Marisa Röesset Velasco Autorretrato tumbada en el suelo 1927 (Zelfportret, liggend op de grond)
‘Tegenwoordig wordt veel aandacht besteed aan de politieke en sociale waarde en de impact die een kunstwerk heeft. Zowel kunstenaars als theoretici zetten de notie van esthetica veel te gemakkelijk opzij als een gedateerd en niet langer relevant begrip. Ik vind dat een vergissing. Het is mijn overtuiging dat esthetiek ook altijd politieke en morele consequenties heeft. Want in de kunsten is de esthetische waarde juist datgene dat het verschil kan maken.’
(Janneke Wesseling is naast hoogleraar ook kunstrecensent bij NRC Handelsblad.)
‘Men kan zich afvragen hoe realistisch deze gedachte is. Geheel in de geest van Bologna hebben universiteiten het oude ideaal van een vrijplaats voor belangeloze nieuwsgierigheid immers zelf al lang laten varen. Steeds meer zijn ze zich gaan gedragen als bedrijven, die binnen de kenniseconomie met elkaar concurreren om onderzoeksgelden en studentenaantallen binnen te halen. Een scepticus zou kunnen opmerken dat het bedenken van studierichtingen als artistic research niet in de laatste plaats moet worden gezien als een poging om een nieuwe doelgroep aan te boren en aldus het eigen marktaandeel te vergroten. Of heeft de universiteit nog wat anders te winnen met het toelaten van deze kunstenaar-onderzoekers binnen haar gelederen? (…)
Richard Serra – the Matter of Time
Onderzoek heb je inderdaad in vele soorten en maten, variërend van het onderzoek dat een schrijver verricht voor een roman tot journalistiek onderzoek, politieonderzoek en onderzoek naar de effecten van aardstralen. Al deze verschillende soorten onderzoek leveren dikwijls inzichten op, waarop wetenschappers met hun methoden nooit zouden zijn gekomen. Precies daarom echter maken ze geen deel uit van de universitaire onderzoekspraktijk: ze voldoen niet aan de strenge, methodische eisen die worden gesteld aan wetenschappelijk onderzoek. Waarom zou de universiteit voor artistic research een uitzondering moeten maken?’
(Guido Goossens, De Witte Raaf editie 159, sept-okt 2012)
John F. Francis (1808-1886)
En bij wie gaat de kunstenaar te rade? Vincent van Gogh ontmoet Friedrich Nietzsche. Goed voorbereid, dat wel.Menselijk al te menselijk.
‘Het was Van Gogh die als eerste toenadering had gezocht, nadat hij met zijn onstilbare leeshonger en gefascineerd door de titel in Franse vertaling (want het Duits niet machtig) Humain, trop humain van Nietzsche had gelezen. Het werk had zijn rusteloze geest in nog grotere verwarring gebracht. Enerzijds was het een feest van herkenning geweest. Enthousiast had hij met potlood welhaast het volledige 99e fragment in deel twee van het boek onderstreept. Nietzsche noemt daar de schrijver (voor Van Gogh: de kunstenaar) als ‘gids voor de toekomst’; degene die ‘het mooie beeld van de mens verder uitwerkt met zijn fantasie’, en zo ‘meehelpt de toekomst te scheppen’. En de volgende passage was Van Gogh helemaal uit het hart gegrepen:
“Kracht, goedheid, zachtaardigheid, reinheid en een onopzettelijke, aangeboren matigheid in de personen en hun handelingen; een geëffende grond, die de voet rust en lust schenkt; een lichtende hemel die op de gezichten en gebeurtenissen afstraalt; de kennis en de kunst tot een nieuwe eenheid samengevloeid […], dit alles zou het aansluitende, algemene zijn, als het ware de gouden ondergrond waarop nu eerst de fijne verschillen tussen de belichaamde idealen het eigenlijke schilderij — dat van de steeds hogere menselijke voornaamheid — zouden vormen.”
(Nietzsche en Van Gogh over de toekomst van de Westerse Beschaving, Rob Riemen)
Twee heel verschillende kunstenaars, door land en leven gescheiden, maar die blijkbaar in hun beeldopbouw vaak dezelfde werkwijze hebben, dezelfde keuzes maken. Met een gemakkelijk woord zou je over ‘ inspiratie’ kunnen spreken, maar de manier waarop Ingmar Bergman en Andrei Tarkovsky hun beeldcomposities maken kun je inderdaad moeiteloos ‘visual similaritys’ noemen. Alsof ze deelgenoot waren van hetzelfde aanvoelen.
De aandacht voor het ‘menselijk, ‘vaak al te menselijk’ zal de opdracht en het inspiratieterrein van de kunstenaar zijn. Albert Camus schrijft in wat hij zijn beste boek noemt ‘De mens in opstand’ een duidelijk standpunt dat hij als titel ‘Opstand en kunst’ meegeeft:
“Ook kunst is die impuls die tegelijkertijd verheerlijkt en ontkent. ‘Geen enkele kunstenaar verdraagt de werkelijkheid’ zegt Nietzsche. Dat is waar, maar geen enkele kunstenaar kan buiten de werkelijkheid. De scheppingsdaad is een eis tot eenheid en een afwijzing van de wereld. Maar hij wijst de wereld af vanwege wat eraan ontbreekt en uit naam van wat hij soms is. De opstand laat zich hier buiten de geschiedenis in zuivere staat waarnemen, in zijn oorspronkelijke complexiteit. Kunst zou ons dus een laatste perspectief moeten bieden op de inhoud van de opstand.”
Hij duidt de vijandigheid aan tegenover kunst en alle revolutionaire hervormers: Plato was nog gematigd, hij bande alleen de dichters uit zijn republiek. En “..voor het overige heeft hij de schoonheid boven de wereld gesteld.” De Reformatie verkiest de moraal en bant de schoonheid uit. Rousseau hekelt in de kunst een ontaarding die door de samenleving aan de natuur is toegevoegd.
“Saint-Just gaat tekeer tegen de toneelvoorstellingen en wil in het mooie programma dat hij voor het “Feest van de Rede” maakt, dat de rede wordt uitgebeeld door een persoon die ‘eerder deugdzaam dan mooi’ is. De Franse revolutie brengt geen enkele kunstenaar voort, maar alleen een groot journalist, Desmoulins, en een clandestiene schrijver, Sade. De enige dichter van die tijd onthoofdt ze. De enige grote prozaschrijver wordt naar Londen verbannen en pleit voor het christendom en rechtmatigheid. Enige tijd later eisen de volgelingen van Saint-Simon ‘sociaal nuttige’ kunst. ‘Kunst voor de vooruitgang’ is een veel gehoorde uitdrukking die als een rode draad door de hele eeuw loopt en Hugo heeft overgenomen, zonder er in te slagen haar overtuigend te doen klinken. Alleen Vallès verwenst de kunst op een dermate heftige toon dat hij authentiek overkomt.” (P 256-257, vertaling Martine Woudt uitgeverij Olympus 7de druk.)
