Zelfs het kleinste familietje had (heeft) in Rusland een datcha, een buitenverblijf. Weg uit de stad, weg uit de drukte en het dagelijks gedoe. Een buiten-verblijf.
De buiten-verblijver ‘ontvlucht’ de stad. Zelfs als hij lange tijd in het buitenland verblijft, is de drang naar een datcha groot. Einde jaren 1870, terug in Frankrijk, bouwt schrijver Ivan Tourgenjev deze datcha in Bougival in de Yvelines, nu museum. Hij zal er eerst ’s winters dan daarna het hele jaar tot aan zijn dood in 1883 verblijven. Emile Zola, Alphone Daudet, Goncourt, Henry James zullen hem zoals andere Russische auteurs daar bezoeken. Ook de componisten Camille Saint-Saëns en Gabriel Fauré waren er te gast.
Hij was in mijn Parijse hoofdstukken van ‘Spiritus’ op de achtergrond aanwezig als mijn geliefd hoofdpersonage Emilie Pauline Viardot bezoekt in Parijs. (1874)
‘Le blog du Musée Tourgueniev’ heeft als onderschrift: ‘Association des amis d’ Ivan Tourgueniev, Pauline Viardot et Maria Malibran’. Geheel toevallig kwam ik ze vandaag weer op het spoor.
http://www.tourgueniev.fr/
Net zo toevallig ondekte ik via de blogweg we dit jaar de 200ste verjaardag van de Russische auteur (1818-1883) gedenken. Een taart met een menigte kaarsjes is hem gegund.
Ik wil je alvast een mooi portretje van de man, geschreven door Edmond de Goncourt in zijn ‘Journal’ niet onthouden:
‘Tourguéniev, le doux géant, l’aimable barbare avec ses blancs cheveux lui tombant sur les yeux, le pli profond qui creuse son front d’une tempe à l’autre, pareil à un sillon de charrue, avec son parler enfantin nous charme, nous enguirlande, suivant l’expression russe, par ce mélange de naïveté et de finesse – la séduction de la race slave, relevée chez lui par l’originalité d’un esprit supérieur, par un savoir immense et cosmopolite.’
Ik heb zijn ‘Jagersverhalen’ (1852) in de oude editie van ‘de Boekenschat’, vertaald door Wils Huisman, in licentie van Geert van Oorschot’s Russische bibliotheek’ bovengehaald en schrijf nu eerbiedig zijn naam in Nederlandse uitspraak: I.S. TOERGENJEV. In feite was ‘Aantekeningen van een jager’ de oorspronkelijke benaming en verschenen ze in 1948 bij Contact voor het eerst in Nederlandse vertaling.
Deze Jagersverhalen moet men zich niet voorstellen als een serie jachtavonturen, waar de liefhebbers van de jacht hun hart aan zouden kunnen ophalen. Eigenlijk is de titel niet duidelijk vertaald; hij luidt in het Russisch: Aantekeningen – of: Memoires – van een jager
‘In het jaar 1846 zond Toergenjew op verzoek van één der redacteuren van het tijdschrift De Tijdgenoot een korte schets in, die hij genoemd had: Chor en Kalinytsj. Toen dit opstel werd afgedrukt, was Toergenjew afwezig en de redacteur schreef er ter verduidelijking bij: Uit de aantekeningen van een jager. Het opstel viel bij het publiek in de smaak en had een groot succes. De criticus Bjelinski uitte zich zeer geestdriftig. Toergenjew, hierdoor aangemoedigd, ging voort een hele reeks van dergelijke korte verhalen of schetsen in De Tijdgenoot te publiceren, die in 1852 in boekvorm verschenen onder de dus eigenlijk toevallig ontstane titel Aantekeningen van een jager. De meeste dezer verhalen heeft hij in Parijs geschreven. In de memoires van Toergenjew uit het jaar 1868 lezen wij: ‘Ik zou de Jagersverhalen niet geschreven hebben, als ik in Rusland was gebleven.’ Zeker zou hij ze dan niet de warme, nostalgische toon hebben kunnen geven, die nu zo sterk in deze verhalen treft. Het verblijf in het buitenland heeft de klank van het Toergenjew zo eigen elegische verlangen versterkt, maar zijn Russische scherpe observatievermogen en realisme hebben hem gelukkig behoed voor een vlucht in de romantiek.’
