‘Thuiskomen’ verbeeld en beletterd (2)

Rembrandt Thuiskomst van de Verloren Zoon

‘Het huis is ons hoekje van de wereld. Het is (…) ons eerste universum. Het is echt een kosmos. Een kosmos in de volle betekenis van het woord. Is het nederigste huis, van dichtbij gezien, niet mooi? Schrijvers van de eenvoudige woning beroepen zich vaak op het element van de poëtica van de ruimte. Maar deze evocatie is veel te beknopt. Omdat ze weinig te beschrijven hebben bij de eenvoudige woning, verblijven ze er bijna nooit. Zij karakteriseren de eenvoudige woning in haar actualiteit, zonder werkelijk haar primitiviteit te beleven, een primitiviteit die bij iedereen hoort, rijk of arm, als hij aanvaardt te dromen. (…) Door dromen raken de verschillende woningen van ons leven met elkaar vervlochten en bewaren zij de schatten van vroeger.

Wanneer in het nieuwe huis de herinneringen aan de oude woningen terugkeren, gaan wij naar het land van de onbeweeglijke kinderjaren, onbeweeglijk als van oudsher. We ervaren fixaties, fixaties van geluk. We putten troost uit het herbeleven van herinneringen aan bescherming. Iets gesloten zal de herinneringen bewaren door ze hun beeldwaarden te laten behouden. Herinneringen aan de buitenwereld zullen nooit dezelfde tonaliteit hebben als herinneringen aan thuis. Door de herinneringen aan het huis op te roepen, tellen wij droomwaarden bij elkaar op; wij zijn nooit echte historici, wij zijn altijd een beetje dichters en onze emotie kan alleen maar verloren poëzie vertalen.’

Gaston Bachelard, De poëtica van de ruimte, [1957], PUF, 1974. P.24-25

Norman Rockwell The homecoming
'La maison est notre coin du monde. Elle est (…) notre premier univers. Elle est vraiment un cosmos. Un cosmos dans toute l'acception du terme. Vue intimement, la plus humble demeure n'est-elle pas belle ? Les écrivains de l'humble logis évoquent souvent cet élément de la poétique de l'espace. Mais cette évocation est bien trop succincte. Ayant peu à décrire dans l'humble logis, ils n'y séjournent guère. Ils caractérisent l'humble logis en son actualité, sans en vivre vraiment la primitivité, une primitivité qui appartient à tous, riches ou pauvres, s'ils acceptent de rêver. (…) Par les songes, les diverses demeures de notre vie se compénètrent et gardent les trésors des jours anciens. 

Quand, dans la nouvelle maison, reviennent les souvenirs des anciennes demeures, nous allons au pays de l'Enfance Immobile, immobile comme l'Immémorial. Nous vivons des fixations, des fixations de bonheur. Nous nous réconfortons en revivant des souvenirs de protection. Quelque chose de fermé doit garder les souvenirs en leur laissant leurs valeurs d'images. Les souvenirs du monde extérieur n'auront jamais la même tonalité que les souvenirs de la maison. En évoquant les souvenirs de la maison, nous additionnons des valeurs de songe ; nous ne sommes jamais de vrais historiens, nous sommes toujours un peu poètes et notre émotion ne traduit peut-être que de la poésie perdue.'

Gaston Bachelard, La Poétique de l’espace, [1957], PUF, 1974. P.24-25

Eigen foto

Niet alleen helden en heiligen komen tenslotte thuis. Ook verdwaalden en zelfs zij die van huis zijn weggelopen zoals blijkt uit de parabel van de verloren zoon vinden om diverse redenen hun weg terug. Een korte samenvatting van de evangelietekst (Lukas 15:11-32):

Het verhaal gaat over een vader met twee zoons. De jongste zoon eist zijn erfenis op van zijn vader. Zodra hij deze ontvangt, trekt hij weg en verkwist het geld in het buitenland. Hij wordt een bedelaar, werkt als varkenshoeder en heeft zo'n honger dat hij spijtig terug verlangt naar het huis van zijn vader en besluit zijn zonden aan zijn vader te belijden en hem om een baan als dagloner te vragen. Als hij daadwerkelijk naar huis terugkeert, is de vader zo blij met de terugkeer van zijn zoon dat hij hem nauwelijks laat uitpraten en hem meteen weer terugbrengt. Hij kleedt hem feestelijk aan en geeft een groot feest.(Wikipedia)
De terugkeer van de verloren zoon door Rembrandt circa 1662

Het verhaal kent talloze bewerkingen en interpretaties maar in mijn ver voorbije Roomse jeugd liet het toch ook een vreemde smaak na. Die oudste broer die thuisgebleven was, -je ziet hem op de achtergrond achter een pilaar komen loeren- wat moest hij met die barmhartige vader? Hijzelf, altijd een brave jongen geweest, familiebedrijf overgenomen, personeelsbeheer onder zijn hoede, nooit gedaan met werken, en dan vraagt de jongste zijn erfdeel, verkwist dat deel met wat ze een ‘liederlijk’ leven noemen en komt jankend naar huis om door de overgelukkige papa als een teruggevonden schat te worden begroet, het vetste kalf wordt geslacht, feest alom enz. enz. Je hoort ons samen zeggen: ‘Jaja, ik zal mij wel uit de naad werken!’ Anderzijds hebben wij, zeker op ‘hogere’ leeftijd uiteraard ook genoeg ‘verloren-zoon (dochter)-ervaring’ om de zaligheid van vergeving en barmhartigheid te kunnen smaken. Een toekomst als ‘varkenshoeder’ -hoe slim en sympathiek deze dieren ook mogen wezen-is dan ook wat ze ‘beperkt-houdbaar’ noemen.

Het verloren-zoon-thema is door de eeuwen een dankbaar onderwerp geweest voor verschillende kunstvormen. Met beelden en geschriften drukte de kunstenaar zijn/haar eigen verhouding uit tegenover die zo geprezen vaderlijke vergevingsgezindheid of was het gewoon de aanleiding om de weinig vertrouwde lijfelijkheid tussen twee manspersonen uit te drukken. De vragen of er ook ‘verloren dochters’ bij dit onderwerp konden betrokken worden, en waar ‘de moeder’ in het hele verhaal te vinden was, kun je benaderen met zeden en gewoonten rond de ontologie van de tekst, maar ook ruimtes voor heel andere interpretaties kwamen in de loop der eeuwen aan bod, vaak ver buiten de religieuze interpretaties. J.F.M. Kat publiceerde daarover in 1952 een omvangrijke studie: ‘De verloren zoon als letterkundig motief’. Als pdf hier te ddownladen:

https://www.dbnl.org/tekst/kat_004verl01_01/kat_004verl01_01_0004.php

De verloren zoon -Chagall
Surgens venit ad Padrem

Als de bladeren in het gras zijn weggerot,
de lucht als glas en de vijvers bevroren,
als steenhard 't land is waar ooit het koren
stond kom ik als naar de lamp de mot

in de afgelegen hoeven schuilen.
Ik krijg er als de zwijnen mijn voeder.
Soms sterft een kind er of een boerenmoeder
stikt er in haar etterbuilen.

Dan vlucht ik hijgend in het moeras.
Geen seizoen kan mijn wonden helen.
Nooit wordt mijn hongerende ziel tot as

van berouw of medelijden. Zo blijf
ik vagebond en schooier spelen
tot ooit de Vader bergt mijn ziel en lijf.


Hugo Claus
In: Kleine reeks, 1947
(gedichtencyclus 'De verloren zoon').
The prodigal son Giorgio de Chirico 1924

Het was vooral de figuur van de ‘vader’, hij die zijn nakomeling in dezelfde levensstijl als de zijne wil dringen, die door allerlei kunstenaars in vraag werd gesteld. ‘Die Aufzeichnungen des Malte Laurids Bridge’ (1910) van Rainer Maria Rilke en Le retour de l’ enfant prodigue (1907) van André Gide binden de vaderlijke kat de bel aan. De auteur van de site ‘verboden geschriften’ geeft een duidelijke inleiding en laat je daarna in vertaling beide teksten lezen.

https://verbodengeschriften.nl/html/de-verloren-zoon-rilke-en-gide.html

Huybrecht Beuckeleer De (verkwistende) verloren zoon
Fragmenten uit de bijdrage 'Verboden geschriften

'Vanzelfsprekend heeft het christendom in het vaderhuis uit de parabel de kerk gezien en beschouwen ouders een kind dat afstand van hen heeft genomen als 'verloren zoon of dochter' dat gewoon weer thuis moet komen. Maar de evangelisten zijn daar heel duidelijk over. Lucas 14:26: 'Indien iemand tot Mij komt, en niet haat zijn vader en moeder en vrouw en kinderen en broeders en zusters, ja zelfs zijn eigen leven, die kan mijn discipel niet zijn.' Matth 10:37: Want Ik ben gekomen om tweedracht te brengen tussen een man en zijn vader en tussen een dochter en haar moeder en tussen een schoondochter en haar schoonmoeder; en iemands huisgenoten zullen zijn vijanden zijn. Wie vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mij niet waardig; en wie zoon of dochter liefheeft boven Mij, is Mij niet waardig.' En in het Evangelie van Thomas, logion 55: 'Wie zijn vader niet haat en zijn moeder, kan bij mij geen leerling zijn. En wie zijn broeders niet zal haten en zijn zusters en zijn kruis niet zal dragen op mijn wijze, zal mij niet waardig zijn.' 

