‘Sisyfus spreekt’ (2) een monoloog

Myceen stierenhoofd
(feestmuziek nog even op achtergrond en dan stilte)

Sisyfus:

En wie maakt zelfs van feestgedruis gebruik om de koninklijke veestapel te plunderen? Een zoon van Hermes, de god die reeds als baby vee van Apollo had gestolen. Autolykos. 

Zeg zijn naam niet te luid: Autolykos, of hij zou zelfs de au en ie klanken verduisteren zodat je alleen 'tokos' overhoudt wat in Oud Grieks zoveel als 'zoon' maar ook nog 'winst, rente, opbrengst betekent, terwijl zijn echte naam het moet hebben van 'auto': 'ik' en 'lukos': 'wolf'.  'Ik-de wolf.'  Een duidelijk samengaan van merk en produkt.

Had Autolykos al van vader Hermes de neiging geërfd om andermans koeien te stelen, zijn toverkunsten om een diefstal te camoufleren waren hem door diezelfde  pa ingelepeld. De koninklijke kuddes , roodbont en voorzien van grote horens veranderde hij in zwart-bonte dieren zonder horens.

Graag wilde ik mijn aangeboren scherpzinnigheid gebruiken om de goedkope goochelarij van deze godenbastaard belachelijk te maken.  Had hij een boevengod als inspirator, ik, Sisyfus, zou hem met koninklijke intelligentie overtroeven. 
Onder de hoeve van elke rechter-voorpoot liet ik heel duidelijk de letters KK en GG aanbrengen:  afkortingen van 'Koninklijke Kudde' en 'Gestolen Goed'.
Ook was het makkelijk de volgende dag de sporen van mijn gestolen dieren te volgen die zoals wij vermoedden ons rechtstreeks naar Autolykos' stallen leidden.
Een feestelijke ontvangst.  En zelfs toen kon hij niet zwijgen over de kwaliteiten van zijn stamboekvee tot ik hem een gemerkte rechter-voorpoot onder zjn neus duwde.

'KK en GG, afkortingen van 'Koninklijke Kudde' en 'Gestolen Goed'.'

Hij had het nog over 'verdwaalde dieren' en 'sukkeltjes die hij liefdevol' in zijn kudde had opgenomen, 'dat kan gebeuren, majesteit,' maar zweeg toen het aantal 'sukkeltjes'  de hoevelheid van zijn eigen dieren oversteeg. 

We confisqueerden al zijn vee en ik geef toe dat ik in mijn overmoed en overwinningsroes ook Autoleukos' dochter Anticleia tijdelijk de mijne ging noemen. Niet fraai, maar laten we het 'de opvattingen van die tijd' noemen, een heerser masseert nu en dan de wetten waar dat beetje elasticiteit van toen later gemakkelijk een aberratie wordt genoemd.

En...werd Anticleia niet de moeder van topvedette Odysseus? Mooi gecamoufleerd door haar -al een tijdje zwanger- vlug aan Laërtes uit te huwelijken.
Wie dus de vader van deze toekomstige ster zou zijn, een vraag die met een beetje erfelijkheidsleer het zachtjes knikken van het hoofd verklaart, al is hoofdschudden  net zo goed begrijpelijk.

Wie teert op toevallig succes plooit zich makkelijk naar zijn eigen navel. Was hij eerst het welbespraakte middelpunt bij een gezellig eet- en drinkfestijn, nu werd die koninklijke navel het centrum van de wereld. Sisyfus als goed betaald orakel:  te klein gebouwd, te hoog gegrepen, te laag geschat, te vlug ingevuld, te veel verwacht en te weinig gekregen, met de ijver van een democraat die als minister niet alleen een ijdeltuit maar ook de tiran uit zijn vestzakje te voorschijn tovert en intens geniet bij elke vingerknip en let op:  er hoort boter bij de soms vrij rotte vis voor elk advies uit deze vergulde mond.

Ach, de lompigheid van wie de macht geroken heeft en op zijn troon te weinig aan de keukenstoelen denkt waarop zijn volk zetelt.
De simpele vragen:  wat komt er op tafel, wie slaapt bij wie en vertel mij wie de verraders zijn. 
Kun je mij vergeven?
Ik was de verrader en hij vergaf me niet.
Aigina door Zeus bespied
Ik zag Zeus gluren naar de nimf Aegina, één van de twintig dochters van Asopos, de riviergod die hen met zorg en tederheid omgaf zeker met dat sjiek volk uit hogere Olympische kringen in de nabijheid van al dat fraais.
De Najaden: Antiope, Asopis, Chalcis, Cleone, Harpina, Ismene, Ornia, Pirenne, Salamis, Tanagra, Thebe, Thespeia, en nog een aantal zoete namen die de geschiedenis geheim gehouden heeft.

Aegina werd de lieveling van de Almachtige.  Het lief van Zeus.
Zijn zucht naar tastbare schoonheid is intussen ruim bekend en beschreven. Verschijnt hij als een adelaar dan is een ontvoering in de maak. 

Ik, Sisyfus zag dat hij in de gedaante van een glanzende adelaar haar meenam naar het onbewoond eiland Oenone in de Golf van Egina, tussen Attica en Argolis. 
Hij, de nurk, de onstuimige, de afblaffer en de man van honderdduizend volt in de donkere luchten, hij, de onsterfelijke, verandert in een tedere jongen als hij de schoonheid in een sterfelijk menselijk wezen leest.
Jean-Baptiste Greuze Aegina visited by Jupiter 1767
Moet een mens vaak verbergen wie hij of zij bemint, zijn liefde camoufleren, zijn leven organiseren als een strateeg, verhalen uit het niets verzinnen, zijn slapeloze nachten met wanen en tranen overbruggen, zijn dromen leeg zien lopen en neen, het is niet de nachtegaal maar het nieuws van half zeven en ik moet om half acht op kantoor zijn want...

Maar.

De vader. Asopus.  Wanhopig op zoek naar Aegina.
Al vlug de blablabla vergeten waarin het over wijs en rechtvaardig gaat, en dat de liefde van een vader, en de glorie van het vermiste kind, en, en, en.

Zoals de wanhoop altijd te weinig letters en te veel kreten heeft.

Hij weet dat ik weet.

Hij zegt het niet, maar het kleinste gebaar dat nergens op slaat, het wegkijken langs mijn schouder alsof hij haar dadelijk ziet binnenkomen.  Mijn zwijgende ogen -al oefen ik een neutrale blik een vorst waardig- en ik probeer te zeggen dat ik de dader niet zonder eigen schade kan verraden.

Asopus is een riviergod en kent het water als zijn kinderen.
De Pirene bron
Zegt hij:
...dat de stad zeker nog een bron, met bijhorend fontein wil, een fontein op de akropolis achter de tempel van Afrodite, weet hij. 
Met hetzelfde water uit de Pirene-bron dat ondergronds al de stad bevloeit.  
Die bron was een favoriete drenkplaats van Pegasus, de Muzen toegewijd.  Dichters kwamen van ver om er te drinken en inspiratie op te doen. 

Een dergelijke bron op de akropolis van de stad? 
En kan het ook een eeuwigdurende fontein zijn, wetend dat een man in dergelijke nood makkelijker overstag gaat, al mag voor een riviergod de vraag naar kunstig water wel ietsje verder gaan dan bij  een  bedrijf dat hedendaagse badkamers levert?

