mijn kant is ook geldig mocht U bezwaren hebben tegen inniger contact.

Hannah:
Kust u ook wel eens uit liefde?

Michiel, de dood:
Altijd, al moet ik toegeven dat ik mij in Uw geval heel aardse dingen bij dat woord kan voorstellen.

Hannah:
Als het nu eens niet alleen bij voorstellen bleef?

Michiel, de dood:
Voor dit soort omkoperij ben ik ongevoelig geworden.

Hannah:
Ik bedoel niet alleen het potje vrijen, maar veel meer.

Michiel, de dood:
U wilt mij voor het altaar in Uw gezelschap, juffrouw?

Hannah:
In mijn dagelijks leven zie ik U wel zitten.

Michiel, de dood:
Ik zou mijn vleugels verliezen.

Hannah:
Er zijn met ons tweeën wel andere manieren te bedenken om van de grond te komen.

Michiel, de dood:
Juffrouw!

Hannah:
Het klinkt wat ordinair, ik geef het toe. Maar met Uw verstand van pluimen kunnen we samen een matrassenfabriekje beginnen. Bedden waarop de mensen elkaar in hemelse sferen kunnen brengen.

Michiel, de dood:
(moet zijn lachen bedwingen) U weet van wanten, juffrouw.

Hannah:
Dat zult U aan de lijve ondervinden mocht U op mijn voorstel ingaan.

Michiel, de dood:
Ik ben natuurlijk aan mijn vleugels gehecht.

(Hannah komt tegen hem staan, begint vleugels los te maken.)

Hannah:
Ik kan die hechtingen losmaken. U zult ze niet eens missen want ik zal U pas vleugels geven! Vleugels die U niet eens hoeft mee te zeulen. Wel?

MICHIELS VLEUGELS VALLEN OP DE GROND. INNIGE OMSTRENGELING ALS GEVOLG.

De jury kon de eerste minuten geen woord uitbrengen wegens een gemeenschappelijke lachbui. Ik kon me ook eindelijk laten gaan. We stonden nog altijd heel dicht bij elkaar. Lachend.
‘Een matrassenfabriekje, hoe kom je erbij?’
‘Geen idee. Hemelse invallen die je alleen op deze plaats kunt krijgen, vermoed ik.’
‘De jury kent eensgezind de prijs aan Hannah toe,’ zei Elias.
‘Met zo’n voorstel had de dood werkelijk geen kans!’
Hannah en ik gingen mee onder het grote laken zitten.
‘De enige die we nu nog niet gehoord hebben, is Elias. Wat zou jij doen om de dood te ontlopen?’ vroeg Hannah hem.
‘Ik zou hem vertellen over mijn tuinen. Je weet wel, de tweede tuin van Eden waar de dinosaurussen in diepe wouden rondlopen, waar bij kampvuren mensen elkaar verhalen vertellen. Ik zou blijven vertellen tot hij heimwee kreeg naar die tuin.
Hou hier maar op met je werk, dood, zou ik zeggen. Overal bereiden de engelen zich voor op het einde der tijden.
We zouden samen in de tijd terugkeren naar de tweede tuin. Daar zou hij in duizend verschillende verhaaltjes mogen optreden zodat de mensen niet meer bang van hem waren.’

In de vlammetjes van de kaarsresten, zaten we bij elkaar.
We wisten dat door deze spelen de driehoek zichtbaar was geworden.
We keken naar elkaar.
Het besef van de onmogelijke vervulling begon tot ons door te dringen.

‘Zullen we elkaar vleugels geven, vleugels die we niet hoeven mee te zeulen?’
De jonge profeet kreeg drie kussen als antwoord.
We legden onze armen over elkanders schouder zodat de driehoek even de zachtheid van een cirkel kreeg.

47. Tien documenten uit de wintermaanden

Stel je voor dat je over vijfhonderd of duizend jaar deze fragmentjes zou terugvinden. Digitale beelden, (zo ouderwets als nu de wiegedrukken, maar wie weet net zo kostbaar.) muziekfragmenten, dagboek – uitreksels, enkele pagina’s van een fotoboek, kortom getuigenissen die je zelf moet plaatsen.
Elk boek, iedere film, hoe gedetailleerd ook, is zo’n fragment.
Deze documenten zijn accenten, schetsen, bewegende prentjes omdat de totaliteit niet meer reconstrueerbaar is zonder ze in hoge mate te vervalsen.
We hebben dus puzzelstukjes samen gelegd met daarin heel intense belevenissen, herinneringen, gesprekken, met de beperking dat ze maar vlammetjes zijn, zoals de kaarsen die onze spelletjes op de kerkzolder belichtten.
Uit die schemerzone kwamen ze naar boven drijven, bleven ze op ons netvlies branden.Een andere reden is de onzegbaarheid. Michiel heeft zijn muziek, Bram het spel, ikzelf het beeld. Hier moeten we het woord loslaten bij gebrek aan beter.
Vaak zijn we blijven schrappen tot er maar enkele lijnen overbleven. We vertellen over onszelf in de derde persoon.

1. Emma en Hannah poseren samen in pasfoto – automaat .
Drie fotootjes. Nummer één: Emma kijkt ernstig, Hannah probeert haar lach in te houden.
Nummer twee: Twee Frankensteingezichten. Nummer drie: Hoofden dicht bij elkaar, overdadig met de ogen knipperend zodat Hannah’s ogen gesloten zijn in fel kontrast met Emma’s opengesperde ogen.
Na deze sessie gaan ze naar het Putje. Een lang gesprek waarin Hannah over haar liefde voor Bram vertelt, maar het net zo goed over Michiel en Elias heeft. Over de schuilplaats zwijgt ze.
Uit haar verhaal denkt ze dat Michiel veel voor Hannah voelt. Bram wellicht ook, maar op een heel andere manier. Zij vertelt over haar vriend Jan. Al jaren in dezelfde klas en pas nu ontdekt ze dat hij de grote liefde is.
Ze besluiten samen non te worden. In een jongemannenklooster.

2. Bierkaartje met op de achterkant een driehoek getekend. Bovenaan de letter H. Rechts de M. en links de B. Middenin staat een E.
‘Vermoed Michiel iets van jouw verliefdheid?’ wil Karen weten.
‘Nada. Te verblind door Hannah,’ zegt Bram.
‘Is dat wederzijds? Dat zie je toch dadelijk!’
‘Het duurde toch ook wel een maand of vijf eer jij het door had, Rikkie!’
‘Dat dacht je maar. Maar je kent mij: keep it cool.’
‘Cool, jij?’ Bram schudt zijn hoofd. Ik zal maar zwijgen.’
‘En als we nu eens een pijl trekken van B. naar M., en van M. naar H., en van H. naar B.?’ vraagt Karen.
”Uit wanhoop wachten ze dan met zijn allen tot Elias zestien, zeventien is en worden ze op hem verliefd.’
‘Elias zal altijd alleen blijven. Hij is een regisseur.’
‘En jij, Hannah?’
‘Ik ook, ik ben de filmcriticus!’