Nou klinkt dat 'haten' nogal fors, maar het wil alleen maar zeggen dat je, als je de Logos, je geweten wilt volgen, als je Plato's grot wilt verlaten, op zoek wilt gaan naar de uitgang, je moet ontdoen van alles waarmee je door je opvoeders bent opgezadeld, dat je (figuurlijk) afstand van hen moet nemen, zoals Hendrik Marsman schrijft in De grijsaard en de jongeling:
Groots en meeslepend wil ik leven!
hoort ge dat, vader, moeder, wereld, knekelhuis!

'ga dan niet ver van huis,
en weer vooral ook het gespuis van vrouwen
buiten uw hart, weer het al uit uw kamer;
laat alles wat tot u komt
onder grote en oorlogszuchtige namen
buiten uw raam in den regen staan:
het is slecht te vertrouwen en niets gedaan.

alleen het geruis
van uw bloed en van uw hart het gehamer
vervulle uw lichaam, verstaat ge, uw leven, uw kluis.
zwicht nooit voor lippen:
samenzijn is een leugen en alle kussen verraad;
alleen een hart dat tegen eigen ribben slaat
is een zuiver hart op een zuivere maat.

zie naar mijzelf.
Ik heb in mijn jeugd
mijn leven verslingerd aan duizend dingen
van felle en vurige namen, oproeren, liefdes
en wat is het alles tezamen nu nog geweest?
over hoeveel zal ik mij niet blijven schamen
en hoeveel is er dat misschien nooit geneest ?'

de jongen kijkt door de geopende ramen
waarlangs de wereld slaat; zonder zich te beraden
stapt hij de deur uit, helder en zonder vrees.
The return of the prodigal Son 1. Duane Michals

En daar gaan dus de verhalen van Rilke en Gide over. Met als voorbeeld uit beiden een fragment.

In die jaren vonden er grote veranderingen in hem plaats. Bijna vergat hij God door de grote inspanningen die het vergde hem te kunnen naderen en alles wat hij mettertijd misschien bij hem hoopte te bereiken was sa patience de supporter une âme. De grilligheden van het lot, waarop de mensen zo gesteld zijn, waren al lang van hem afgevallen, maar hij verloor zelfs wat voor zinnelijke lust en pijn nodig was, de kruidige bijsmaak en dat werd voor hem zuiver en voedzaam. Uit de wortels van zijn zijn ontwikkelde zich de stevige, wintervaste plant van een vruchtbare vreugde. Hij ging helemaal op in de baas worden over wat zijn innerlijk leven vormde, hij wilde niets overslaan want hij twijfelde er niet aan dat in dat alles zijn liefde aanwezig was en toenam. Ja, zijn innerlijke kalmte ging zo ver dat hij besloot het belangrijkste van wat hij vroeger niet had kunnen opbrengen, wat hij gewoon had afgewacht, in te halen. 

Hij dacht vooral aan zijn kindertijd die hem, naarmate hij daar rustiger over nadacht, des te ongeleefder voorkwam; al die herinneringen hadden het vage van vermoedens en dat ze als voorbij beschouwd werden, maakten ze haast toekomstig. Dit allemaal nog eenmaal en dan echt op zich nemen, was de reden, waarom de vervreemde huiswaarts keerde. Wij weten niet of hij bleef; we weten alleen dat hij terugkwam.

Zij die het verhaal verteld hebben, proberen ons hier te herinneren aan het huis, zoals het was; want daar is weinig tijd voorbijgegaan, weinig bijgehouden tijd en iedereen in het huis zou kunnen zeggen hoeveel. De honden zijn oud geworden, maar ze leven nog. Er wordt verteld dat er een begon te huilen. Het hele dagelijks werk wordt onderbroken. Gezichten verschijnen achter de ramen, ouder en volwassen geworden gezichten die aandoenlijk op elkaar lijken. En in een heel oud gezicht breekt heel plotseling een flauwe herkenning door. Herkennen? Echt alleen herkennen? - Vergeven? Wat vergeven? - Liefde. Mijn God: liefde.

Uit: Die Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge, 1910 Rainer Maria Rilke


The Return of the Prodigal Son (1773) by Pompeo Batoni

In Le Retour de l’ enfant prodigue van André Gide zijn er drie broers : hijzelf, de oudste broer maar ook nog een jonger broertje. In dit fragment spreekt de teruggekeerde met zijn jongste broertje.

De verloren zoon vleit zijn broertje tegen zich aan en meteen laat de jongen zich gaan:

- De avond toen je weer thuiskwam heb ik niet kunnen slapen. De hele nacht dacht ik: Ik had nog een broer, en ik kende hem niet eens... Daarom klopte mijn hart zo snel, toen ik je op de binnenplaats aan zag komen lopen, met roem bedekt.

- Ik was helaas bedekt met lompen.

- Ja, ik heb je gezien; maar je was wel al indrukwekkend. En ik heb ook gezien wat onze vader deed: hij stak een ring aan je vinger, een ring, zoals onze broer niet eens heeft. Ik wilde niemand over je uitvragen; ik wist alleen dat je van heel ver teruggekomen was en je blik, aan tafel...

- Was je bij het feestmaal?

- O! Ik weet wel, dat je mij niet gezien hebt; tijdens de maaltijd keek je in de verte, zonder iets te zien. En ik vond het best dat je de tweede avond met vader moest praten, maar de derde avond....

- Hou op.

- Ach, je had best een enkel vriendelijk woord tegen me kunnen zeggen!

- Verwachtte je me dan?

- En hoe! Dacht je dat ik mijn broer zo zou haten, als jij die avond niet zo lang met hem had gepraat? Wat hadden jullie elkaar eigenlijk te zeggen? Als je op mij lijkt weet je best, dat je niets met hem gemeen kunt hebben.

- Ik zou hem ernstig tekort hebben gedaan.

- Kan dat?

- In ieder geval onze moeder en vader. Je weet dat ik van huis ben weggelopen.

- Ja, dat weet ik. Dat is al lang geleden, ja toch?

- Toen ik ongeveer zo oud was als jij.

- O! ... En noem je dat je verkeerd? 

- Ja, dat was mijn fout, mijn zonde.

- Toen je wegliep, voelde je toen ook, dat je iets verkeerds deed?

- Nee; ik voelde weggaan als een plicht.

- Wat is er dan sindsdien gebeurd? dat je van je waarheid van toen een vergissing hebt gemaakt.

- Ik heb het zwaar gehad.

- En zeg je daarom: ik heb er verkeerd aan gedaan?

- Nee, niet helemaal: maar daardoor ben ik gaan nadenken.

- Had je dan van te voren niet nagedacht?

- Jawel, maar mijn zwakke verstand liet zich ompraten door alles wat ik wilde.

- Zoals later door je ellende. Zodat je nu weer thuis bent... overwonnen.

- Nee, niet helemaal; ik heb me erbij neergelegd.

- Nou ja, je hebt er van afgezien, te zijn, wat je wilde zijn.

- Wat mijn hoogmoed mij deed geloven dat ik wilde zijn.

Het kind zwijgt even, dan begint het plotseling te snikken en roept uit:

- Broer! Ik ben die jij was toen je wegging. O! vertel: ben je onderweg dan alleen teleurstellingen tegengekomen? Is dan alles wat ik mij hier buiten zo anders voorstel, alleen maar zinsbedrog? Al het nieuwe, dat ik in mij voel alleen maar onzin? Vertel, waardoor ben je onderweg zo wanhopig geworden? O, waarom ben je teruggekomen?

- Ik was op zoek naar vrijheid en die heb ik verloren; als een gevangene heb ik moeten dienen.

- Ik zit hier gevangen.

- Ja, maar ik moest slechte meesters dienen; hier zijn het je ouders. 

-O! de ene dienst is de ander waard; heb je dan niet eens de vrijheid om te kiezen aan wie je onderdanig bent?

- Dat hoopte ik. Zover mijn voeten mij konden dragen, heb ik achter mijn verlangens aan gelopen, zoals Saul achter zijn ezelinnen; maar waar hem een koninkrijk wachtte, heb ik ellende gevonden. En toch...

- Heb je je niet in de weg vergist?

- Ik heb recht voor me uit gelopen.

- Weet je het zeker? En toch zijn er nog andere koninkrijken en landen zonder koning te ontdekken.

- Wie heeft je dat verteld?

- Ik weet het. Ik voel het. Ik heb het gevoel, dat ik er al regeer.

- Hoogmoedige!

- Ho! ho! dat heeft onze broer tegen je gezegd. Waarom zeg je het nu tegen mij? Waarom heb je die hoogmoed niet bewaard? Dan was je niet teruggekomen.

- Dan had ik ook jou niet leren kennen.

- Ja, ja, daarginds, waar ik me bij jou gevoegd zou hebben, had je me wel herkend als je broer; ik heb zelfs nog steeds het gevoel dat ik wegga om jou terug te vinden.

- Wegga?

- Heb je het dan niet begrepen? Moedig jij zelf me niet aan om te vertrekken?

- Ik zou je de terugkeer willen besparen door je het vertrek te besparen.

