Nu ik je eindelijk terugvond, jaren later, was je helemaal uitgedroogd, een stille getuige tussen de potloden en de helemaal leeg geschreven stylo’s. Ik heb je grondig gespoeld, al het oude, aangekoekte zwart uit de pennenhouder gewassen. Het duurde minuten voor je weer helemaal ‘proper(‘ (of zeg ik ‘zuiver) was en ik met een droge klik een nieuwe inktkoker boven het gouden pennetje duwde en ik deze woorden ‘neerpende’ om terecht weer eens je echte naam te kunnen gebruiken. Een(vul-) pen.
Het was wennen. Van vingertoppen naar een hand waarin jij thuishoorde. Je zachte, bijna glijdende gouden punt die deze letters schrijft en ikzelf met mijn verbaasde kop daarboven. Verbaasd, met uitzondering van het beetje dagboek, elke avond met een goedkope stylo geschreven (vaak geeuwend), onwennig dus, het ritme te zien verschijnen van wat ik voel en denk. Als een grafiek van een zekere levenskoorts, of het gebrek daaraan.
In het verleden was er natuurlijk de schrijfmachine, van handig meeneem-model tot zwaar tweedehands elektrisch meubel, van vastzittende over elkaar geklemde letters tot de flitsend snel draaiende IBM-letterbollen (met bijhorende correctielint-casette), en als kers op de schrijftaart de eerste grote machine die al een zinnetje in haar geheugen kon onthouden.
Tenslotte het klavier met bijbehorend schermpje en een metalen bak waarin een grote nog plooibare floppydisk kon verdwijnen waarop je tekst bewaard werd en ten alle tijde kon opgeroepen worden.
Al die jaren, de triomf van de vingertoppen, wachtte jij geduldig. Goed wetend dat je tijd zou (terug)komen. En nu was hij daar.
Nu betaal ik mijn ontrouw door als een kind te moeten zoeken naar het vloeiende en regelmatige van de letterlijnen.
Dwing ik mezelf te vertragen dan voel ik opnieuw de zachte dril waarmee ik in de laatste kleuterklas letters hun geheimen mocht ontfutselen. Die mysterieuze letters die zich niet dadelijk lieten dwingen tussen de onderste twee smalle en de hoge bovenleiding.
Zou ik nu mensen, jong of oud, leren schrijven dan liet ik ze eerst de letters dansen en daarna zo groot mogelijk met hun handen in de lucht schrijven.
Wij begonnen nog als laatste generatie met lei en griffel en het bijbehorende sponsje in een bakelieten doosje. Daarna het potlood om tenslotte de kroontjes-pen in het inktpotje te mogen dopen, de overtollige inkt er voorzichtig af te schrapen en dan het wonder waar te maken op het wachtende papier, eerst bij de zusters van de Beekstraat, daarna bij de broeders van Sint Victor.
Het begon met de eenvoudige letters zoals een ‘e’, een ‘i’, een c, daarna iets moeilijker: een ‘u’ die geen ‘v’ mocht zijn, en natuurlijk was er gelukkig nog de ‘o’ als troostprijs. Daarna kwamen de boven-rondingen van een ’n’ en de dubbele van een ‘m’, om van de krullen maar te zwijgen bij een ‘f’ en een ‘k’.
Leek de ‘r’ makkelijk, je moest toch goed oefenen om de buiging in de aanloop en de buiging van de ‘r’ zelf in één schrijfritme te kunnen uitvoeren. Probeer het nu nog maar eens!
Het zwierige van het schrijven, het ritme in de verbindingen van de letters, woorden, en het beeld van geschreven zinnen. Van het hart naar de hand.
De dag van de eerste letters in inkt geschreven. Was er iets mooiers uitgevonden dan het ‘vloeipapier’ dat rozig zacht je letters en woorden beveiligde?
De eerste zinnetjes, hoe idioot ze ook klonken.
En al vlug, de macht van het schrijven gebruiken: beste sint.
Letters ratelen, worden op het scherm geklopt, maar met de pen zijn het tekeningen, bewegen ze de strakke lijn met krullen, strikjes en buigingen. Schrijf je traag en aandachtig dan is er een kans dat je het de volgende dag zelf nog kunt lezen.
In het dagboekje van mijn moeder zaliger, vaak met allerlei werktuig geschreven, potlood, pen en ja zelfs vulpen (onderwijzeres!) laat de tijd zich lezen.
‘Donderdag 11 augustus 1938: Alles lang reeds voorbij. Als een droom was m’n verblijf in Lourdes. Een droom die helaas te gauw eindigde. Neen, zoiets kan men niet vertellen, dat moet men beleefd hebben. En nu ik weer thuis ben is ’t weer het oude liedje. En ik had zo gehoopt dat alles beter zou gaan. Wat een dag weeral vandaag. Een dag van kwaadheid, van verlangen en afwachting en van teleurstelling. Bertje, wanneer zie ik je eindelijk eens weer?’
De inkt is gebruind door de tijd. Bertje is in de tijd verdwenen. Ze bleek nog te jong (19!) te zijn om Bertje te mogen liefhebben.
‘Kunnen wij dan eens nooit ongestoord gelukkig zijn. Had ik je niet zo lief dan zou ik je kunnen vergeten, maar neen, Bertje. Ik houd te veel van jou om dat te kunnen.’ lees ik in een mooi potlood-geschrift.
Je voelt het verlangen, ja je ziet het in de dynamiek van het geschrift.
Onmacht, ons zo eigen, overbrugt met bewegingen van een pen en potlood tachtig jaar.
Ik weet niet of er over tachtig jaar (het jaar 2100) nog iemand een harde schijf uit 2020 of daaromtrent kan ontcijferen.
Hopen we dus dat er weer pen en potlood overblijft om nu en dan een teken van leven achter te laten, het hoeft niet in ‘schoonschrift’ te zijn.
Zullen we elkaar nog eens een brief schrijven, met de beweging van de pen die als een seismograaf van ons kortstondig verblijf een teken van leven en overleven achterlaat?
Het jonge meisje van negentien glimlacht, net voor de wereld in brand zou vliegen.