‘Over je eigen schaduw springen’ mag hier meervoudig zijn geduid, het is duidelijk dat een kunstenaar(es) zelf een eigen weg kan kiezen, al dan niet met zijn (haar) kunstige schaduw als bijdrage of toch eerder wegen kan zoeken waarin ons aller bestaan en toekomst is betrokken en een sierlijke sprong over zijn (haar) schaduw hem (haar) een plaats biedt temidden van het dagelijks doen en laten. Een zelfportret zoals het prachtige doek waarmee we begonnen is niet uitgesloten. We lijken meer op elkaar dan we vermoeden. Een zelfportret kan dus het begin van wijsheid zijn. Een onderscheid. Een uitnodiging.
Korasion
De kamer die leegkomt verzegeld
Vertrek bezegeld met gesloten mond:
haar zul je niet meer horen
Uitgekeken door deuren en ramen
spijker het huis dicht: blindeer het
geziene in een zwarte (vleesetende) doos
Waar stof zich nestelt, vlokken op zoek
naar een gewezen kind, eenmaal verpopt
haalt zij de wind aan
die door een vergeten kier
met saterfluit en gouden regen
haar nieuw leven in zal blazen
Moest het huis het niet hebben van horen en zien
Niets sluit het af, en weer komt het
telkens weer, ongrijpbaar werkelijk:
Wat een beeldje en hoe sprekend
maar de mond de mond blijft dood
-Korasion, zoals Salomé in de Evangeliën heet, verkleinwoord van Koré (meisje)-
Jacq Vogelaar (1944-2013)
eigen foto
Ja, er is het huis. De klok staat stil. De spiegel weerkaatst een tussendeur en het licht. Er is niemand meer. Ik gebruikte mijn foto’s om de tekst van Jacq Vogelaar te illustreren. Het huis maakt herinneringen wakker, zoekt naar een gewezen kind. Je kunt het beeld oproepen, maar de mond blijft dicht. In de bijbel is dat meisje Salomé, degene die aan Herodes het hoofd van Johannes de Doper vraagt als gunst, en het ook krijgt, of zou het de zus van Jezus’ moeder kunnen zijn? De eerste krijgt het hoofd van de geliefde, de andere staat bij Maria onder het kruis. In beide gevallen blijft er een grote leegte. Ook in de tekst brengt het huis het geliefde wezen niet terug. Het prachtige altaarstuk uit Silezië ”Heilige Maagschap’ ca 1500 brengt de heilige vrouwen alvast in levendig gezelschap.
Holy Kinship Silesia circa 1500 Bode museum
Yes, there is the house. The clock stands still. The mirror reflects a connecting door and the light. There is no one left. I used my photos to illustrate Jacq Vogelaar's text. The house evokes memories. To a former child. You can conjure up the image, but the mouth remains closed. In the Bible, that girl Salomé is either the one who asks Herod the head of John the Baptist as a favour, and gets it, or could it be the sister of Jesus' mother? The former gets the head of the beloved, the other stands with Mary under the cross. In both cases, a big void remains. Even in the text, the house does not bring back the beloved being. The beautiful altarpiece from Silesia ''Holy Virgin'' ca 1500 already brings the holy women into lively company.
Parallel Worlds Karezoid Karcz
Op 11 maart 2011 werd voor de kust van het Japanse hoofdeiland Honshu de op drie na krachtigste aardbeving ooit geregistreerd, die een reeks tsunami’s veroorzaakte die een groot deel van de noordoostelijke kust troffen. De verwoesting was groot, met bijna 20.000 bevestigde doden en meer dan 2.500 vermisten. Meer dan tien jaar later hebben de steden en dorpen die door deze natuurramp werden getroffen zich met grote veerkracht hersteld, maar het gevoel van verlies klinkt voor velen nog na. The Diver profileert zo’n Japanner, Yasuo Takamatsu, wiens vrouw Yuko na de aardbeving werd vermist en die nog steeds leeft in de immense nasleep van de tragedie. De Amerikaanse regisseur Anderson Wright vertelt zijn verhaal met zorg en empathie en vergezelt Takamatsu bij zijn laatste van meer dan 600 duiken in zee in een poging haar te vinden. Terwijl Takamatsu afdaalt in de uitgestrekte blauwe zee, denkt hij na over de diepten van zijn liefde. Met verbluffende cinematografie en subtiel vakmanschap biedt de film een aangrijpend portret van de blijvende kracht van verdriet en de kracht die het kan inspireren. (8’35”)
On March 11, 2011, the Tōhoku earthquake and tsunami devastated the coastal communities of East Japan, claiming nearly 20,000 lives. Yasuo’s wife was never found, but his enduring love for her drives him to continue searching the sea. As the Japanese people observe the 12-year anniversary of this tragedy, Director Anderson Wright and Yasuo Takamatsu take a poignant look at the pain of loss, the strength of love, and the beauty to be found in remembrance.
Sotto voce
Zoveel soorten van verdriet
ik noem ze niet.
Maar één, het afstand doen en scheiden.
En niet het snijden doet zo'n pijn,
maar het afgesneden zijn.
Nog is het mooi, 't geraamte van een blad,
vlinderlicht rustend op de aarde,
alleen nog maar zijn wezen waard.
Maar tussen de aderen van het lijden
niets meer om u mee te verblijden:
mazen van uw afwezigheid
bijeengehouden door wat pijn
en groter wordend met de tijd.
Arm en beschaamd zo arm te zijn.
M. Vasalis (1909-1998)
(sotto voce: met zachte ingehouden stem)
Eigen foto
‘Vannacht droomde ik van een kleine grijze vogel met een kuif en kobalt-blauwe veren op buik & poten. Ik moest hem vasthouden voor f. 3,50 per uur, maar in werkelijkheid hield hij mij vast, zijn rechterklauwtje omklemde mijn wijsvinger, die werd ook blauw en begon zonder pen te schrijven. Toen keek hij op en ik herkende hem, het was de vogel Phoenix. Dit alles in een lange, lage tent waar gewonde dieren werden binnengebracht. Slachtoffers van een bombardement. Alleen de vogel was ongedeerd, ofschoon hij dood binnen werd gebracht.‘ (M. Vassalis)
Eind 1943 overleed haar toen achttien maanden oude zoontje Dicky aan de gevolgen van de toen heersende polio-epidemie. In de aan hem opgedragen bundel 'De vogel Phoenix' is haar verdriet duidelijk herkenbaar. Ze vergelijkt haar zoontje met de mythologische vogel Phoenix. Hij wordt voorgesteld als een purperblauwe reiger die niet alleen de dood maar ook de wedergeboorte en zo de onsterfelijkheid symboliseert. Hij verrijst uit zijn eigen as.
A Pelican Feeding Her Young, from a Franco-Flemish bestiary (Ms. Ludwig XV 4, fol. 75), 13th century. Tempera, pen and ink, and gold leaf on parchment, 23.3 × 16.4 cm (9 3/16 × 6 7/16 in.) (full leaf). J. Paul Getty Museum, Los Angeles.