Een maand later waaiert het waterwerk van Asopus over de akropolis.
Ik verklap Zeus' naam en de plaats van het liefdesnest terwijl de fontein-druppels zich met onze tranen vermengen.

Hij zal de watervader met de gekende bliksems weer zijn rivier induwen terwijl ik bezoek van Thanatos himself mocht verwachten waar anders Hermes de dode naar de onderwereld voert.
Niet omdat ik het liefdesnest verraden had, maar het bilan van mijn leven blijkbaar het edele ontweek en gedrenkt was in het schandelijke. Zei hij. 
Ook een god wil dat zijn slippertjes toegedekt blijven en drie kunnen een geheim bewaren als twee ervan dood zijn. Hij in de rivier, en ikzelf over de Styx naar de Tartaros.

Maar ik ben Sisyfus. (Vervolgt)

Technische fiche: Oenone, het liefdes-eiland heet ook wel Oenopia, zelfs Delos is nog een andere naam. Volgens het verhaal baart Aegina later een zoon die ze Aeacus noemt. Ze moet hem helaas alleen opvoeden! Eeens hij volwassen is heerst hij als een rechtvaardige koning over het eiland, dat blijkbaar niet zo onbewoond was als in de mythe werd voorgesteld. Aeacus geeft het eiland de naam van zijn moeder: Aegina. Hera, vrouw van Zeus, heeft een hekel aan hem en teistert het eiland met de pest waardoor bijna iedereen omkomt en alleen moeder en zoon overblijven. Aeacus smeekt zijn vader om steun en deze verandert de mieren op het eiland in mensen, Myrmidonen genoemd. Aeacus hielp Poseidon en Apollo de muren van Troje bouwen. Zo was Aegina de groot-grootmoeder van Achilles, de Griekse held bij de belegering van Troje.

Aegina (/iˈdʒaɪnə/; Ancient Greek: Αἴγινα) was a figure of Greek mythology, the nymph of the island that bears her name, Aegina, lying in the Saronic Gulf between Attica and the Peloponnesos. The archaic Temple of Aphaea, the "Invisible Goddess", on the island was later subsumed by the cult of Athena. Aphaia (Ἀφαῖα) may be read as an attribute of Aegina that provides an epithet, or as a doublet of the goddess. (Wikipedia)
Hermes op stap

‘Sisyfus spreekt’ – een monoloog (1)

Tik je de naam ‘Sisyfus’ in bij de zoekmachines dan verschijnt er telkens een schaars geklede manspersoon die met een zware rotsblok aan het werk is. Het was mijn bekommernis om niet alleen ‘de straf’ -want die bleek het zeulen te vertegenwoordigen- van deze persoon als onderwerp van mijn theatertekst te belichten maar vooral het ‘hoe is het zo ver kunnen komen’ als uitgangspunt te nemen, met daarbij vragen naar de rechtvaardigheid en mogelijkheden om hem in eer te herstellen te onderzoeken, mocht dat nodig en nuttig zijn.

Natuurlijk is het verhaal een mythe, een van de honderden boeiende Griekse mythes waarin goden en stervelingen danig met elkaar te maken hebben. Toch is het geen essay zoals het wondermooie ‘De mythe van Sisyphus’ van Albert Camus uit 1942. Mijn tekst zou de hoofdpersoon aan het woord laten vanuit zijn nogal ingewikkelde familiegeschiedenissen en hem de kans geven om ‘wat vooraf ging’ te belichten waardoor wij als kijker en luisteraar zelf een oordeel kunnen opbouwen over deze strafzaak waarin ook ‘goddelijke’ partijen het niet gemakkelijk maken evenwichtige vergelijkingen te maken.

‘Rollenpatroon’ Jan Leeuwenburgh

De Griekse mythes zoals wij ze kennen zijn vaak samengesteld uit oude bronnen zoals dit verhaal al behandeld werd door schrijvers als Diodorus Siculus (1ste eeuw v. Chr.), Vergilius (ca. 70-19 v. Chr.) en Pseudo-Apollodorus (1ste-2de eeuw). Dat brengt plezierige bevindingen mee, want soms geeft het ene verhaal elementen aan die feiten uit een andere versie verklaren. Zo kwam ik te weten waarom de broer van Sisyphus, ‘Salmoneus’ de grote Zeus wilde imiteren, zeker toen hij besefte dat zijn dochter Tyro ‘omgang’ had met de god van de zee, Poseidon, en de god twee personen baarde die zelf koning zouden worden: Pelias en Neureus. Met kleinzonen die van God afstammen is er niet veel meer nodig om allerlei vormen van ‘hoogmoed’ te ontwikkelen.

Anderzijds bleek deze aandrang Zeus te imiteren al eerder aanwezig te zijn zoals zal blijken uit mijn tekst. Een houding die dan weer geïnspireerd kon zijn door allerlei ‘volksgebruiken’, want van Griekse koningen werd verwacht dat zij regen brachten voor een goede oogst. Vele koningen uit die tijd imiteerden dus het geluid van bliksem en donder in de rol van Zeus om dit te bereiken. Verhalen en werkelijkheid, een boeiend gegeven.

De tekst is een monoloog. Sisyfus is de verteller. Er zijn geen aanduidingen voor een mogelijke enscenering. Wel is hij geschreven om gezegd, geroepen, gefluisterd te worden. De stiltes zijn zeer belangrijk. Je moet de verteller horen terwijl je leest.

In dit eerste gedeelte gaat het voornamelijk over zijn broer Salmoneus. Dat beide broers elkaar grondig haten kan later zeker door een erfeniskwestie verstevigd worden, maar de wederzijdse afkeer is blijkbaar al lang aanwezig. Ze trekken zelfs thuis weg om ieder hun eigen koninkrijk te stichten. Je broer doden echter zou de wraak van de Schikgodinnen wakker maken. Het orakel van Delphi wijst Sisyfus een andere weg.

Bild: Radio Bremen | Lisa-Maria Röhling Sisyphos Hartmut Wiesner
Sisyfus:

Hij.  Mijn broer, Salmoneus, koning in Elis, is zot van  Zeus, de Almachtige. 

Zelfs zijn eigen scheten zou hij met een vonk ontsteken om daarmee de schepper van het al te imiteren die volgens hem op een zware Harley Davidson door het zwerk raast.

Ik, Sisyfus, koning in Efyra, geloof niets.  Zelfs niet dat mijn naaste voorouders, Deukalion en Pyrrha, de enige  overlevenden waren van een zondvloed die de aarde zou verzuipen.

Het is een mooi verhaal dat zij, volgens het orakel, eens weer op het droge, de botten van 'de grote moeder' over hun schouder moesten gooien, waarmee niet de botten van haar eigen moeder -zoals de arme Pyrrha dacht, maar die van de grote verzopene werden bedoeld:  de aarde. 

Fraai verteld, dat wel, maar hemeltergend simpel: de stenen die Pyrrha gooide veranderden in vrouwen en die van Deukalion werden mannen. Een buiten-baarmoederlijke aanwas van de wereldbevolking. 