3. Kopie van notenblad: praeludium uit suite nr 1 voor cello van J.S. Bach.
Ter beluistering, en nu en dan in erg vertraagd tempo mag hij zelf ook al eens proberen. Er staat wel moderato bij, pianissimo als begin, met al dadelijk een crescendo, en vandaar golvend naar mezzo forte om terug naar pianissimo ter keren, en klaar voor de volgende golf, de sprongen tussen de toppen en de diepte.
Het is met schoonheid vooruit hollen tot de hoge uitloopnoot (re) (er net naast gegrepen!) waarop de speler heel zachtjes aan zijn tweede ronde begint. Wacht op mij! Net voor het einde met een goed voorbereide sprong, de hoogste noot identiek maar met steeds andere intervallen is hij er, en zweven ze in het eindakkoord (sol-si-sol), -orgelpunt dubbele forte-, naar de vlakte der gelukzaligheden.
In een film is dit een overdaad aan slow motions, een strand, inserts van gezichten, rennende blote voeten, net niet bij elkaar kunnen komen tot zij struikelt, hij over haar heen valt, samen van de duinen rollen, en uithijgen in elkanders armen waarop de grote vrijscène volgt. Michiel zucht bij zoveel clichés. Maar wat zou het heerlijk zijn er met Hannah de hoofdrol in te spelen.
Maar zoals het notenblad om geduld en tijd vraagt, zal zijn tocht naar haar in het beste geval een weg van lange adem zijn.
Ook in dit praeludium hoor je de spiegelingen, waarmee zowel het beeld als de verbeelding hem parten speelt.
Na de stilte van het slotakkoord is er een kans dat je van een fata morgana moet genezen.

4. Met zijn vieren zijn ze hier in het klokkenmuseum.
‘Als je je sneller dan het licht zou kunnen verplaatsen, kon je dan terug in de tijd?’ vraagt Elias. ‘Theoretisch is dat mogelijk. Je kunt zelfs jezelf tegenkomen in anti – materie,’ zegt Michiel. ‘Maar geef jezelf dan geen handdruk want een hevige lichtflits zou het enige zijn wat er van jou en je andere ik overblijft.’
Ze staan bij een grote staande klok waarop de stand van de maan boven de wijzerplaat is aangeduid.
‘Een klok tikt niet, zegt altijd: “nu”, en “nu” en “nu” en “nu”. Als ze nog maar “nu” gezegd heeft, is die “nu” al verleden. In feite hebben we zelf de tijd uitgevonden.’
‘Ja, de tijd is dat korte moment tussen herinnering en verlangen,’ zegt Hannah.
‘En dat moment gebruiken we om ons iets te herinneren of om te verlangen,’ vult Bram aan.
‘Hoe snel moet je vliegen om vijfenzestig miljoen jaar terug te keren in de tijd?’wil Elias weten.
‘Ja, als je naar de binnenste horizon van een zwart gat valt, dan zou je in één flits de hele geschiedenis en de toekomst van de kosmos aan jou zien voorbijtrekken,’ antwoordt Michiel .’Maar waar kom je dan terecht?’
‘In een ander heelal.’
‘Zou je onderweg kunnen uitstappen als je aan de tijd van dinosaurussen komt?’

5.De eerste sneeuw: een foto vanuit Hannah’s slaapkamerraam genomen.
In een sneeuwlandschap klinken de geluiden anders. Ze zijn scherper. Helderder.
Ook het weerkaatsende licht zorgt voor een aparte atmosfeer. Al zijn de bewegingen gestold, verstild, de overbelichting tot in de kamers toe, veegt de banale details weg. Bij de dooi van de volgende dag wordt de rommel in de tuinen weer zichtbaar, het drassig geluid van auto’s vervangt de helderheid van spelende kinderstemmen.
Ze vraagt zich af of haar verlangen naar Bram niet in diezelfde overbelichting baadt? Of ze niet beter de dooi zou inzetten, hem recht op de man af vragen of er voor deze liefde kansen zijn. En of hun wederzijdse banale details de lente halen of struikelblokken voor het mooie wintersprookje zullen zijn.
Op deze foto valt het strijklicht over de witte tuinen. Of je ook de afdrukken van vogelpootjes of poezenvoeten zou zien?
Hoe ze in het witte licht op haar bed ging liggen en zijn naam zei. In het clair-ob’scur van het raam zou hij zich naar haar omdraaien. De naakte lente die de sneeuwkoningin kon ontdooien.

6. Kladpapiertje met Franse woordjes, door Elias bij Bram achtergelaten na zijn logeernacht.
Bovenaan staat “chercher, zoeken”. Daarachter “le futur”, de toekomst. Toevallig, twee woordjes bij elkaar waarna een opsomming van dieren op de boerderij volgt.

‘Je was veel aanweziger toen die jongen -hoe heet hij ook weer- hier was,’ zei zijn moeder.”Bedoel je mijn “vaderlijke” blik?’ had hij gegrapt.
‘Ja, je zorgde voor hem als voor een eigen kind.’
De stilte daarna omdat ze beiden beseften dat er in zijn leven niet veel vaderlijke toestanden mogelijk zouden zijn.
‘Ik zou net als jij veel te bezorgd zijn mocht ik een kind hebben.’
Of hij nog klachten of bezwaren had?
‘Mijn minieme wrevels zouden nooit tegen de jouwe kunnen opwegen, ma.’
Ze beloonde zijn diplomatie met een kus.
‘Ik zal lang genoeg kind blijven, kun je en mijn moeder en mijn oma zijn.’
Toen hij weer op zijn kamer was, legde hij het papiertje onder een dik woordenboek. Zoals je bladeren droogt.

7. Kaartje van Kevin, vijftien: berglandschap met sneeuwtoppen.
Hield hij zich vroeger afzijdig als er iemand gepest werd, nu gaat hij erop af. Of Kevin hen iets misdaan had?
‘Zie je dan niet dat hij jannet is!’
Petra, Manu en natuurlijk Adriaan.
‘Al eens jezelf in de spiegel bekeken?’
‘Hij komt op voor zijn soortgenootjes! Michiel, ook een echte naam voor een jannet. Kevin en Michiel, nu komt het uit.’
Tot zijn eigen grootste verbazing krijgt Adriaan een dreun onder zijn kinnebak van hem. ‘Tok’, zegt zijn kaaksbeen. Zijn plompe kop draait naar links.
‘Godver..!’
Hij wil uithalen, maar Michiels voet is net iets vlugger en ploft tussen zijn benen. Hij plooit dubbel. Manu zet automatisch twee stappen achteruit en Petra gaat gillen.
‘Weet de ene zak tenminste waar de andere hangt!’
Kevin staart hem met open mond aan.
‘Kom, Kevin.’
Applaus van de omstanders.
‘ ’t Wordt tijd dat hij zelf eens op zijn donder krijgt.’
Als hij in de klas op zijn bank zit, trilt zijn lijf. Van schrik en de zenuwen.
De volgende dag krijgt hij een kaartje van Kevin. Berglandschap met besneeuwde toppen.
‘Dit kaartje om je te bedanken, Michiel. Het stond altijd voor mij op mijn bureel. Als ik het moeilijk had, dan keek ik naar de bergen waar ik vroeger met papa ging klimmen. Nu is het voor jou. Ik zal niet meer op mijn kop laten zitten! Kevin.’
Zonder de drie van de kerkzolder had hij dit nooit gedurfd. Hij houdt zich niet meer op de vlakte. Daar herinneren hem de bergen op Kevins kaartje aan.

