
‘Tegenwoordig wordt veel aandacht besteed aan de politieke en sociale waarde en de impact die een kunstwerk heeft. Zowel kunstenaars als theoretici zetten de notie van esthetica veel te gemakkelijk opzij als een gedateerd en niet langer relevant begrip. Ik vind dat een vergissing. Het is mijn overtuiging dat esthetiek ook altijd politieke en morele consequenties heeft. Want in de kunsten is de esthetische waarde juist datgene dat het verschil kan maken.’
(Janneke Wesseling is naast hoogleraar ook kunstrecensent bij NRC Handelsblad.)

‘Men kan zich afvragen hoe realistisch deze gedachte is. Geheel in de geest van Bologna hebben universiteiten het oude ideaal van een vrijplaats voor belangeloze nieuwsgierigheid immers zelf al lang laten varen. Steeds meer zijn ze zich gaan gedragen als bedrijven, die binnen de kenniseconomie met elkaar concurreren om onderzoeksgelden en studentenaantallen binnen te halen. Een scepticus zou kunnen opmerken dat het bedenken van studierichtingen als artistic research niet in de laatste plaats moet worden gezien als een poging om een nieuwe doelgroep aan te boren en aldus het eigen marktaandeel te vergroten. Of heeft de universiteit nog wat anders te winnen met het toelaten van deze kunstenaar-onderzoekers binnen haar gelederen? (…)

Onderzoek heb je inderdaad in vele soorten en maten, variërend van het onderzoek dat een schrijver verricht voor een roman tot journalistiek onderzoek, politieonderzoek en onderzoek naar de effecten van aardstralen. Al deze verschillende soorten onderzoek leveren dikwijls inzichten op, waarop wetenschappers met hun methoden nooit zouden zijn gekomen. Precies daarom echter maken ze geen deel uit van de universitaire onderzoekspraktijk: ze voldoen niet aan de strenge, methodische eisen die worden gesteld aan wetenschappelijk onderzoek. Waarom zou de universiteit voor artistic research een uitzondering moeten maken?’
(Guido Goossens, De Witte Raaf editie 159, sept-okt 2012)

En bij wie gaat de kunstenaar te rade? Vincent van Gogh ontmoet Friedrich Nietzsche. Goed voorbereid, dat wel. Menselijk al te menselijk.
‘Het was Van Gogh die als eerste toenadering had gezocht, nadat hij met zijn onstilbare leeshonger en gefascineerd door de titel in Franse vertaling (want het Duits niet machtig) Humain, trop humain van Nietzsche had gelezen. Het werk had zijn rusteloze geest in nog grotere verwarring gebracht. Enerzijds was het een feest van herkenning geweest. Enthousiast had hij met potlood welhaast het volledige 99e fragment in deel twee van het boek onderstreept. Nietzsche noemt daar de schrijver (voor Van Gogh: de kunstenaar) als ‘gids voor de toekomst’; degene die ‘het mooie beeld van de mens verder uitwerkt met zijn fantasie’, en zo ‘meehelpt de toekomst te scheppen’. En de volgende passage was Van Gogh helemaal uit het hart gegrepen:
“Kracht, goedheid, zachtaardigheid, reinheid en een onopzettelijke, aangeboren matigheid in de personen en hun handelingen; een geëffende grond, die de voet rust en lust schenkt; een lichtende hemel die op de gezichten en gebeurtenissen afstraalt; de kennis en de kunst tot een nieuwe eenheid samengevloeid […], dit alles zou het aansluitende, algemene zijn, als het ware de gouden ondergrond waarop nu eerst de fijne verschillen tussen de belichaamde idealen het eigenlijke schilderij — dat van de steeds hogere menselijke voornaamheid — zouden vormen.”
(Nietzsche en Van Gogh over de toekomst van de Westerse Beschaving, Rob Riemen)
Lees het boeiende artikel helemaal in NieuwWij

