• James ENSOR – La mangeuse d’huîtres (1882). Paris, Musée d’Orsay.
Met dit smakelijke schilderij van James Ensor uit 1882 waarmee de kunstenaar zijn zus aan de feestdis borstelt willen we graag de toon zetten voor het komende of intussen al aanwezige jaar 2022. Schuif aan, er is nog plaats. De schilder weet intussen wat wachten is, hij heeft alle tijd. Wil je een indruk opdoen van wat het jaar 2022, het jaar met de drie twee-getallen en één bijna honderd jaar te worden nulletje, dan bied ik je enkele tranches uit de jaren 22 aan, te beginnen met de zestiende eeuw, het jaar 1522 en daarna verder tot we bij de honderdjarige 1922 belanden. Beetje kriskras, ook wij drinken nu graag een glas, maar toch even kijken hoe ’t in al die jaren 22 was.
De heilige Katharina Lorenzo Lotto 1522
1522
En met deze mooie heilige zijn we in dat merkwaardige jaar 1522 waar op 9 januari de genaamde Adriaan Florenszoon Boeyens, Dedens, (H)adrianus (VI) in het latijn, paus Leo X opvolgde als 218de paus. De enige Hollandse paus (Utrechtenaar) en de laatste niet Italiaanse voor meer dan 450 jaar. Het bleek maar voor korte tijd, hij stierf op 14 september 1523. Komt er in 2022 een Belgische (Vlaamse) kandidaat of heeft hij het voor goed verkorven na een terechte en gesmaakte en gedurfde opmerking omtrent de kerkelijke houding tegenover homoseksualiteit?
In september van datzelfde jaar 1522 publiceerde Luther een vertaling uit het Grieks naar het vroege nieuw Duits van de Bijbel: Das newe Testament Deutzsch, met een verkoop van duizenden exemplaren de eerste weken, terwijl de 6de september in Basel de derde editie van Erasmus' vertaling uit het Grieks 'Textus Receptus' van het Nieuwe Testament was verschenen, parallel met de Latijnse tekst.
In Brugge en tot tweemaal toe in Antwerpen vinden er openbare boekverbrandingen van zgn. Lutherse geschriften plaats.
De hinderlaag Joost de Momper 1622
1622
Merkwaardig jaar waarin de 1ste januari van de Gregoriaanse kalender als eerste dag van het jaar wordt verklaard, in plaats van de 25ste maart. Of die hinderlaag van de Antwerpse schilder Joost de Momper (zie hierboven) al iets te maken had met de Spanjaarden die een schip met buskruit in de Amsterdamse binnenstad tot ontploffing wilden brengen, weet ik niet. Hun doel was de Amsterdamse beurs, toen ook al het financiële centrum van Nederland. De aanslag kon net op tijd voorkomen worden door de oplettendheid van een op straat spelend weesjongetje. Als dank mocht hij een wens doen; waarop het jongetje wenste dat de kinderen ieder jaar een dag mochten trommelen op de beurs: de beurs-trommeldag. Jongetjes van het jaar 2022 zouden misschien liever in cryptomunten willen beleggen. In alle stilte.
Juni 1622
Met een enorme invasiemacht van 13 oorlogsschepen met zo'n 1300 man proberen de Hollanders Macau te veroveren. De Portugezen zijn niet tegen zo'n invasiemacht opgewassen, maar een toevalstreffer met een kanon afgeschoten door een Jezuïtische priester raakt de buskruitvoorraad van de Hollanders die daarop definitief afdruipen. Gelukkig wordt ook dat jaar op 15 januari in Frankrijk een zekere Jean-Baptiste Poquelin geboren, later gekend als beroemd en berucht toneelschrijver Molière die ons tot op de dag van vandaag met zijn satirische komedies een aardige spiegel kan voorhouden.
Wikimedia Commons
1722
Op paaszondag, 5 april 1722, ontdekt een Hollandse expeditie onder leiding van commandeur Jacob Roggeveen Paaseiland terwijl in Frankrijk François Couperin ‘Concerts Royaux’ componeert. Door corruptie en de grote verliezen die na 1780 zijn geleden kwam aan de VOC (Vereenigde Oostindische Compagnie) een roemloos einde. De aandelen werden opgekocht door de staat en nam daarmee ook de schulden over van ruim 120 miljoen gulden. De letters VOC stonden voor Vereenigde Oostindische Compagnie. Echter tegen het einde van de VOC tijd werd door de bevolking gekscherend de afkorting uitgesproken als Vergaan Onder Corruptie.
De slavenhandel was in deze periode big business. Tegelijkertijd kwamen Newcomen en Watt met de introductie van de stoommachine. De industriële revolutie was een feit. Maar troost je nog even met een fragment uit de koninklijke concerten van Couperin.
1822
Terwijl we met de oren nog in de 18de eeuw verblijven mogen de ogen de negentiende binnengaan en kijk naar de kalender voor het jaar 1822 die de Amsterdamse ‘vuilnis-karmans’ verspreidden, een poëtische aanmaning om hen te gedenken.
Het is het jaar dat de emoe van het Koningseiland in Australië is uitgestorven en ook de auteur E.T.A. Hoffman (herinner je zijn amoureuze vertellingen door Offenbach tot opera bewerkt) het voor gezien houdt terwijl de Belg César Franck, toekomstig componist en organist) op 27 december geboren wordt. Vergeet het octrooi niet dat op 9 juni van dat jaar wordt toegekend waarmee het kunstgebit een feit is. En:
Charles Babbage publishes a proposal for a difference engine, a forerunner of the modern computer, for calculating logarithms and trigonometric functions. Construction of an operational version will proceed under British Government sponsorship (1823–32), but it will never be completed.
En om het helemaal hedendaags te maken op 27 december van dat jaar 1822 wordt Louis Pasteur geboren.
Pasteur ontwikkelde een virus-vaccin tegen de ziekte hondsdolheid. Hij slaagde erin een hond immuun te maken, en hij behandelde paarden. Op 6 juli 1885 bracht men de negenjarige Joseph Meister uit de Elzas, die door een dolle hond was gebeten, bij Pasteur. Pasteur begon de behandeling met behulp van door hem ontwikkelde inentingen, iets wat voor hem persoonlijk riskant was, omdat hij geen erkend geneesheer was. Na wekenlange behandeling van de jonge patiënt, die hoogrood was aangelopen door de koorts, genas de jongen en kon Pasteur met recht zeggen de hondsdolheid te hebben overwonnen.
1922
Laten we maar beginnen met een voetbalmatch, gespeeld op 7 mei 1922 in Amsterdam waar België het Nederlands elftal verslaat met 1-2. Op 21 maart had het persbureau Vaz Dias de eerste nieuwsuitzending op de radio uitgezonden via de zender van de Amsterdamse effectenbeurs. Op 4 augustus bij de begrafenis van Alexander Graham Bell wordt het telefoonverkeer in de USA een minuut lang stilgelegd. Enkele maanden eerder was op 3 april ene Jozef Stalin Secretaris-Generaal van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie geworden en later, op 28 oktober, trokken onder leiding van Benito Mussolini een menigte fascisten naar Rome. Als troost: T.S. Eliot, Amerikaans-Brits dichter publiceert dat jaar het gedicht: The Waste land. Het begint met ‘The Burial of the Dead’, enkele lijnen om je nieuwsgierig te maken:
April is the cruellest month, breeding
Lilacs out of the dead land, mixing
Memory and desire, stirring
Dull roots with spring rain.
Winter kept us warm, covering
Earth in forgetful snow, feeding
A little life with dried tubers.
Summer surprised us, coming over the Starnbergersee
With a shower of rain; we stopped in the colonnade,
And went on in sunlight, into the Hofgarten,
And drank coffee, and talked for an hour.
