Blauw- en paarsgetint, lilla-tonen, zo oud als de tuin en het huis (ze moeten in hun 84ste jaar zijn) de blauwe regen en de seringenbomen.
Ze willen hoger, de lucht in.
De blauwe regen zwiept zo lang met zijn tentakels tot hij een takje van een boom vindt en kruipt dan langs de Atlas-ceder hoger op of gebruikt de hedera om de muur te veroveren.
De seringen zijn steeds hoger gaan wonen bij gebrek aan deskundig terugsnoeien, maar zijn daardoor een rustpunt als je vanuit de werkkamer van Marie de tuin inkijkt: toortsen paars en achteraan een witte soort.
Kortstondig.
Vooral de geur van seringen.
Zacht, en toch doordringend.
Maar kortstondig zoals alles wat mooi en kwetsbaar is.
In de late namiddag maakte ik enkele foto’ s.
Voorbij het hoogtepunt alvast, althans de seringen, op de terugweg.
Maar met de ontrollende varens een belofte van lange avonden.
In juni zou de liguster geuren, maar een winterstorm met sneeuw en ijs brak een reusachtige tak van de ceder en die verwoestte de (al zieke) liguster. Toch staan er nog enkele staken-bossen en tegen de afgesneden stokken aan de grond schieten scheuten op, onbedwingbaar.
Twee markante eigenschappen:
Kortstondigheid.
Het onbedwingbare groeien.
Ze lijken een tegenstelling te zijn, maar vullen voortdurend elkaar aan.
Dat het verschijnsel ‘mens’ daarin soms moeilijk is te plaatsen kan ik begrijpen.
Al wordt het nog oneindig lang weer lente, het verhaal van het uitgebloeide als voorwaarde voor nieuw leven klinkt aannemelijker als je dertien bent dan op je vierenzeventigste.
We zullen het dus bij ‘wijsheid’ houden als we over ouderdom spreken al laat het woord zelf iets anders vermoeden.