8. Treinbiljet naar zone Brussel : uitstap met de vier naar het natuurhistorisch museum.
Een verrassing van Hannah. Bezoek aan de dinosaurussen. Bij aankomst neemt Elias ons mee naar de elf iguanodons wiens skeletten rechtop staan. Een twintigtal andere exemplaren liggen zoals ze gevonden zijn in de mijn van Bernissart.. Hij heeft het museum al eens met zijn ouders bezocht. Lang geleden.
Voor de nagebouwde modellen, bewegende maquettes op ware grootte, heeft hij weinig aandacht. Hij vindt ze eerder kinderachtig.
‘Ze zijn met opzet afschrikwekkend voorgesteld. Alsof je mensen in een museum zou zetten die elkaar vermoorden om aan wezens van een andere planeet iets over mensen te vertellen.’
‘Een eigenschap die mensen niet vreemd is,’ zegt Hannah. ‘ Ze denkt aan de velden vol kruisjes in de westhoek.
‘In de tweede tuin heb je geen gevechtskledij van doen, daar vertrouwen ze nog op hun eigen vel.’

9. Bij Elias thuis, een bezoek nadien

.John:
Dit is zijn kamer. Daar hangt de wereldkaart. De doodskoppen op die kaart zijn de wereldrampen: Hiroshima, Tjernobil, Ethiopië, de zure regens, het gat in de ozonlaag boven Antartica.

Irene:
Wij zegden, jongen, je moet je je dat allemaal niet zo aantrekken. Wat kun je eraan veranderen, dat zegden wij.

John:
Ze overladen de kinderen te veel met miserie. Disney, die begreep tenminste wat kinderen nodig hebben.

Irene:
Hij was nog heel klein toen hij hier met dekens en kussens een soort walvis heeft gebouwd.

John:
Als we hem niet konden vinden, zat hij in zijn walvis.

Irene:
…omdat hij bang was, zei hij. Om de stemmen niet te horen.

John:
Toen werden we wel een beetje ongerust en zijn we met hem naar de psychiater geweest.

Irene:
Dat kind dat moet aan sport doen, zei de dokter. Hij komt te weinig buiten.

John:
Ik vond dat dus ook. Kinderen van tegenwoordig hebben geen karakter meer.

Irene:
Ik heb hem toen naar de jeugdbeweging gestuurd, maar daar voelde hij zich niet thuis.

John:
Ze lachten hem uit met zijn verhalen en zijn stemmen, dat lag voor de hand.

Irene:
Niet dat hij wereldvreemd was. Neen, hijzelf nam altijd eerst contact met de mensen. Maar hij doorzag de mensen vlug.

John:
Gewoon sporten, voetballen bijvoorbeeld, dat was niets voor hem, zei hij. Toen hij klein was, zat hij boven in een boom en keek hij naar zijn leeftijdsgenootjes die spelletjes deden.

Irene
Hij is altijd zo geweest. Hij is oud geboren, zei mijn moeder altijd.

John:
Ik had natuurlijk wel op een zoon gehoopt met wie ik kon gaan vissen of kamperen.

Irene:
…kamperen deed hij toch graag, hé John?

John:
Ja, als hij ’s avonds maar bij ’t vuur kon zitten lezen. Boeken over Griekse helden of indianenverhalen om maar eens iets te noemen.

Irene:
John is een heel ander type.

John:
Ik ben een doener. Ik wil actie. Dat is pas leven, vind ik.

Irene:
Zwemmen deed hij graag. Hij was verzot op water.

John:
Als je dat zwemmen kunt noemen! Hij liet zich dan drijven en lag naar de wolken te kijken, of hij speelde het verhaal van de watergrootvader.

Irene:
Mijn vader. Toen die nog leefde, vertelde hij hem altijd hetzelfde verhaal. Het verhaal van de watergrootvader.

John:
Je zou van minder nachtmerries krijgen. Dan dacht hij dat ik een dinosaurus was die door de muren van het huis zijn kamer binnenstormde. Jongen toch, zei ik. Die dieren zijn al miljoenen jaren uitgestorven.

Irene:
Och, hij had een levendige verbeelding.

John:
Vroeger bestonden er duidelijk riten. Men verliet het kinderleven, en via een inwijding werd je van de moeder los gescheurd en kwam je in de mannenwereld terecht. Dat was vaak een pijnlijke zaak, maar door die pijn konden de kinderen niet meer teugvallen in hun kindertijd. Je hoorde bij de jagers, de krijgers.

Irene:
In plaats van een jager kon hij een verteller worden.

John:
Miljoenen jaren waren wij jagers. Diegenen die niet meekonden die zijn verhaaltjes gaan vertellen. Maar ik moet niemand iets verwijten. Ik heb er waarschijnlijk zelf te weinig tijd voor vrij gemaakt. Tenslotte moest het huis nog afbetaald worden, en er waren de opdrachten voor de universiteit. Ik moet nog een aantal telefoontjes doen. Als jullie mij willen excuseren.

(hij gaat de kamer uit)

Irene:
Het is zijn manier om zijn verdriet te verwerken. Waar zouden mannen ook geleerd hebben met gevoelens om te gaan?
Kijk, hier staat zijn verzameling cassettes. Op al die banden nam hij muziek voor blazers op, trompetten, saxofoons; trombones, tuba’s… Muziek voor het einde der tijden, noemde hij ze. Waar haalt zo’n kind zoiets?
Gaan jullie maar, ik zal het licht wel uitdoen.

10. Schets in houtskool: Elias in diverse houdingen.
‘Teken je ook wel eens mensen?’ vroeg hij haar toen ze vanuit de woonkamer de doorzichtigheid van de winterse tuin in beeld wilde brengen.
Hij was zo maar komen binnen gelopen. Of ze niet mee naar de bibliotheek ging? Of ze wist wat een Tylosaurus was? Neen, geen “stylosaurus”, maar een dinosaurusachtige van twaalf meter lang die alleen vlees at. Half in de zetel liggend, begon hij zijn verhaal over de verschillende soorten ontdekte reuzehagedissen Bovenaan het blad zie je dus nog de eerste omtrekken van de boomkruinen, maar onderaan ligt er een jongetje op de zetel terwijl zijn linkerarm een grote boog beschrijft (de sprong van de wegvluchtende prooi?) Daarnaast een zittende jongen, ellebogen op zijn knieën en onderaan iemand die naar de verte (de tuin in dit geval) kijkt, zijn ene hand in de heup, dat typische gebaar van hem.
Toen hij de schetsen zag, was hij verbaasd.
‘Tiens, je hebt er mijn gedachten ook bij getekend. ‘