- Nee, nee, dat moet je niet zeggen; dat wilde je me ook niet zeggen. Jij bent er toch ook als een veroveraar op uit getrokken?

- En daarom leek mijn slavernij des te zwaarder.

- Waarom heb je je dan onderworpen? Was je al zo moe?

- Nee, nog niet; maar ik twijfelde.

- Wat bedoel je?

- Twijfel aan alles, aan mezelf; ik heb willen stoppen, mij eindelijk ergens vestigen; de luxe, die de meester me beloofde heeft me verleid.... ja, nu voel ik het best; ik ben te kort geschoten.

De verloren zoon buigt het hoofd en verbergt het gezicht in zijn handen.

- Maar in het begin?

- Ik was een hele tijd door een groot, woest gebied getrokken.

- De woestijn?

- Het was niet altijd woestijn.

- Wat zocht je daar?

- Ik begrijp het zelf niet meer.

- Ga eens van mijn bed af. Kijk, daar op tafel, aan het hoofdeind van mijn bed, daar, naast dat gescheurde boek.

- Ik zie een opengemaakte granaatappel.

- Die heeft de zwijnenhoeder mij onlangs op een avond gebracht, nadat hij drie dagen niet thuisgekomen was.

- Ja, dat is een wilde granaatappel. Ik weet het; die is afschuwelijk bitter; toch voel ik, dat ik er in zou bijten, als ik genoeg dorst had.

- O! Nu weet ik het weer: het was die dorst, die ik zocht in de woestijn.

- Dorst, die alleen deze ongesuikerde vrucht kan lessen....

- Nee; maar daarom ga je juist van die dorst houden.

- Weet jij waar je die kan plukken?

- Het is een kleine, verlaten boomgaard, waar je vóór de avond aankomt. Geen muur scheidt haar nog van de woestijn. Er stroomde een beekje; een paar half rijpe vruchten hingen aan de takken.

- Wat voor vruchten?

- Dezelfde als uit onze tuin; maar dan wild. Het was die hele dag heel warm geweest.

- Luister; weet je waarom ik vanavond op je heb gewacht? Nog voor het eind van de nacht ga ik weg. Vannacht; vannacht, zodra de hemel bleek wordt.. ..Ik heb mijn lendenen omgord, ik heb deze nacht mijn sandalen aangehouden (Hand.12:8.)

- Wat! Ga jij doen wat mij niet gelukt is?...

- Jij hebt de weg voor mij gebaand, en de gedachte aan jou zal mij steunen.

- Integendeel, ik moet jou bewonderen, jij mij vergeten. Wat neem je mee?

- Je weet best dat ik, als jongste, niet deel in de erfenis. Ik vertrek zonder iets.

- Dat is het beste.

- Wat zie je daar door het raam?

- De tuin, waar onze gestorven voorouders rusten.

- Broer... (en het kind, dat nu opgestaan is uit zijn bed, legt zijn arm om de hals van de verloren zoon, zijn arm die even teder is als zijn stem) - Ga met me mee.

- Laat me met rust! Laat me! Ik blijf om moeder te troosten. Zonder mij zal je dapperder zijn. Het is nu tijd. De hemel verbleekt. Vertrek geluidloos. Laten we gaan! Omhels me, broertje; je draagt al mijn hoop met je mee. Wees sterk; vergeet ons; vergeet mij. Ik hoop dat je niet terugkomt... Loop zachtjes naar beneden. Ik houd de lamp vast... Kom! Geef me de hand tot aan de deur. Pas op de treden van het bordes.

(Uit Le Retour de l' enfant prodigue Andre Gide 1907  Vertaling: verboden geschriften.nl)
Rodin The Prodigal Son

Vertrekken om thuis te komen, deze schijnbare tegenstelling zoals de bittere vrucht die de dorst laaft zet ons telkens weer op weg. Vreemd dat teksten uit het begin van de twintigste eeuw ook nu nog thuiskomen in dit drukke digitale leven. Deze meerkantigheid mag ons hoeden voor cancel-engheid, het zelf be-denken (be– duidt steeds een duur aan) ligt aan de basis van elke zelfstandigheid. Of hoort dit beeld bij de vijftig-zestigerjaren uit de 20ste eeuw en heeft een nieuwe jeugd dat mannelijke overwicht alvast verlaten en kunnen we heden ten dage van een andere emancipatie-spreken waarin haar erkenning minder op een conflictmodel berust terwijl toch ook bij een belangrijke groep het ‘onder moeders- en vadersvleugels-blijven’ tot in hun dertiger jaren zou blijven gelden? Boeiende vragen met een zich net zo boeiend ontwikkelende reeks antwoorden.

Ik citeer graag de naamloze auteur uit ‘de verboden geschriften’.

'Dat de parabel nog steeds een rol speelt in onze moderne cultuur – zelfs The Rolling Stones hebben op hun elpee Beggars Banquet (1968) een song aan dit motief gewijd – kan men verhelderen vanuit het gegeven dat Lucas’ vertelling de schrijver als het ware een sjabloon biedt dat hij vrij kan invullen: het verhaal is gestructureerd rond een fantasierijk motief, maar plaats, tijd, namen en een specifieke invulling van de personages ontbreken. Daarnaast speelt de parabel vanaf de negentiende eeuw nauwelijks meer een rol in religieuze kwesties, maar kunnen eigentijdse existentiële motieven wel een plaats in de literaire verwerkingen van de verloren zoon krijgen.'

‘Thuiskomen’ verbeeld en beletterd (1)

De verloren zoon. Tekening van August Rodin
Thuiskomst

Ik heb je lief, al kan ik het niet weten.
Ik bedenk het als je thuiskomt van een dag
in je leven. Maar het is geen gedachte.
Je streelt mijn wang en wie weet,
dat gebaar. Het wordt duizend keer gemaakt
voor het bestaat. Hangt je jas aan de kapstok,
iets van niets, maar morgen ontbreekt het
misschien. Of schudt de dag uit je haar.
Wat ik dan daarin zie, is het begin.
Het huis ontstaat, de tafel neemt plaats,
wij veroorzaken elkaar. Het is toch niet
denkbaar dat iemand dit alles verzint.

© 1995, Bernard Dewulf
From: Waar de egel gaat
Publisher: Atlas, Amsterdam, 1995
 
Homecoming

I love you, though there’s no way I can know.
I think of this when you come home from a day
in your life. But it is not a thought.
You stroke my cheek and who knows,
that gesture. It’s made a thousand times
before it exists. Hangs your coat on a peg,
something from nothing, but tomorrow it might
be missing. Or shakes the day from your hair.
What I then see in this, is the beginning.
The house comes about, the table takes its place,
we cause each other. Surely it’s unimaginable
that someone’s making all this up.

(vertaling 2010, Willem Groenewegen)
Homecoming Ilya Repin
Thuiskomen

 zullen ze wat zeggen
en wat zullen ze zeggen
als ik de deur door kom
wat zie je er uit
je bent ver weg geweest
of zullen ze niets zeggen
en alleen maar kijken
of niets zeggen zelfs niet kijken
maar doorgaan met doen
net of er niets gebeurd is

hier ben ik dan
hun vriendelijke vreemdeling
ik spreek de taal der mensen
hoe is het weer
het is weer ja
het is weer nee
het is weer mooi weer
buiten

Mischa de Vreede
uit: Met huid en hand,
uitgeverij Holland,
(Windroosreeks) 1959
Flood disaster Thomas Hart Benton

Of het ‘weer mooi weer’ was, zoals Mischa de Vreede beweert, en wat dat niet zo mooie weer teweeg bracht aan de thuis van duizenden mensen, is alvast één aspect bij het begrip ‘thuiskomen’ veelvuldig in beeld gebracht en met letters beschreven. Of het om het alledaagse thuiskomen uit Dewulf’s gedicht of het thuiskomen na een lange afwezigheid gaat, het idee van thuiskomen onderstelt duidelijk een al dan niet concrete plaats waar je thuis bent, waar de personen verblijven (of verbleven) die je lief zijn. (waren) Het is een oud idee, de weg naar huis. Broers en zussen zijn we van de eeuwige Odysseus, koning van Ithaka, of familie van Penelope, de eeuwig wachtende.

John Roddam Spencer Stanhope PENELOPE Waiting.
Penelope wacht geduldig.

Het eerste licht.
Jouw voetstappen
dragen de beginnende dag.
Tot je bij de deur bent
en ik de terugslag van het slot
verbeeld.

Maar het blijft stil
terwijl je verder stapt
in mijn hoofd, slechts even
hoorbaar bij het eerste licht.

Denk ik:
Zou hij de sleutel verloren zijn?

En ik de ramen opende
voor het geval dat je
als een vlinder al jarenlang
's morgens voor het raam wacht.

Met vroege treinen rij je
mijn laatste dromen binnen.
De stappen van de krantenman
verdwijnen snel.

Vlokken sneeuw tot bij het bed.