Mijn vader, Aiolos koning in Aeolia , -verwar hem niet met de koning van de winden al weet hij na een stevig maal ook van wanten-, wilde wel enige orde in het leven van zijn kroost en liet ons graag ironisch 'koningen die voor gerechtigheid zorgen' noemen terwijl iedereen wist dat 'aiolos' 'listig' betekent en wij met zijn allen graag worden weggezet als een stelletje onverlaten met wangedrag in het DNA  terwijl Salmoneus en ikzelf het thuis voor bekeken hielden. Ik trok naar het zuiden en hij naar het westen om een eigen koninkrijk te stichten. 

Ach, de mooie verhalen over broederlijke liefde.  Heb een broer die zich Zeus zelf waant en denkt een onweer te kunnen ontketenen, met fakkels gooit en met lasereffecten het nachtelijk donker te lijf gaat om zijn goddelijke status te belichten.
  
Kan liefde je wakker houden, haat en afkeer zijn de beste waakhonden. De gruwelijkste dromen beleef je met open ogen tot het eerste morgenlicht je even laat sluimeren maar een zuchtje wind nu zuur als bedorven melk je aan zijn dronken adem herinnert en je met een dwaze vuistslag in de leegte weer klaar wakker de dwaze dag moet beginnen terwijl hij nog levend rondloopt en zich de schepper waant van hemel en aarde.

Wie zich god waant beledigt elke bedelaar, matigt zich de hemel aan terwijl het hellevuur hem eeuwig moet schroeien. Eer een koning maar aanbid alleen kortstondig een geliefde tot het dagelijks leven jouw godin tot je beste maatje kneedt.

De prijs voor een dode broer is onbetaalbaar bij de Schikgodinnen. Hun wraak kent geen wisselgeld. Voelde hij zich god, hetzelfde bloed kan afkeer opwekken maar duldt geen vergieten, hoe dwaas ook de man waarin het rondstroomt. 
Foto door Jeff Stapleton Delphi
Stropt het logisch denken dan ontwart een gewaardeerd orakel wel eens de knoop. Het mysterieuze ontgrendelt soms het dichtgeslagen lot. 

'Zonen van Sisyfus en Tyro zullen opstaan om Salmoneus te doden.' was de uitspraak in Delphi, waarbij Tyro duidelijk de naam van Salmoneus' dochter was, mijn eigen nichtje. 

Heb ik oprechte afkeer voor opgeblazen ijdelheid, de charme van een jonge vrouw  zet haar spijtige afkomst duidelijk in de schaduw. Het creëren van een moordwapen uit zijn eigen huis, onder zijn eigen ogen, door hem gekoesterd en beknuffeld, omhooggestoken en gekust. Proef je niet de smaak van een kostbaar gerecht alleen al door het lezen van het recept? Nu nog de ingrediënten.

Juwelen, paarden, gedichten. 

Bereid deze  mengeling in een saus van onuitgegeven charme.  De verbaasde blikken van het slachtoffer -nu zijn eigen dochter Tyro door de concurrentie wordt opgevrijd- buig je makkelijk om  naar het woord waar hij dagelijks naar hunkert:  onderdanigheid. Niets verblindt omhoog gevallen sullen meer -eens hun verbazing is weggeëbt- dan goed gespeelde onderdanigheid. Niet overdreven, dat wekt wantrouwen, maar toegediend met het snuifje erkenning verdooft zij het restje gezond verstand waarvan het gewicht eerder al in kruimels werd uitgedrukt.

Bruiloft en twee gezonde zonen in een tijdspanne van vijf jaar als resultaat.

Maar.

Geduldig wachtend, nu en dan met de jongens alleen, spelen we krijgertje. Verhaaltjes waarin opa Salmoneus als slechterik fungeert, om te wennen aan het voorspelde lot.  Drie en vijf zijn ze, sterk voor hun leeftijd en ik herken het sluwe uit mijn eigen kindertijd: onophoudelijk zeuren of goed gespeelde verdrietjes of mokkend zwijgen tot hun moeder  ze met lekkers omkoopt, betaling voor een avondje rustig televisie-kijken. 
Soms -eens we met zijn drieën alle tijd hebben- duw ik een mes in hun handje, daarna een speelgoed-zwaardje of een kleine boog.  Maar het eindigt met verhaaltjes over slimmeriken die hun klanten bedriegen en zelf elk bedrog voortijdig ontdekken.  Uit je kleine doppen leren kijken dus. En nemen zij mij beet-al is dat lachwekkend zichtbaar- dan loop ik gewillig in hun val en onderga ik hun gemeend medelijden met die domme pa.

Maar.

Een dag uit vissen met mijn beste vriend Melops.  Wij aan de oever van de Sythas-rivier terwijl Tyro uit het paleis vertrok met de kinderen, en met wijn en een picknick-mand om ons te verrassen. 
'Sire', zei Melops, 'zegt u mij gerust dat het onbetamelijk is als ik u de vraag stel waarom u na al het grondig geruzie met uw broer Salmoneus u toch met zijn dochter Tyro bent gehuwd, terwijl -naar mijn bescheiden waarnemingen- u nog altijd een grondige hekel hebt aan hem.'


Had ik toen gefluisterd en niet in luid lachen uitgebarsten...

Want.

Zij hoorde mij lachen, wist dus waar we ons ophielden, begreep elk woord dat volgde waarin ik haar een kreng noemde, vertelde hoe zij zich aanstelde, haar gulzigheid naar bling-bling en dure jurken, maar...

Maar.

...ook het geheim verklapte dat ik het orakel van Delphi had geraadpleegd en het voorspelde dat de twee zonen die ik met haar zou krijgen haar vader zouden doden eens ze volwassen waren.  Zijn kleinkinderen die de klus opknappen en mij van elke wraak van de Erinyen zouden vrijwaren. 
 
Meesterlijk, zei Melops.  Geniaal. 

Maar.

Wilden de kinderen naar mij komen om hoog opgetild het uit te kraaien en mij daarna te overmeesteren en...

Zij de kinderen naar de bocht van de rivier sleurde.  Ja, ze hield van hem.  Dacht ze. Zij het jongste kind mee naar het water nam terwijl de oudste bij de gouvernante bleef.
 
Ja, hij was een tedere minaar.  Wist ze. Grappige mannen zijn zeldzaam.  Hun kinderen. Dacht ze.  Zijn kinderen.

'Kijk eens in het water.  Zie je de visjes?'

Knielde het kind op de oever en keek.  Legde zij haar hand in zijn nek en duwde hem onder.  Tot hij niet meer tegenspartelde en zij met de oudste daarna hetzelfde deed.

'Kijk eens in het water.  Zie je de visjes?'

Gaf daarna haar instructies aan de bevende gouvernante.  Ijzig kalm.  Kort en duidelijk.  Zoals haar vader een doodsvonnis bekrachtigde.

Hoe onwaarschijnlijk vrolijk, de laatste keer van mijn lange leven, wij 's avonds in het schemeruur onze vangst verzamelden en een bevende gouvernante ons verbaasd liet opkijken:

'Hare majesteit de koningin vraagt of u de prinsen wilt begroeten.  Ze zijn bij de rivier en wachten daar op Uwe Majesteit.  Achter de wilgen, sire.'