48. Hannah’s droom

Voorzichtig, zei de nachtzuster. Het slaapt erg onrustig. Ze duwde de glazen deur open, keek even binnen voor ze me erin liet, en wenkte dan alsof ik een oude bekende was.
Daar, wees ze met haar wijsvinger naar de plaats boven het raam. Daar hangt het.
Werkelijk. Boven het venster, bijna tegen de zoldering hing het jongetje. Het had zijn blauwe ziekenhuispyjama nog aan. Zijn peervormig hoofdje hing ietsje naar rechts, als wilde het los van zijn lijfje, terwijl de armpjes ontspannen bungelden.
We houden de kamer zo koel mogelijk, zei de nachtzuster, maar het mag niet baten. Elke nacht hangt ongeveer op dezelfde plaats te slapen.
Klaagt het nooit over drukkende hoofdpijn, vroeg ik. Glijdt het soms niet in een diep coma?De inwendige druk in de hersenpan is heel normaal, antwoordde ze, met een tikkeltje verwijt in haar fluisterende stem.
‘Ja, zo zo…’
‘De gasconcentratie in zijn hoofd schijnt geen enkele bijwerking te hebben op zijn gestel, noch is er een enig teken dat zijn functies verstoord zouden zijn. Het heeft een gashoofd, en als het dat kan koel houden, gebeurt er niets. Alleen ’s nachts, het zweven, zoals een ballon.

De kamer lag vol matrassen, kussens en dekens. Ik begreep dadelijk waarom.
Rond vijf uur in de morgen begint het zachtjes te dalen, zei de nachtzuster. Heel zachtjes en het is meestal half zes vooraleer het op de grond is. Eén keer lag het op zijn bed, maar dat was louter toeval. Meestal slaapt het gewoon verder op een matrasje of een dekentje.

Droom het wel eens, vroeg ik haar.
Neen. Tenminste, het herinnert zich geen dromen. ’s Morgens wordt het als een gewoon kind wakker, en dan uit het geen enkele klacht tenzij over de toestand van zijn morgeneitje dat te zacht of te hard gekookt is.
Hoogst, hoogst merkwaardig, zei ik.
‘Kom, want als we het nu plotseling zouden wakker maken, stort het misschien in één keer naar beneden.’
Ik aarzelde.
‘Zuster, zei ik. Als we het nu langzaam konden koelen, heel geleidelijk zodat er geen plotse temperatuurverschillen kunnen ontstaan? Misschien zijn het wolken waterdamp in zijn hoofdje?’
Dat klinkt eerder idioot en hoogst onwetenschappelijk, zei de nachtzuster. Maar het is mogelijk. We proberen trouwens alles.

De volgende nacht brachten we het jongetje naar de koelkamer. Achter het glas keken we nauwkeurig toe terwijl de temperatuur zachtjes daalde.
Het zweeft niet meer, zei de nachtzuster, die vrij van dienst was maar toch aanwezig wilde zijn.Het jongetje, in zijn blauwe ziekenhuispyjama, lag heel rustig in een lichte sluimerslaap.
IJsbloemen verhinderde ons het verder te observeren.
Ik bekeek de temperatuurschaal.
Nu sneeuwt het in zijn hoofd, zei ik.
De nachtzuster knikte. Ze stond heel dicht bij mij.
Vervolgens zal het ineenschrompelen, zei ze, als een -ze zocht naar het juiste woord-…
Als een embryo, vulde ik haar aan.
Juist, juist, antwoordde ze dankbaar.
Daarna verhogen we de temperatuur zodat het ijs in de kamer water wordt en als een vlies rond zijn ineengehurkt lijfje komt.
De verpakking dus, zei ik.
Ze sloot de ogen.

De bloemen op het glas werden lange strepen waterdruppels zoals in een kamer waar op een vochtige dag veel mensen hebben samen gezeten.
Wie aandachtig luisterde, hoorde het water stromen.
Eerst leek het een ver gezoem, dan een trage rivier en tenslotte een klaterende beek, heel dichtbij.

Papa nam beneden de telefoon op. Ik hoorde hem verschillende keren ‘Ja, ja, ja..’ antwoorden. Toen kwam hij naar boven, klopte zachtjes op mijn deur.
Ik wist wat hij zou zeggen.
‘Elias?’
Hij knikte.
‘Zijn moeder belde vanuit het hospitaal. Hij is enkele uren geleden opgenomen. Het is heel ernstig. Hij vraagt naar jou.’

49. Woordje voor woordje

De dagen voor kerstmis, je weet wel, een kind is ons geboren, hoe leit dit kindeken, susa nina, stille nacht, nacht waarop de dieren gaan spreken, het kerstwonder, de ster boven de stal, klokjes, lichtjes, kaarsen, nodig een eenzame uit, laat uw hart spreken…
Zwijg.
Hier zou stilte moeten staan.

S t i l t e

Plaasteren lammetjes en schapen, keer terug naar jullie kartonnen dozen.
Steek de cd’s met kerstmuziek in hun plastic hoesje.
Doof de straatverlichting.
Blaas de kaarsjes uit.
Sla de bijbelboeken dicht.Wolken, bedek de open sterrenhemel.
Versnipper de maretak.
Tien miljoen geslachte kalkoenen, kruip weer in jullie verenkleed.
Draag de dennenbomen naar hun witte velden terug.
Zes Plejaden zusjes, verberg jullie achter de Grote Beer.

Want Elias gaat weg.

(Wij kunnen niets meer doen. Wij staan machteloos. Alles wat in onze macht ligt om de pijn te verzachten zullen wij inzetten. Eén, twee weken, langer zeker niet. Dag en nacht kunt u op ons rekenen. Wij hebben zelf ook kinderen. )

50. De capsule

Zachter sprak hij, maar duidelijk en heel bewust.
‘Ik schakel langzaam over op afstandsbediening,’ zei hij terwijl hij naar de slangetjes en draadjes wees.
Wij wisten niet wat we moesten antwoorden.
Waar hij bereikbaar was, streelden we hem.
‘Ik denk dat ik terugreis,’ zei hij. ‘Terug naar de tweede tuin.’
Wij knikten.
‘Wij zullen voor jou de capsule bouwen,’ zei Bram.
‘Vergeet de raketten niet. Ik wil de meteoor in stukken schieten voor hij op aarde komt.’
‘Eén druk op de knop zal volstaan.’
We bleven bij hem zitten, tot hij in slaap gleed.