Er is dat jaar ook nog Virginia Woolf die ‘Jacob’s Room’ publiceert terwijl Stefan Zweig de vertelling ‘Die Augen des ewigen Bruders’ uitbrengt. Met daarna de brug tussen 1922 en 2022. Een wereldoorlog, een vrede die 1945 met 2022 verbindt. Het jaar met de drie tweetjes en een nulletje waarvan je een ballonnetje kunt maken, dus loslaten of beter nog: een wieltje dat ons aanzet de telkens opnieuw gedroomde wereld van die andere jaren 22 in beweging te houden en naar 2023 te brengen. Met heel ons hebben en houden. Met iedereen. Op aarde. In de hemel. En op alle plaatsen.
De titel van deze bijdrage was ook de titel van een grote retrospectieve tentoonstelling tijdens het voorbije najaar in Tower Eastbourne UK waarin de drievoudige bedoeling duidelijk wordt. Eerst John Nash’ liefde voor zijn in en bewegen door het landschap. Als jongen kreeg hij een laat-Victoriaans spionageboek en daarna was een wandeling met John Nash een openbaring: wat hij voordien niet had gezien werd opgemerkt en geziene dingen werden opnieuw gezien, zijn visuele notities bijgewerkt. Een mooie quote aan het eind van zijn leven:
'The artist's main business is to train the eye to see, then to probe and then to train his hand to work in sympathy his eye. I have made a habit of looking, ofreally seeing'.
The Rainstorm John Northcote Nash
Nash voelde zich aangetrokken tot de hoekjes en gaatjes van het landschap. Zoals hij tegen John Rothenstein zei, interesseerde een halve hooiberg hem evenveel als een bergketen, en de helft van zijn beste werken is terug te voeren op locaties op loopafstand van zijn vaste huizen in de Chilterns en de Stour Valley. (Andy Friend Artuk.org)
Secondly, the landscape of love refers to the complex, shifting web of affairs and relationships that accompanied his endeavours. The remarkable Christine Kuhlenthal, a Slade student and intimate friend of Dora Carrington, became his lover just before he departed to the trenches in late 1916.(ibidem)
John Nash and Christine Kühlenthal
Ze zouden trouwen als hij levend terugkeerde, maar hun diepe toewijding aan elkaar zou niet uitsluiten dat beiden ‘liefdes van buiten’ zouden kennen.
They pledged to marry if he returned alive, but their deep commitment to each other would not exclude either having 'outside loves'. Their own love endured for sixty years, surviving numerous crises and periods of distance, and an ongoing dichotomy between Christine's pursuit of intimacy and John's more libertine habits. It was an extraordinary partnership, during which Christine's harvesting of scant resources and organisation of John's artistic calendar (of expeditionary activity, work at home, and exhibiting) rendered possible her husband's long career.(ibidem)
Oppy Wood 1917 Evening John Northcote Nash
En ten derde heeft de notie van een landschap van troost – of een zoektocht naar troost in het externe landschap – betrekking op de emotionele bron van Nash’s artistieke streven als schilder die niet alleen werd geplaagd door periodieke psychische problemen (een familietrekje dat hij deelde met zijn broer Paul en jongere zus Barbara), maar die in de loop van zijn lange leven ook meer dan zijn deel aan trauma’s en verlies heeft moeten doorstaan. (ibidem)
John's childhood was overshadowed by his mother's mental decline and early death in a private sanatorium and his earliest artwork survives in the form of marginal cartoons leavening letters to his frequently absent parents. Absorbing the influence of Edward Lear, his cartooning flowered – and lead to many of his early book commissions – but as Christine quickly discerned, humorous endeavour for the young John was 'a useful cloak'.(Andy Friend ibidem)
The Cornfield (1918) John Nash Tate London 2019
Is er een mooier voorbeeld dan dit korenveld, eens terug uit wat wij nu ‘de Grote Oorlog’ noemen? Vijftien maanden als een laaggeplaatste ‘ranker’ in het ‘Artists Rifles’ waar hij naar huis werd gestuurd na een rampzalige tegenaanval bij het Franse Marcoing waarbij al zijn naaste kameraden in de ochtend van 30 december 1917 in een tijdsbestek van twintig minuten omkwamen. Terug in Engeland werd hij benoemd tot ‘Official War Artist’ maar omdat het hem verboden was in de loopgraven te tekenen moest hij nu oorlogskunst maken met zijn bijzonder vermogen om herinneringen op te roepen.
For Nash its creation was purgative, although his distress at 'the sheer bloody murder' he had witnessed never totally left him. What is remarkable is that while he was working on it by day, he was also leaving the studio in the evening, reacquainting himself with surrounding Buckinghamshire as he painted The Cornfield – a work created 'in sheer relief at being still alive and back in the English countryside'.(Andy Friend)
Een notitie uit zijn dagboek '13 November 1935' ''Anniversary of the worst day of my life – glad to be working hard to forget' En dat verwijst naar de dood van William, zijn en Christine's enige kind, dat nadat het uit de nursery was opgehaald uit de auto was gevallen die zij bestuurde.
Kunstenaar, illustrator, gepassioneerd tuinier van kindsbeen af en musicus (duetten met Christine toen ze nog samen waren) Grotendeels autodidact maar altijd bereid om wat anderen hem konden bijbrengen te assimileren. Vaak in de schaduw van zijn oudere en meer bekende broer Paul.
The artist-musician Rupert Lee inspired him to read music, the nurseryman Clarence Elliot was both a close friend and plant-world royalty who gained him entrée to judging at Chelsea. But in terms of his art what is most noticeable – as in his progress as a wood engraver from novice to leading exponent in a matter of four months after August 1919 – is the degree to which, once seized, he could immerse himself in new media to such telling effect.
John Nash, Sea Holly and Sea Bindweed (Seaside Flowers), 1938, from the Buckinghamshire County Museum collections
Uiteraard hebben kunsthistorici Nash wel eens afgeschilderd als een figuur die niet in het verschijnsel kunst geïnteresseerd was en dan ook nog onwetend zou zijn over wat er in die kunstwereld voorhanden was. Zijn lange carrière zou verscheidenheid ontberen. Inderdaad had hij weinig belangstelling voor ‘de grootstedelijke pretentie’ of de nogal obscure exploten van de toenmalige kunstscene. Maar de grote retrospectieve tentoonstelling maakte duidelijk hoe Walter Sickert een vroege invloed uitoefende, hoe Spencer Gore, Harold Gilman en Robert Bevan (‘The Cumbers Men’) een centrale rol speelden in zijn vooruitgang met olieverf nadat hij in 1913 met een geïmproviseerde tentoonstelling op de Londense kunstscène was doorgebroken. Je kon ook zien hoe navolgers van Cézanne en zeker van Jean Marchand Nash’s ontwikkeling als schilder hebben beïnvloed in de jaren twintig.
His friendship and collaboration with Edward Bawden in the 1950s, and Peter Coker in the 1970s also triggered new departures; and figures as diverse as the 1920s etcher Francis Unwin, Eric Ravilious before 1942, Carel Weight in the 1950s, and Cedric Morris in the 1960s were comrades in art as well as friends who to him were 'dear ones'.(ibidem)
The Villa Next Door 1975, watercolour & pencil by John Northcote Nash (1893–1977)
Anders dan ‘modes’ of ‘stromingen’ volgde hij vooral wat hij voortdurend observeerde en toonde hij in zijn werk de verrassingen die hij ontdekte.
Nash admitted he was frequently taken by surprise by the reality he observed, and it is this sense of innocent wonder suffused with melancholy that distinguishes his art at its best, resonating with the solace that many of us might seek out of doors in a season of stress.
Artikel geïnspireerd en gebruik makend van de bijdrage van Andy Friend, curator of John Nash.