Phoenix II
Vanavond, toen ik rustig op visite was,
woorden, als bijen glinstrend over kruiden, zwermden,
schoot als een vogel uit het dichte gras,
dat hem verborgen had en hem beschermde,
een heimwee rechtstreeks naar omhoog
en met een kreet die, dacht ik, iedereen kon horen.
En voor het eerst herkende ik wie eruit mij vloog
en wie mijn brand tot zijn hoog nest verkoren.
O kleine phoenix, die mij al te kort bezat,
ik zie de blauwe vuren van zijn ogen,
het lichte wegen op mijn hand, waarop hij zat
ik hoor zijn vleugels zingen, toen hij is opgevlogen…
Haast niet, schreeuw niet van pijn, o hand.
Schrijf door totdat de vingers zijn verbrand.
M. Vasalis 1947
Death of a Phoenix, burning in the flames, Taken from the Aberdeen Bestiary Project
Over M. Vasalis vind je een fraaie bijdrage van het literatuurmuseum: ‘Over de rand’, met gesproken bijdrages en originele documenten.
A Phoenix (detail) in a bestiary, about 1270, unknown illuminator, possibly made in Thérouanne, France. Tempera colors, gold leaf, and ink on parchment, 7 1/2 × 5 5/8 in. The J. Paul Getty Museum, Ms. Ludwig XV 3, fol. 74v. Digital image courtesy of the Getty’s Open Content Program
Een fotografische benadering van ‘het verlaten huis’ met daarin een gedicht rond de (afwezige) beminde, de bewegende beelden van de terugkeer naar de plaats van verdwijnen, een poëtische benadering bij soorten verdriet, inzonderheid een gestorven kind: drie pogingen om verlies en verloren zijn met beelden en woorden tegemoet te komen hopend dat uit de pijn van het ‘verbranden’ heling zou ontstaan, een nieuwe vorm van aanwezigheid voelbaar en leefbaar wordt.
A photographic approach to 'the abandoned house' containing a poem around the (absent) loved one, the moving images of the return to the place of disappearance, a poetic approach to types of grief, especially a child who has died: three attempts to meet loss and being lost with images and words hoping that out of the pain of 'burning' healing would arise, a new form of presence would become palpable and liveable.
De parabel der blinden Pieter Bruegel (naar)end 1500s – end 1500s
“Het was waar dat ik niet wilde leren hoe het er in de wereld aan toeging. (…) Ik verzette me tegen het imitatieve leren. Daartegen droeg ik oogkleppen, daar had zij gelijk in. Zodra ik merkte dat mij iets werd aanbevolen, alleen omdat het in de wereld zo te doen gebruikelijk was, verzette ik me en scheen ik niet te begrijpen wat men van mij wilde. Langs andere wegen kwam de wereld mij toch nabij, veel dichter dan zij en misschien ook ikzelf toen vermoedden.”
Want één weg naar de werkelijkheid leidt over schilderijen. Een betere weg bestaat er volgens mij niet. Je houdt je aan hetgeen niet verandert en put daarmee het altijd veranderlijke uit. Schilderijen zijn netten, wat daarop te zien is, is de houdbare vangst. Er ontglipt en verrot wel het een en ander, maar je probeert het opnieuw, je draagt de netten bij je, werpt ze uit en door hun vangsten nemen ze in sterkte toe.
Belangrijk is echter dat die schilderijen ook buiten de mens bestaan, in hem zijn zelfs zij aan veranderlijkheid onderhevig. Er moet een plaats zijn waar hij, en niet hij alleen, ze in ongerepte staat kan vinden, een plaats waar iedereen die onzeker wordt ze vindt. Als hij voelt dat zijn ervaring zich op een hellend vlak bevindt, dan wendt hij zich tot een schilderij. Daar houdt de ervaring stil, daar kijkt hij deze in het gezicht. Daar vindt hij rust in de kennis van de werkelijkheid die zijn eigen werkelijkheid is, hoewel deze hier voor hem werd veraanschouwelijkt. Schijnbaar zou die werkelijkheid ook zonder hem bestaan, maar die schijn bedriegt, het schilderij heeft zijn ervaring nodig om te ontwaken. Zo is het te verklaren dat schilderijen generaties lang sluimeren, omdat niemand ze kan bekijken met de ervaring die ze uit hun slaap wekt.
Sterk voelt zich hij die de schilderijen vindt die zijn ervaring nodig heeft. Dat zijn er meerdere — al te veel kunnen het er niet zijn, want hun betekenis is dat ze de werkelijkheid als één geheel bevatten; verspreid zou deze moeten uiteenspatten en wegsijpelen. Maar het mag ook niet één enkel schilderij zijn dat de bezitter geweld aandoet, hem nooit vrijlaat en hem gedaanteverandering verbiedt. Voor een eigen leven heeft iemand meerdere schilderijen nodig, en als hij ze vroegtijdig vindt, gaat er van hem niet te veel verloren.
Ik had het geluk dat ik in Wenen was toen ik zulke schilderijen het meeste nodig had. Tegen de valse werkelijkheid, waarmee men mij bedreigde, een nuchtere, starre, op profijt gestemde en benepen werkelijkheid, moest ik de andere werkelijkheid zien te vinden die ruim genoeg was om ook haar hardheden meester te worden en daartegen niet het onderspit te delven.”
(Elias Canetti De fakkel in het oor, vertaling Theodoor Duquesnoy)
“De gedachte aan blindheid had me achtervolgd sinds ik in mijn vroege jeugd de mazelen kreeg en enkele dagen het licht uit mijn ogen verloor. Nu waren er zes blinden in een schuine rij, die elkaar aan stokken of bij de schouder vasthielden. De eerste, die hen aanvoerde, lag al in de greppel, de tweede, die op het punt stond hem in zijn val te volgen, keerde zijn volle gezicht naar de kijker: lege oogkassen en een van schrik geopende mond met ontblote tanden.