Achter de wilgen.  Inderdaad.  Daar waren zij. Daar lagen ze. Bleek als de opkomende maan.

Nooit was een man zo snel weer thuis.  Zij intussen veilig onderweg naar Elis, het koninkrijk van haar vader. Hij huwelijkte haar uit aan zijn broer Kretheus.  Levenslang ongelukkig was ze met hem. Maar het water waarin zij mijn kinderen verdronk zou haar blijven intrigeren. Poseidon weet waarom. 

Ontsnapte hij, mijn vreselijke broer Salmoneus, aan het voorspelde lot, dan was er blijkbaar  een hogere macht die hem genadeloos uitschakelde. De gek liet een koperen brug bouwen waarover hij met zijn nagebouwde antieke strijdwagen wilde rijden. Zeus gelijk. Achter de wagen een sliert ketels, ijzeren pannen en potten om het geluid van de donder na te bootsen.  Daar gingen weer brandende fakkels de hoogte in en bundels laserlicht om Zeus' gebliksem te imiteren.

Zeggen de vromen dat het Zeus zelf was die ingreep of bleek de kortsluiting tussen de wielen en de brug  onder hoogspanning de oorzaak? Feit was dat hij met brug en strijdwagen opvlamde en in een reusachtige steekvlam verpulverde. 

Ik besloot een groot feest te geven om zijn hemelvaart te vieren. (feestelijke muziek)
(Vervolgt)

A sense of potential and possibility: Susan Philips

Susan Phillips' werken hebben het intrigerende vermogen om met eenvoudige vormen de grondslagen van de waarneming te onderzoeken en een gevoel van potentieel en mogelijkheid op te roepen. In haar onderzoek legt ze de nadruk op heruitvinding en verandering, in plaats van op vaste, concrete resultaten. In dit opzicht sluit zij zich aan bij de Braziliaanse dichter en kunstcriticus Ferreira Gullar in zijn verdediging van een kunst die vorm, ruimte en kleuren zag als "niet [behorend] tot deze of gene artistieke taal, maar tot de levende en onbepaalde ervaring van de mens", en die in staat was om met eenvoud een transcendente beeldtaal te creëren.  (Marcio Junji Sono, Ambassade van Brazilië Londen 2018)
Susan Phillips' works have an intriguing capacity of employing simple forms to examine the very grounds of perception and evoke a sense of potential and possibility. In her investigations, she emphasises reinvention and change, rather than fixed, concrete results. In this respect, she corroborates Brazilian poet and art critic Ferreira Gullar in his defense of an art which saw shape, space and colours as "not [belonging] to this or that artistic language, but to the living and indeterminate experience of man", and was able to create a transcendental visual language with simplicity.  (Marcio Junji Sono, Embassy of Brazil London 2018)

I am interested in the way in which a model or plan can simplify our perception, and can evoke in us a sense of potential and possibility—one that emphasises re-invention and change rather than fixed concrete results. My work is informed by an interest in architecture, minimalism and psychology.

Working in series, I employ planar form and geometric abstraction as a visual language with which to explore compositional relationships—pairing opposing elements, with the aim of finding unity within the whole.

I create constructed sculptures in porcelain, using cutting to define structure and simple re-arrangement of form to allow internal spaces to be framed whilst avoiding an oppressive sense of enclosure.

It is my intention that the work retains a raw materiality and a transparency of making process. My aim is not to create an image, but rather to isolate a moment within a process of continued transformation.

Hailing from her studio in rural North Herefordshire on the border of England and Wales, Philips’s art has gained international attention for its pared-back aesthetic and unique ability to trick the eye. Informed by an interest in architecture and minimalism, her sculptural work employs planar form and geometric abstraction as a visual language to explore compositional relationships. 

Carefully adjusting different elements with the aim to find harmony in opposition, her sculptures investigate the interplay between independence and interdependence, fragment and whole, and open versus closed. Intriguing and dynamic, they highlight themes of reinvention and change. “My aim is not to create an image, but rather to isolate a moment within a process of continued transformation,” she says. (Devid Gualandris Ignant)

http://www.susanphillipssculpture.co.uk/

Susan Phillips was born in Bedford, UK in 1978.

From 1996 to 1999 she studied a BA hons In Studio Ceramics at Falmouth College of Arts in Cornwall. Having established a studio in rural North Herefordshire after leaving College, Susan has developed her visual language and making skills alongside raising her two children.

Working in collaboration with design projects has led to her work being shown in both Los Angeles and Milan.
As a visual artist her work has been informed by an interest in architecture and minimalism.
Susan’s abstract art has been featured in numerous exhibitions across the UK and internationally, most recently at the Korean International Ceramics Biennale in 2019. You’ll also find her work in permanent collections such as the Embassy of Brazil in London. In addition, she has won several awards, including the International VIA Art Prize in 2017 and the gold medal for craft and design at the National Eisteddfod of Wales in 2014.(Riseart.com)
Vereenvoudig
tot je beseft
dat elke lijn en vlak
een beweging is
waarin je de wereld
liefhebt
in het evenwicht
tussen
vallen en opstaan.
 
Zelfs de zwaarte
kan dan zweven.

(Gmt)
Simplify
until you realize
that every line and plane
is a movement
in which you love the world
love
in the balance
between
falling down and getting up.

Even the heaviness
can then soar.

(Gmt)

Claude en François-Xavier Lalanne: kunst met mogelijk gebruiksplezier

Ik dacht dat het grappig zou zijn om die grote woonkamer binnen te vallen met een kudde schapen,' verklaarde François-Xavier eens. Het is immers gemakkelijker om een sculptuur in een appartement te hebben dan een echt schaap. En het is nog beter als je er op kunt zitten.

De beroemde schapensculpturen van François-Xavier (hieronder), nu bekend als de Moutons de Laine, werden voor het eerst gepresenteerd onder de titel Pour Polytheme, een verwijzing naar een passage in de Odyssee van Homerus. Hierin wordt beschreven hoe Odysseus en zijn kameraden de cycloop Polyphemus blind maken en uit zijn grot ontsnappen door zich vast te klampen onder de buiken van zijn reusachtige schapen.

In de loop van hun lange huwelijk werkten Les Lalanne vaak samen, maar in zeer verschillende stijlen. Ze werkten zelden samen aan afzonderlijke stukken; François-Xavier’s creaties waren vaker geïnspireerd door het dierenrijk, terwijl Claude de voorkeur gaf aan het botanische. Zij waren echter verenigd in hun liefde voor het historische Franse vakmanschap, het surrealistische en de humor die zij in hun fijne en decoratieve kunst brachten.