Gmt 2021
Alleen wie ronddoolt, vindt een nieuwe weg.” – Noorse uitdrukking
Marianne Von Werefkin ‘Homecoming’
"Een menselijk wezen vormt een deel van het geheel dat door ons het Universum wordt genoemd. De mens ervaart zichzelf, zijn gedachten en gevoelens als iets dat van de rest is afgescheiden. Dit is een soort optisch bedrog van zijn bewustzijn. Deze waan vormt een gevangenis voor ons. Het beperkt ons tot onze persoonlijke verlangens en tot affectie voor een paar mensen die ons het meest nabij zijn. Het is onze taak onszelf uit deze gevangenis te bevrijden door de kring van ons mededogen te vergroten en alle levende wezens en de gehele natuur in haar schoonheid te omhelzen." - Albert Einstein -
Norman Rockwell Christmas homecoming

Beste Norman,

We hebben onze verjaardag gemeen met een verschil van net veertig jaren, en je belangstelling voor het alledaagse leven wil ik graag delen. Dat Nabokov lelijke dingen over je schreef omdat je in zijn ogen eerder een illustrator dan een artiest zou zijn mag ook op mijn hoofdschudden rekenen omdat het in beeld brengen van ’s mensen activiteiten niet steeds dezelfde teneur moet hebben als wat kranten ons inlepelen of letterkundigen opspitten maar best ook van vriendelijke aard mag zijn te meer daar nogal een groot deel van de aardbewoners meer op jou dan op een vlindervangende Russische kunstenaar lijkt, auteur die overigens uitstekend vervulde wat van hem verwacht werd: het schrijven van literiare meesterwerken, terwijl zijn afkeer voor zijn homofiele broer zachtjes tussen de kleine lettertjes van elke bio wordt weggemoffeld.

Ik bedoel maar dat we zoals Albert Einstein ons prekerig voorhoudt wij ons niet in boze emoties (ontstaan door dat optisch bedrog) moeten terugtrekken maar best ook de alledaagsheid opfleuren zoals woonwinkels dat al uitstekend doen en ‘artiesten’ wat mij betreft in hun opleiding ook eens de muren van een school of rusthuis kunnen voorzien van vrolijke kleuren en onderhoudende muurschilderingen. Ons mededogen vergroten dus, terwijl het omhelzen van alle levende wezens en de gehele natuur best figuurlijk in praktijk kan gebracht worden, te beginnen met het kennismaken en het gunnen van de tijd waarin een kunstwerk ontstond tot het verdiepen van wat ons nieuwsgierig maakt, een mooie opdracht voor de veel belaagde schoolcanons.

De wereld is een rijke voedingsbodem voor ons aller inspiratie, en de nood aan het verfijnde mag best met de nood aan het plezierige en alledaagse worden vermengd. ‘Observeer, herbegin veelvuldig, lees en luister, en je dagen zullen te kort zijn om al die prachtideeën uit te werken.’, hoor ik je zeggen.
Ik blader met plezier in je werk, Norman. Ik bewonder je technisch kunnen maar ook de manier waarop je telkens weer inspeelde op wat ons allen dagelijks bezighoudt. Graag thuiskomen in de alledaagse wereld.

Norman Rockwell, The Problem We All Live With, 1963. Illustration for Look, January 14, 1964. Courtesy of the Norman Rockwell Museum and the New York Historical Society Museum & Library.
Spreek ook jij

Spreek ook jij, 
spreek als laatste, kom op met je spreuk.

Spreek-
Maar breek het nee niet van het ja.
Geef aan je spreuk ook de zin: 
geef hem de schaduw.

Geef hem schaduw genoeg, 
geef hem zoveel 
als je om je verdeeld weet tussen 
middernacht en middag en middernacht.

Kijk om je heen:
zie hoe alles gaat leven -
Doodzeker! Gaat leven!
Waar spreekt wie schaduw spreekt.

Nu echter krimpt de plek waar je staat:
Waarheen nu, van schaduw beroofde, waarheen?
Stijg op. Voel omhoog.
Dunner word je, onherkenbaarder, fijner!
Fijner: een draad,
waarlangs zij wil dalen, de ster:
om beneden te drijven, beneden,
waar zij zich schijnen ziet: in de deining
van dwalende woorden.

Paul Celan
Gedichten. Keuze uit zijn poëzie met commentaren door Paul Sars en vertalingen door Frans Roumen, Ambo Tweetalige editie 1988
https://repository.ubn.ru.nl/bitstream/handle/2066/98609/98609.pdf?sequence=1
Met wisselende sleutel

Met wisselende sleutel ontsluit je het huis, 
waarin de sneeuw van 't verzwegene woedt. 
Naar gelang het bloed opwelt uit je oog of je mond of je oor, wisselt je sleutel.
Wisselt je sleutel, wisselt het woord dat woeden mag met de vlokken.
Naar gelang de wind die jou wegstoot, balt om het woord zich de sneeuw.

Paul Celan, idem.

William Forsythes «Scattered Crowd»,  Frankfurt Bockenheimer Depot
 Mar 2013

Het verhaal van een zoon die het huis verlaat. Hij vraagt zijn erfdeel, verkwist het, en moet varkens hoeden om in leven te blijven. De verloren zoon. Kan een verloren zoon nog terug naar zijn thuis? Of was dat maar een parabel? In een volgende bijdrage deze manier om (terug) thuis te komen, met beelden en teksten.

Het verhaal van Nabokov’s broer vertelde ik in twee bijdrages februari 2007. Je kunt de eerste hier vinden en gewoon onderaan klikken op de volgende bijdrage:

Odysseus returning to Penelope. (Photo: Metropolitan Museum of Art)
De sleutel van jouw huis
ontsluit nog niet de deuren van je buren.
Verhef jouw sleutel niet
tot de koning van het wereldslot.
Wat jou het huis uitjoeg,
bleek thuiskomen voor een ander.

Alleen de deuren van een gevangenis
hebben dezelfde sleutel.

Gmt 2021
Bruce M. ShermanAscending Awareness, 2017
Glazed ceramic
11 1/2 x 7 x 7 1/2 inches
The key to your house
does not yet unlock the doors of your neighbors.
Do not exalt your key
to the king of the world's lock.
What drove you out of the house,
turned out to be homecoming for another.

Only the doors of a prison
have the same key.

Marie Huana: ‘The glacier knocks in the cupboard?’

Gisteren geprobeerd om deze mooie bijdrage van ‘Woordproeverij Marie Huana’ te herbloggen, maar dat mislukte jammerlijk. Dus gebruiken we vandaag ‘handwerk’ om haar inspiratie te eren.

Alwéér iemand waarvan wordt omgeroepen: “She has left the Blue Planet…”
Ik lees er Auden op na, en ik hoor hem inderdaad ook kraken in mijn eigen kast, die gletsjer van koelbloedigheid. Hij smelt en brokkelt steeds verder af. Om nog maar te zwijgen van die gebarsten schone schijn. Of van die zuchtende woestijn.

The glacier knocks in the cupboard,
The desert sighs in the bed,
An the crack in the tea-cup opens
A lane to the land of the dead.

Lang gewacht & stil gezwegen, nooit gedacht & toch gekregen? Daar mag ik alleszins blij om zijn: gehad & geweest is niet per se een lelijk beest. Maar het ‘voorbij-gaan’ houdt mij bezig als een bij die door een wesp wordt gestoken. Al dat -nu reeds!- vergetene in het huis om mij heen, terwijl ik het nog bewoon. In de verdrukking geraakt onder het besef, dat het uiteindelijk voor iedereen op til is, om vroeg of laat niet meer van tel te zijn. Dat nietsontziende niets-blijft-duren, wie zou er geen rusteloze benen van krijgen, en diepe voren ervan onder de bles.

Vroeger, ja vroeger, wie vroeg er mij wat, toen rolschaatste ik mij door de dagen tot het donker werd. Oorverdovend, want op ijzeren wielen, en uiteraard, rond de kerk. Neerkijkend op die nieuwe met rubberen wieltjes, onmachtig als die waren om nog van zich te laten horen. Die van ijzer schraapten de stoepen zuiver, er sloegen soms prachtige gensters uit. Ijzeren rolschaatsen waren & bleven de beste, dat wist (en hoorde!) iedereen. Kortom: er waren toen nog zekerheden.

Op ijzeren wielen? Zo hoorbaar aanwezig wens ik al lang niet meer te zijn. Het kind in mij is haar rolschaatsen kwijtgeraakt. Tussen toen & nu zijn die zogenaamde zekerheden grotendeels weg gemaaid, als kwetsbare nesten tussen stugge gewassen voor de niets ontziende oogst ten behoeve van later.

Altijd geschreven met dubbel krijt, maar ineens raak je één van die krijtjes kwijt? Ondanks ‘horen-zien-en-zwijgen’ is er op de duur geen speld meer tussen te krijgen: je geraakt niet meer op je uitkijkpost, en ook het zomeruur krijgt niet alles opgelost. Het begint je te dagen onder de klamme lappen, dat je niet twee keer in dezelfde rivier kunt stappen. Geen bakerrijm, geen Wolkenkoekoeksheim.

Panta Rhei, alles gaat voorbij!
Staakt-het-vuren, niets blijft duren!
Bij elke wens, gedenk, o mens!
En al waakt hij over huis & haard,
Ouroboros bijt zich in eigen staart!

Maar kent – althans te gelegener tijd – niet elk leven zijn eigen eeuwigheid?

Het sijpelt niet meer, het stroomt inmiddels dwars door mij heen, als een rivier van voortdurende verandering. Elk verhaal raakt uitgelezen: je geeft je kinderen niet alleen het leven, maar ook de dood. Indachtig de hint ‘wees de verandering die je in de wereld wilt zien‘ denk ik aan dat veelzeggende anonieme zinnetje, dat ik noteerde in één van mijn schriftjes: ‘Terwijl ik peins, passeert mij een slak.’