Tussen hem en de derde was op dit schilderij de grootste afstand, nog hielden ze allebei de stok vast die hen met elkaar verbond, maar de derde had een ruk, een onzekere beweging waargenomen en ging met een lichte aarzeling op de punt van zijn tenen staan; zijn gezicht dat je en profil ziet — alleen zijn ene blinde oog —, verraadt geen angst, maar de aanloop tot een vraag, terwijl achter hem de vierde nog vol vertrouwen zijn hand op zijn schouder laat rusten en zijn gezicht ten hemel richt. Zijn mond staat wijd open, alsof hij van boven daarin iets verwacht te ontvangen dat aan zijn ogen voorbehouden is. De lange stok in zijn rechterhand heeft hij voor zichzelf alleen, zonder erop te steunen. Dat is de gelovigste van de zes, van vertrouwen vervuld tot in het rood van zijn kousen; de twee laatsten achter hem, allebei de trawant van hun voorman, gaan berustend zijn weg. Ook hun mond staat open, maar minder, zij zijn het verst van de greppel verwijderd, verwachten en vrezen niets en hebben niets te vragen. Als het niet zozeer om die blinde ogen ging, zou er wel het een en ander te zeggen zijn over de vingers van het zestal, ze grijpen en raken anders aan dan die van zienden; en hun voeten betasten de grond anders.” (ibidem)
Canetti beschrijft in 'De fakkel in het oor' de periode die het meest van invloed is geweest op zijn schrijverschap. In Frankfurt, Wenen en Berlijn studeert hij, leert hij politici en kunstenaars kennen, leest hij bibliotheken bij elkaar, ontmoet hij meisjes en tenslotte zijn toekomstige vrouw. In 1927 is hij getuige van de arbeidersopstand in Wenen die hem de aanzet geeft tot zijn standaardwerk Massa en Macht. Aan de vooravond van het fascisme heeft Canetti een ongewoon oor voor de geluiden die het onheil aankondigen. Hij heeft een fakkel in het oor. (Uitgeverij De Arbeiderspers)
Eigentijdse versie van ‘Parable of the Blind’, excerpt van Hertog Nadler
Associërend met het thema zou ik graag een bijna onbekend vrij groot schilderij van Gustave van de Woestyne tonen: ‘De moedwillige blinde en de kreupele die een kindje wil leren lopen.’ (1917-1918) (208cm x 177 cm) in bruikleen gegeven uit de collectie van de Vlaamse Gemeenschap aan het Museum van Deinze en de Leiestreek in 1944.
Dit monumentale doek werd door Van de Woestyne geschilderd tijdens zijn verblijf in Wales en brengt een Bijbelse tekst in relatie met de eigen tijd, het overstijgt de louter religieuze context en brengt een wrange allegorie op de actualiteit.
Het thema van de moedwillige blinde gaat terug op de parabel van de blinden, zoals beschreven in het evangelie volgens Matteus. Bij Van de Woestyne zijn de figuren echter tot één burgerman gereduceerd, die met zijn hoed diep over de ogen, ‘blind’ in een donkere poel stapt. Uit het opschrift op de achterzijde van het doek blijkt dat Van de Woestyne de voorstelling uitdrukkelijk als moderne parabel zag en de tegenstelling tussen beide verhaallijnen sterk wilde benadrukken, met name tussen de ziende die niet wil zien, en de kreupele die, ondanks zijn handicap, anderen wil leren lopen. Door de voorstelling in de eigen tijd te plaatsen alludeerde de kunstenaar op de onbezorgde burgerij van de belle époque die in de jaren voor 1914 blind bleef voor de oorlogsdreiging, en op de door verschrikkingen getekende mens die niettemin aan een nieuwe wereld moest bouwen.De introspectie die van de hoofdfiguren uitgaat, weerspiegelt hoogst waarschijnlijk van de Woestynes zielsleven op dat moment. Het werk kwam namelijk tot stand toen hij met zijn gezin tijdens de oorlogsjaren naar Engeland gevlucht was.
(erfgoedinzicht.be)
Pieter van der Heyden (1551-1572)
Caption bottom:
Caecus ducem se praebet alteri caecos; / Quod saepe nunc usuuenire lugendum est. / Quid restat autem? quid? nisi ut uiae ignari, / Qua destinatum consequi scopum detur, / Tandem in patentem uterque corruant foßam?
Caption bottom:
Voÿez comment le pauure aueugle en fin le porte, / Qui sur un autre aueugle ignoramment se fie. / Il ua mal außeure quoÿ que fort il s appuÿe. / Et se tienne a son homme. Ansi par male sorte / Tombent dans le foße et luÿ, et son escorte.
Het mag duidelijk zijn dat de ‘blinde staat’ vooral op de zienden slaat om het rijmend te poneren. Velen die met werkelijk slecht zienden of blinden samenleven delen de ervaring van hun scherpe en doordachte waarnemingspatronen. Of waar Elias Canetti’s ‘leading picture’ ons kan brengen. Misschien een aansporing om zelf op zoek te gaan naar jouw schilderij(en) die je een leven lang bijblijven. Het symbolisch ogen- openend-effect van de kunst mag haar hopelijk een blijvende plaats in alle onderwijzende activiteiten geven. En zoals je lievelingsschilderijen mogen ook je lievelingsgedichten je begeleiden, dus kon Charles Baudelaire niet ontbreken. Ook hier zal het eerder over onze (ziende) blindheid gaan. Tiresias, de blinde ziener weet waarom.
Les aveugles
Contemple-les, mon âme ; ils sont vraiment affreux !
Pareils aux mannequins, vaguement ridicules ;
Terribles, singuliers comme les somnambules,
Dardant on ne sait où leurs globes ténébreux.
Leurs yeux, d'où la divine étincelle est partie,
Comme s'ils regardaient au loin, restent levés
Au ciel ; on ne les voit jamais vers les pavés
Pencher rêveusement leur tête appesantie.
Ils traversent ainsi le noir illimité,
Ce frère du silence éternel. Ô cité !
Pendant qu'autour de nous tu chantes, ris et beugles,
Eprise du plaisir jusqu'à l'atrocité,
Vois, je me traîne aussi ! mais, plus qu'eux hébété,
Je dis : Que cherchent-ils au Ciel, tous ces aveugles ?
En réalité, le poème est une invitation par Baudelaire à réfléchir à la condition du poète, et donc de lui-même. Une analyse poussée est donc nécessaire pour que le lecteur puisse comprendre le message complet de l’auteur à travers ce poème qui peut s’avérer déroutant et cruel au premier abord, puis qui s’avère en réalité ironique et sarcastique, et concerne un poète touché par le spleen. (Le blog Pimido)
L’ art celeste Odilon Redon
Laten we lichtvoetig
hoog genoeg
en met gewicht
de horizon verkennen.
Het vraagt een beetje
moed
met al onze overbodigheid
de lucht
in te gaan,
maar mijn god of goden
heerlijk
is de sprong,
telkens weer:
het soortelijk gewicht
van dromen
voor wie
de goede trampoline vindt.
Op een zeteltje bij het haardvuur ligt het, schijnbaar achteloos gedrapeerd, haar leren jasje. Het ‘achteloos’ achterlaten kun je in de mannelijke vorm best als ‘neerkwakken’ omschrijven terwijl de vrouwelijke werkwijze inderdaad, hier proefondervindelijk bewezen, een onbewust ‘rangschikken’ verdient of beter nog als ‘spontaan structureren’ benoemd kan worden. Hangt een van de mouwen niet alleen loodrecht, ook het ritme van de kraagschikking zou je bijna muzikaal kunnen uittekenen terwijl de onderkant met een artistieke haarspeldbocht het monotone van de rechte lijn vervangt. Dit is wat in het Frans ‘travailler le textile’ mag heten of ‘het in plooien leggen’, een activiteit die in de schilderkunst voor de nodige problemen en ingenieuze oplossingen zorgde. Ik citeer uit ‘Fashion Trends’:
"Als we aan gordijnen denken, gaan we terug naar die epische tijden van de menselijke beschaving, waar rond 3000 voor Christus in het oude Egypte, sandalen of linnen de overheersende decoratie waren. Door de jaren heen slaagden de transcendentie van cultuur en verschillende technieken er echter in om de vrouwelijke figuur te katapulteren en te beeldhouwen."
