Ook in Wenen ging het jaar 1848 niet onopgemerkt voorbij. Net zoals in 1830 waren er in verschillende staten en steden opstanden die een meer liberaal systeem, een liberale grondwet moesten mogelijk maken na de duidelijk conservatieve en autoritaire opvattingen die na het Kongres van Wenen in 1815 door de toenmalige heersers in Europa werden doorgevoerd. (hierboven de Skodagasse in Wenen waar de kunstenaar woonde en werkte)
In 1846 was Rudolf (von) Alt na de vroege dood van zijn eerste vrouw en zijn twee kinderen in 1843 opnieuw in het huwelijk getreden en wilde hij duidelijk zijn eigen accenten aanbrengen in het vaak nog gemeenschappelijke werk van vader en zoon.
Hij had zich in dat befaamde jaar 1848 als ‘Bürgergardist’ laten inschrijven maar stuurde voor alle zekerheid zijn familie naar zijn schoonouders in Tropau.
Toen midden oktober 1848 de gebeurtenissen in de hoofdstad een erg radikaal karakter kregen verliet hij samen met de toen zestienjarige Ludwig Passini (1832-1903) Wenen en vluchtte hij naar het nederoostenrijkse Traismauer om er in het Gasthof Hofkirchner (nu Gasthof zum Schwan) onderdak te krijgen. (Zijn jonge gezel zou later naar Venetië trekken er zijn leven lang blijven wonen en werken als schilder zoals hieronder blijkt)
Hijzelf schrijft over de gebeurtenissen:
‘Ich war im Jahr 1848 National-Gardist, aber ich ging sehr bald nach Traismauer, wo meine Leute wohnten“.
Hij maakte er dat jaar deze prent, een atmosfeer die enigzins verschilde met de Weense wereld.
Wel werd hij na zijn terugkeer datzelfde jaar lid van de Weense Akademie maar het zou toch tot 1866 duren eer deze benoeming ‘keizerlijk’ bevestig werd. (Frans-Jozef I)
In de kunstwereld wordt het tijd voor de proto-impressionistische invloeden, gevoeligheid voor lichtinval, het moment, het direkte. Ook bij Rudolf merk je die invloeden. Hij wil zijn eigen vormentaal gestalte geven. Al blijft hij immens populair met zijn ‘Veduten-werk’ uit de de diverse streken van de monarchie, zijn pogingen om aan te sluiten bij die nieuwe beeldentaal krijgen weinig weerklank. Hierboven ‘een blik op Salzburg’ (1869) Hieronder een plekje waar ook ter wereld.
Was de vroege dood van zijn eerste vrouw en kinderen al niet licht om te verwerken, de financiële problemen ‘en surplus’ zorgden voor een heuse depressie.
In 1863 reist hij in opdracht van de tsarenfamilie naar de Krim maar de beloning en behandeling zijn eerder magertjes. Gebeurtenissen die niet dadelijk het vriendschappelijk klimaat tussen ouders en broer Franz (ook schilder) bevorderen.
Hij krijgt ook last van een soort beven, ‘ein Tremor’. Het schilderen wordt er nauwelijks door gehinderd. Slechts op latere leeftijd zou het hem schilderen onmogelijk maken. Het geeft hem wel de gelegenheid om zijn schilderstechniek opener te maken, direkter.
Toch zullen de zestiger jaren hem erkenning bijbrengen, zeker als lid en lesgever aan de Weense akademie. Ook ambtelijk krijgt hij weer opdrachten ‘van hogerhand’. (Presentatieblad van het Kaisersforum, Makart-Atelier)
Als zijn gezondheid na de dood van zijn ouders (1872) en zijn zijn tweede vrouw in 1881 niet te best meer is, wordt hij door dochter Louise verzorgd en blijft hij toch op zoek gaan naar nieuwe beeldentaal.
De natuur, vooral de bomen en ‘de vruchten van het veld’ zullen nieuwe onderwerpen zijn samen met de interieurs van zijn gegoede klanten.
Terwijl de negentiende eeuw een ongekende wetenschappelijke ontwikkeling in gang heeft gezet zal het geliefde landschap tot op deze dagen daaronder lijden.
In een laatste aflevering zullen we enkele tegenstellingen zichtbaar maken, het landschap proberen te verzoenen met wat ‘vooruitgang’ heet. Het heimwee voorbij.