John Nash – The Landscape of Love and Solace' was at Towner Eastbourne until 26th September 2021. An accompanying biography John Nash - The Landscape of Love and Solace by Andy Friend, with an introduction by David Dimbleby, is published by Thames & Hudson
In the bleak mid-winter
Frosty wind made moan,
Earth stood hard as iron,
Water like a stone;
Snow had fallen, snow on snow,
Snow on snow,
In the bleak mid-winter
Long ago.What can I give Him,
Poor as I am?
If I were a shepherd
I would bring a lamb,
If I were a wise man
I would do my part,
Yet what I can I give Him,
Give my heart.
De eerste en de laatste strofe van dit mooie lied, geschreven door Christina Rosetti in 1872. En of de ‘Him’ in de laatste strofe nu goddelijk of een geliefd mens voorstelt, dat ‘hart’ is wel een gewaardeerd geschenk. In het tumult van de laatste maanden, het pro of contra van wie of wat dan ook waarin ‘the wise man would do their part’ blijft mij , poor as I am, ook niets anders over dan het met veel liefde aan te bieden aan zij die van goede wille zijn, om andere gevleugelden-met -dienst te citeren.
The first and last strophe of this beautiful song, written by Christina Rosetti in 1872. And whether the 'Him' in the last strophe represents the divine or a beloved human being, that 'heart' is a valued gift. In the tumult of the last few months, the pro or con of whoever or whatever in which 'the wise man would do their part', all that remains for me, poor as I am, is to offer it with much love to those who are of good will, to quote other winged men of service.
Translated with www.DeepL.com/Translator (free version)
Musée des Beaux Arts
By W. H. Auden
About suffering they were never wrong,
The Old Masters: how well they understood
Its human position: how it takes place
While someone else is eating or opening a window or just walking dully along;
How, when the aged are reverently, passionately waiting
For the miraculous birth, there always must be
Children who did not specially want it to happen, skating
On a pond at the edge of the wood:
They never forgot
That even the dreadful martyrdom must run its course
Anyhow in a corner, some untidy spot
Where the dogs go on with their doggy life and the torturer’s horse
Scratches its innocent behind on a tree.
In Breughel’s Icarus, for instance: how everything turns away
Quite leisurely from the disaster; the ploughman may
Have heard the splash, the forsaken cry,
But for him it was not an important failure; the sun shone
As it had to on the white legs disappearing into the green
Water; and the expensive delicate ship that must have seen
Something amazing, a boy falling out of the sky,
Had somewhere to get to and sailed calmly on.
Lorenzo di Credi De onthoofding van Johannes de Doper
Musée des Beaux Arts
door W.H. Auden
Over het lijden hadden ze het nooit mis, De oude meesters: hoe goed zij De menselijke positie ervan begrepen: hoe het gebeurt Terwijl iemand anders eet of een raam opent of gewoon duf langsloopt; Hoe, wanneer de ouderen eerbiedig, hartstochtelijk wachten Op de wonderbaarlijke geboorte, er altijd Kinderen die niet speciaal wilden dat het gebeurde, schaatsen op een vijver aan de rand van het bos: Ze vergaten nooit dat zelfs het vreselijkste martelaarschap zijn beloop moet hebben Hoe dan ook in een hoek, een rommelige plek Waar de honden verder gaan met hun hondenleven en het paard van de beul zijn onschuldige achterste aan een boom schuurt.
In Breughels Icarus, bijvoorbeeld: hoe alles wegdraait Rustig weg van de ramp; de ploeger kan De plons gehoord hebben, de verlaten schreeuw, Maar voor hem was het geen belangrijk falen; de zon scheen Zoals het moest op de witte benen die verdwenen in het groene Water; en het dure tere schip dat iets verbazingwekkends Gezien moet hebben, een jongen die uit de lucht viel, Had ergens naar toe te gaan en voer rustig verder.
Dit mooie gedicht van W.H. Auden verscheen gisteren in ‘The New York Times Magazine’. In de bijlage van Reginald Dwayne Betts lezen we dat Auden zelf het schilderij van Breughel ‘Icarus’val’ als zijn lievelingsschilderij beschouwde, en hij was blijkbaar niet alleen zoals hijzelf aanhaalt:
'A friend tells me he spent three weeks in college cleaning dorms to earn enough money to travel to Europe. Once he got there, he traveled to Belgium by train to see the painting that inspired this, Auden’s masterpiece. Wild — Nicky says he sat before that piece with wrinkled pages that he’d probably been carrying around from country to country. He had read and read and read, not stopping until he knew it all by heart. Carrying away the memory of more than suffering.' (W.H. Auden)
Oorlogsschip met val van Icarus, ca. 1561-1562 (gravure naar een tekening van Bruegel)
Neen, het is niet de bedoeling de lezer(es) een zijkapel van de San Luigi del Francesi-kerk in Rome voor te stellen om je dan mee te nemen naar de zogenaamde Contarelli-kapel en je te verbazen met drie reusachtige schilderijen van de overbekende Caravaggio, allen met de evangelist Matteüs als hoofdpersoon, daar gebruiken we liever de Poolse dichter Adam Zagajewski voor. (1945-2021) We hebben zijn persoon en werk het voorbije jaar voorgesteld in een bijdrage: ‘Maar de woorden zwijgen niet’. (zie onderaan) In een mooie net verschenen antologie vonden we de Engelse vertaling van zijn gedicht: ‘The calling of St. Matthew’, een ervaring bij zo’n bezoek aan het meesterwerk met die naam.
De roeping van de heilige Mattheüs Caraveggio
De roeping van Matteüs (Vocazione di san Matteo), circa 1599-1600, is een olieverfschilderij van Caravaggio. Samen met Matteüs en de Engel en Het martelaarschap van Matteüs vormt het één geheel in de Contarellikapel in de San Luigi dei Francesi in Rome.
Het werk is een voorbeeld van clair-obscur. De scène, ontleend aan Matteüs 9:9, speelt zich af in een donkere kelder. Links zit de groep rond Matteüs, gekleed in barokke kledij. En rechts staan Jezus en Petrus. (Wikipedia)
fragment
Het is een prachtig doek. Sta je in de zijkapel dan hangt het links van het altaar, recht tegenover ‘het martelaarschap van de heilige Matteüs’ en centraal ‘Matteüs en de engel.’ De foto hieronder geeft een idee van plaatsing en omvang.
Het lijkt dat je bij daglicht de kunstwerken kunt bewonderen, maar dat is een illusie . Het is er donker. Je moet een 1 euro-stuk in een gleuf steken en…even flitst het licht aan zodat de drie schilderijen in hun volle pracht te bekijken zijn. Tijd voor de poezië van Adam Zagajewski vertaald door Clare Cavanagh.
"The Calling of St. Matthew"
that priest looks just like Belmondo–Wislawa Szymborska, Funeral (II)
—Look at his hand, his palm. Like a pianist’s
—But that old guy can’t see a thing
—What next, paying in a church
—Mom, my head aches
—Sharply individuated human figures
—Keep it down please, we can’t focus
—The coins on the table, how much are they worth
—His operation’s just three weeks away
—I’d say silver, definitely silver, but not pure
—Lord, how lovely—To adorn the Contarelli Chapel
—Which one is Matthew, the young guy or the old?
—We almost got robbed on the subway today
—Two generations of European artists took it as their model
—Look, there’s a cross in the window
—The light went out again
—The wall on the left is so black, like the world’s end
—Have you got another euro or fifty cents?
—Can’t be the young guy
—They’re closing soon, hurry up
—He saw a man collecting taxes
—How much are these paintings insured for
—Jesus is in shadow but his face is light
—I’m leaving now, I’ll wait outside
—Why don’t they have a guard?
—They live in semi-darkness and suddenly there’s light
—It’s going out
De roeping van Sint-Matteüs
die priester lijkt precies op Belmondo -Wislawa Szymborska, Funeral (II)
-Kijk naar zijn hand, zijn handpalm.Net als die van een pianist.