Katsushika Hokusai, Zesendertig gezichten op de berg Fuji: De grote golf van Kanagawa, Tokyo National Museum & Alena Akhmadullina, Ready-To-Wear voorjaar 2016.
Een heus familieportret, portret van de kunstenaar en zijn vrouw in een prieel van kamperfoelie, Isabella Brant samen met haar echtgenoot Rubens, brengt kunde en kunst samen.
Tussen het jasje op de zetel en het fraaie familieportret hierboven zou je een wereld van toegepaste compositie kunnen ontdekken, een avontuur hoe de werkelijkheid in haar plooi(en) valt of erin gedwongen wordt zoals je dat nog duidelijker kunt zien in een mooi portret van de broertjes Villiers, geschilderd door Antoon van Dyck in opdracht van de Engelse koning Charles I. Het waren zonen van de vermoorde hertog van Buckingham door Charles opgevoed als zijn eigen kinderen. Ze zijn fraai ingepakt, maar je ziet dat ze poseren, dat ze liefst zo vlug mogelijk willen gaan spelen en dat is de schilder niet ontgaan. Ze zijn in meerdere betekenissen ‘in de plooi’ gelegd maar blijven heuse kinderen.
Het leren jasje waarmee ik mijn verhaal begon kwam onverwacht weer ter sprake toen ik bij de firma Levi een iconische jas ontdekte gemaakt naar het leren jasje dat ooit eigendom was van Albert Einstein, jas die ze op een veiling hadden verworven.
Einstein zou het jasje zelfs zo vaak gedragen hebben dat een collega uit Princeton, Leopold Infeld, in de jaren 1936-1938 in zijn autobiografie schreef: "Eén van mijn collega’s uit Princeton vroeg me: 'Als Einstein zijn roem haat en zijn privacy wil beschermen, waarom behoudt hij dan zijn lang haar, draagt hij een grappig leren jasje en geen sokken, bretellen of dassen?' Het antwoord is eenvoudig; hij wil zijn noden beperken en hierdoor zijn vrijheid vergroten. We zijn allemaal slaven van miljoenen dingen… Einstein wilde dat beperken tot het absolute minimum. Zijn lange haren zorgden er inderdaad voor dat hij minder naar de kapper moest, sokken hoeven niet per se gedragen te worden en die jas lost het jassenprobleem op voor vele jaren."
(Infeld. Quest: An Autobiography. 1965, p.293).
In een speciale doos verpakt ging die jas in 2018 zo’n $1500 kosten. ‘In een plooi leggen’ heeft duidelijk meerdere betekenissen.
Ik heb 8 jaar voor Levi’s Vintage Clothing gewerkt en verschillende variaties van de jas gezien maar nooit eerder dit model. Alleen de jas al zien en bestuderen was enorm leuk. We zijn dan ook heel blij met de kopie ervan. We presenteren de jas in een speciale doos waarop Einstein de jas draagt terwijl hij zijn pijp rookt. Binnenin zit de jas gehuld in een folie samen met een reproductie van het 'Nummer 97' waarmee we de veiling wonnen, een foto van Einstein die de jas draagt en een klein flesje met de geur die we in samenwerking met DS & Durga gemaakt hebben, gebaseerd op de geur van de jas
(Burley tabak, manuscripten in papyrus en vintage leer)", aldus Paul O’Neill, hoofd van design Levi’s Vintage Clothing.
Er was ook een van de eerste bundels kortverhalen van Cesare Pavese met dezelfde naam naar het Engels vertaald met als titel: ‘The Leather Jacket” nu alleen nog tweedehands te verkrijgen, een auteur waarin door de gruwel van de kampen een plooi was gelegd die de tijd nadien ten zeerste bemoeilijkte.
We wandelen op een avond langs de flank van een heuvel,
in stilte. In de schaduw van de late schemering
is mijn neef een reus in het wit
die zich bedaard beweegt, gebronsd gezicht,
zwijgzaam. Zwijgen is onze deugd.
Een voorouder van ons moet heel alleen zijn geweest
– een groot man tussen idioten of een arme dwaas –
om zijn nazaten zoveel zwijgen te leren.
Cesare Pavese
Jopie Huisman Stilleven met leren jas
Een dichtbundel van Remco Campert droeg de sprekende naam ‘Ode aan mijn jas.’ Woordprentjes.
4 (in de wind)
soms is het maar een zuchtje
dat je even streelt
als je de hoek omslaat
dan weer een woedende storm
die tegen je opbokst
maar de hoek die je omslaat
blijft dezelfde
het gebouwde houdt stand
lang nadat ik en mijn omhulsel
zijn vergaan
8 (vorm)
poëzie te schrijven
die als een jas met je meegaat
ik haat je wel eens
altijd moet ik erop letten
dat ik je niet vergeet
soms lig je te wachten
in stoffige hoeken
door jou, omhulsel,
ondervind ik het leven
aan den lijve
ik groei in je vorm
waar ik steeds meer naar sta
(bron: Ode aan mijn jas/De Bezige Bij 1997)
Hangende jas in een donker interieur Gerrit Willem Dijsselhof (1876-1924)
En er is het verhaal van Jozef en zijn broers, het verhaal uit het Oude Testament, het verhaal dat Thomas Mann herschreef in, naar zijn eigen woorden, een mythologische roman. (in vier delen). Jozef, de lieveling van zijn vader die hem een prachtige jas schenkt als teken van zijn liefde. Hoe de jaloerse broers hem aan een slavenhandelaar verkopen en de jas met bloed besmeuren zodat zijn vader denkt dat hij door een wild dier is verscheurd. Intussen echter… Te lezen in Genesis 37:32. Diego Velázquez schilderde de thuiskomst van de broers terwijl hij door Italië reisde. (1629-1631)
A Coat
William Butler Yeats
I made my song a coat
Covered with embroideries
Out of old mythologies
From heel to throat;
But the fools caught it,
Wore it in the world’s eyes
As though they’d wrought it.
Song, let them take it
For there’s more enterprise
In walking naked.
The Coat II Philip Guston
The Coat II is perhaps a bodiless and headless self-portrait. The language of Guston—worn out soles of shoes, fleshy pinks, and metallic greys—are at play in this work. This painting is part of a 1977 series “coat” paintings, and a later set of coat lithographs on the same subject.