‘Naar wat de dennen fluist’ren, die buigen kruin aan kruin, zit ik zo vaak te luist’ren, in ’t buntgras van het duin, hoe zon en zomer pralen, in ’t purper van de hei, wat toverkleur zij malen, maar alles gaat voorbij.. ‘ Ook al voelde ik mij in het vroeger van toen nog ‘onsterfelijk’ zoals Bert Kijzer dat stelt, ik wist er zelfs als kind al weg mee, met dit soort weemoed van fluisterende dennen, van zangen uit de oude toren, en van dat schrijnende ‘maar-alles-gaat-voorbij.’ Vader! Moeder! Dat jullie er zomaar niet meer zijn! Jaja, het is nu aan mij, ik weet het, Panta Rhei..

Heimwee doet ons hart verlangen? Nog zo’n lied waar door de Hogere Orde graag op neergekeken werd. Maar net zoals van een uitgebloeide pisbloem blaas ik de zaadjes ervan nog eens met veel plezier de vier windstreken in, zoals ik dat vroeger zo vaak heb gedaan. Want na de bloei zijn er gelukkig ook weer de zaden, even mooi & fascinerend als de bloem zelf. Zaadjes met vleugeltjes aan, zaadjes met al het geduld van de wereld, wederom op zoek naar de verloren tijd.

Dag bronzen
klokkenzangen, dag weiden mistomhangen,
dag geur van brem en hei!

En dag pluizige hemelzaadjes
voor nog lang na mij!

Meer mooie bijdrages vind je in het blog van MARIE HUANA WOORDPROEVERIJ

https://mariehuana.blog/

3 kleine gezangen bij het slapengaan

Victor Koulbak. Tulip. 1996. Silverpoint - watercolor. 12 3/4 x 10 in.
Victor Koulbak Tulip Silvepoint -watercolor 13 3/4 x 10 inch.
Maar de zeeëngte
tussen je ogen,
de smalfilm van je glimlach.
Als je bij me loopt,
verenkelt de voering
van je buitenhuid.
Mijn kus is een egelboterbloem.
Achter Duinkeken vinden we jouw hertogdom.
De avonden zijn er zo roze
dat jonge patrijzen
er nooit vermommingen dragen.
félix vallotton | marée montante le soir | 1915
huile sur toile | 61 x 73  | winterthur, stiftung für kunst, kultur und geschichte

Het krassen
van de zilverstift
- de pleisterplaats waar jij ontscheepte -
Blauweregen ontsliep vredig op je huid.
Het krassen
van de zilverstift
- een vlinder, dubbel gevouwen godsvertrouwen -
Lippen scholen samen bij zoveel dagdieverij.
Het krassen
van de zilverstift
- bij de sterrenwacht wordt de tweeling herontdekt -
de honing van je ogen op de slijpsteen van de nacht.

Herleid mij
tot wat de bloemen zijn
als duizenden seizoenen
hen zijn voorbijgegaan.
Herleid mij
tot verharde bloemengeur
die in uitgewoonde harten
overwintert.
Het smeltpunt
van je thuiskomst
overleeft de tijd.

1981 Gmt
Of op deze manier:  'As steals the morn' 
As steals the morn upon the night,
And melts the shades away:
So Truth does Fancy's charm dissolve,
And rising Reason puts to flight
The fumes that did the mind involve,
Restoring intellectual day.
Tja...'Restoring intellectual day'?
From the oratorio "L’Allegro, Il Penseroso, ed Il Moderato" ("The Cheerful, the Thoughtful, and the Moderate Man") HWV 55. It is a pastoral ode by George Frideric Handel based on the poetry of John Milton. However, "As Steals the Morn" (featured here) is adapted from Shakespeare's Tempest, V.i.65–68.
Eugene Jansson – Sunrise over the Rooftops. Motif from Stockholm 1903

‘Nabijheid en verbinding’ : Sarah Mei Herman (1980)

Jana and Feby, April 2007
Jana and Feby, April 2010 I started photographing the identical twin sisters Jana and Feby in 2005. They are 19 years old now. I have always been fascinated by their extreme closeness, both mentally and physically. The relationship between identical twins is probably the closest possible relationship there is.
Jana and Feby, October 2011
Jana and Feby, December 2015
Wat inspireert je?
Intimiteit tussen mensen en hoe ze zich tot elkaar verhouden inspireert mij. Het belang van nabijheid tot de ander en de verbinding tussen mensen. Jonge mensen en de fasen tijdens het opgroeien. Het schemergebied. De kwetsbaarheid en soms eenzaamheid die met deze fasen gepaard gaan. 

Een aantal van mijn onderwerpen (langlopende projecten) fotografeer ik al jarenlang. Behalve mijn directe familie (mijn vader en half-broer) vond ik deze jongeren soms via via of per toeval, maar ik fotografeer bijvoorbeeld ook twee zusjes op wie ik vroeger heb gepast, en die ik al hun hele leven ken.(We like Art)

Fred and Archie, April 2014 I started photographing the English brothers Fred and Archie in 2010 during my studies in London.
Fred and Archie, June 2013
Fred and Archie, March 2010
In my work I explore relationships and intimacy between people. The closeness between them or what sets them apart, and the necessity of physical proximity to others. I often focus on the intimacy within the family, with a special interest in sibling relationships, which partly comes from the fact that I grew up without and as a child I always wondered what it would be like to have a brother or sister. Now as an adult, I find myself observing siblings, repeatedly photographing them; trying to get a closer understanding of what this familial intimacy means.
Growing up is an important theme in my work, mainly focusing on young adolescents; on their constant state of becoming; trying to capture the fleeting beauty of the continual changes they go through on their way to adulthood. Recurring themes in my work are the transitions and continual changes young people go through on their way to adulthood. I am drawn to the intensity, vulnerability and sometimes loneliness of these stages. An equally recurring theme is the grey area between friendship and love, and the ambiguity of relationships in certain stages of life.
Fred, March 2010
Sarah Mei Herman lives and works in Amsterdam, NL
education:

    2008 – 2010 MA Photography, Royal College of Art, London
    2001 – 2005 BA Photography - Royal Academy of Fine Arts, The Hague
    1999 – 2000 Propedeutics Philosophy - University of Amsterdam

In mijn collecties heb ik het bijzondere werk van fotografe en kunstenares Sarah Mei Herman steeds weer even weggeduwd omdat ik het zelf om allerlei redenen niet dadelijk kon plaatsen en je dan het nodige geduld moet opbrengen om ‘in de stilte’ wijzer te worden, tot ik besefte dat het vooral die ‘stilte’ een van de hoofdkenmerken van haar werk was. De stilte die het onttrekt aan het zo eigen tijdelijke van de fotografie die met secondes en onderdelen daarvan soms ‘bevriezend’ optreedt terwijl haar aandacht voor transities, zeker in de jeugdige fase van ons bestaan, ons verbindt met ‘wording’, het kenmerkende van het nooit voltooide en daardoor zo mysterieus en menselijk is.

In haar series over Julian & Jonathan wordt dat heel duidelijk.

Julian & Jonathan January 2009
This is my most extensive ongoing body of work: a series portraying the close relationship between my father Julian and half brother Jonathan, who was born when I was twenty-one years old. Since 2005 I have been photographing Jonathan alone or together with our father. This body of work portrays the triangular relationship between the three of us. My memories as a young child, of the relationship with my father, are now in a way mirrored in my half brother. By photographing Jonathan I try to approach our unusual sibling relationship which I am part of at a physical distance. This work is very much about me, and this part of my family, as well as the relationship between a relatively older father and his son.
Julian & Jonathan February 2010
Dit is mijn meest omvangrijke doorlopende werk: een serie die de hechte relatie portretteert tussen mijn vader Julian en halfbroer Jonathan, die werd geboren toen ik eenentwintig jaar oud was. Sinds 2005 fotografeer ik Jonathan alleen of samen met onze vader. Dit werk portretteert de driehoeksverhouding tussen ons drieën. Mijn herinneringen als jong kind, aan de relatie met mijn vader, worden nu op een bepaalde manier weerspiegeld in mijn halfbroer. Door Jonathan te fotograferen probeer ik onze ongewone broer-zus relatie, waar ik deel van uitmaak, op een fysieke afstand te benaderen. Dit werk gaat heel erg over mij, en dit deel van mijn familie, en ook over de relatie tussen een relatief oudere vader en zijn zoon.
Julian & Jonathan February 2013

Het mooie filmpje geeft je een overzicht. Je vindt ook onderaan de website van Sarah Mei Herman.

Een bijzondere serie is zeker haar werk in China, Haiqing, Xiamen, verzameld onder de sprekende naam: ‘Touch’.