(Charles B. Timmer in het tijdschrift ‘Libertinage’ jaargang 2 (1949)
Om de warmte van deze dagen met zijn werk te verbinden, schrijf ik je graag het begin van zijn verhaal ‘De Bezjin-weide’ over. (met lichte wijzingen in de intussen wat verstarde vertaling) Om te proeven:
‘Het was een prachtige julidag, een van die dagen, die je alleen dan hebt, wanneer het weer lang vast is. Al van vroeg in de morgen is de hemel helder; de opkomende zon is niet vlammend rood, alleen verspreidt er zich een zachtrose gloed over de hemel. De zon is niet vurig, niet gloeiensrood, zoals op hete, droge dagen, niet dof donkerrood, als voor storm, maar zij straalt licht en helder; vredig klimt zij onder een smalle, langgerekte wolk, schijnt een ogenblik helder en verdwijnt dan in de paarse schaduw. De ijle bovenrand van de smalle wolkenbank wordt een blinkend slangetje met de glans van gedreven zilver…’
En dat gaat zo nog zo’n veertig, vijftig zinnen verder voor hij aan zijn verhaal begint. (Het zal ook met een uitgebreide natuurevokatie eindigen!) Je voelt je inderdaad in de omgeving van de impressionisten en hun nazaten.
Om op deze manier over de natuur te schrijven moet je niet in de stad zijn, maar zoals de auteur door bossen en weides trekken, ja zelfs verdwalen en de nacht doorbrengen bij het vuur in gezelschap van vijf boerenjongens die er op de paarden letten (overdag hadden de dieren te veel last van vliegen) en elkaar spookachtige verhalen vertellen. Hij schetst in ditzelfde verhaal vijf mooie portretjes van de heel verschillende jongenskarakters vanuit zijn zwijgende observatie bij het vuur. In het vroege morgenlicht verlaat hij de intussen slapende kinderen.
‘Alles bewoog, ontwaakte, begon te zingen, te lawaaien, te praten. Overal kleurden grote dauwdruppels als stralende diamanten; helder en klaar als gewassen door de ochtendkoelte, kwam klokkengelui mij tegmoet, en plotseling liepen de opgejaagde uitgeruste paarden mij voorbij, voortgejaagd door mijn kameraadjes.
Tot mijn spijt moet ik hier bijvoegen dat Pavel (een van de kinderen) nog datzelfde jaar stierf. Hij verdronk niet: (zoals in een van de spookverhalen) hij viel van zijn paard. Jammer, het was zo’n aardige jongen.’
‘Een der kenmerken van Toergenjew’s kunst is zijn uiterste soberheid en gereserveerdheid. De schrijver ziet zijn taak in het aanduiden, in het uitbeelden van ervaringen, maar waakt er schroomvallig voor zich in commentaar daarop te verliezen. Maar, in het bezit van alle gegevens, wordt de lezer, onder de suggestie van Toergenjew’s proza, tot dit commentaar gedwongen, dwz. hij wordt met een aantal feiten alleen gelaten: trek nu zelf maar je conclusies! – zegt de schrijver.’
(Charles B. Timmer ibidem)
(het landgoed van de familie in Orol)
Het ‘buitenleven’ van deze auteur is net zo merkwaardig als zijn literatuur. Aan de goede lezer zijn bio te ontdekken. Want zijn wonderlijke ménage à trois met de Viardots ontplooit zich met dezelfde natuurlijkheid als zijn jagersverhalen op papier.
Hij dacht, geboren in 1818, in 1881 te zullen sterven, volgens een voorspelling van zijn vrij barse moeder. Maar het werd 1883, door kanker geveld. Moeders hebben niet altijd gelijk. (althans wat voorspellingen betreft.)
Over Toergenjevs Jagersverhalen schreef Karel van het Reve: ‘Het zijn zeer eenvoudige verhalen: de verteller ontmoet op zijn tochten – meestal op jacht, een eigen huis heeft hij niet – mensen en praat met ze, en gaat dan weer verder. (…) De ellende der lijfeigenschap, de gruwelijke afhankelijkheid der lijfeigen boeren – en vooral het huispersoneel – van de grillen van hun eigenaren wordt ad oculos gedemonstreerd, terwijl tegelijk bijna ieder verhaal een juweel is van harmonie en stilte. Berusting en protest zijn niet van elkaar te onderscheiden.’
https://www.dbnl.org/tekst/_lib001194901_01/_lib001194901_01_0034.php (Charles B. Timmer: Een jager zonder wild)