Onbekende meester circa 1420 Portret van het meisje met de dode vogel
Om Nietzsche te parafraseren met ‘Menselijk al te menselijk’, al dadelijk een correctie in onze kerstgedachten om de tijd van ‘die van goeden wille zijn‘ te duiden. De menselijke kentrekjes die schuld en onschuld benoemen. Te beginnen met een slecht belichte foto van een fraai portretje uit circa 1520 maar nog helemaal mooi te bekijken in het prachtige boek: ‘Portretkunst in Vlaanderen van 1420 tot nu: Hoofd en bijzaak van Katlijne Van der Sighelen, (Waanders Uitgevers, en Het Davidsfonds Zwolle/Leuven 2008) In 1942, oorlogstijd dus, dichtte P.C. Boutens dit vers ‘Meisje met dood vogeltje‘:
Weet. je nog van den anderen keer,
Van de pijn die onbekend was:
Hoe diep doorschrijnde ’t eerste zeer
Toen je aan geen zeer gewend was?
Nu stak opeens een vreemde kou
Tot heel in je hartje lijf door,
Die ’t vogeltje dat je troosten wou,
In je bevende vingertjes stijf vroor…
Wij deden ons best met woord en daad.
Ook ons ging ’t net als het jou ging:
Een mensch gaat slecht met zichzelf te raad
Van zijn eersten stap tot zijn trouwring.
Wij werden gewaarschuwd voor en na
Tegen leed dat meer dan een traan nam-
Wij leerden alleen bij eigen schâ
De dingen waar het op aankwam.
Want leven is overleven, kind:
Opkomen uit slaap, leed, doodspijn.
En pas ervaring bate vindt
Bij ’t even flikkerend noodsein…
Doe maar als had je niets gehoord!
En leef naar eigen wijsheid.
Daar is niets erger dan kindermoord
Op den langen weg naar de grijsheid.
Mancini Boy with Toy Soldiers Circa 1876 Philadelphia Museum of Art
Naar ‘eigen wijsheid leven’ zoals Boutens het kind met het dode vogeltje aanraadde mag hier bij dit portretje van Mancini (1852-1930) duidelijk als oorlogje spelen geïnterpreteerd worden, een eerder mannelijke neiging zoals blijkt uit hedendaagse wereldconflicten. Merkwaardig dat het ene leger door de zwart gehandschoende hand wordt geleid terwijl het andere door de naakte hand wordt aangedreven.
Vulgariteit is vaak de dochter van armoede, en armoede is altijd mijn naaste verwant geweest," schreef Antonio Mancini ooit. "Sinds ik een jongen was nam ze me bij de hand en begeleidde me van zolder naar zolder om alle zorgen van de wereld te ondergaan."
Ondanks verpletterende armoede en geestesziekte steeg Mancini naar de hoogten van de laat-negentiende-eeuwse kunstwereld, waardoor collega-kunstenaar John Singer Sargent hem de grootste levende schilder van die tijd noemde. Helaas verdween Mancini na zijn dood in 1930 weer in de schaduw van de kunstgeschiedenis, alleen bekend bij specialisten en trouwe fans. In zijn meesterlijk erudiete tekst illustreert Hiesinger hoe Mancini nooit ophield die arme jongen te zijn, omringd door vulgariteit en armoede, door met gevoeligheid en inzicht beelden van andere arme jongens te schilderen, zoals Boy with Toy Soldiers (hierboven). Het verlangen in de ogen van Luigiello, een van Mancini's favoriete modellen en een echte wees uit de straten van Mancini's geboortestad Napels, vertegenwoordigt het verlangen dat in al Mancini's werken te vinden is. (Artblog by Bob)
Mancini De verjaardag
In de wirwar van verfstreken bij de Verjaardag moet het oog even zoeken. De jarige bekijkt met trots een zojuist uitgepakt geschenk: een zwaard. Links achter een bosje bloemen en een staande spiegel, waarin het vaasje gereflecteerd wordt, schilderde Mancini een trompet. Over een stoel in de voorgrond hangt een roze kledingstuk en ik meen twee schietwapens te ontdekken. Terwijl ik me afvraag of kinderen toen ook al met pistolen speelden dringt de geur van afgevuurde klappertjes in mijn geurgeheugen binnen.(Uit de kunst 2020 Bij de Mancini-)tentoonstelling in Den haag)
Tussen de onschuld van het kind dat met de dood van het vogeltje wordt geconfronteerd en de jongen die zijn verjaardagsgeschenk bewondert blijft nog steeds de droom dat wij indien alles meezit het nog niet zo slecht doen tijdens dit bestaan als we maar…En dan kijken we beschuldigend naar de anderen terwijl een blik naar binnen tot betere conclusies kan leiden. Menselijk, al te menselijk.
Uit ‘Menselijk al te menselijk’:
270. Het eeuwige kind
Wij denken dat het sprookje en het spel tot de kinderjaren behoren: wij kortzichtigen! Alsof wij in enig levenstijdperk zonder sprookjes en spel zouden willen leven! Wij noemen en voelen het weliswaar anders, maar juist dat pleit voor de veronderstelling dat het hetzelfde is -want ook het kind vat het spel als zijn werk op en het sprookje als zijn waarheid. De korte duur van het leven zou ons voor het pedante onderscheiden van levensstadia moeten behoeden-alsof zij stuk voor stuk iets nieuws zouden brengen en een dichter zou eens een tweehonderdjarige ten tonele moeten voeren, iemand die werkelijk zonder sprookjes en spel leeft.
Léon Spilliaert 1881-1946 Silhouet van de schilder 1907 MSK Gent
Zo mooi dit werk van Léon Spilliaert. Wachtend? Deze morgen hoorde ik op Klara een nieuwe versie van ‘Liebster Jesu, wo bleibt du so lange?’ J.S. Bach BWV 484, nauwelijks 2:46. Hier zingt Peter Schreier, orgel: Karl Richter. Zo menselijk, al te menselijk mooi. Het ‘wachten’ als feest. Maar zelfs met menselijk ongeduld. “Waar blijf je nu, zeg?”
Abbott Handerson Thayer Landscape at Fontainebleau Forest
Zie je het woord ‘tussen’ in de titel dan weet je dat de werkwoorden ‘vergelijken’ en ‘kiezen’ van de schrijfstal worden gehaald. Het ene en/of het andere. Het ene is een fragment uit een tekst van de Nederlandse auteur P.F. Thomése, het andere zou in het werk van de Amerikaanse schilder Abbott Handerson Thayer kunnen schuilen. Merk op dat beide begrippen tussen de bekende haakjes zijn gezet zodat je al bestuivingen uit de vermeende tegenstellingen kunt verwachten. Beginnen we met een fragment uit het opstel ‘De werkelijkheidsverbeteraar, Over de Scheppende Blik’:
"Het onaangename, het lelijke, het verachtelijke, het weerzinwekkende enzovoort zijn ‘opbrengsten’ die een maker niet uit de weg kan gaan. Het begrip esthetica is ontleend aan het Griekse woord aisthèsis, dat zintuigelijke waarneming betekent. Het kan niet zo zijn dat onze ogen, oren, neus, mond en vingertoppen het gore en onaanzienlijke, het verderfelijke en het afzichtelijke, het stinkende en het krijsende qualitate qua negeren en alleen bij machte zijn het schone, goede en ware waar te nemen.