I started this series during a four-month artist in residence at The Chinese European Art Center (CEAC) in Xiamen. I was curious about the differences but also at things that are universally recognizable: the things that tie people together and the meaning of friendship and love. I photographed several young people (mostly women) and their intimate relationships, finding my subjects in the streets of Xiamen and at the university campus. With some of them I built up a closer friendship photographing them repeatedly over time. Since my work period in 2014, I have revisited Xiamen several times. Each visit I met up with some of the same young women again, capturing their changes over time. With some of them I built up a closer friendship, which allowed me to photograph them repeatedly. During these encounters I not only attempted to touch upon the intimate moments between my subjects, yet also, upon the proximity between the subjects an myself.
Ik ben met deze serie begonnen tijdens een artist in residence van vier maanden bij The Chinese European Art Center (CEAC) in Xiamen. Ik was nieuwsgierig naar de verschillen, maar ook naar dingen die universeel herkenbaar zijn: de dingen die mensen samenbinden en de betekenis van vriendschap en liefde. Ik fotografeerde verschillende jonge mensen (vooral vrouwen) en hun intieme relaties, waarbij ik mijn onderwerpen vond in de straten van Xiamen en op de universiteitscampus. Met sommigen van hen bouwde ik een hechtere vriendschap op door hen na verloop van tijd herhaaldelijk te fotograferen. Sinds mijn werkperiode in 2014 heb ik Xiamen verschillende keren opnieuw bezocht. Bij elk bezoek ontmoette ik weer een aantal van dezelfde jonge vrouwen en legde ik hun veranderingen in de loop der tijd vast. Met sommigen van hen bouwde ik een hechtere vriendschap op, waardoor ik hen herhaaldelijk kon fotograferen. Tijdens deze ontmoetingen probeerde ik niet alleen de intieme momenten tussen mijn onderwerpen aan te raken, maar ook de nabijheid tussen de onderwerpen en mijzelf.
Touch-Xue Min & Hab Xu, Xiamen, November 2014

Als besluit las ik een mooie bedenking uit ‘La Chambre Claire’, note sur la phtographie (1980). Hilde Braet, Master in visual culture:

In ‘La Chambre Claire’, note sur la photographie’ (1980) ontwikkelt Roland Barthes (Frankrijk, 1915 – 1980) verschillende markante begrippen die de theorie van de fotografie blijvend beïnvloeden. Zo maakt hij ondermeer een onderscheid tussen ‘studium’ en ‘punctum’. Het studium ligt op het niveau van het bediscussiëerbare, van het begrijpen, van een discours over fotografie. Het punctum daarentegen is iets heel persoonlijks. Het is dat wat jou spontaan treft. Het bevindt zich op een emotioneel en psychologisch niveau. Bij het punctum ga je niet zoals bij het studium zelf op zoek naar betekenissen, je wordt getroffen door een element van de foto. Barthes houdt het punctum buiten het veld van het rationele en het discursieve. Het kan alleen in een korte flits tot je komen.

Julian & Jonathan, South Africa Swimming Pool 2013

Deze dubbelheid maakt de fotografie nog zo veel interessanter. Rationaliteit en emotionaliteit worden verweven in een medium dat toch erg veel naar de realiteit verwijst. Geleefde werkelijkheid gebaseerd op doorleefde ervaring vormen een belangrijk aspect van mijn fotografische werkelijkheid. Samen met het bestuderen van fotografie in al zijn aspecten kom ik hier tot een studium/punctum benadering van het medium. (Hilde Braet)

BEZOEK WEBSITE VAN SARAH MEI HERMAN:

http://www.sarahmeiherman.nl/

Touch Haiqing, Xiamen, July 2015
Touch Yaki, Xiamen, November 2014
Touch
Touch-Yafang & Linli, October 2014

‘Sisyfus spreekt’ (5) een monoloog (slot)

Arthur B. Davies Elysian Fields Vergroot door op tekst te klikken
SISYFUS:

En tenslotte, de verschrikkelijke theorie van het hellend vlak.

(hij laat een vrij grote bal van een hellende vlak rollen, loopt nog voor de bal beneden is naar het einde van het vlak, vangt de bal op, speelt een moment met de bal als een volleerd basketter of volleyballer, of...en legt dan de bal weer boven op het hellend vlak.)

En tenslotte, de verschikkelijke theorie van het hellend vlak.

Sisyfus bedroog de goden, moet nu een eeuwigheid lang, een zware ronde rots de  helling oprollen in de Tartaros, -zo'n beetje de vieze hoek voor schurken en schavuiten in de onderwereld-, en bijna boven, rolt dat ding weer naar beneden en is het herbeginnen tot in de eeuwigheid amen. 

(hij heeft terwijl met de grote bal, een demonstratie gegeven)

Als we dus toelaten dat A gebeurt -de goden bedriegen- dan zal onvermijdelijk ooit Z gebeuren -de morele chaos zal niet te vermijden zijn--, en daarom mag A niet gebeuren, ziedaar de theorie van het hellend vlak of het ontstaan van de drogreden, ons allen wel bekend. 
Mag een elfjarig wonderkind nog uitroepen dat hij de onsterfelijkheid wetenschappelijk wil mogelijk maken, eens zijn vroege slimmigheid in het schaaltje ligt naast de reuzeschaal met de menselijke paringsdrang, blijkt duidelijk dat een bachelor in fysica ook een buis in verbeelding verdient en de universiteit die hem het ene verleende best enkele jaren mijn rotsblok de helling mag opduwen of......    (-stilte-) 

...terwijl zijn hang naar kennis best de belangstelling van de nu nog sterfelijke machtigen zal krijgen:  bij afwezigheid van een god is dat vacuum een fraaie aantrekkingskracht voor een onsterfelijke wereldse dictator. Een oude droom in zeeën bloed verdronken. Een onsterfelijke mythe.

Terwijl ik waarschuw voor het hellend vlak -ik weet waarover ik spreek na al die eeuwen- kan ik toch weer een gaatje maken in ons aller rugzak zekerheid. 

Twee keer teruggekomen uit de onderwereld is niet iedereen gegeven maar kan makkelijk belachelijk worden gemaakt met het woord 'mythe', -geef ik toe- maar dat ik in diezelfde mythes dan wel tot het onophoudelijk rotsblok-zeulen ben veroordeeld draagt niet dadelijk bij tot 'godes goede naam', of juist wel?  

De liefhebbers van een straffende God kunnen toch niet alleen in Polen, Tjechië en Hongarije wonen? Ze huizen nog in de diepe krochten van onze voorvaderlijke hersenstam waar het hellend vlak  een schavot was en de hemel en de machtigen een samenwerkende vennootschap vormden die na enig opzoekwerk een eenmanszaak bleek te zijn.
Etruskische lierspeler wandschildering graf van het triniiclinium Tarquinia
Had ik voor de Elyseïsche velden kunnen kiezen toen ik de derde keer Hades 'dodenrijk bezocht?  Dat kon.  Maar als kind reeds vond ik een eeuwigheid zweven -tussen vallen en opstaan- niet zo aantrekkelijk.  Hermes beloofde mij de mogelijkheid van een onsterfelijk bestaan als ik in de Tartarus mijn rotsblok tot aan de top de helling kon opduwen om dan wellicht eeuwig Olympische luchten  in te ademen.
Mijn hoogmoed is intussen bekend net zoals de drang naar eeuwig leven niet alleen wonderkinderen bezielt.

Toen jullie mijn verhaal de eerste keer lazen of hoorden vertellen, wisten jullie toch dadelijk dat het een leugen was, die eeuwigheid op mensenmaat?

Je liet mij nu al meer dan tweeduizend vijfhonderd jaar mijn steen de helling opduwen.  'Absurd' was ongeveer de beste term die ik hoorde.  Dat was het ook.  Maar dat jullie je daarbij neerlegden, dat je niet zei:  je mag ophouden, Sisyfus, het is genoeg geweest.  Of gewoon:  hou op!  Neen, jullie wilden moedig het lot ondergaan en in het beste geval elkanders steen helpen opduwen.  Alvast in gedachten.  Angstig als wij zijn. Nietwaar heer Thanatos?

Jouw hellend vlak.
Na enkele eeuwen had ik naar mijn niet altijd bescheiden mening vergiffenis genoeg verzameld om iets anders te mogen verzinnen.  Vergiffenis voor mijn schromelijk tekort aan liefde.  Vergiffenis voor de ondoorgrondelijke haat.  Voor het overschot aan gelijk, het vanzelfsprekende van het bezitten, de dwaasheid van mijn gulzigheid, de drang naar steeds meer macht. 

Voor het bedrog waarmee ik de goden om de tuin leidde legde ik het gewicht bij de manke voorstelling waarin zij aan ons werden beschreven.
Ze bleken inderdaad onze eigen verzinsels te zijn, goed bedoeld maar slecht uitgevoerd. Soms vemakelijk, vaak met alleen het oergevoel in de wijsvinger opgevoerd. 

Toch kan ik moeilijk zonder, want juist met hun menselijke gebreken  herkende ik ze als het betere 'ons' dat vaak in tijden van nood en eenzaamheid zichtbaar en voelbaar is. 
Dus kan ik niet anders, ondanks het hellend vlak, dan vertellen wat ik probeerde om aan de dwang van het dagelijks duwen te ontsnappen. Hoe dwaas en onvolkomen mijn pogingen ook waren.