-Maar die oude man kan niets zien.
-Wat nu, betalen in een kerk?
-Mam, mijn hoofd doet pijn.
-Scherpe menselijke figuren.
-Doe rustig alsjeblieft, we kunnen ons niet concentreren.
-De munten op de tafel, hoeveel zijn ze waard?
-Zijn operatie is over drie weken.
-Ik zou zeggen zilver, zeker zilver, maar niet zuiver.
-Heer, wat mooi.
-Om de Contarelli kapel te versieren.
-Wie is Matteüs, de jonge of de oude?
-We werden vandaag bijna beroofd in de metro.
-Twee generaties Europese kunstenaars namen dit als model.
-Kijk, er staat een kruis in het raam.
-Het licht ging weer uit.
-De muur aan de linkerkant is zo zwart, alsof de wereld vergaat.
-Heb je nog een euro of vijftig cent?
-Dat kan de jongeman niet zijn. Ze gaan zo sluiten, schiet op.
-Hij zag een man belasting innen.
-Voor hoeveel zijn deze schilderijen verzekerd?
-Jezus is in de schaduw maar zijn gezicht is licht.
-Ik ga nu weg, ik wacht buiten.
-Waarom hebben ze geen bewaker?
-Ze leven in halfduister en plotseling is er licht.
-Het gaat uit.
Bezoek onze bijdrage over leven en werk van Adam Zagajewski: ‘De woorden zwijgen niet.’
Zoek je naar een naam om Hugo van der Goes onder te brengen dan kan hij schuilen onder de luifel van de Vlaamse Primitieven of net zo goed bij de eerste pogingen van de noordelijke renaissance een plaats vinden. Een kwestie van naam, geschiedenis en pogingen om het ongrijpbare in de kunstgeschiedenis te ankeren. Er is dan ook nog de labiliteit van zijn innerlijk om zijn vermeende depressieve aard te belichten en daarrond allerlei verhalen te fingeren iets waar bijvoorbeeld de negentiende eeuw graag aan meedeed, maar kijken we ook naar de verwondering die hij al bijna vijf eeuwen zichtbaar maakt? De engel hierboven, uit ‘de aanbidding van de herders‘ die je nu in de Gemäldegalerie in Berlijn kunt bekijken, oppervlakte bijna twee meter en half op één meter breedte, zweeft teder boven de ezel en vier van zijn halsreikende knielende engel-soortgenoten. Kijk:
centrumfragment
Mooi en grappig die hoofdjes bij elkaar, os en ezel inbegrepen. De gouden engel is de enige hoog zwevende, hij houdt zijn handjes niet vroom samen maar maakt een gebaartje van: moet je dit nu zien! De knielende soortgenoten bekijken met een beetje ongeloof het wurmpje op het linnen boven op de voederbak. Links, bij het gekroonde even-boven-de grond-zwevende paar, zie je twee blikrichtingen: eentje naar beneden, de achterste naar boven. Achter Jozef’s rug knielt er nog een groen geklede engel, de handen uit elkaar. Boven de knielende engelen kijken os en ezel net zo aandachtig naar het kind, al zou je kunnen opmerken dat de os stiekem naar de kijker loert. Maria en Jozef zijn jonge mensen, de combinatie van blauwe en rode tinten van hun kledij mag rijkelijk ogen, de eenvoud van de drapage blijft de aandacht voor het naakte kindje in het centrum van het gebeuren beklemtonen. Alle prachtige kleuren benadrukken de tegenstelling: het Jezuskind is naakt en hulpeloos.
Maar er is ook aards bezoek! Twee herders komen bijna letterlijk binnen gevallen. De staande schuift nog vlug de kap van zijn hoofd terwijl de al bijna knielende een en al oog is voor het kindje. Op de achtergrond speelt een herder op de fluit terwijl zijn maatje een liedje zingt en met zijn handen het ritme klapt.. Kijk naar hun gezichtsuitdrukkingen. Mensen zijn het, geen figuranten. Niet dadelijk moeders mooisten brengen ze op hun manier het alledaagse in dit heilige tafereel. Vroeg expressionisme? Was Hugo Van der Goes een tijdreiziger?
Dit innig levende tafereel wordt aan de linker- en de rechter zijkant gepresenteerd door twee personages, links een edelman, rechts een bebaarde wijze ouderling. Zij schuiven aan iedere kant van het gebeuren een groen fluwelen doek opzij alsof het gebeuren een theatervoorstelling is. Ook dat is heel nieuw: de epifanie vanuit het menselijke.
En tenslotte: ‘De aanbidding van de herders’, minder bekend dan het Portinari-drieluik, met hetzelfde onderwerp, te bewonderen in Florence (Uffizi) maar kom je in Berlijn dan is er in de Gemäldegalerie naast de diptiek van de kleine kruisafneming, en het Monforteretabel, ook deze aanbidding van de herders te zien en te bewonderen. Het werk van een kunstenaar die gepijnigd door het bestaan visioenen voor ons aller genezing creëerde. Klik op de tekst onderaan om te vergroten.
Meer achtergrond? Een diepgaand artikel:Hugo van der Goes's Adoration of the shepperds: Between Ascetic Idealism and Urban Networks in Late Medieval Flanders, Jessica Buskirk.
Toch nog iets vergeten? Kijk maar eens helemaal rechtsboven. De zwartblauwe vleugels van de engel aldaar wijzen naar een buitenruimte waar je een gebeurtenis ziet die de oorzaak was van dit bezoek: het bezoek van de engelen aan de herders. Zij riepen de herders op om het kind te gaan bezoeken.
In Lucas 2:8-15 wordt verteld dat in de omgeving van Bethlehem een groep herders hun kudde schapen aan het hoeden was, toen plots een engel verscheen, met het goede nieuws voor "het hele volk": "Vandaag in de stad van David, is jullie redder geboren, hij is de Messias, de Heer."
"En plotseling voegde zich bij de engel een groot hemels leger dat God prees met de woorden: 'Eer aan God in de hoogste hemel en vrede op aarde voor alle mensen die hij liefheeft'." De herders gingen hierna op weg en vonden Maria, Jozef en het kind aan zoals het was voorspeld. Wat volgde wordt de aanbidding der herders genoemd.
Detail, Aanbidding van de herders
Mooie grote en kwaliteitsafbeeldingen van zijn werk vind je in ‘Museumportal Berlin’ waar ze van 31.03.23 tot 19.07.23 te zien zullen zijn. Aanklikken op website hieronder aangegeven en daar op beeld om te vergroten. Een feest voor het oog en het hart.
De ketel van het rode treintje bestond uit een blikken talkpoeder-bus. Daaraan was een houten stuurhutje gebouwd met daarachter plaats voor denkbeeldige kolen -de eerste maal een chocolade figuurtje in gekleurd zilverpapier-, het geheel op zes ronde wieltjes. Sinterklaas 1947. Het beeld van het rode treintje hoort nog niet bij een kamer. Het treintje heeft zich losgemaakt uit de vergeten gebeurtenissen. Het is bijna vijfenzeventig jaar lang in een lege ruimte blijven rijden. Ik kan het van boven- en onderaan bekijken, maar het helaas niet in mijn handen houden. Nu koop je voor geen geld houten treintjes, pedagogisch verantwoord met toebehoren in alle maten en gewichten, maar mijn eerste trein met de gelakte blikken ketel is met de maker voor altijd in het onbereikbare van de kindertijd verdwenen.
De glazen trein, in toenmalige kleutertaal ‘glassen-trein’, is nog steeds in talrijke maten en vormen op het net te bekijken en eventueel aan te schaffen. In de najaren van de tweede wereldoorlog echter bleek dat niet zo eenvoudig, maar als ik nu de foto’s uit eBay en aanverwanten bekijk dan voel ik een duidelijke verwantschap met mijn glazen machine waarin inderdaad ook snoepjes (even) werden bewaard.