François-Xavier Lalanne Lampe-Pigeon Gutknecht-gallery
Claude Lalanne Table Ginkgo
Francois-Xavier Lalanne (1927-2008) werd geboren in Agen, Frankrijk, en kreeg een jezuïetenopleiding. Op 18-jarige leeftijd verhuisde hij naar Parijs en studeerde beeldhouwen, tekenen en schilderen aan de Académie Julian. In 1948 werkte Lalanne als suppoost in het Louvre op de afdeling Oriëntaalse Antiquiteiten. Francois-Xavier huurde een atelier in Montparnasse, naast vriend Constantin Brâncuși, na het vervullen van zijn dienstplicht. Brâncuși introduceerde Lalanne bij kunstenaars als Max Ernst, Man Ray, Marcel Duchamp en Jean Tinguely. Hij ontmoette Claude Lalanne op zijn eerste galerieshow in 1952. De show betekende het einde van het schilderen voor François-Xavier, want hij en Claude begonnen samen een carrière als beeldhouwer. Claude Lalanne werd bij het grote publiek in Frankrijk bekend in 1976 toen de zanger Serge Gainsbourg een van haar werken, "L'homme à tête de chou", uitkoos voor de titel en de hoes van een album (Wikipedia Eng.)
Claude Jacqueline Georgette Dupeux werd geboren in een artistieke familie in Parijs in 1924. Haar moeder was een pianiste met een conservatoriumopleiding, een oom was koormeester bij de Opéra de Paris en haar vader, soms omschreven als goudmakelaar, was een vrije geest en mysticus die alchemistische experimenten uitvoerde. Als jonge vrouw studeerde zij architectuur aan de École des Beaux-Arts en de École des Arts Décoratifs. 

In 1952 ontmoette zij François-Xavier Lalanne (zij was toen getrouwd met de architect Jean Kling en zij hadden drie dochters) en in de daaropvolgende jaren werkten zij samen aan een reeks projecten, waarbij zij vaak werkten voor couture-giganten als Dior, decoratieve figuren en rekwisieten construeerden, en etalagekleding maakten voor winkels als Le Printemps. In 1964 bouwden ze de gesoldeerde metalen en levensgrote paarden voor Bejart's choreografie in de Verdoemenis van Faust. Als chique jong stel woonden ze samen in Montparnasse, waar Jean Tinguely, Niki de Saint Phalle, Max Ernst en Constantin Brancusi, die 's avonds langskwamen met wodka en gekleurde Sobranie-sigaretten van Russische makelij, tot hun buren behoorden. Samen organiseerden ze hun eerste tentoonstelling in 1964 en trouwden in 1967; toen verhuisden ze naar een dorp op het platteland. Rond die tijd begonnen zij Les Lalanne te heten en sindsdien staat op het werk van beiden de stempel "Lalanne".
Het atelier van ‘les Lalanne’ in 1967
in Vogue magazine, whose writer Jean Cau dryly observed: “The ground-floor studio is chaos….bottles, cans, pieces of sheet metal, screws, nails, locks, wire, metallic shards…..That’s what the Lalanne’s studio is like. Three of you in there at once feels like being in the subway at rush hour. ‘It’s too small,’ says Lalanne calmly.”

Vanaf hun eerste tentoonstelling in 1964, getiteld ‘Zoophites’, een verwijzing naar objecten met een mengeling van dierlijke en plantaardige kenmerken, lieten de kunstenaars zich herhaaldelijk inspireren door flora en fauna en vervormden zij deze natuurlijke vormen tot iets vreemds en nieuws. Claude Lalanne (1924-2019) transformeerde in haar werken vertrouwde planten en dieren in lyrische en soms surrealistische creaties, terwijl François-Xavier Lalanne (1927-2008) zijn fascinatie voor het mysterieuze innerlijke leven van dieren omzette in geabstraheerde en verfijnde sculpturale vormen waarachter vaak een praktische functie schuilging. In het werk van zowel Claude als François-Xavier Lalanne, buigt artistieke visie natuurlijke vormen naar nieuwe toepassingen.

Hippopotame
Hippotame in functie als gebruiksvoorwerp François-Xavier Lalanne’s Unique Hippopotame I Bathtub, 1969, which will be auctioned at Christie’s La Ménagerie sale was:. USD 4.335.000 Photo: Christie’s Images Ltd. 2019
Peu à peu vont ainsi s’organiser un bestiaire et un catalogue de fruits et légumes que le couple déclinera à l’infini. D’une activité intense, ils vont tous deux toucher à tous les genres, utiliser les infinies possibilités des arts décoratifs, faisant entrer dans les maisons des animaux et des légumes géants, réalisant des pièces pour les tables à manger et pour les salons, des canapés surréalistes en forme de boîtes de sardines et des bars d’intérieur en rhinocéros, meublant les jardins de bancs et de balancelles poétiques, les salons et les parcs de troupeaux de moutons en bronze et en laine.
Ginko Biloba Claude Lalanne

Les Lalanne partagent le sentiment que la sculpture, et plus largement l’œuvre d’art, peut avoir une fonction. Toute leur carrière est tendue par la volonté de restituer à la sculpture, trop longtemps sacralisée, une dimension familière, un éventuel usage. On la regarde mais on la touche aussi, on l’ouvre, on s’y assoit, on s’y allonge, on y mange, on la porte au cou… La nature, et plus particulièrement le monde animal, leur offre une infinité de formes reconnaissables par tous. Moutons, singes, rhinocéros, ânes, chameaux, crapauds, hippopotames, chats… constituent un répertoire que les Lalanne soumettent aux contraintes de l’art décoratif avec beaucoup d’humour.

François-Xavier Lalanne ‘Brochet’ 1973
Claude Lalanne ‘Choupatte’ 2014
'Ik had een mal genomen van een kool en vroeg me gewoon af hoe die eruit zou zien met benen,' legde Claude uit. Op het moment dat ik het zag, voelde het goed. Het had emotie.'
François Xavier Lalanne ‘The Mayersdorff bar’ 1966 (USD 4,572.500 Christie’s)
The Mayersdorff bar appears to have been conceived for a more poetic, intuitive type of science. With a spirit that is at once functional and playful, the bar appears as if metaphoric apparatus for the concoction of alchemy—a workbench designed to stimulate magical composition. Alchemy—the ancient raising of pure substance, through science and intuition—is here imagined by François-Xavier as metaphysical form essential for human interaction. Reassured by the presence of an over-sized egg, symbolic of life and of birth, reprising the Sun at the core of our galaxy, the ancillary vessels feature as satellites arranged as an astronomer’s celestial orrery, the elliptical surfaces superimposed as if a planetary ring system. If the structural language of these two unique bars is rooted in geometry and spatial awareness, there remains a naturalistic reference that is anchored by the egg form.  François-Xavier reprised the motif of the egg once again as a central feature of his Autruches bar, 1966-1967, executed not in patinated metals as the two earlier unique bars, but in bronze and Sèvres biscuit porcelain, which was subsequently produced in an edition of six. 


Les Lalanne constructed their own realm, where Surrealism, fantasy and anthropomorphism synthesise as a poetic combination of arts. They lived a life out-of-step with contemporary influences and joyfully embraced determining their own parallel paths, developing a visual language that was guided by personalised idiom, one which continues to challenge and transcend categorisation.  The present work is a seminal and unique example of Francois-Xavier’s genius, created at the pivotal moment of his artistic development. (Christie's)
Bird Chair
Claude Lalanne Lapin a vent (Sothebys) Vendu: 2.532.500 euro tmet commissie)

While Les Lalanne shared a studio and exhibited together throughout their careers, their oeuvres are entirely distinctive. Claude’s work embodies a more sinuous and ethereal form with inspiration taken directly from nature while François-Xavier’s works offer a gravity of form and functional ingenuity that redefine their original representation. Together, the Lalannes’ works are at once playful, profound, elegant and evocative, and equally suitable for traditional and contemporary environments.