Natuurlijk wisten de zaligen uit de Elyseïsche velden wat er in de Tartarus gaande was. Ik had ze stiekem al zien gluren eens ik halfweg  met mijn rug tegen de rots ging zitten om even uit te blazen. Luidop klagen en om hulp smeken kwam nooit in mij op.  Integendeel.  Ik maakte van de rotsduwerij een aantrekkelijk gebeuren.  Van Hermes kon ik een chrono lenen, het maakte mijn sterfelijkheid alleen maar duidelijker, (dacht hij) en als boeteling kwam hij mij graag tegemoet.
Hermes
Beneden schreef ik op een vlakke rots de tijd  van de vorige beklimming:  44' 08", een nieuw record.  Het duurde dan wel zes, zevenhonderd pogingen om de drieënveertig minuten te halen, maar met moed en volharding lukte dat.
Applaus. Eerst nog verborgen glurend, daarna openlijk aanmoedigend.  Tenslotte met de vraag of zij het ook eens mochten proberen.  Dat mocht.

O, die edele zielen die levenslang de goden hadden geëerd, hun lusten hadden bedwongen, hun zinnen van het bezittelijke hadden verlost,  hun kinderen tot rechtvaardige burgers hadden opgevoed, je moest hen zien duwen!

Het duurde wel enkele maanden voor ze in de buurt van de 43' kwamen, en toen een jonge sterke vrouw uit Kreta zelfs bij 42' 55" op de top stond, was het feest.

Ik hoef je niet te vertellen dat het dringen was om dat record te breken.  Aanschuiven werd het.  Bijna elke dag wel eens een ruzie wiens beurt het was.
Ik noteerde de tijden, zette me gemakkelijk op de top en genoot van hun inspanningen. Voor de buitenwereld rolde Sysifus zijn steen  dat beroemde hellend vlak op, zuchtte als hij fluks naar beneden donderde en hij hijgend aan een nieuwe klim begon.
Napleskrater Sisyfus
Terwijl ik toekeek gleden er allerlei andere ideeën door mijn hoofd.  Was nu nog de reusachtige bal van steen, stel dat we een klein metalen  handzame bal maakten die je zo ver mogelijk weg moest weggooien.  Zo ontstond het kogelstoten, gevolgd door een succesrijke bowling-baan en allerlei andere balsporten.  
Ontstellend  hoe competitief een balvormig voorwerp het centrum werd van het schimmenrijk. Zelfs het biljarten kwam aan bod, het golfen en tenslotte trapten we de bal het veld op en vierden we de eerste matchen tussen de gelukzaligen en de zondaars.  Met zes nul door de ... gewonnen.  (zelf invullen, juist ja die!).

Het met een rotsblok de helling op zeulen kreeg nu in allerlei speelse vormen een vrolijke betekenis, al moest ik nu en dan bij te felle betwistingen modererend ingrijpen. 

Tot op een dag Zeus zelf verscheen, net bij het tweede doelpunt tijdens de voetbalmatch Invloedrijke Dokters-Welstellende Patiënten. (afgekort als ID-WP) Nul voor ID en twee voor WP! 
Wie denk je dat er arbiterde?  Inderdaad.  Sisyfus.

Zeus wilde naar oude gewoonte een donderwolk lanceren gevolgd door een aantal hevige maar onschadelijke bliksems (het bekende weerlichten) maar bleef toch even toekijken en stond enkele miuten later de Welstellende Patiënten aan te moedigen omdat hij zijn collega Asclepius nooit erg had gemogen. (De man was tenslotte ook maar een halfgod, verpleegsters weten waarom!)
Ik legde het spel stil en we bewezen de vader van het al de eer die hem toekwam.
'Je weet dat een vader niet van geruzie houdt, noch minder van gefluister-achter-de rug en helemaal niet van slaafse verering, al mag ik wel graag een diepe buiging en een op-de knieën-zinken zien zonder te vervallen in het plat-op-de-buik -gaan.  
Sisyfus weet dat wij streng maar rechtvaardig  optraden en onze straffen wel eens het redelijke overschreden. Maar de opgewekte atmosfeer, het zingen van liederen-langs-de-lijn, het voortdurend in de handen klappen en aanmoedigen, ja zelfs het gemodereerd uitfluiten,  de waaier aan beweging en competitie zonder bloedvergieten, het bekoort ons en ....'

Kijk, dat is het andere hellende vlak.  Het vlak van het spelen.  Klinkt het een beetje oneerbiedig dat ik Zeus' stem heb geïmiteerd?  Het hoort bij het spelen dat mij van de dodelijke zeulpartij met de ronde rots bevrijdde.
Het is soms niet erg vredevol en de uitdrukking 'uit de bol gaan' heeft ook nog zijn oorsprong in mijn oud verhaal.

Ook dat verhaal bleek een spel.
Ik wilde niet op het hellend vlak. 
Het spel waaiert uit, opent andere deuren, maakt vreemde combinaties.

Of het te maken heeft met bewegen, sporten, vertellen, verhalen maken, schilderen, een huis inrichten, de jurk van je leven knippen, en ga nog maar een eindje verder, het spel verzoent ons soms even met het eindige.  

Er zullen dagen zijn dat ik weer de berg op moet met de ronde rots.
En de hemel is niet altijd met vriendelijke goden gevuld, maar trilt van intense herinneringen aan degenen die voor wij er waren het leven mochten meespelen, al was het spel vaak ver te zoeken.

Uit de dodencultus ontstond het theater. Herinner elkaar zonder ophouden.
'Vaag zie ik hem, in mist, de steen opduwen.
 Mijn vader Sisyfos. Het brein. De sluwe.
 Hij wist te veel. Geen god die dat vergeeft.
 Verstand is het waarvan de goden gruwen.'

(herdichting van de Odyssee in kwatrijnen, hier kwatrijn 34, H.J. de Roy van Zuyderwijns In wat de zee verzwijgt, 1988)
foto van Frank O’ Connor

De speeltekst ‘Sisyfus spreekt’ is als monoloog geschreven voor theater, podcast, hoorspel, of welke dramatische vorm dan ook waarin hij tot leven kan komen. Scenografie en regie kunnen naar alle kanten uitwaaieren als ze het contact met de toeschouwer verstevigen. Ook allerlei vormen van poppenspel kunnen dienen. Wij zullen hem weldra op een afzonderlijke pagina invoeren zodat je hem in volgorde van aansluiting kunt lezen en gebruiken. Er zullen de volgende weken nog allerlei wijzigingen in aangebracht worden.

Zeus als stier die Europa ontvoert Peter Paul Rubens

‘Sisyfus spreekt’ (4) een monoloog

Gustave Doré De aankomst van Charon, illustratie bij ‘Divina Commedia Dante Alighieri
Sisyfus:

Bij de Styx-rivier keek Thanatos mij hoofdschuddend aan.
Zoals een hopeloze vader zijn puberzoon bekijkt.
Hij ziet nog een vleugje van het vrolijk kind
dat in het 'te -vlug-uitgegroeide' zichzelf begraven heeft
en door eigen scha en schande moet wijzer worden. 
Zegt men.

Bevrijd van mijn boeien wacht ik op Charoon,
de veerman die de schimmen naar de andere oever brengt.

Zijn hand duidelijk uitgestoken om een obool te ontvangen
maak ik het hopeloos gebaar van sukkelaars
die, vergeten door de wereld, niets en niemand betalen kunnen.
Hij duwt mij ruw het water in en verdwijnt, de andere oever tegemoet.
José Beniliure Gli la barca de caronte 1919 Vergroot door op onderschrift te klikken
Ik roep, maar smaak  het vieze vocht van de Styx, 
voel het bijten waar het een zwak plekje vindt,
en als ik, druipend de andere oever opklim,  
ben ik een uitgediende verschrikking,
een walm verspreidend onding, 
waarvoor medelijden gelukkig nog in enkele grammetjes beschikbaar is.

Helemaal de man die ik nu, volgens mijn plan, wilde worden:  
zielig overschot,  waarin de woede van een vrouw zonder begrenzing had huisgehouden,
de onderdanen het stoffelijk overschot van hun koning eindelijk
met vuisten vol wraak en jalousie bewerkten en
zelfs kinderen met fikse schopjes hem de tanden uit de mond 
en de ogen uit hun kassen trapten en daarmee hem, het monster, 
en hun eigen wrede soort  hun verwilderde eerbied  bewezen.
Persefone
Zo zocht ik Persefone op, godin van het dodenrijk en van de lente, 
die in godentijden bij het bloemenplukken van haar eigen moeder Demeter werd weggerukt en daarna zes maanden in de onderwereld bij Hades moest verblijven, tijd waarin de aarde elke jaar verdorde en nauwelijks een sprietje gras de winterkoude overleefde, maar de volgende zes maanden, teruggekeerd op aarde, haar met groeien en bloeien overstelpt, wisseling die in eeuwige herhaling van seizoenen zichtbaar bleef.

In haar ogen zag ik dat mijn vrouw zich duidelijk aan mijn instructies had gehouden. En blijkbaar wisten ook mijn onderdanen van wanten toen ik als naakt dood lijf op straat te vinden was.
  
'Ik weet, majesteit, mij bekijken is pijnlijk voor uw goddelijke ogen, 
wend uw blik af maar open nog even uw oren voor mijn verhaal.'

