
In het kleine-kinderdonker schuilt de primitieve angst voor het grote donker. Waaruit wij kwamen. Naar waar wij gaan. Het donker is de plaats voor de oudste rituelen. Verbindingen maken met degenen die in het grote donker zijn opgenomen. De geboorteplaats van het theater. Het onvermijdelijke van het grote donker blijft de dynamiek waarin wij proberen verder te vertellen wat wij ons van degenen die zijn opgenomen herinneren, wat wij hen toedichten, hoe wij denken van hun bijzondere plaats gebruik te kunnen maken. Geven en nemen is ook in dit ritueel bijzonder.

(Richard, hertog van Gloster op.) Nu wordt de winter van ons ongenoegen Glansrijke zomer door de zon van York; En alle wolken die ons huis bedreigden Verzonken in de diepe schoot der zee.
En zo begint Richard III een van de vroege toneelstukken van William Shakespeare.
De winter van ons ongenoegen verandert in een glansrijke zomer, en het is de toeschouwer duidelijk dat het niet alleen de zon aan de hemel is maar allicht ook de zon op Edwards’ wapenschild, zoals het huis niet voor het gebouw staat, maar een familie vertegenwoordigt waarin verleden en toekomst ter sprake zullen komen.
Wanneer in het laatste tafereel van het vijfde bedrijf de conclusie van al het vorige wordt samengevat in onderstaande samenvatting blijkt al vlug dat de waargenomen zomer van het eerste toneel, eerste bedrijf toch niet zo glansrijk was:
In waanzin heeft ons land zichzelf doorkorven; Blind heeft de broer zijn broeders bloed vergoten, De vader dol zijn eigen zoon geslacht, De zoon zijn vader omgebracht uit noodweer.

En dan mag in de voorlaatste zin ‘de twist is dood’ worden genoemd, de vrede bindt ons samen, en hij bloeie steeds, maar de allerlaatste woorden ‘o, God spreekt gij uw amen.’ laten vermoeden dat zo’n goddelijk woord nog even zou kunnen uitblijven. De weg voor Hendrik VII en het Tudor-despotisme was immers geëffend.
Een echte burgeroorlog kon je de Twee-rozenoorlog niet noemen, zoals de deskundige vertaler Willy Courteaux in zijn inleiding schrijft. Het was een familieruzie tussen het huis Lancaster en het huis York.
‘De burgerij keek onverschillig toe, terwijl de kleine legerbenden tegen elkaar te velde trokken. In alle opzichten was het een oorlog van beperkt formaat. Nergens ontdekken we een onbaatzuchtige impuls of een nobele beweegreden; hebzucht, ambitie, gekrenkte trots en — in het beste geval — de drang naar zelfbehoud waren de enige drijfveren. Maar wat de oorlog aan omvang miste, vergoedde hij ruimschoots door de wreedheid van zijn methodes en de trouweloosheid van zijn leiders.Richard III was het laatste slachtoffer van dat adderkluwen van verraad en kleinheid. Hij was een slachtoffer in meer dan één opzicht. Als zondebok, beladen met alle gruwel van de ‘Twee-rozen Oorlog’, werd hij de geschiedenis in gezonden; niet omdat hij slechter was dan de andere koningen uit die grimmige periode, maar omdat zijn opvolger, Hendrik VII, de roof van de kroon maar kon verrechtvaardigen, door er de wereld van te overtuigen, dat Richard een tiran was en een moordenaar.

‘De moderne geschiedenis heeft de waarheid achterhaald en een rechtvaardig vonnis over Richard III geveld. We hebben geen enkele reden om aan te nemen, dat hij een heilige en een martelaar was. Hij groeide op in een wereld van verraad en bloed.. Zijn vader werd vermoord toen hij nog een kind was; hij leerde vroeg dat hij in het leven voor de keuze staan zou : het eerst toeslaan of ten onder gaan. En hij leerde toeslaan, snel en hard.Van alle misdaden waar de traditie hem van beschuldigt, kan men hem echter geen enkele met zekerheid ten laste leggen.Hendrik VI, Prins Edward en Clarence stierven niet door zijn hand. Anna, zijn vrouw, stierf een natuurlijke dood. Het mysterie van de twee jonge prinsen is nooit opgehelderd. De enige smet waarvan wij zeker weten dat ze op hem kleeft, is de overhaaste terechtstelling van de verwanten van de koningin en van Hastings. Maar met de criteria van die tijd was ze eerder een daad van zelfverdediging dan een moord.’ (W. Courteaux)