Je huiswerk maken aan ‘de rinoceros’ teriwjl je op een schaapjes rug zit.
Gallerie Mitterand François Xavier Lalanne Oiseau

De thema’s die door de twee gezamenlijk werden verkend, gingen in tegen de gangbare trend van abstracte kunst in de jaren zestig. Het echtpaar geloofde en Francois-Xavier beweerde, “de hoogste kunst is de kunst van het leven.” Het echtpaar begon publieke aandacht te trekken in Parijs tijdens de jaren 1960 toen Yves Saint Laurent en Pierre Bergé hen opdrachten gaven. Met name Francois-Xavier’s realistisch bronzen gegoten schapen bedekt met huid en door Claude gegoten lelievaantjes werden tentoongesteld in de bibliotheek van Yves Saint Laurent en Pierre Bergé. Hun eerste gezamenlijke tentoonstelling omvatte Francois-Xaviers beroemde bureau voor neushoorns, Rhinocrétaire, en Claude’s beeldhouwwerk van kool met kippenpoten. Vergelijkbare thema’s van Les Lalanne hebben hun werken geclassificeerd als een ode aan het surrealisme en de Art Nouveau.

François-Xavier Lalanne ‘Bar dit Les Autruches’, 1966
Claude Lalanne and François-Xavier Lalanne -- such a team!  Known individually and collectively since the 1960s, Les Lalanne developed a style that typifies inventive, poetic and surrealist sculpture. They rediscovered the Renaissance art of casting forms from life, then employing contemporary electro-plating techniques.  Claude  achieves a delicacy and sensitivity in her work unparalleled in cast bronze. François similarly found inspiration for his works in nature. His subjects consist of a menagerie of animals, stylized forms oftentimes married with functionality (check out the desk and day bed below!). Elegant, streamlined, stylized, monumental, emotive... and fun!  Enjoy some of their beauties below.  All I want for Christmas is a Lalanne sheep, Santa -- if only! (Breeze Giannasio classic interiors for the modern eye)
François Xavier Lalanne Kleine Wapiti
Claude LALANNE (née en 1924)
Banc Williamsburg, 1992
Bronze patiné
73 x 205 x 51 cm

Heb je een beetje tijd om wondere kunst te gaan bekijken, zoek dan bij les Lalanne. Schreef ik enkele weken geleden over de kunst van het vallen en was Alice in Wonderland onze gids, ook hier bij dit bijzondere echtpaar val je van de ene verbazing in de andere. Toch blijf je in het decor van het alledaagse leven, want daar gebeuren de echte wonderen.

Claude Lalanne Le Lapin du Victoire 2013

Toen zij hun werk voor het eerst lieten zien, werden Les Lalanne hard beoordeeld door de critici. ‘Ze negeerden ons volledig; voor hen was het maken van sculpturen die een nut hadden, complete onzin,’ zei Claude Lalanne in 2013. Toch weigerden Les Lalanne zich te conformeren, en al snel was hun werk overal te zien, van fotoshoots in tijdschriften tot de meest modieuze galeries van Parijs.

Hun werk is een ode aan het creatieve dat ons telkens weer verbindt met het dagelijks dromen waarin het absurde ons vertrouwde en uitgesleten paden doet verlaten om het avontuur te verkennen waarmee je je eigen leven met het ongekende van jezelf in contact brengt. Kan elke dag gebeuren.

François-Xavier Lalanne Signe Allumé 2002 bronze edition de 4 Ben Brown Fine Arts

Op de breuklijn: Lorenzo Di Credi (1459-1537)

Annunciazone 1480

In het Uffizi te bekijken, deze ‘boodschap aan Maria’ gemaakt in 1480 door Lorenzo di Credi, van opleiding goudsmid, geboren in Florence onder de naam Lorenzo di Barducci, opgeleid in het atelier van Andrea del Verrocchio dat hij in 1488 na de dood van zijn meester overnam. Het werk hierboven was zijn eerste zelfstandige opdracht. Het centrum van deze Annunciatie is leegte, een mooie doorkijk op de diepte van de tuin tot aan een vijver of rivier. Het licht is het hoofdpersonage waarin de schitterende kleurencombinaties volop tot hun recht komen. Kijk naar het binnen-groen van de rode engelen-mantel dat je terugvindt op de bedsprei achter Maria. Kijk naar de verschillende blauw-tonaliteiten in hun beider kledij, het goud vanop de vleugels naar het gekrulde haar en het zichtbare goud van Maria’s schouderstola. Vakmanschap.

En we leven in een tijd waarin symmetrie en het ervaren van de diepte het menselijk gebeuren dichterbij de dagelijks ervaren werkelijkheid zouden brengen. De engel laat zijn gekruiste armen-houding los om haar met zijn rechter-onderarm te overtuigen, Maria’s bevallige houding remt nog wel zijn enthousiasme, -nog even zie je een zweempje van angst op haar gezicht, maar je beseft dat ze zal instemmen zonder goed te begrijpen wat de konsekwenties zijn.

Acht jaar later zal Perugino dit portret van Lorenzo maken, we zijn dan dichtbij de invloed van Savonarola die als vurige zedenmeester tussen 1494-1498 de burgers in Florence aanmoedigde om alles wat tot zonde aanzette (boeken, schilderijen, weelderige kleren en overbodige bezittingen) in het openbaar te verbranden. Tot hij in 1498 zelf op brandstapel eindigde.

Painting; oil on panel transferred to canvas; original panel: 44 x 30.5 cm (17 5/16 x 12 in.).overall (with added border): 46 x 32.5 cm (18 1/8 x 12 13/16 in.).framed: 63.8 x 50.8 x 5.7 cm (25 1/8 x 20 x 2 1/4 in.);

Vrolijk kijkt hij niet. Hij heeft net het atelier van zijn meester Verrocchio overgenomen waar hij als leerling samenwerkte met medeleerlingen Leonardo da Vinci en Pietro Perugino. Hij heeft vooral Leonardo’s werk bestudeerd. Zijn stijl en zijn techniek nam hij over. Hij wist goed wat zijn meestal kerkelijke klanten verlangden en hanteerde daarvoor tot in het kleinste detail wat hij van zijn begraafde medeleerlingen had bestudeerd.

Maar Lorenzo di Credi is ook een portretschilder, en hier bediende hij een meer werelds cliënteel dat ofwel zichzelf of een fraaie figuratie uit de Grieks-Romeinse godenstal als decoratie wilde in hun fraaie huizen en buitenverblijven. In het boek ‘Miroir du temps, chefs-d’oeuvre des musées de Florence’ vond ik daar een treffend voorbeeld van.