Lang zijn de zaken in de kunst zo voorgesteld, en kon de Kunst de mensen als lichtend voorbeeld dienen, waardoor zij een instrument werd van allerhande moralisme en ‘levenskunst’, Kunst inzetten om van mensen betere mensen te maken, het is eeuwenlang de norm geweest, en ook tegenwoordig zijn er nog onbegrijpelijk veel mensen die denken dat het zo werkt."
Angel Abott Handerson Thayer 1887
De engel hierboven is een portret van de schilders dochter Mary, elf jaar, en volgens teksten ‘…A allegory of hope and spirituality’. Of in door mij verzamelde commentaren is dit de samenvatting van zijn werk:
Abbott Handerson Thayer, is recognized today for his ethereal angels, portraits of women and children, landscapes, and delicate flower paintings. A New Englander who expressed the spiritual in much of his work, he was known as a “soul painter”. In his own time, his work was praised by critics even as it was popular with the public and sought after by collectors.
The spiritual and idealist aspects of German philosophy, and its American counterpart in New England, transcendentalism, provided consolation. This idealism also prompted him to paint extraordinary figures that seemed to embody the perfection of beauty.
Boy and Angel, 1918
"Natuurlijk herken ook ik deze neiging om de werkelijkheid steeds terug te brengen tot wat je al wist. Zo werkt het nu eenmaal, ook als je voortjaagt over de ongebaande paden van het eigen schrijven. Ook literatuur is, net als alle kunsten en wetenschappen, een code die steeds verkokerd dreigt te raken. Dus als ik aan een boek werk - of een vertoog zoals dit- probeer ik daaraan te ontsnappen. Als ik iets heb geschreven, en het is weer eens literatuur geworden, moet ik concluderen dat de onderneming is mislukt. Met plezier stel ik dan ook vast dat critici, literatuurhistorici en de gewone verdwaalde lezers zich met een aantal van mijn boeken geen raad weten en ze niet goed kunnen ‘plaatsen’. Missie geslaagd, zeg ik dan. Het is zaak de onzekerheid in stand te houden. Zekerheden zijn er te over, daar moet je de kunst niet voor willen gebruiken. Wat ik zoek is het open terrein, waar de woorden de weg niet kennen.
Voor de moralist, mijn onzichtbare tegenstrever op het wit papier, liggen de betekenissen vast. Hij eist althans dat ze vastliggen. Dat gebeurt omdat hij is opgehouden met denken. Hij is precies daar opgehouden waar het onbegrijpelijk wordt. Maar juist daar, in het opschorten van het voorgevormde oordeel, kan er iets ontstaan. Pas buiten de begrenzing van het voorgevormde begrip kan ontvankelijkheid ontluiken, gevoeligheid voor het over het hoofd geziene, voor wat al die tijd al ongeweten aanwezig moet zijn geweest. In de esthetische benadering van de werkelijkheid stel je conclusie uit, in plaats van haar steeds paraat te hebben. Je wordt iemand zonder meningen, een ‘Man ohne Eigenschaften’." (P.F. Thomése vervolg)
ABBOTT HANDERSON THAYER | Study for “Harry Whiting, Nephew of the Artist”
“Doubtless my lifelong passion for birds has helped to incline me to work wings into my pictures; but primarily I have put on wings probably more to symbolize an exalted atmosphere (above the realm of genre painting) where one need not explain the action of the figures.”
It is difficult to categorize Thayer simply as an artist. He was often described in first-person accounts as eccentric and mercurial, and there is a parallel contradictory mixture of academic tradition, spontaneity and improvisation in his artistic methods. For example, he is largely known as a painter of "ideal figures", in which he portrayed women as embodiments of virtue, adorned in flowing white tunics and equipped with feathered angel's wings. At the same time, he did this using methods that were surprisingly unorthodox, such as purposely mixing dirt into the paint, or (in one instance at least, according to Rockwell Kent) using a broom instead of a brush to lessen the sense of rigidity in a newly finished, still-wet painting. (Wikipedia)
Oil Sketch of a Young Boy 1895 (copy)
“Zo mondt dit vertoog uit in een ode aan de voorlopigheid. Kom je daar nu pas mee, had je ons dat niet meteen kunnen vertellen? Nee, zo werkt het schrijven niet. In de esthetische denkruimte worden de vormen afgetast. je volgt er de lijnen, de patronen, je probeert er eens een betekenis op uit, die je vervolgens verwerpt. Het evidente bestaat hier niet, evenmin als een normale gang van zaken. Er heerst nog het onredelijke, het onbeheersbare, het wrede en het onverdraaglijke. Het is een sadistisch universum waar Hermans het over had maar het is ook het verloren paradijs van de herinneringen waarvan wij de toegangscode vergeten zijn en dat, zoals Proust ons liet zien, alleen te bereiken valt dankzij de onvoorspelbare grillen van de mémoire involontaire, het onvrijwillige geheugen. Het is de mogelijkheidszin van de man zonder eigenschappen. Het is kortom precies waar ik heen wil.
Niets is vluchtiger dan de esthetische ervaring. Ze verdwijnt en ze ontstaat, ze wordt vernietigd en je vindt haar weer terug. Juist die kwetsbaarheid zorgt voor ontroering. Het trotseren van de vergankelijkheid. Dit is een pleidooi voor onaf kijken, voor de scheppende blik. Je niet afvragen: wat is de werkelijkheid, maar: hoe doet de werkelijkheid zich aan ons voor? Niet: hoe moeten we kijken? Maar: hoe kunnen we kijken? Werkelijkheid als mogelijkheid, niet als voldongen feit. Je kunt overal naar binnen. Je moet alleen de ingang even zien te vinden. Het esthetische is een ervaringswijze die in de kunst, de muziek en de literatuur wordt geoefend en verfijnd, maar die niet alleen daar thuishoort, in dat museale domein, waar zij met haar monumentale grafzerk-formaat de werkelijkheid algauw verplettert tot bijschrift. Juist buiten de vaste kunstroutes kan het esthetische zintuig zijn diensten bewijzen. Werkelijkheid ervaren alsof het een kunstwerk is. Daar zou de wereld een heel stuk van opknappen. En de kunst ook, trouwens.” (P.F. Thomése vervolg)
Abbott H. Thayer ‘Brother and Sister (Mary and Gerald Thayer)’ 1889
Hij hertrouwde met zijn oude vriendin Emma Beach, en met zijn drie kinderen woonden en werkten ze in een complex van studio's, schuren, huizen, tuinen en onverwarmde slaaphutten. In deze tijd richtte hij zich op meer contemplatieve en zelfs raadselachtige onderwerpen: portretten van goede vrienden en familie, meditatieve uitzichten op Mount Monadnock en een serie engelen.