De volgende trein, een blikken model met metalen rails, kon je met een sleuteltje opwinden en een tijdje in een cirkel laten rondrijden. De spoorweg uitbreiden (rechte rails onder de kerstboom) en aanvullen met allerlei soorten wagonnetjes was duidelijk op de doos uitgebeeld. Bij deze trein hoort al het nieuwe huis en een broertje. Net te jong om zo’n locomotief netjes op de sporen te zetten en te oud om hem met een houten speelgoedje af te wimpelen. Het was hoe dan ook samen het treinnet uitbouwen en je leerde snel hoe je hem als kaartjesknipper het vertreksein kon laten geven terwijl jij het spoorwegnet beheerde.
Bij deze treinen hoort de maand december. Met lange aanloop. Met het broertje speelde je elke avond in bed heuse dialogen waarin het verlangde speelgoed de hoofdrol kreeg. Ouder geworden, bracht de heilige man voor het broertje een prachtige paardenmolen die net als in de rups op de kermis op en neer gaand ronddraaide en waarop allerlei autootjes en paardjes met kermisklanten bemand konden worden. Uren handwerk om via een onderliggende fietsketting met een metalen zwengel de molen te laten draaien. Omdat ik het geheim al kende was er, na raadpleging, een mooi aquarium met verwarmingselement voor mij, net zoals er eentje in de klas ons liet dromen om nu en dan een visje te zijn terwijl wij met vraagstukken het debiet van pompen en kranen moesten berekenen. De elektrische trein bleef een droom wegens te duur. Dus heb ik veel tijd doorgebracht voor de ramen van de sjieke confiserie achter de Sint Pieterskerk waar tussen al het lekkers een heus elektrisch treinnet was opgebouwd. Kijk, de koplampjes van de locomotiefjes, de op en neergaande ‘barelen’ als de trein voorbijkwam, kijk, kijk, kijk. En droom. En dat deden we.
David Lindsley
Na de stilte van Allerheiligen kwam het boekje van de Fort-bonnetjes.
Fort Producten werd opgestart door Karel Govaerts in 1928. Hij was oorspronkelijk handelaar in zuivelproducten maar breidde zijn assortiment uit, om nadien met het eigen merk Fort op de markt te komen. Hij richtte zich – met zijn voedingsproducten – vooral op kruidenierswinkels in heel België. Op die manier bouwde hij een eigen Fort-keten uit dat werd gevormd door zelfstandige winkeliers.
Tijdens de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog konden trouwe consumenten via spaarpunten en Fort-zegeltjes allerlei geschenken verzamelen.
Dat speelgoedboekje werd grondig uitgekamd en van notities voorzien. Voor vele (vooral grote) gezinnen waren fortzegels een spaarpot voor sinterklaas-aankopen, naast de uren eigen werk eens het grut in bed lag. Tijdens de maanden oktober en november bloeide de geheime huisindustrie. De etalages van de ‘Grand Bazar Nationale’, de speelgoedwinkels in de Gasthuisstraat waar ook de grote magazijnen hun best deden om met bewegende lichtende creaties volk te lokken, het kon niet vlug genoeg donker zijn. Nu en dan mocht je al een ‘sloef’ zetten met daarin een briefje beloften en een wortel voor het paard. Zie de maan schijnt door de bomen. En vooral: makkers staakt uw wild geraas want het heerlijk avondje is gekomen..
In de vroege uren, bij het gelig lamplicht van december kwam al de geur van mandarijntjes en chocolade in de kamers hangen. Een buurman werd ingehuurd om niknakjes over de verbaasde kinderkoppen te gooien en zich dan vlug uit de voeten te maken. Ja, hij was dichtbij de heilige man. Zijn personeel lustte wel een borreltje dat bij de briefjes werd gezet. En of je je bedrogen voelde? Waarom? Nu hoorde je bij de kant van Klaas. Je wist ‘het’. Ook dat was een levensfase waar duidelijk je leeftijd en ‘wijsheid’ werd erkend. Al zou het nooit meer zo betoverend zijn als tijdens de avonden van toen. Gelukkig wonen we dichtbij het station. Kun je langslopen als het heimwee te groot wordt.
“Poem”
Day and night come
hand in hand like a boy and a girl
pausing only to eat wild berries out of a dish
painted with pictures of birds.
They climb the high ice-covered mountain,
then they fly away. But you and I
don’t do such things—
We climb the same mountain;
I say a prayer for the wind to lift us
but it does no good;
you hide your head so as not
to see the end—
Downward and downward and downward and downward
is where the wind is taking us;
I try to comfort you
but words are not the answer;
I sing to you as mother sang to me—
Your eyes are closed. We pass
the boy and girl we saw at the beginning;
now they are standing on a wooden bridge;
I can see their house behind them;
How fast you go they call to us,
but no, the wind is in our ears,
that is what we hear—
And then we are simply falling—
And the world goes by,
all the worlds, each more beautiful than the last;
I touch your cheek to protect you—
“GEDICHT”
Dag en nacht gaan
hand in hand als een jongen en een meisje
alleen pauzerend om wilde bessen te eten uit een schaal
beschilderd met prenten van vogels.
Ze beklimmen de hoge, ijs-bedekte berg,
dan vliegen ze weg. Maar jij en ik
doen zulke dingen niet—
Wij beklimmen dezelfde berg;
Ik zeg een gebed voor de wind om ons op te tillen
maar het heeft geen zin;
jij verbergt je hoofd om niet
het einde te zien—
Neerwaarts en neerwaarts en neerwaarts en neerwaarts
is waar de wind ons brengt;
Ik probeer je te troosten
maar woorden zijn het antwoord niet;
Ik zing voor jou zoals moeder voor mij zong—
Je ogen zijn gesloten. We passeren
de jongen en het meisje die we in het begin zagen;
nu staan ze op een houten brug;
Ik kan hun huis zien achter hen;
Hoe snel je gaat roepen ze naar ons,
maar nee, de wind zit in onze oren,
dat is wat we horen—
En dan vallen we gewoon—
En de wereld gaat voorbij,
alle werelden, de een mooier dan de ander;
Ik raak je wang aan om je te beschermen—
Uit Louise Glück's nieuwe collectie, 'Winter Recepten van het Collectief'
Louise Glück is the author of two collections of essays and more than a dozen books of poems. Her many awards include the 2020 Nobel Prize in Literature, the 2015 National Humanities Medal, the 1993 Pulitzer Prize for The Wild Iris, the 2014 National Book Award for Faithful and Virtuous Night, the 1985 National Book Critics Circle Award for The Triumph of Achilles, the 2001 Bollingen Prize, the 2012 Los Angeles Times Book Prize for Poems 1962–2012, and the 2008 Wallace Stevens Award from the Academy of American Poets. She teaches at Yale University and Stanford University and lives in Cambridge, Massachusetts.
Winterrecepten uit het collectief is kamermuziek, een uitnodiging in dat bevoorrechte rijk dat klein genoeg is voor het individuele instrument om zich te laten horen, dolente, zijn lijn volgehouden, gedragen, en dan overgenomen door het volgende instrument, bezield, animoso, terwijl het tegelijkertijd groot genoeg is om een heel leven te bevatten, de onvoorstelbare giften en verliezen van de ouderdom, de kleine prinsesjes die achterin een auto rommelen, een achtergelaten paspoort, de ingrediënten van een verkwikkend winters broodje, de dood van een zus, de vreugdevolle aanwezigheid van de zon, haar helderheid afgemeten aan de duisternis die zij afwerpt.(Carcanet))
Illustration from William Blake’s Songs of Innocence and of Experience, circa 1825
Deze gloednieuwe studie van Emmelyn Butterfield-Rosen, uitgegeven door de University of Chicago Press aldaar en in Londen, vertrekt vanuit een eenvoudige observatie: “In de Europese kunst van de decennia vóór 1900 veranderde de lichaamstaal in afbeeldingen van de menselijke figuur.”