Venus (rond 1490)
Deze Venus, die in 1869 in de middeleeuwse villa van Carfaggiolo werd gevonden, is het werk van de Florentijnse schilder Lorenzo di Credi. Beide voeten op de grond, haar teint roze, steekt zij af tegen een donkere achtergrond. De lange benen en armen zijn goed gemaakt en gespierd, de ronding van de knieën is zorgvuldig bestudeerd; de grote en ronde buik, lichtjes naar rechts gedraaid, schetst een sensuele beweging en de spilhanden houden een doorzichtige sluier vast die, achter de rug langs, op delicate wijze de naaktheid bedekt en op de marmeren vloer kromt, alsof hij als steun dient. De zelfverzekerde en licht ondeugende blik is op de verte gericht, als om de kijker af te leiden. Dit vrouwelijk naakt, misschien gemaakt als voorbereiding op een grotere compositie, is een van de privé-kabinetwerken die kunstenaars van het Quattrocento vervaardigden op verzoek van de rijke, gecultiveerde families van Florence, die hun huizen wensten te decoreren met wereldlijke onderwerpen. (Miroir du Temps Milena Pannitteri)
'Il ne faut pas oublier non plus que Credi, en peignant sa Vénus, s’inspire de la Naissance de Vénus (vers 1482) de Botticelli (Florence,1445-1510) et d’autres nus féminins qui s’en inspirent, réalisés par l’atelier botticellien (conservés a la galerie Sabaucla de Turin et au Staatliche Museum de Berlin);- il en retient la posture mais pas la ligne serpentine du corps. Ayant échappé au "bucher des vanités" ordonné par le frère dominicain Savonarole (Ferrare, 1452-Florence, 1498) qui, entre 1494 et 1498, prêche dans la ville de Florence un renouveau moral entaché de fanatisme religieux proscrivant toute forme de luxure et invitant les citoyens a brûler publiquement tout ce qui incite au péché (livres, tableaux, habits somptueux et biens superflus), l’oeuvre de Lorenzo di Credi peut etre située a la fin des annees 1480. (Milena Pannitteri)

In deze tekening, ‘buste van een jongen die een kap draagt’, (nu in het Louvre) zie je de werkelijke ‘tekenkunst’ van Lorenzo di Credi, niet gehinderd door de wensen van een kerkelijke of wereldse klant. Giorgio Vasari die ook Lorenzo’s biografie verzorgde in zijn ‘Leven van kunstenaars’ (Vite de’ piu eccelenti architetti, pittori, et scultori italiana, da Cimabue insino a’ tempi nostri’) heeft het over zijn zin voor afwerking tot in het kleinste detail maar bekritiseert hem omdat hij een ‘perfectionist’ was, overdreven ijverig, zijn pigmenten te fijn maalde en te veel tijd besteedde aan het destilleren van zijn oliën. Je moet uiteraard de nodige korrels zout gebruiken bij de interpretaties van Vasari, zeker als hij, zelf schilder, te maken heeft met bijzonder getalenteerde mensen, maar ik denk wel dat het vaardige het haalde op wat je nu het geïnspireerde zou noemen. Natuurlijk waren kunstenaars in het quattrocento eerder op de klant dan op de eigen visie gericht, de klant betaalde. En rolde er een fanaat als Savonarolla door de geschiedenis van de Medici-stad dan ontkwam je moeilijk aan de ‘hervormer’ en zijn volgelingen die cancell-kunst toepasten in de meest letterlijke zin.

Mannenportret c 1504 Olie op hout 51 x 37cm
This splendid portrait - at the Uffizi since 1704 - has been much discussed, as the painter and the figure have been mysterious for a long time: it once was thought to be Martin Luther painted by Holbein, then Andrea del Verrocchio by Lorenzo di Credi, or again a portrait of unknown man. The comparison with the Pietro Perugino's self-portrait painted in the Collegio del Cambio at Perugia led to the identification as Pietro Perugino, and the attribution went to his most celebrated pupil, Raphael. Recently the attribution to Lorenzo di Credi was again proposed.

Both the identity of the sitter and the authorship of the painting are still matters of debate. The attribution to Raphael is supported by the majority of contemporary scholars.

In the painting, particularly noticeable is the influence of North European portrait-painting, in the realistic rendering of the face, in the characterization of the man, but above all in the insertion of the figure in the narrow confines of an interior, with a small window offering the partial view of a distant landscape. (Web Gallery of Art)

Je voelt dat we in de geschiedenis op een breuklijn lopen . Tussen de 15de en de 16de eeuw kreeg je wel de naam mee van ‘renaissance’, maar dat was een naam gegeven door de Italiaanse humanisten die de term rinascita (Frans : renaissance, weder-geboorte) introduceerden, een nieuwe gouden eeuw na een periode van verval, de middeleeuwen. En dan sloeg die wedergeboorte eerder op verworvenheden van de klassieke oudheid, alsof de toekomst geen eigen krachten zou bezitten om vorm te geven aan de nieuwe wereld die weldra in allerlei verdeeldheden weinig te maken had met idealen waarin de mens en zijn ‘verworvenheden’ het centrum zou zijn. Het ging allemaal zo snel dat de filosofie pas vijftig jaar later begon te begrijpen wat er zou kunnen gebeurd zijn. Net zoals wij verbaasd omkijken naar de tachtigerjaren, nog maar 40 jaar geleden waarin het digitale zijn eerste stapjes zette. Het menselijke echter trekt zich weinig van een terminologie aan. Kijk naar de mooie olieschilderij waar drie mooie meisjes (en geen 3 koningen) het pasgeboren kind komen bezoeken terwijl de oude Jozef op de achtergrond een dutje doet. Van alle tijden.

En tenslotte een andere versie van de aanbidding van het kind waarin Jozef een ietsje actievere rol speelt. Maar laat je betoveren door de prachtige kleuren en de schoonheid van de ‘actie’ zonder het menselijke (kijk naar de houding van het kind) te vergeten.

De legende van de derde duif, Stefan Zweig

Net zo oud als zijn kleindochter nu, eenentwintig dus, was dit een eerste aankoop-met-eigen-zakgeld bij de tweedehands boekenwinkel die hem ‘tien Belgische franken’ kostte. Als vroege bewonderaar van de intussen goed vertaalde auteur bleek dit kleine boekje door de Wereldbibliotheek-Vereniging Amsterdam-Antwerpen uitgegeven in het jaar 1952. Een vertaling uit het Duits door Paul Huf met ontslagontwerp frontispice van Fons Montens.

Het heeft verschillende verhuizingen overleefd en nu zou het in dit blog ook een plaats mogen vinden. De vertaling was intussen gedateerd, maar geen nood want het verhaal uit 1916 in der Bilderman, Berlin oorspronkelijk uitgegeven werd heel fraai vertaald door Dirk Jansen waarbij een bijdrage van Piet Wackie Eysten op dezelfde website van het ‘Stefan Zweig Genootschap Nederland‘ het verhaal van degelijke historische commentaar voorziet. ‘Ondertitel: Noachs derde duif op zoek naar een vredige plek. Onderaan het verhaal de nodige verwijzingen. De datum van ontstaan, 1916, maakt het opzet van het verhaal duidelijk.

In het boek over de aanvang der tijden is het verhaal verteld van de eerste duif en van de tweede die de aartsvader Noach vanuit de ark uitzond toen de sluizen van de hemel zich sloten en de wateren zakten. Maar wie heeft over de reis en het lot van de derde duif verteld?

