
Met zijn drieën kijken ze ons aan. Je merkt dadelijk dat ze met muziek te maken hebben en wie heel aandachtig zou kunnen kijken, merkt dat op ieder partituurtje de naam van de geschilderde is vermeld.
Een schilderij van Anton Domenico Gabbiani (Florence, 1653-1726) in opdracht van grootvorst Ferdinando de’ Medici, een intense bewonderaar en zelf amateur-beoefenaar maar vooral collectioneur van muziek en andere resultaten van de Schone Kunsten.
Het werd geschilderd in 1687 voor de Pratolino-villa, lievelingsresidentie van de grootvorst, thuishaven van dit doek en aanverwante afbeeldingen van muzikanten. Later ook een soort cultureel centrum met jaarlijkse concerten en theater- en opera-opvoeringen
Al stelt het doek een ‘concert à trois’ voor toch zijn het drie (castraat-) zang-virtuozen die hier als groep poseren en die wij, na enig opzoekingswerk, bij naam kunnen noemen. Ze horen bij la camerata musicale van het Florentijnse hof.

Helemaal links van het ‘epinette’ zien we Vincenzo Olivicciani, hofmuzikant en daarna werkzaam als soprano bij de Koninklijke Kapel van Wenen. (hof van Leopold I)
‘Vincenzino est un grand chanteur. Il possède de rares qualités, en particulier sa manière de chanter les passaggi avec la plus parfaite clarté, et un beau trille ; sa voix est belle et gracieuse, et il la plie à tout ce qui est humainement possible, si bien que tous les autres chanteurs le considèrent comme le premier d’entre eux.‘ (Baron del Nero, proche de la famille Colonna à Rome)

Middenin zien we Antonio Rivani (internationaal als ‘Ciccolino’ bekend) , in dienst bij kardinaal Gian Carlo de Medici en zanger aan het Pergola-theater in Firenze voor hij naar Parijs trekt en daarna in Rome bij het gevolg van koningin Christina van Zweden gaat behoren. Hij probeert even een extra job erbij te nemen aan het hof van Karel Emanuel II van Savoy, maar dat is ‘not done’ voor Christina. Uitreksel uit haar brief:
‘Je veux qu’on sache que je ne consentirai jamais qu’Antonio Rivani change mon service pour un autre, qu’il n’est plus au monde que pour moi et qu’il ne chantera pas longtemps pour qui que ce soit. Quoi qu’il en puisse être, s’il est sorti de mon service je veux qu’il y rentre, et quand même on voudrait me faire accroire qu’il a perdu la voix, cela n’y ferait rien ; tel qu’il est, il doit vivre et mourir à mon service, ou malheur lui en arrivera.‘
Het was ook deze jongeman die zich nogal vlug in de belangstelling van Alfonso kon inleven zodat Cosimo III dringend op zoek ging naar een echtgenote voor Fernando.

Helemaal rechts zien we de nog jonge Giulio Cavaletti, componist en contralto bij Ferdinand’s hof die volgens geschriften ‘leefde in Rome, Barcelona en Wenen.’ We zoeken nog naar verdere sporen van zijn bestaan.

Ik noem hun namen omdat ze daardoor werkelijke mensen worden die voor Gabbiani in hun sjiekste kleren poseerden. (zoals drie andere collega’s in een ander doek van dezelfde schilder hieronder).
In 2013 was er een merkwaardige tentoonstelling in Firenze over deze Ferdinando als ‘Collector and Patron’ en daar waren ook deze doeken te zien waarover de NY-Times schreef:
‘There are two splendid group portraits of Ferdinando’s musicians from the mid 1680s by one of his favorite artists, Anton Domenico Gabbiani. One of these group portraits includes Ferdinando himself; indeed Cosimo reproved his son for his overfamiliarity with players and singers. The other picture is of three musicians accompanied by a richly appareled young black servant. At the center of the canvas is the castrato Francesco de Castris, who from 1686 became Ferdinando’s director of music and trusted adviser, with whom, according to rumor at least, the prince also had a more intimate relationship.’ (Roderick Conway Morris NY Times Aug. 6, 2013)


‘Ferdinando’s first passion from his earliest years was music. He became an accomplished harpsichordist, able to sight-read a piece and then play it from memory. He built up a sizable permanent group of players and financed the development of new types of instruments. He brought Bartolomeo Cristofori from Venice to be his chief instrument maker — and in 1700 Cristofori invented and constructed the first piano. Ferdinando attracted to Florence musicians from all over Italy and beyond, making the city a center of excellence and innovation. Among those who enjoyed his patronage was the 22-year-old Handel, whose first Italian opera “Rodrigo” was staged in Florence in 1707.’ (ibidem)

Groot was Ferdinando’s waardering voor kunstenaars, inzonderheid voor muzikanten. Alsof hij door hun portretten te bekijken opnieuw hun muziek hoorde, maar ook de geliefde uitvoerders weer dichtbij zag. Zijn moeder, Marguerite-Louise d’ Orléans, verliet hem toen hij nauwelijks twaalf was, zijn jonge bruid, prinses Violante Beatrice van Beieren, was een tragische figuur: ‘She shared her husband’s musical interests and wrote her own plays, in which she performed. But although she seems to have been devoted to Ferdinando, her feelings were not reciprocated. The prince’s neglect of his spouse contrasted markedly with the consideration and generosity with which he treated so many others.‘ De liefde voor het ‘spirituele’ mooie kan je ook blind maken voor het natuurlijk mooie in handbereik, of was er nog een andere niet uitgesproken hindernis?

Boeiende boeken daaromtrent: (op de 2de handmarkt nog te vinden?)
-Patrick Barbier, Triomf en tragiek der castraten, uit het Frans vertaald, A.W. Bruna 1991
-Christopher Hibbert, Opkomst en ondergang van de Medici, Uitgeverij Contact A’dam 1989 (het verhaal haalt het wel eens op de historie)