Ik gebruik grote fragmenten uit de bespreking uit Art in America, geschreven door Alex Weintraub. (Body Language: “Modern Art and the Remaking of Human Disposition)
Met "eenvoudig" bedoelt Butterfield-Rosen dat deze veranderingen waarneembaar zouden zijn voor iedereen die door een chronologisch opeenvolgende galerij van negentiende-eeuwse kunst wandelt. Schilders die in de eerste decennia van de 19e eeuw werkten, hielden vast aan de 'na-renaissancetechnieken' bij het afbeelden van levensechte lichamen, zoals verkortingen, sculpturale modellering en ponderatie (het vermogen van het lichaam om zijn gewicht in evenwicht te houden door middel van breuken of draaiingen langs de verticale as).
Deze naturalistische conventies hielpen bij het creëren van meer overtuigende picturale drama's, omdat ze de illusie schiepen alsof geschilderde figuren onderhevig waren aan dezelfde fysieke en psychologische krachten als de toeschouwers van een kunstwerk. Na verloop van tijd veranderden de artistieke stijlen, maar de veronderstellingen over hoe het menselijk lichaam het best kon worden afgebeeld, bleven grotendeels dezelfde. Tegen het einde van de negentiende eeuw begonnen kunstenaars deze klassieke technieken los te laten. (Art in America Alex Weintraub)
Je zou kunnen zeggen dat menselijke vormen werden afgeplat, gestileerd, vaak ontdaan van zichtbare bezieling of individualiteit. Die waarnemingen zullen kunstliefhebbers al hebben opgemerkt maar Butterfield-Rosen’s studie is de eerste poging om te zoeken naar het waarom van zo’n verandering in de figuratieve kunst en zoals Weintraub zegt: ‘…om uit te leggen waarom zo’n verandering in de figuratieve kunst plaatsvond, en om de esthetische en filosofische betekenis van deze nieuwe lichamelijke grammatica te interpreteren.’
The book’s thesis is that the late nineteenth-century abandonment of bodily forms disposed within perspectival space “enabled the materialization of novel ideas about the human psyche,” which in turn called into question the prestige of the humanistic subject, and maybe even the concept of consciousness itself. To make her case, Butterfield-Rosen provides readers with a general introduction to the history of human disposition (both mental and physical) within the visual arts, followed by three studies of paradigmatic works by the Neo-Impressionist Georges Seurat, the Vienna Secessionist Gustav Klimt, and the dancer-choreographer Vaslav Nijinsky, respectively. Each chapter functions as a self-sufficient unit, but they are connected through a “structure of analogies,” which includes shared motifs and gestures or relevant contemporaneous developments in the fields of art history, archaeology, psychology, and evolutionary biology.(ibidem Art in A.)
De stelling van het boek is dat de late negentiende-eeuwse afschaffing van lichaamsvormen in de perspectivische ruimte "de materialisatie van nieuwe ideeën over de menselijke psyche mogelijk maakte," die op hun beurt het prestige van het humanistische subject, en misschien zelfs het concept van bewustzijn zelf, in vraag stelden.
Butterfield-Rosen geeft de lezer een algemene inleiding in de geschiedenis van de menselijke dispositie (zowel mentaal als fysiek) binnen de beeldende kunst, gevolgd door drie studies van paradigmatische werken van respectievelijk de neo-impressionist Georges Seurat, de Wiener Secessionist Gustav Klimt, en de danser-choreograaf Vaslav Nijinsky. Elk hoofdstuk functioneert als een op zichzelf staande eenheid, maar ze zijn met elkaar verbonden door een "structuur van analogieën", die gedeelde motieven en gebaren of relevante contemporaine ontwikkelingen op het gebied van de kunstgeschiedenis, archeologie, psychologie en evolutionaire biologie omvat. (ibidem)
Het was de negentiende-eeuwse Deense kunsthistoricus Julius Lange die de belangrijkste inspiratiebron van het boek vormt. Hij was het die in de vroege jaren 1890 het begrip ‘frontaliteit’ bedacht dat in de twintigste-eeuwse kritiek ingeburgerd geraakt op de modernistische abstractie.
Volgens Lange was frontaliteit - of de trouw van een kunstenaar aan de verticale as van het afgebeelde lichaam en het vermijden van scheefstand of torsie - de "standaardtoestand" van de beeldende kunst, omdat, zo betoogde hij, archaïsche of zogenaamde primitieve kunst, ongeacht plaats of cultuur, dit kenmerk deelt. Met de opkomst van het naturalisme in de klassieke Griekse beeldhouwkunst (denk aan de verschuiving van de Archaïsche Kouros naar de geklassificeerde Kritios Jongen), beleefde de kunstgeschiedenis een historische breuk. De lichamen in de kunst verschenen nu zoals echte menselijke lichamen zouden kunnen verschijnen, gerangschikt in houdingen die de reactie van een subject weerspiegelen op zowel externe krachten, zoals de zwaartekracht, als op interne krachten, zoals intentionaliteit.
'Lange named this Post-Classical figure le moi—the subject of reflective consciousness. During the Renaissance, this new sculpted figure found its footing within the illusionistic space of painting. In Butterfield-Rosen’s view, the primitivist return to frontality in later nineteenth- and early twentieth-century art registers the increasing awareness of alternative, more ancient figural forms to the classical ideal, which modernist painters encountered in museum displays or art history textbooks, and then redeployed in order to represent new models of subjectivity.' (ibidem)
Les Poseuses (klik om te vergroten op onderschrift)
Butterfield-Rosen’s Seurat-hoofdstuk zou verplichte lectuur moeten zijn voor studenten die de negentiende-eeuwse kunst bestuderen. Ze verschaft originele inzichten in Seurat’ s manifest-schilderij Un dimanche après-midi à l’île de la Grande Jatte (1884), een pointillistische voorstelling van Parijzenaars die in het weekend van de zon genieten aan de oevers van de Seine, en ze ontwikkelt ook het meest uitgebreide onderzoek tot nu toe van het vervolgschilderij van de schilder: Les Poseuses (1886-88), dat drie naakte artiestenmodellen in drie verschillende poses afbeeldt – één rugligging, één frontaal en één in profiel – in het atelier van de kunstenaar. Met betrekking tot dit laatste schilderij merkt Butterfield-Rosen een ambiguïteit op in de betekenis van de kunstige houdingen van de figuren.