Hannah tekende naar gegevens van Bram en Michiel de capsule. Ouders en vrienden werkten mee om ze uit te voeren.
We mochten een lege kamer, met zicht op de grote tuin inrichten.
Ontelbare kleine kerstlampjes verwerkten we in een donkere gekromde hemel van zwart gespoten piepschuim en karton. Boven het bed monteerden we een tweede koepel met doorzichtige strak gespannen plastic , het dak van de capsule.
Door het grote raam kon je naar buiten kijken. Voor de avond en de nacht ontwierpen we een onrechtstreekse verlichting die door kleine gaatjes van de rolgordijnen een dieptebeeld van een volgend heelal creëerde.
Aan zijn linkerkant een reeks gemakkelijk bereikbare oplichtende drukknoppen waarmee hij zijn capsule zou besturen, en raketten kon afvuren. Een traag draaiende lamp projecteerde nevels en gaswolken op de muren.
Je kon met één schakelaar de capsule zichtbaar maken, of ze weer tot ziekenkamer omvormen. Alle nodige apparatuur voor aardse hulp bleef uiterst makkelijk in te stellen en te bedienen. Plaats voor monitoren, zuurstoftoediening, en andere medische machinerie werd als onderdeel van de capsule gereserveerd.

We hadden niet veel tijd. In minder dan enkele uren was zijn capsule gereed.
Hij hield zijn handen voor zijn ogen toen we zijn bed binnenreden. Eens de werkelijke- en de droomapparaten met zijn lichaam en de capsule verbonden waren, doofden we de lichten.Duizenden sterrenpuntjes gloeiden plotseling boven zijn hoofd. Traag trokken nevels en vreemde planeten voorbij. In de capsule hing een zachtblauwe schijn.
‘Laat me nu maar even alleen. Tijd voor koersbepaling.’ Terwijl tikte hij met zijn wijsvinger tegen zijn voorhoofd. ‘Prachtig werk, crew. ‘
Nog voor we buiten waren, sliep hij. Of was hij de enige die wakker was terwijl wij in een nare droom verder moesten leven?

51. Ze hielden vol trouwe de wachte
(naar een bekend kerstlied)

1.
‘Ik heb dorst,’ zei je.
‘Ik heb dorst,’ zei je, al kon je nauwelijks drinken.
Voorzichtig tilden wij je op, het glas aan je lippen.
Je proefde nauwelijks iets van het water, maar toen we je teruglegden zei je kreunend: ‘Goed water.’
Het goede water waaruit je gekomen was, dertien jaar geleden.
Het water waarin je watergrootvader leefde.
Het water van de rivier die de tuin van Eden bevloeide.
Het water van het meer waarin de mens zich een gezel spiegelde.
Het water waarboven Gods geest hing,
Het goede water dat je lichaam voedde (hoe gulzig kon je drinken.)
Het goede water dat net zo goed de kankercellen liet woekeren tot ze de zenuwbanen zouden bereiken en daar alles stillegden wat dertien jaar had bewogen.
Stop, zegden de armen.
Stop met zwaaien (tot straks, Hannah, tot straks!) stop met balanceren, (tussen hemel en hemel, de eerste keer dat wij je zagen) stop met handenklappen, (de jury kent Hannah de prijs toe) stop met omarmen. (blijf in mijn armen wonen, donkere verteller.)
Stop, zegden de ogen.
Stop met zoeken (waar zijn jullie?), engelen herkennen, (zie je die twee kinderen daar?) kleuren zien. (zilveren, gouden en blauwe bomen).
Stop zegden de benen.
Stop met lopen, (om ter eerst op de speelzolder?) hollen, springen, slenteren, klimmen. (de verteller in het aards paradijs)
Stop, zegden de lippen.
Stop met vertellen (je moet je gewoon herinneren, Bram!), stop met proeven, heel lang drinken, kussen. Stop.
Stop met ruiken, (de lucht van uitgeblazen kaarsen) stop met luisteren. (muziek voor het einde der tijden)
Stop.

‘Ik heb dorst,’ zei je, al kon je nauwelijks drinken.
Voor het goede water dat langs je mondhoeken terug op de lakens loopt, is het bijna te laat.
Spreken is moeilijk.
Eerder lijkt het versterkt hijgen, lucht in bepaalde klanken drukken.
Luisteren nog. Minieme tekens geven aan dat je alles begrijpt. Een kleine beweging van je pink, het nauwelijks bewegen van je lippen.
Telkens wij antwoord verwachten, weten we het te vangen.
Bijna helemaal verlamd zoek je naar een andere taal. Woordeloos. Ontdaan van elk gebaar.Toch spreken we nog met elkaar.
De stilte suist in onze oren. De ziekenhuisgeluiden echoën ver van ons.
We drijven af.
Nauwelijks samen, verlaten wij elkaar.
We dialogeren in trillingen, zoals het water dat door de wind vingerlicht wordt aangeraakt en grillige rimpels trekt.
We bereiden ons voor om, eens we weg zijn van elkaar, in een onzegbare taal met elkaar in contact te blijven.
Eindelijk leren we spreken.
Je luistert naar Robinson Crusoë, Als we ophouden met voorlezen, voelen we of je nog vraagt, of je rusten wil.
Je vernietigt ons zelfmedelijden met je moed, je inspanningen tot het uiterste.

Ik heb dorst, zei je, al kon je nauwelijks drinken.
Hannah heeft haar vinger in het glas gedoopt en tussen je lippen gestoken, je tong, en je gehemelte ingestreken met water.
Goed water, zei je, onhoorbaar bijna.