Op de top van de berg Ararat was het reddende schip gestrand, dat in zijn ruim al het van de zondvloed verschoonde leven borg, en toen de aartsvader vanuit de mast alleen maar water zag, oneindig veel water, toen zond hij een duif uit, de eerste duif, om te ontdekken of er ergens onder de wolkeloze hemel land te zien was. De eerste duif, zo wordt verteld, sloeg haar vleugels uit en vloog naar het oosten en naar het westen, maar er was niets dan water. Nergens vond zij rust op haar vlucht en haar vleugels begonnen erg vermoeid te raken. Daarop keerde zij terug naar de enige vaste plek op aarde, de ark, en fladderde om het vastliggende schip op de bergtop, totdat Noach zijn hand uitstrekte en haar weer in de ark binnenliet.

Dove Tracey Harrington

Hij wachtte zeven dagen waarin er geen regen viel en het water verder zakte, toen nam hij opnieuw een duif, de tweede en zond haar op verkenning. De duif vloog ’s morgens weg en toen zij tegen vespertijd terugkwam had zij als teken van leven van de bevrijde aarde een olijftak in haar snavel. Zo begreep Noach dat de toppen van de bomen al boven het water uitstaken en het onderzoek geslaagd was.

Na wederom zeven dagen stuurde hij opnieuw een duif, de derde, op onderzoek de wereld in. Zij vloog ’s morgens uit en keerde echter niet ’s avonds terug. Iedere dag wachtte Noach ongeduldig, maar ze kwam niet terug. Toen wist de aartsvader dat de aarde vrij was en het water gezonken. Van de duif, de derde, heeft hij echter nooit meer iets vernomen en ook niemand anders heeft tot op de dag van vandaag haar legende gehoord.

Hier zijn echter het reisverhaal en de lotgevallen van de derde duif.

“s Morgens was zij uit het muffe ruim van het schip gevlogen, waar in het donker de opeengeperste dieren morrend van ongeduld zaten in een kluwen van hoeven en klauwen, woest brullend, blaffend, sissend en fluiten, ze was opgevlogen uit deze benauwenis de oneindige wijdte in, uit het donker het licht in. Met het uitslaan van haar vleugels in de heldere, door de regen zoet-gekruide lucht, golfde er ineens vrijheid en de genade van eindeloosheid om haar heen. Diep beneden glinsterde het water, de bossen lichtten op als vochtig mos, uit de weilanden rees de vroege witte nevel en de geuren van planten stegen gistend op uit weiden. De strakblauwe hemel spiegelde een metaalachtige glans naar beneden, net boven de gekartelde bergruggen brak de rijzende zon in oneindige tinten morgenrood door, kleurde daardoor de zee bloedrood en deed de bloeiende aarde als heet bloed dampen. Het was goddelijk om dit ontwaken te aanschouwen en met dit zalige uitzicht wiegde de duif zich met vlakke streken over de purperen wereld, over landen en zeeën en werd al dromend zelf een zwevende droom. Als God zelf zag zij als eerste de bevrijde aarde, en haar beleving kende geen einde. Ze was allang Noach, de grijsaard van de ark en zijn opdracht om terug te keren, vergeten. Want de wereld was nu haar vaderland geworden en de hemel haar eigen huis.

wood-pigeon kereru Bruce Mclachlan

Zo vloog de derde duif, de ontrouwe boodschapper van de aartsvader, over de lege wereld, verder, steeds verder, door de storm van haar geluk gedragen, door de wind van haar eigen zielenonrust vloog zij verder, steeds verder, tot haar vleugels traag werden en haar gevederte van lood leek. De aarde trok haar met massieve kracht naar zich toe, haar zware vleugels wiekten steeds matter, tot zij de vochtige boomtoppen streelden en op de avond van de tweede dag daalde zij eindelijk neer in het hart van een woud dat nog naamloos was, zoals alles in de aanvang der tijden. Zij verschuilde zich in het kreupelhout en rustte uit van haar luchtreis. Zij dekte zich met rijshout toe, de wind wiegde haar in slaap, het was overdag koel onder het bladerdek en ’s nachts warm in haar woudwoning. Ze vergat al snel de winderige hemel en de lokroep van de vertes, de groene woning gaf haar geborgenheid en de tijd schreed ongemerkt voort.

Het was een woud in de ons bekende wereld waarin de verdwaalde duif huisvesting vond, maar er woonden nog geen mensen, en in deze eenzaamheid werd zijzelf geleidelijk een droom. Zij nestelde zich in het nachtgroene donker, de jaren trokken aan haar voorbij en de dood vergat haar, want alle dieren, alle soorten die nog de eerste wereld na de zondvloed hadden gezien, konden niet sterven, en geen jager kon hen iets doen. Onzichtbaar nestelen zij zich in de plooien van de aarde, net zo als de duif in het diepst van het woud. Af en toe kregen ze weliswaar vermoedens van menselijke aanwezigheid, er klonk een schot dat meerstemmig weerkaatste op de groene wanden, houthakkers sloegen tegen de stammen, zodat rondom de duisternis dreunde, het zacht gelach van verliefden, die ineengestrengeld verborgenheid zochten, kirde heimelijk in de struiken, en het gezang van kinderen die bessen zochten klonk ijl en ver. De verscholen duif, ingesponnen in loof en dromen, hoorde soms deze stemmen uit de wereld, maar ze luisterde er zonder angst naar en bleef verscholen in haar duisternis.

Felix De Boeck 1898-1995 De duif

Op een dag begon de wereld ineens te dreunen. Dood en vernietiging hing boven haar; zoals eerst het water rolde nu het vuur over de wereld. Toen spande zij haar vleugels en schoot weg uit het ineenstortende woud om een veilige plek te zoeken: een vredige plek.

Zij vloog hoger en zweefde boven onze wereld om die vrede te vinden, maar waar ze ook heen vloog, overal waren lichtflitsen, het gedonder van de mensen, overal oorlog. Een zee van vuur en bloed overspoelde de aarde, zoals eens een zondvloed, en gehaast wiekte zij over onze landen om een vredige plek te vinden en dan op te stijgen naar de aartsvader om hem de beloofde olijftak te brengen. Maar ze kon het nergens vinden; de vloed van verderf steeg steeds hoger boven de mensheid, steeds verder vrat de brand zich in onze wereld in. Nog steeds had zij geen rust kunnen vinden en de mensheid geen vrede en zij mocht niet eerder terugkeren en rusten voordat dit was volbracht.”

Niemand heeft in onze tijd deze verdwaalde, mythische, naar vrede zoekende duif gezien, maar toch fladdert zij angstig en vermoeid boven onze hoofden. Soms, alleen ’s nachts, als men opschrikt uit de slaap hoort men hoog boven in het donker een jachtig geruis, een angstaanjagende vlucht, een radeloos vluchten. Op haar wieken zweven ook onze zwarte gedachten, in haar angst deinen al onze wensen en deze tussen hemel en aarde sidderend zwevende verdwaalde duif, de ontrouwe boodschapper van weleer, vertelt nu ons eigen noodlot aan de aartsvader van de mensheid. En weer wacht, net als duizenden jaren geleden, een wereld ongeduldig op de hand die wordt toegestoken en inziet dat het genoeg is met deze beproeving.

frontispice Fons Montens in uitgave van 1952
lees de boeiende bijdrage bij dit verhaal:
Pablo Picasso Duif met olijftakje 1961