Enerzijds roept het centrale, naar voren gerichte model een oude denkfiguur op – of liever, een klassiek beeldhouwwerk in de collectie van het Louvre van een oude denker, Demosthenes – zodat deze afgebeelde figuur de atelierruimte van de kunstenaar lijkt te bewaken als plaatsvervanger van de denkende kunstenaar, “half uitdagend, en half treurend, misschien”. Aan de andere kant wordt Seurat’ s aanwezigheid overal in zijn werk waargenomen. We zien gedeeltelijke weergaven van zijn eerdere schilderij, La Grande Jatte. We kunnen alle individuele poses van de modellen identificeren als discrete kunsthistorische citaten van antieke sculpturale prototypes, en vervolgens ook een klassieke bron herkennen voor hun triadische opstelling: de Drie Gratiën. Ten slotte weten we van tijdgenoten van Seurat dat hij een beetje een controlefreak was, die naar verluidt niets in zijn werk aan het toeval overliet. Het resultaat is dat de centrale figuur schommelt tussen een actieve pose die ze zelf heeft gekozen en een meer passieve die de kunstenaar voor haar heeft uitgekozen. In beide gevallen staat de toeschouwer tegenover dit model vanuit dezelfde positie die ooit door de schilder werd ingenomen, waardoor hij ook als surrogaat Seurat fungeert. (ibidem)
G. Klimt Beethovenfries (fragm)
Als Klimt wil dat zijn toeschouwers begrijpen wie hij is en waarover ‘hij het heeft in zijn werk’, dan is dat voor de toeschouwers van ‘De Beethoven-fries’ (1901) een hele opgave. In feite is het de picturale voorstelling van ‘de Negende Symfonie’ die hij voor het Weense Secession-gebouw ontwierp. Ik citreer Alex Weintraub in Art in America:
'Klimt’s work is jam-packed with iconographic oddities. Butterfield-Rosen pays particular attention to its creaturely forms, its series of wiggly, hovering female figures, and, finally, the pair of simian-ish faces (aptly described as “golden emojis”) that levitate above Klimt’s now iconic kissing couple. By comparing the buoyant eroticism of Klimt’s Beethovenfries with the freighted contemplativeness of Max Klinger’s Beethoven (1902)—a massive sculptural tribute to the same composer, also exhibited at the Secession—Butterfield-Rosen teases out a series of critical inversions underlying Klimt’s vision. She views his Beethovenfries as a celebration of ornamental painting over the fine art tableau; free-floating unconscious states over brooding forms of thought; and Darwinian aesthetics over Kantian ideals.'
Max Klinger Beethoven
Klimt’s monumentale decoratieve fries is een quasi-illustratie van Ludwig van Beethovens Negende Symfonie, die hij ontwierp voor het Weense Secession-gebouw. Het werk van Klimt zit vol met iconografische eigenaardigheden. Butterfield-Rosen besteedt bijzondere aandacht aan de schepselachtige vormen, de reeks wiebelige, zwevende vrouwenfiguren en, tenslotte, het paar aapachtige gezichten (treffend omschreven als “gouden emoji’s”) die zweven boven Klimt’s nu iconisch kussende paar. Door de uitbundige erotiek van Klimt’s Beethovenfries te vergelijken met de beladen beschouwelijkheid van Max Klingers Beethoven (1902) – een massief sculpturaal eerbetoon aan dezelfde componist, ook tentoongesteld in de Secession-Butterfield – ontrafelt Rosen een reeks kritische omkeringen die aan Klimt’s visie ten grondslag liggen. Zij ziet zijn Beethovenfries als een viering van de ornamentele schilderkunst boven het tafereel van de schone kunsten: vrij zwevende onbewuste toestanden boven broedende vormen van denken (mooie uitdrukking); en Darwinistische esthetiek boven Kantiaanse idealen. (fraaie combinatie)
Kostuum-ontwerp voor L’ après-midi d’un faun
En dan naar Nijinsky, dansend kunstenaar, die ook zijn eisen stelt aan de interpretatie van zijn toeschouwers. In ‘L’ Après-midi d’ un faune’, ballet uit 1912 wil hij de verleiding van een nimf door een faun in de stijl van een bas-reliëf: geen gezwaai, geen geloop van een druk corps de ballet, maar een beperking van bewegingen om tot een gestileerde, schematische actie te komen waarin de uitbeelding van een bijna onmogelijke relatie eerder telde dan het spektakel.
Like Klimt, Nijinsky also made interpretative demands upon his viewers: “I know what an eye is. An eye is the theater. The brain is the audience. I am the eye in the brain.” In the case of L’Après-midi d’un faune (1912), the dance at the center of Butterfield-Rosen’s Nijinsky chapter, the choreographer composed a ballet of a faun’s frustrated seduction of a nymph in the style of an “archaic bas-relief.” In practice, this meant that his performers had to learn to restrict their movements so as to affirm their relationship to the dance’s relief-plane: the backdrop.
For Nijinsky, the theatrical stage no longer functioned as a deep space in which dancers formed compelling relationships or broke out into exhibitionist turns. Rather, it served as a shallow band of ground sufficient only for stylized, schematic action. This too was an exhibitionist form of dance, but with a few differences. By preventing his dancers from arranging themselves in depth, Nijinsky diminished the presence of internal spectatorship within his dance, such as in banquet scenes of classical storybook ballets, in which corps members encircle soloists and principals as they pair up and show off. In so doing, Nijinsky, like Seurat, foregrounded “the primary relationship between the faun and the audience,” as opposed to that of the faun and the nymphs. Additionally, Butterfield-Rosen interprets the erotic content of L’Après-midi and its choreographic sublimation into artful poses of bodily stiffness through the lens of Sigmund Freud’s psychoanalytic account of exhibitionism and dream interpretation.(ibidem)
Kortom, alle drie de protagonisten in Modern Art and the Remaking of Human Disposition waren bezig de aandacht van de toeschouwers te beheren, wat ze deden door archaïserende figuratietechnieken toe te passen. (The Mise-en-Scène of Dreams, als titel van het hoofdstuk)
Hun frontaal geposeerde lichamen hielden de klassieke fictie van psychische diepte niet in stand, omdat ze te gestileerd waren en hun poses te veel naar andere kunstwerken refereerden. Het gevolg was dat het denken werd verplaatst van de handelingen van de afgebeelde figuren binnen een schilderij naar de picturale voorstelling als geheel.
De kijkers moesten de gedachten en beweegredenen van Seurat, Klimt en Nijinsky interpreteren, niet die van modellen, minnaars en nimfen. Gezien de schijnbare leegte van al deze afgeplatte figuren, stelt Butterfield-Rosen dat modernistische vormen van frontaliteit parallel liepen met gelijktijdige verschuivingen in de status van het menselijk subject in de filosofie en wetenschap van het fin-de-siècle. Met haar woorden: “Het antinaturalisme van de lichaamshouding kan worden gezien als de instelling van een ander soort naturalisme… een visueel teken voor de erkenning van de ‘naturalisatie van de geest’. Niet langer een ideaal medium van bewust denken, werd de geest een puur fysiek ding: een brein. (ibidem)
” No longer an ideal medium of conscious thought, the mind became a purely physical thing: a brain.
Er volgt nog een genadevolle blik op de pogingen van de auteur om bepaalde analogieën, zoals Maurice Denis’ polemisch essay ‘Definition du neo-traditionisme’ uit 1890 als canon voor eigen huis te gebruiken terwijl er inderdaad ook redenen zijn om met de interpretatie ervan andere wegen in te slaan zodat zijn project onverenigbaar blijft met de these van de auteur die op haar beurt -en dat pleit voor haar- nooit alternatieve verklaringen uitsluit. Zo is er ook geen afsluitend hoofdstuk. En zegt Alex Weintraub: ‘Men bespeurt in dit gebaar een erkenning dat het complexe werk om haar ‘eenvoudige formele observatie’ te begrijpen nog gaande is. Dat is het effect van een doorbraak.”
Een boeiend fraai uitgegeven boek dat je meeneemt naar een confrontatie tussen innerlijkheid en wat wij daar dan uiterlijk in de kunst van denken waar – of mee te nemen. Het gehele artikel is hieronder te raadplegen: Art of America.
Emmelyn Butterfield-Rosen is associate director of the Williams Graduate Program in the History of Art at the Clark Art Institute. She specializes in modern art and cultural history, primarily in Europe. Relations between modern art and modern sciences of the human subject are a guiding preoccupation of her teaching and research. Broad areas of interest include the history of art history and archaeology, the history of art criticism, philosophical and scientific theories of the aesthetic, archaism and primitivisms, interactions between the visual and performing arts, the history of dance and early film, theories of gesture and corporeal expression, and the history of biology, psychology and psychoanalysis, especially with reference to the history of sexuality.