`2.
Sterren,
Sommige zijn nog met boterhammenpapier ingepakt.
De reizigers nemen ze mee om er de donkerste nachten mee te verlichten.
Reis je van het ene naar het andere heelal, wees dan niet bang als je door pikdonkere streken komt.
In het oudste heelal hebben engelen derde klas de sterren met hun katapulten uit de hemel geschoten.
Glimlach maar, het is echt waar.
Gewoon uit verveling omdat ze nog maar de derde stem mochten zingen, de backing – vocals bij de engelenkoren die naar de herders zijn gestuurd om er het ‘gloria in excelsis deo’ uit te voeren.
Die derde stem, of backing – vocals bestaat alleen uit ‘a-a-a’ na gloria en ‘o-o-o’ na deo, en dat tot die halfdronken herders begrepen hebben dat er een kind is geboren, en de engelen geen troep wulpse herderinnen zijn die bij hen in het veld komen liggen.
Uit pure balorigheid hebben de engelen derde klas in de donkerste plekken van het heelal, waar Gabriël of Michaël (aartsengelen) maar zeldzaam voorbijkomen, laat staan de Schitterende-in-hoogst-eigen-Persoon, de weinige sterren die er waren uit het zwerk geschoten.
Kom je daar voorbij, haal dan je lunchpakket boven en wikkel de meegenomen reservesterren uit het boterhammenpapier. Werp ze met een stevig draaiende beweging naar buiten, en enkele seconden later plakken ze met hun boterkant tegen het heelal terwijl ze eerst zacht, en daarna -als je ze vanuit een sterke pols hebt geworpen- in alle hevigheid schitteren.
Het is mogelijk dat er achter een nevel of gaswolk een bende derdeklassertjes hun katapult bovenhaalt om de nieuweling de volle laag te geven. Aarzel dan niet en duw op je remraketten. Klim op je ruimteschip en roep ze met strenge stem bij jou. Als je je mooie witte vleugels aanhebt, denken ze vast dat je een aartsengel bent.
‘Wat moet dat betekenen?’ vraag je dan streng.
Schud maar niet met je hoofd, je kunt best heel streng klinken, zeker als het maar fake is!
Zie je ze daar rond jouw capsule fladderen, de katapult achter hun ruggetjes, met tomaatrode koppen?
Jij staat op blote voeten -vergeet dat niet, aartsengelen haten schoeisel- met je grote engelenvleugels om op je ruimteschip, en je vraagt nog eens wat ze aan ’t doen waren.Ze zullen zeker allerlei uitvluchten verzinnen, let op!
Dat ze maar aan ’t oefenen waren voor de jaarlijkse kleiduif-competitie, een hemels festival waarin geoefende engelen op zwarte kleiduiven mikken, zinnebeeld van de anti-geest.
Dat ze de katapulten gevonden hebben op een eilandje in de melkweg, waarschijnlijk door een bende ruimtepiraten daar verborgen om ze later weer op te halen en er voorbijtrekkende schepen mee te bedreigen.
Dat ze probeerden sterren voor de hemelse kerstboom (driehonderd meter hoog) te verzamelen en ze in hun ijver wel eens te hard van stapel liepen.
Je zet je handen in je heupen, en je zegt:
‘Ik geloof er niets van! Jullie zijn gewoon vervelend omdat je slechts de backing vocals bij het Gloria in excelsis Deo mag doen en niet de gitaarsolo’s of de prachtige drumpartij (na het excelsis!)of het rockende Deo-Deo-de-Deo! ‘
Ze fladderen verlegen rond jouw capsule, loeren nu en dan eens stiekem naar binnen want dat de aartsengelen in zo’n blitse ruimtebolide reisden was hen totaal onbekend.
‘We snappen eigenlijk niet goed wat die gloria in excelsis deo betekent, waarde A.E. (beetje vertrouwelijke aanspreektitel voor aartsengel.) We zingen het al duizend zeshonderd kerstmissen en dan betekenen zelfs de mooiste woorden niets meer.’
‘Kom maar eens mee,’ zeg jij dan. Er is trouwens plaats zat in je capsule, zeker als je weet dat zuivere, of bijna zuivere geesten zich in alle bochten kunnen wringen.
‘Waaaaw!!’ roepen ze, als je ze meeneemt. ‘Keitof, mag de radio op?’
En je duwt je Queen – cd in de speler. Je weet wel, ik heb ze voor jou gekopieerd, dezelfde waarop “the show must go on” staat. Maar nu draai je keihard: “Ride the wild wind!” terwijl je capsule door de oneindigheid scheurt!

‘Get your head down baby -we’ re gonna ride tonightYour angel eyes are shining brightI wanna take your hand -lead you from this placeGonna leave it all behind.Ride the wild wind!’

En in gedurfde pirouetten scheer je rakelings langs de naden waar drie heelallen aan elkaar zijn vastgestikt zodat ze een oneindig vergezicht te zien krijgen waar tijd en ruimte in steeds wisselende verhoudingen zichtbaar worden. Is het morgen dan komt eergisteren eraan, zag ik je verleden jaar als ouderling dan loop ik overmorgen met jou als jongetje van zeven aan mijn hand vliegers op te laten langs het melkwegstrand terwijl je grootouders nog moeten geboren worden.
Dat laat je ze dan zien zodat ze voor eeuwig het begrip ‘in excelsis (in den hoge) tot in de diepte van hun engelenogen hebben meegemaakt.
Geef ze dan vuurpijlen van alle kleuren: helderrood, sprankelend blauw, Orion-wazig-wit, eilandgroen, zonnebloemengeel, en laat ze die pijlen met hun katapulten in de ruimte schieten ter ere van de Schitterende, de Doorzichtige, degene met de naam van alle kinderen-op-reis. Van alfa tot omega.
Stuur ze dan terug naar hun thuisbasis terwijl je de nieuwe sterren laat meetrillen met Ride the wild wind.

‘Let me take your hand. Let me be your guideRide the wild wind!’

3.
Met grote radiotelescopen beluisteren we de sterren en planeten. Geruis, geknetter, ver gesis. Op zoek naar een boodschap.
Als je niet te snel reist, kom je als Alexander of Mercator in onze geschiedenisboeken terecht. Met ietsje meer gas, vinden we je terug in het dal der koningen. Piramiden proberen je kortstondig verblijf te bevriezen. Nog sneller, en je bent een jongetje uit de grote Afrikaanse vlakten.
Natuurlijk wil je nog verder.
Net na de eerste tuin van Eden land je in de uitgebrande tuin. De engel met het vlammende zwaard stak de boel in de fik.
Er is een overvloed aan houtskool zo te zien.
Onder een apebroodboom zit God.
Als je je capsule wilt verlaten, waarschuwt hij je voor de glassplinters.
‘Heeft u tijd voor mij?’ vraag je eerbiedig.
God kijkt niet op. Voor hem ligt een palmblad dat hij tot papier heeft gerecycleerd. Daarop tekent hij een plan voor de tweede tuin.
‘Of U tijd voor mij heeft?’
God legt zijn staafje houtskool neer, opent zijn armen zodat je beseft dat aankomst en vertrek door zijn oneindige zachtheid worden uitgewist . Bij Hem is er plaats, want God is leegte zodat Hij van alles en iedereen die tot Hem komt, vervuld kan zijn.
‘Heb je nog tijd nodig? Ik dacht dat je genoeg tijd hebt gehad.’
Pas op, neem dat niet te letterlijk. God houdt van humor. Hij vindt zichzelf niet zo geweldig. Hij heeft er alles aan gedaan om een barmhartige en zachte God te zijn, en kijk maar eens aan wat zijn schepsels van Hem hebben gemaakt.
De koning. De heerser. De krijgsheer. De Wreker. Superman. Gott sei mit uns. Dieu le veut.
Gewoon nog maar het feit dat vrijwel niemand (zelfs ik niet) Hem ooit als vrouw heeft voorgesteld zegt al genoeg van zijn creaties.
Geef toe, als dat het resultaat is van een Goddelijke carrière, dan is een beetje zelfspot wel op zijn plaats.
‘Omdat het mijn tijd was, vraag ik nu een beetje van uw tijd.’