Ik vertelde haar dat ik door een gierige aardse helleveeg in deze toestand voor haar moest verschijnen omdat na mijn sterven mijn lichaam door dat monster  van een echtgenote schaamteloos op straat was gegooid om begrafeniskosten uit te sparen.
Voer voor honden.  
Dat waren haar woorden. 
Voer voor honden. Kijk toch maar even.
En de offerdieren die ik tot de laatste dag had verzorgd en vetgemest om ze na mijn dood dankbaar aan Hades en Persefone aan te bieden, dienden nu voor een schranspartij waar niet alleen het wild consumeren van liters wijn maar ook pure verwensingen aan het adres van de goden ieder godvrezend schepsel tot tranen zou bewegen, om van diepe schaamte maar te zwijgen.
Persefone wilde onmiddellijk Zeus' schietkraam en zijn dodelijk vuurwerk activeren, een idee dat ik dankbaar begroette maar zachtjes afremde door haar een heel eigen wraakmethode  voor te stellen.
'Stel nu, begon ik voorzichtig.  Stel nu dat u mij levend en een beetje opgekalefaterd, terug naar de bovenwereld stuurt?  
U kunt zich haar gezicht voorstellen als ik daar in levende lijve voor haar sta, ja?
Kijk, vrouw, zal ik zeggen.  Dit is hoe een godin antwoordt op jouw walgelijk gedrag.   
Ik zal ervoor zorgen dat ze elke dag gebeden lang Uwe hoogheid prijst, uw genade zal afsmeken en daarna de wereld duidelijk maakt dat eerbied voor de scheppende krachten -want wat zouden wij doen zonder Uw bezieling van akkers, wijn- en boomgaarden- dat deze erbied dus een levenstaak is, in lengte van de door u gezegende dagen. 

Mijn voorstel werd enthousiast aanvaard.
'Uw wijsheid wordt al bewezen nog voor uw plan is uitgevoerd, majesteit.Stel dat u mij nog een beetje heraanpast aan haar leeftijd -zij is zevenentwintig- dan kan  ik haar kordaat tegemoet treden en haar met verve wijzen op haar plichten.'

Mijn nederige restauratie-aanvraag kon op haar onmiddellijke instemming rekenen.  
Omgetoverd tot bekoorlijke jongeman  bracht zij mij naar de bovenwereld waar ik op een zoele zomeravond onder de geurende liguster de achtergelaten liefste zachtjes wakker kuste.
'Het is geen droom, liefste.  Wie liefheeft, tot in het woeste achterland van de dood, kan zelfs de goden bedriegen.'

Eindeloos uitdeinend in nooit vermoede schoonheid lagen de beloofde aardse jaren voor ons. Eens een godin je een tweede leven gaf, mag geen andere godheid haar terugfluiten. Tot ook die jaren vervlogen en de onontkoombare je een derde en laatste keer zal meenemen.

(en dat gebeurt dan in de 5de en laatste aflevering, verwacht het onverwachte!)

‘Sisyfus spreekt’ (3) een monoloog

De Morgan, Evelyn Sleep and Death: The children of Night
SiSYFUS:

Hij is een uitdover.
Ik,  een aansteker.
Moeilijke combinatie.

Hij, de dood.  Heer Thanatos.
Ik, een sterveling, koning Sisyfus.

De slaap en de dood, de kinderen van Nyx, de nacht en Erebus, de duisternis.

Dus zei ik vanuit mijn bed nog tamelijk vriendelijk bij zijn binnenkomst:
'Ik ben nog in de armen van Hypnos,  je halfbroer, heer Dood. 
Even geduld voor ik weer tussen jullie beiden sta.'
Hierop volgde vrij onbeleefd een geeuw en wat onnodige rek- en strekoefeningen.

'Maak ik eindelijk voor altijd die keuze overbodig,' zei Thanatos. 
'Wie aan mijn kant komt wacht eerst een lange reis. 
Om je gehechtheid te tonen steek je handen uit zodat ik je kan boeien.'
'Dat is fraai handwerk, geef ik toe.'
'Hefaistos zelf heeft ze gesmeed.  Met een ingenieuze sluiting als verzekering voor je volgzaamheid.Wie hiermee geboeid wordt kan alleen door Hades worden bevrijd.'
Hades en Persefone
'Nieuwsgierig van aard en vol bewondering voor dat goddelijk handwerk is een kleine demonstratie toch niet te veel gevraagd zodat ik daarna met een gerust gemoed en in alle betekenissen geboeid u naar Hades volg. 
Past trouwens dit wonderlijk smeedwerk rond uw eigen polsen?  
Volgens mij een onmogelijke zaak.'

Zoveel ongeloof vroeg een duidelijk antwoord.
Thanatos schoof de handboeien aan, trok tot ze vast rond zijn knokige polsen zaten en toonde mij triomfantelijk hoe  machteloos  de geboeide was.

Of ik dan even op de kleine hendel achteraan wilde duwen om de klemmen te lossen?
'Was ik Hades dan zou ik u bevrijden, maar helaas zoals u weet staat hier een sterveling voor u, dus vergeeft u mij dat ik u verder immobiliseer met wat hennep en enkele stevige gordiaanse knopen.'

Ik draaide een touw rond zijn benen, wierp een deken over hem heen en sleepte hem naar een berghok waarvan ik deur vergrendelde.
'Enkele dagen zeelucht zal mijn donkere gedachten helemaal verdrijven! 
Vaarwel, heer dood!' 
De goden op de Olympos
Besefte ik wat ik gedaan had?
Niet in het minst.
Ik zou zoals altijd 'wettige zelfverdediging' pleiten.
Dwaas.
Niet alleen de goden beledigd, maar ook nog heer Thanatos in een berghok met eigen boeien geketend achtergelaten.

Het duurde wel enige dagen tot men in de Hades begon te beseffen dat er iets aan de hand was.  Geen dode ziel arriveerde er nog. De stroom schimmen bleek opgedroogd.
En had iemand Thanatos gezien?
Een zoektocht bleef zonder resultaat.

Bij de onsterfelijken op de Olympos waren de meningen, zoals steeds, verdeeld.
Onder hen zagen zij veldslagen, net zo geweldadig als anders, maar niemand stierf. 
Dapperen doorboord met speren, door paarden vertrappeld, ja zelfs onthoofd stierven niet.
Wat zou nu nog het nut van oorlog zijn, klaagde Ares wiens ministerie van krijgskunsten enkel schertsvertoningen kon organiseren onder de aardbewoners.
Of ze misschien net als de Olympiërs het geheim van het eeuwige leven hadden ontfutseld van...?
Dreigend keken zij elkaar aan, de geschrokken bewoners van de Godenberg.

Wie had Thanatos laatst gezien?
Hermes herinnerde zich dat de vermiste door Zeus zelf naar Sisyfus was gestuurd om in hoogst eigen persoon zijn verderfelijke ziel voor eens en altijd naar de Hades te brengen.
Wel Hermes, waar wacht je op?

Het berghok werd vlug ontdekt en de vernederde Thanatos bevrijd van zijn eigen boeien.
Was het laatste woord hierover nog niet gezegd, er wachtte eerst een boel achterstallig werk.
'Gun mij daarna het plezier eerst deze gruwel op te halen.' smeekte hij.
'De onsterfelijken kunnen zich geen tweede keer belachelijk laten maken., collega Thanatos! Dus haast je maar.'

Hermes begeleidt het lichaam van Sarpedon
In mijn buitenhuis waar ik na het mislukte avontuur met Tyro en de dood van mijn twee zoontjes met een lieve en dappere echtgenote vaak verbleef, besefte ik dat ontsnappen vrijwel uitgesloten was.

'Ik heb een vreemde vraag, liefste, een vraag waarvan je de inhoud een tijdje later zult begrijpen.  Hoop ik. Maar nu ik voel dat mijn leven vlug zal uitdoven, wil je dan na mijn sterven mijn lichaam niet wassen en zalven, geen obool onder mijn tong leggen om de veerman te betalen.  Geen zeven dagen en nachten waken en brandoffers brengen om het vorstenpaar van de onderwereld te vermurwen.  Gewoon mij uitkleden en me naakt op straat achterlaten.  Beloof me dat.  Beter nog:  zweer het op je ziel.

Ken je de ogen van een vrouw die sterk genoeg is om het onbegrijpelijke niet dadelijk te willen doorgronden en het schijnbaar onmogelijke te aanvaarden?  Niet uit slaafse onderdanigheid, maar omdat ze weet dat hij een weg uit de wanhoop heeft uitgestippeld. 

Ik, de dromer. Maar ook de toegewijde.  Die vaak het boetekleed heeft aangetrokken en in de stilte van de nacht het zwijgen wegschreef in het onzegbaar alfabet.

'Mijn onderdanen zullen denken dat je veel hebt geleden, dat ik je -en zo is het ook-  vaak tekort heb gedaan.  Hen heb je niet te vrezen.  Maar geloof dat wat ik je vraag slechts één doel heeft dat helaas nu nog geen woorden kan verdragen. Wie niet weet kan ook niet medeplichtig worden genoemd.'




Diezelfde avond kwam hij mij met een zeker wantrouwen halen.
Wees nederig als hij je bezoekt.

Hij beefde toen ik mijn handen aanbood om geboeid te worden.
'Het is een lange reis voor een sterveling,' probeerde hij vriendelijk te zijn.

Verzoent zijn deskundige blik je met je eindigheid, of sloot ik mijn ogen om de verre droom waarin een man weer thuiskomt te koesteren?

(vervolg in aflevering 4)
Persefone en Hades