The earliest portraits are contained in a conversation entitled "Christmas Roses" showing his sisters Hannah and Alice, arranging some flowers. The girls, whose figures fill te frame, are dressed in heavy Victorian Gowns, velvet with white trimmings, one of them (Alice) swathed in a cloak, the aperture of which nicely frames her hands holding dish and flowers. Their eyes are cast downwards intent on what they are doing. Hannah (on the left) is ready with water, and the fact that she is holding her palette indicates it is an action portrait setting up a still-life arrangement to paint. The rather romantic dress style perhaps brings the composition within the influence of the Pre-Raphaelites, but the application of paint is squarly in the older Scottish tradition. The tones are dark, with the paint heavily worked in even, indisinguishable strokes, probably bitumen based because in the darker areas some blistering has occurred. The language is of Wilkie and Allan, based on Dutch clarity of representation, and also incorperates the technique of chiaroscuro in which Lorimer was deeply interested.(_)
In the painting the light streams in from the long window on the left, illuminating the scene and highlighting the girls' faces and the flowers- a light source used frequently by Vermeer in hun famous genre scenes. (May C. Fenoulhet JHL, Scottish artist, a critical biography 1990)
De universitaire thesis uit 1990 waaruit boven beschreven bespreking van het mooie zusjes’ dubbelportret is voorlopig één van de weinige pogingen tot het maken van een degelijke monografie over leven en werk van John Henry Lorimer. Ook de collectie bruikbare afbeeldingen van zijn werk lijdt aan datzelfde euvel: schaars, erg verschillend in kwaliteit, beperkt tot de bekende titels. Als portretschilder -hij was leerling bij de gekende en zeer gewaardeerde Franse schilder Carolus Duran (1837-1917) werkte hij vooral in opdracht van families of instellingen zodat portretten in familiebezit bleven en dus later zeldzaam in openbare collecties aanwezig waren. Er is dus werk aan de winkel om zijn boeiende persoon weer in zijn en ons geliefd licht te brengen. Laten we dat alvast doen met een teder portret van zijn vader in prof-toga, in gezelschap van een allerliefst hondje. (En er is gelukkig al de tentoonstelling in Edinburgh! )
James Lorimer
'Toch blijven de schilderijen de sterren van de show, en geen enkel meer dan 'The Ordination of the Elders in a Scottish Kirk' (1891). Zes ouderlingen verzamelen zich rond de predikant en de Bijbel. Door hen in het zwart gekleed en met gebogen hoofd af te beelden, benadrukt Lorimer hun eerbied voor God en de kerk. Het tafereel wordt van bovenaf verlicht en weerkaatst op hun hoofden en schouders, als om het gewicht en de ernst te benadrukken van de verplichting die zij op zich nemen. Voor mij is dit symbolisch voor Lorimers omgang met licht, een middel om allerlei boodschappen over te brengen, van de etherische aanwezigheid van familieleden die op het punt staan te vertrekken, tot de onschuld van een kind, van de grillen van het weer tot de zwaarte van spirituele zaken. Licht was een essentieel materiaal voor Lorimer, een materiaal dat in deze tentoonstelling rijkelijk wordt gedeeld. De warme gloed van het zonlicht waarmee hij zijn interieurs vult lijkt misschien onmogelijk, maar het is precies datgene wat de bezoeker bij het verlaten van deze tentoonstelling mee naar huis zal nemen.' (bij de retrospectieve tentoonstelling in Edinburgh, nog tot 22 maart 2022 te bezoeken)
The Ordination of the Elders 1891
Geboren in Edinburgh kreeg hij een opleiding aan de Edinburghse academie en aan de universiteit van dezelfde stad, opleiding die in 1875 werd verder gezet aan de Royal Scottish Academy. Ik las dat zijn vader zelf eerst door Europa reisde om uit te kijken naar een geschikte verdere opleiding en zo in 1875 ook de Antwerpse Academie bezocht, maar toch Parijs verkoos vooral voor de pedagogisch sterke opleiding van Carolus Duran. Bij zo’n kunstenaarsbestaan hoorde ook de nodige reizen, hier door Spanje, Italië en Algiers. (1871-1891) En intussen begon de familie aan het verbouwen en/of restaureren van Kellie-Castle. Het huis van waaruit de familieleden de wereld verkenden en beladen met ervaringen ook weer van de stilte van het landgoed genoten. Kijk naar ‘Lullaby’ uit 1889 waarin Joanna Herbert figureert.
Kellie Castle in Fife was the home of the prolific Lorimer family, whose members included a university professor, an architect, a painter and a sculptor. They’ve been likened to a Renaissance dynasty because of the breadth of their talents. Hannah Lorimer (1854–1947) was their daughter, sister and aunt, and an accomplished artist in her own right. But, as is the case with many women in history, her story is often only told in the context of the men around her. She’s more commonly known as Lady Hannah Cassels im Thurn, the wife of Sir Everard im Thurn, governor of Fiji.
A Lullaby’ 1889
Joanna Herbert, born in Guyana and employed by the artist’s sister Alice to care for her six children, visited Scotland from Guyana on numerous occasions and remained part of the family for 40 years. Herbert appears in Lorimer’s Lullaby (1889) and Grandmother’s Birthday (1893). The latter was the first painting by a Scottish artist to be bought by the French government and is usually stored at the Musée D’Orsay in Paris. It hasn’t been displayed since 1989, so it surely deserves to be seen again now.
Grandmother’s birthday 1893
As the youngest of six children, Robert Lorimer was taught not only by his parents but by his brothers and sisters. The eldest daughter Hannah, known as Lorrie, is likely to have encouraged Robert in his drawing and woodwork, pursuits she herself excelled in. Yet she was closest to John Henry, known as JH. Together, they made watercolours and oil paintings, delighting in each other's creations to the end. Robert and Louise were also very close, working together on the furnishings and garden of Kellie Castle. The family’s art forms a series of duets: Lorrie's embroidery design mirrored Robert’s stained glass window, while Robert's chairs were painted by JH in Grandmother’s Birthday. The tapestry of the family motto ‘Upward Onward,’ which furnished the Vine Room at Kellie, was also the result of a partnership between a brother and sister: Robert drew, Louise stitched
Aanvullend vond ik bij de thesis van May C. Fenoulhet nog een mooi portretje van broertje Robert, "as a boy of 12".
Het familieleven in een volop veranderende wereld blijft naast zijn portretten, een hoofdthema. Weinig aandacht immers gaat er naar het feit dat te midden van zo’n familieleven de schilder tenslotte alleen blijft. Hij is de observator. Maar kunnen we ook niet zijn heimwee bij al die familiale drukte aanvoelen?
In Hush, John Henry's sister-in-law Violet Lorimer (née Wyld) soothes her sleeping son Christopher before a beaming window of sunlight. While in The Flight of the Swallows fading summer light falls on Alice as she watches the birds soar above the turrets of Kellie with her children.
Je zou nog makkelijk enkele hoofdstukken over ‘de portretten’ kunnen schrijven, of nagaan waarom de schilder die zo gehecht was aan het familieleven zelf verkoos alleen te leven; het werk van deze kunstenaar die zich naar geen modes of richtingen schikte, is bezield met het licht dat in buiten- en binnenruimtes essenties doet vermoeden die moeilijk met woorden te beschrijven zijn.
Het licht is rond
Het licht is rond en rolt naar alle kanten
de bergen op en af, de dalen door,
de wezens in en uit en langs de planten
stijgt het de bomen in en gaat het alles voor.
Waarheen? Ik vraag dat niet, ik kom, ik ga,
omdat mijn handen en mijn voeten,
mijn ogen en mijn hart zo moeten
en ik het licht nu eenmaal zo versta.
Pierre Kemp(1886-1967)
Spring Moonlight
Sudden Light
I have been here before,
But when or how I cannot tell:
I know the grass beyond the door,
The sweet keen smell,
The sighing sound, the lights around the shore …
Dante Gabriel Rosetti
A room at twilight Kellie Castle John Henry Lorimer