Toegegeven, heel oorspronkelijk was Shakespeare niet.
Hij putte zijn materiaal uit drie bronnen: eerst het werk van Sir Thomas More over de regering van Richard III, waar Moore werd bijgestaan door kardinaal Morton -de bisschop van Ely in Shakespeare’s stuk- die Hendrik Tudor in de opstand had gesteund en later zijn minister was geworden. De heer More kleurde de tendentieuze herinneringen van de oude kardinaal met zijn eigen levendige verbeelding zoals Courteaux schrijft.
In 1543 werd dit briljant maar onbetrouwbaar boek uit het latijn naar het Engels vertaald en door Hayding in zijn ‘Chronicle’ gepubliceerd.
In de kroniek van Hall (1548) vinden we More’s visie terug, en in Hollinsheds “Chronicle of the Kings” van 1577 krijgen we nog eens hetzelfde verhaal voorgeschoteld.
Ik kan je de uitstekende inleiding van Willy Courteaux aanraden die ik in de uitgave van de beroemde ‘Klassieke Galerij’ heb gelezen, nummer 122, uitgegeven in 1956 maar zeker in ander werk van deze meester-vertaler terug te vinden.
Als lot kan dit citaat tellen:
‘Wat het einde zijn zal weet hij (Richard). In de woorden “Een paard, een paard, mijn koninkrijk voor ’n paard!’ klinkt de overtuiging dat zowel het koninkrijk als het paard verloren is. Als hij voor Hendrik Tudor staat, wordt er noch voor, noch tijdens het gevecht een woord gewisseld. Welk woord zou nog passen? Richard is hier niets anders meer dan een stuk wilde, tomeloze, blinde energie.‘Shakespeare heeft de acteur met de zware taak belast, alleen door zijn spel te laten zien hoe dat heerlijk stuk natuurkracht sterft. ,,He fights at last,” schreef Hazzlitt van Edmund Keans vertolking, ,,like one drunk with wounds; and the attitude in which he stands with his hands stretched out, after his sword is wrested from him, has a preternatural and terrific grandeur, as if his will could not be disarmed, and the very fantoms of his despair had power to kill.”

Richard III is dadelijk toepasbaar op de kleine en grote gebeurtenissen van deze dagen. Op kleine schaal de lange regeringsvorming met allerlei kleinmenselijke (en daardoor boeiende) vormen van list en verraad naast eerlijke of schaamteloze pogingen het klassieke laken naar zich toe te trekken, als op de grote politieke gebeurtenissen met de Amerikaanse verkiezingen als illuster voorbeeld om nog te zwijgen van de Turkse, Hongaarse en Russische bijdrages of het droevige lot van de Armeniërs, en de lezer vindt dadelijk talrijke aanvullingen.
De vraag of het theater moet ‘heruitgevonden’ worden is ook al een goed onderwerp voor een stuk want telkens weer vertellen we bij het vuur de verhalen die we hoorden, meemaakten of willen vermijden. De manier waarop we ons verhaal bij de toeschouwer brengen mag eerder door bekommernis omtrent de inhoud dan wel door het ego van de regisseur bepaald worden hoop ik.
Een stukje bijna innerlijke monoloog als slot: ( noteer: het licht brandt blauw: dan is er een geest in de omgeving) Een innerlijk gesprek met het bange en toch weer moedige zelf. Herkenbaar?
(Koning Richard schrikt wakker uit een boze droom) 'Geef mij een ander paard, verbind mijn wonden! O, laf geweten, wat komt gij mij kwellen? Het licht brandt blauw. 't Is 't holste van de nacht. Koud angstzweet staat mij op het rillend lichaam. Wat vrees ’k? Mezelf? Hier is toch niemand anders. Richard is Richards vriend ; ja, ik ben ik. Is hier een moordenaar? Nee. Toch, ik ben ’t. Vlucht dan ! Hoe ! Voor mezelf? _]a, juist ! Waarom? Ik ben mijn vriend. Waarvoor? Iets goeds, Dat ik, ikzelf mijzelf heb aangedaan? O neen. Helaas ! ik haat veeleer mezelf Voor gruweldaden die ik zelf bedreef. . Ik ben een schurk. Nee, ’k lieg, ik ben er geen. Dwaas, maak uzelf niet zwart ! —— Dwaas, vlei zo niet O, mijn geweten heeft veel duizend tongen, En elke tong verhaalt een and’re maar En ied’re maar veroordeelt mij als booswicht. Meineed, meineed in de allerhoogste graad, Moord, grimme moord in de allerergste graad, En elke zonde in elke graad bedreven Dringt naar de balie, roepend : schuldig ! schuldig ! O troost’loos lot, geen schepsel houdt van mij, En zo ik sterf zal mij geen mens beklagen. En waarom zouden ze ook, daar ik toch zelf Geen deernis in mezelf vind voor mezelf? (vertaling Willy Courteaux)

It falls between the commonly accepted genres of portraiture and historical painting. The pose used by Hogarth was similar to other that used for other portraits of actors, especially those by Zoffany. Having compared Hogarth's painting with those of Garrick by Reynolds, Gill Parry concludes that Hogarth had helped to establish a new subgenre within portraiture, that of the theatrical portrait.[2] The pose adopted by the actor was described by Hogarth as "the serpentine line"; he saw it as "being composed of two curves contrasted". In his 1753 treatise The Analysis of Beauty he suggests that this is a particularly beautiful shape which "gives play to the imagination and delights the eye"(Walker Art Gallery Livepool)