Twee heel verschillende kunstenaars, door land en leven gescheiden, maar die blijkbaar in hun beeldopbouw vaak dezelfde werkwijze hebben, dezelfde keuzes maken. Met een gemakkelijk woord zou je over ‘ inspiratie’ kunnen spreken, maar de manier waarop Ingmar Bergman en Andrei Tarkovsky hun beeldcomposities maken kun je inderdaad moeiteloos ‘visual similaritys’ noemen. Alsof ze deelgenoot waren van hetzelfde aanvoelen.
De aandacht voor het ‘menselijk, ‘vaak al te menselijk’ zal de opdracht en het inspiratieterrein van de kunstenaar zijn. Albert Camus schrijft in wat hij zijn beste boek noemt ‘De mens in opstand’ een duidelijk standpunt dat hij als titel ‘Opstand en kunst’ meegeeft:
“Ook kunst is die impuls die tegelijkertijd verheerlijkt en ontkent. ‘Geen enkele kunstenaar verdraagt de werkelijkheid’ zegt Nietzsche. Dat is waar, maar geen enkele kunstenaar kan buiten de werkelijkheid. De scheppingsdaad is een eis tot eenheid en een afwijzing van de wereld. Maar hij wijst de wereld af vanwege wat eraan ontbreekt en uit naam van wat hij soms is. De opstand laat zich hier buiten de geschiedenis in zuivere staat waarnemen, in zijn oorspronkelijke complexiteit. Kunst zou ons dus een laatste perspectief moeten bieden op de inhoud van de opstand.”
Hij duidt de vijandigheid aan tegenover kunst en alle revolutionaire hervormers: Plato was nog gematigd, hij bande alleen de dichters uit zijn republiek. En “..voor het overige heeft hij de schoonheid boven de wereld gesteld.” De Reformatie verkiest de moraal en bant de schoonheid uit. Rousseau hekelt in de kunst een ontaarding die door de samenleving aan de natuur is toegevoegd.
“Saint-Just gaat tekeer tegen de toneelvoorstellingen en wil in het mooie programma dat hij voor het “Feest van de Rede” maakt, dat de rede wordt uitgebeeld door een persoon die ‘eerder deugdzaam dan mooi’ is. De Franse revolutie brengt geen enkele kunstenaar voort, maar alleen een groot journalist, Desmoulins, en een clandestiene schrijver, Sade. De enige dichter van die tijd onthoofdt ze. De enige grote prozaschrijver wordt naar Londen verbannen en pleit voor het christendom en rechtmatigheid. Enige tijd later eisen de volgelingen van Saint-Simon ‘sociaal nuttige’ kunst. ‘Kunst voor de vooruitgang’ is een veel gehoorde uitdrukking die als een rode draad door de hele eeuw loopt en Hugo heeft overgenomen, zonder er in te slagen haar overtuigend te doen klinken. Alleen Vallès verwenst de kunst op een dermate heftige toon dat hij authentiek overkomt.” (P 256-257, vertaling Martine Woudt uitgeverij Olympus 7de druk.)

‘Over je eigen schaduw springen’ mag hier meervoudig zijn geduid, het is duidelijk dat een kunstenaar(es) zelf een eigen weg kan kiezen, al dan niet met zijn (haar) kunstige schaduw als bijdrage of toch eerder wegen kan zoeken waarin ons aller bestaan en toekomst is betrokken en een sierlijke sprong over zijn (haar) schaduw hem (haar) een plaats biedt temidden van het dagelijks doen en laten. Een zelfportret zoals het prachtige doek waarmee we begonnen is niet uitgesloten. We lijken meer op elkaar dan we vermoeden. Een zelfportret kan dus het begin van wijsheid zijn. Een onderscheid. Een uitnodiging.

Er zijn vroeger al een aantal ‘papieren bootjes’ vertrokken. Hier vind je het eerste van 13 september 2021