.Kijk, dat is nu een van Gods geheimen. Hij heeft zijn tijd en de schepsels kregen hun tijd. Ze mochten met die tijd doen wat ze wilden. Al wist hij dat ze hun tijd zouden verprutsen, dat ze altijd tijd te kort hadden, dat ze er geld mee zouden verdienen (time is money!) er theorieën mee zouden uitvinden over het verband tussen tijd en ruimte, het kon allemaal, want God houdt van vrijheid. Dat is een hoge vorm van liefde.
‘Ik heb alle tijd voor jou,’ zegt God. Zullen we samen de nieuwe tuin bekijken?’
Je zit op zijn schommelschoot (God is het enige schepsel met een schommelschoot) en je voelt je helemaal thuis.
Hij laat je de prachtige wouden zien, grote waterpartijen, warmwaterbronnen, met sneeuw bedekte bergen en liefelijke dalen. Voor alle schepsels, groot en klein, zal er plaats zijn. Voor de vlinders en de dinosaurussen, voor de fruitvliegjes en de koningsarenden.
Wie op Gods schoot zit, is letterlijk en figuurlijk Gods pupil. De lieveling en het mooiste deel van het oog.
Iemands pupil zijn, is een groot voorrecht . Je bent iemand zo lief dat je langs zijn ogen mag kijken.
Het is een prachtig panorama waarin je tegelijkertijd heel ver en diep kunt waarnemen.
‘Waarom die tuin ontwerpen, als je weet dat de mensen hem zullen verwoesten? De meteoriet kan ik nog tegenhouden, maar zelfs dan vrees ik dat ze de dinosaurussen zullen onderwerpen, dat ze hen als wapen zullen inzetten, hun vlees zullen verhandelen.. De diepe wouden zullen ze kappen. Bij de kampvuren hoor je hen roddelen op zoek naar zondebokken.’
‘Ik respecteer de vrijheid van mijn schepsels. Ik ben tenslotte geen dictator van het goede. ‘
‘Maar waarom dan die nieuwe tuin?’
‘Het is een beetje een cliché, maar ik geloof dat hij er ooit zal komen. Ze hebben groene vingers, maar hun ziel is nog te wit van de schrik. Schrik omdat ze denken dat ze maar tijdelijk zijn terwijl ze in feite in de tijd leven, in de eeuwen der eeuwen.’
‘Maar ik kan misschien de tijd verdrijven, de tijd doden?’
‘Wie verhalen vertelt, verdrijft de tijd, dat is juist. Je maakt de droomtijd weer wakker. Nu weten de mensen met hun tijd geen raad. Maar als de vertellers terugkomen, kun je de dwingende tijd verdrijven. Vertellers echter leven ook in de tijd. Ze delen het lot van de tijdelijken. Zou je toch niet beter hier blijven? God heeft immers de tijd aan zichzelf.’
‘Als ik de meteoriet kan uitschakelen, wat gebeurt er dan?’
‘Dan is het al het voorbije slechts een droom geweest en ben ik bereid aan een tweede droomtijd te beginnen.’
‘Maar ik heb Hannah, Michiel en Bram gekend. Worden ze dan een droom? ‘
‘Je zou ook terug naar hun tijd kunnen. Je boordraketten vervangen door vuurpijlen die de nieuwjaarsnachten verlichten, een lichtende troost voor de tijd die steeds maar verder gaat. Ze zullen jou niet dadelijk herkennen, maar je verhalen mengen zich met hun verhalen, en als je lang genoeg blijft vertellen, wordt de tuin zichtbaar. De tuin van de toekomst. Maar je mag ook hier blijven, als engel met echte vleugels in mijn tijdloze licht.’

Wat je ook zult doen, wij zullen over jou vertellen. Telkens weer zal je leven oplichten als een staartster boven de donkere hemel.
We zullen blijven spelen.
Of je voor het zalige licht kiest, of je in de tweede tuin zult leven of terugkeert voor een nieuw leven als aardse verteller, wij verlaten je niet.
Misschien word je een van onze kinderen. We zullen je herkennen.
Intussen probeer ik met mijn piano en cello je portret te tekenen.

52. Drie nagelaten teksten.

1.
Ik ben onzichtbaar.
Hoezo, dat kan niet?
Wie weggaat, wordt onzichtbaar.
Ik zal alleen nog zichtbaar zijn in je hoofd.
Als je je ogen sluit, kun je met mij komen spelen.

2.
Laat de deur een beetje openstaan,
dan hoor ik wanneer je komt.
Je hebt heel zachte voeten en je lacht al voor je binnenkomt.
Eerst komt je bolhoed binnen, en dan jij.
Je danst zonder muziek.
Je kust zonder lippen.
Zonder adem, adem je.
Zonder me op te tillen neem je mij mee.

3.
Ik loop met mama in de tuin.
Zozo, zegt ze, eindelijk ben je thuis.
We gaan kersen plukken en paaseieren rapen.
Ellke dag komt sinterklaas.
Elke nacht zal het kerstnacht zijn.
Ik loop met mama in de tuin.

Zozo, zegt ze, eindelijk ben je thuis.

Elias, engel op doorreis

53. Woorden bij de verandering van aanwezigheid

1.

Ontdaan van alle apparatuur, in de ontspanning van nooit meer pijn te moeten voelen, lig je daar.
Je ogen gesloten.
Je mond een beetje open.
Alles is gezegd, hoor ik je in deze stilte denken.
Of beginnen we eindelijk te spreken?
We leven in twee tijdperken. Is de muur ertussen te hoog of te dik? Of vind ik het poortje waardoor we bij elkaar in en uit kunnen lopen?
Tot op dit bed heb je mij geleerd het onafwendbare onder ogen te durven zien.
Onder betonnen schuldgevoelens verpletterd, heb je mij uit de donkere kast geduwd. Mijn eindeloos verlies viel in scherven. Het bevroren broertje in mijn hart mocht als een kind van vlees en bloed zijn weg gaan.
Toen Stefaan daar lag, ben ik weggevlucht. Nu, terwijl ik bij jou op bed zit, neem ik jullie beiden in mijn armen.
Net zoals vroeger geef je geen antwoord op mijn vragen.
Waarom ook?
Jouw korte leventje was het antwoord.
Met de onschuld waarmee je ons samenbracht, zag je engelen die het einde der tijden voorbereidden. Verweer was echter mogelijk.
In verhalen en spelen hield je ons een spiegel voor, nam je ons mee naar het begin de tijden en bracht je ons tot aan een open dialoog met de dood.
Dit alles zonder voorbedachte rade.
Vanuit de intensiteit waarmee je leefde.
Met een scherp oog voor onze goed gecamoufleerde ikjes.

Ik weet bijna zeker dat ik je terug zal vinden.
Tussen de zilveren, gouden en blauwe bomen zie ik jullie spelen, jij en Steffie.
De koekoek roept in de verte.
In de meander van de rivier drijven jullie.
‘Om ter eerst bij Hannah!’ roep je met je hese stem.
‘Om ter eerst!’ Het hoge geluid van Steffie.

De man naast mij zal jullie in mijn buik voelen bewegen.

2.

Zoals je daar ligt, maak je woordeloos mijn achterstand duidelijk.
Waar jij al bent, moet ik nog komen..
Zie je, zelfs hier kan ik jaloers zijn op jou.

Ben ik de eerste van de klas, een vrij goed leerling aan de muziekacademie, een graag geziene organisator in het schoolmilieu, tegenover de dagelijkse emoties ben ik een achterblijvertje, betweterij als schild tegenover zoveel sociale onkunde.
Predik ik de gematigdheid in doen en denken, ik ga me te buiten aan dagdromerij, sloof me uit om gezien te worden, terwijl ik de moeilijkste stukken repeteer om met deze acrobatiek de aandacht van mijn emotionele leegheid af te leiden.
Zelfs nu betrap ik mij er op dat ik meer met mezelf dan met jou bezig ben.
Toch was jij de eerste die mijn artistieke verkleedpartijen doorzag.
Jouw leven en jouw spelen duldden geen compromis.
Je was een listig kereltje.
Je liet je niet omkopen.
De manier waarop je met Hannah en Bram omging, schudde mij wakker.
Ik ben een bang kind. Altijd geweest.
Bang om te zijn wie ik soms maar was.
Jouw leven verdreef die angst, maakte speelplaatsen vrij, waarin mijn slimmigheidjes door jou als pretentie werden ontmaskerd.
Jouw spel herschiep hemel en aarde, nodigde steeds tot meespelen uit.
Op jouw ziekenkamer probeerde ik de eerste keer niet uit eigenwaan te musiceren. Ik leerde mijn beperkte wereld verlaten. Mijn technisch kunnen zou vanaf dat moment de muziek en niet meer mijn glorie dienen.

Toen ik je mijn laatste verhaal vertelde, zag ik je soms knikken.
Je glimlachjes overstegen elk applaus.

Van op de piano kijken Bach en Mozart mij aan. Achter hun plaasteren hoofden begin jij te bewegen, mijn ‘speel-kameraad’.
Ga maar te keer in mij als ik mezelf weer oppomp tot artistieke kikker van dienst.
En vergeef me dat ik zo woedend ben om jouw verlies.
Had ik het lot lief omdat het ons allen samenbracht, nu vervloek ik het omdat het jou zo ver heeft weggevoerd.

In elke noot probeer ik je terug te vinden.

3.

Ik kijk je aan.
Zo dadelijk proest hij het uit, denk ik. Gefopt, roept hij dan.
‘Ik kan ook ernstig zijn, Brammie. De dood is een ernstige zaak.’
Je zou het spottend zeggen.
We hebben hem niet kunnen bepraten, makkertje.
Hij had er geen oor naar om je te laten gaan.
Zoals je ’s morgens, toen ik je kwam wakker maken, eerst één oog opende en dan je armen om mijn nek sloeg, zo zou ik alle jaren die mij resten in de grijparmen van het lot willen gooien, om je hier levend buiten te dragen.
Waarom ben je zo vlug opgebrand, engel met de onzichtbare vleugels?
Ik weet het, ik weet het, je leefde hevig, elke seconde was er wel iets dat je aandacht trok, broeide er een gek plan in je binnenste, wilde je de wereld te lijf gaan met je verhalen, droomde je luidop, barstte je in lachen uit, stelde je de meest vervelende maar noodzakelijke vragen en wou je nog op drie plaatsen tegelijk zijn.
Maar deze zuivere energie moet toch kunnen opwegen tegen ons veel drukker gejaag op geld en goederen, tegen onze miezerige pogingen elkaar te strikken voor het leven, tegen de belachelijke inspanningen om onze onzekerheden in carrière en aanzien te vertalen?
Twijfelde ik nog aan mijn beroepskeuze, ik ben nu vast besloten als arts dit verloren gevecht te wreken.

Toen we ‘tussen hemel en aarde’ speelden, begon ik te begrijpen dat ik uit mijn hemel moest vallen om aardse voeten te ontwikkelen. Mij losscheuren uit de overbezorgdheid, het huis verlaten, haar innigheid koesteren zonder eraan verslaafd te worden.
Dat ik nu ook nog mijn speelmakkertje verlies, vind ik wel een beetje te veel van het goede, jochie.
Verbaas je dus maar niet dat ik naast jou zit te snotteren, dat ik je tussen mijn tranen maar wazig zie liggen en ik je koude handjes vasthoud uit schrik in de diepste afgrond van mijn verdriet te vallen.

Als geen ander ken je mijn vulkanisch gemoed. De lava van woede en verdriet wordt de voedingsbodem om jouw dapper leven voort te zetten.
Het duurt een tijd voor hij gestold is.
Je zult me nog horen roepen, ik zal wild om me heen slaan.
Maar als ik jou dan in mijn pyjamajasje zie staan, of met je nepvleugeltjes om, of in je zwarte vertellerstunica, geloof dan maar dat je aanwezigheid het op mijn kortstondige wanhoop zal halen.

Jouw ‘ontwerp voor een aards paradijs’ zal ook het mijne worden.

54. Overgang

Na de begrafenis zijn we naar de speelzolder gegaan.
We hebben zijn paradijsbomen opgehangen, alle kaarsen aangestoken, de matrasjes bij elkaar gelegd. Het grote picknicklaken, het paradijselijke meer, over ons gelegd.
Wie waar lag, weten we niet meer.
We waren samen.
We hoorden hem over de tuin vertellen.
We liggen als verdwaalde kinderen in zijn woud.

Na een lange stilte begonnen we zelf te vertellen.
We reden naar de kermis. Botsten tegen elkaar op. De bliksemschicht op het doksaal. Hoe we dachten alleen gekwetst te zijn. Hoe hij ons vast gemetseld verdriet openbrak door zijn spelen.
Hannah vertelt over Steffie.
Michiel heeft het over zijn kilte.
Bram over zijn kinderverdriet.
We vertellen wat we nog over de spelen weten.
Wolf en schapen. Zelfmedelijden en chantage à l ‘ amour.
Uit de tijd vallen. Je dode broertje weer durven aankijken.
Tussen hemel en aarde. Weggaan, je los te maken om verder te kunnen.
De eerste nacht onder ditzelfde grote laken.
We bekennen eindelijk onze liefde.
Hannah houdt van Bram.
Bram van Michiel.
Michiel van Hannah.

Middernacht.
Vuurwerk.
We denken aan zijn ruimteschip.
In ons lang laken gehuld staan we voor de raampjes.
Gelukkig nieuwjaar kunnen we niet zeggen.

We helpen elkaar uitkleden,
kruipen dicht bij elkaar,
en hebben elkaar lief.
De eerste en enige nacht.

’s Morgens verlaten we elkaar.
Later zullen we elkaar schrijven.


.Discografie (in volgorde van het verhaal)

-Frederic Chopin, Preludes op 28 nr 10 in C sharp minor Allegro molto
-Queen, You Take My Breath Away (A day at the races)
-J.S. Bach, Alle Menschen müssen sterben (Orgelbüchlein) BWV643
-J.S. Bach Sonate Nr 3 in c major/ C dur Adagio, fuga BWV1005
-Frederic Chopin, Nocturne Opus 27 nr 2 in D flat major
-Queen, You and I (A day at the races)
-W.A. Mozart, Piano trio in B flat major Larghetto KV502
-Queen, The Show Must Go On (Innuendo)
-J.S. Bach ‘Lass, o Fürst der Cherubinen uit Kanate ‘Herr Gott dich loben alle wir ‘ BWV130
-J.S. Bach Praeludium uit cello suite nr 1 in G major BWV1007
-Queen, Ride the wild wind (Innuendo)

Gebruikte bronnen:

-Het verhaal van de verteller (p 111) komt uit ‘Een kalkoen met een hemd’ Willy Brill, 4000 jaar Joodse wijsheden, uitgave BZZTÔH, 1992


Ontdek meer van In de stilte

Abonneer je om de nieuwste berichten in je inbox te ontvangen.