Thayer was een amateur-natuurliefhebber en een gepassioneerd vogelliefhebber. Hij geloofde dat zijn professionele training in kleur, waarde en ontwerp, gecombineerd met observatie van de natuur, hem het gereedschap gaf om te begrijpen hoe dieren zich vermommen voor roofdieren. Hij besteedde veel tijd en energie aan het definiëren, promoten en verdedigen van zijn ideeën over dit onderwerp.
Thayer ontwikkelde een liefde voor de berg die over zijn atelier uitkijkt. Door zijn inspanningen om de bossen op de hellingen van Mount Monadnock te beschermen werd hij een overtuigd natuurbeschermer. Ter ondersteuning van dat werk richtte hij het Thayer Fund op, dat via de National Audubon Society bewakers betaalde om vogelreservaten langs de oostkust te beschermen.
Het verlies van Kate bleef een bron van verdriet en hij zocht kracht in zijn kinderen, die hij schilderde als allegorische en religieuze figuren. Het gezin verhuisde naar Dublin, New Hampshire, waar Thayer buiten schilderde en artikelen schreef voor vakbladen over zijn theorieën over dierlijke camouflage.
In 1909 schreef hij samen met zijn zoon Gerald een boek dat een belangrijke bron werd voor camouflagetechnieken tijdens de Eerste Wereldoorlog. 'Concealing Coloration in the Animal Kingdom' (1909), the basis for camouflage techniques in World War I.
Below Mount Monadnock 1913
“Weg met de doelmatigheid en met het angstige moralisme, dat steeds uitsluit en buitensluit. Maak het speelveld weer zo groot als de kunst. Het zijn de mogelijkheden die de grootte van de wereld bepalen, niet de conclusies. Kunst betekent het aanraken van het onbereikbare. Onze mogelijkheden bestaan niet, als je de kunst mag geloven. Het onmogelijke is een mogelijkheid op zoek naar een vorm. Waar het in de kunst, dat vreemde geloof waar we zelf de god van zijn, om gaat is niet het onthullen van de werkelijkheid, maar juist het protest daartegen, tegen de gedeeltelijke voorstelling van zaken. Tegen alles waar ‘we’ hetzelfde over denken -en dus niet meer over denken.
(…) De onaffe blik, zo noemde ik het. Niet alleen de wereld, ook de werkelijkheid mag wel eens verbeterd worden. Laat de moralisten in hun blinde ijver de wereld maar vervolmaken, dan wijden wij, estheten ons aan de werkelijkheid en de mogelijkheden die zij biedt.”
Uit: De werkelijkheidsverbeteraar, Over de Scheppende Blik (fragment) P.F. Thomese. Verzameld nachtwerk, 2016. Uitgeverij Atlas Contact Amsterdam/Antwerpen
Virgin Enthroned 1891 Abbott Thaye
Bij Wikipedia Engelse versie kun je Abbot Handerson Thayer’s levensloop lezen. Een zoektocht met veel verlies. Maar ook een bijzondere drive waarin natuur, kunst en dagelijks leven combinaties proberen te maken. De boeiende tekst van P.F. Thomése zul je niet zo maar op dit levensverhaal kunnen enten denk ik. Het is ook in de kunst schipperen, net zoals dat in het dagelijks leven gebeurt. Ik betrapte mezelf erop dat ik bij het bekijken van de gevleugelden al dadelijk het werk bij de dromers catalogeerde. Aan de bezoeker van dit blog om zijn/haar bevindingen omtrent de stellingen van de tekst met het voorbije leven en het nog aanwezige werk van Abbot Handerson Thayer te confronteren, een oefening die mij nog een tijdje zal bezighouden. ‘Het Verzameld Nachtwerk’ van de auteur is nog steeds een aanrader, ook als (late) kennismaking met een boeiende denker.
Een van zijn talrijke grootmoeders benoemde de lijdende medemens met de uitdrukking ‘Arme Ziel…’, uitspraak door zacht hoofdschudden begeleid. Als klein kind werd het begrip ‘ziel’ daardoor met pijn of tegenslag verbonden. Kon hij zijn klein kinderhart nog waarnemen, de plaats waar de ziel zou huizen was waarschijnlijk het hoofd, tenzij ze zo volatiel was dat ze zich naar eigen inzicht en vermogen kon verplaatsen, ja tot zelfs buiten zijn aards omhulsel, en zoals de kleine Egyptische Ba-vogel eventueel op zijn schouder zou neerstrijken of -onzichtbaar natuurlijk- boven zijn hoofd zwevend hem op weg naar school begeleidde. Wislawa Szymborska beschreef die ziel met deze wondere woorden:
Enige woorden over de ziel –
Een ziel heb je nu en dan.
Niemand heeft haar ononderbroken
en voor altijd.
Dagen en dagen,
jaren en jaren
kunnen zonder haar voorbij gaan.
Soms verwijlt ze alleen in het vuur
en de vrees van de kinderjaren
wat langer bij ons.
Soms alleen in de verbazing
dat we oud zijn.
Zelden staat ze ons bij
tijdens slopende bezigheden
als meubels verplaatsen
en koffers tillen
of een weg afleggen op knellende schoenen.
Bij het invullen van formulieren
en het hakken van vlees
heeft ze doorgaans vrij.
Aan een op de duizend gesprekken
neemt ze deel,
maar zelfs dat is niet zeker,
want ze zwijgt liever.
Wanneer ons lichaam begint te lijden en lijden,
verlaat ze stilletjes haar post.
Ze is kieskeurig:
ze ziet ons liever niet in de massa,
walgt van onze strijd om maar te winnen
en van ons wapengekletter.
Vreugde en verdriet
zijn voor haar geen twee verschillende gevoelens.
Alleen als die twee zijn verbonden,
is ze bij ons.
We kunnen op haar rekenen
wanneer we nergens zeker van zijn,
maar alles willen weten.
Wat materiële zaken betreft
houdt ze van klokken met een slinger
en van spiegels, die vlijtig hun werk doen,
ook wanneer niemand kijkt.
Ze vertelt niet waar ze vandaan komt
en wanneer ze weer van ons verdwijnt,
maar lijkt zulke vragen beslist te verwachten.
Het ziet er naar uit
dat net als wij haar
zij ons ook
ergens voor nodig heeft.
Dit mozaïek in de scheppingskoepel (ca. 1220) van de San Marco laat zien dat voorstelling van de ziel met vlindervleugels in de 13de eeuw nog niet was vergeten. God schept een op hem gelijkend beeld uit klei. Daarna bezielt hij het beeld door het levensadem in te blazen. Dat wordt in beeld gebracht door hem een kleine menselijke gestalte met vlindervleugels aan te reiken. (Paul Bröker De menselijke ziel verbeeld)
‘Meer dan eens vergelijkt Aristoteles de verstrengeling van ziel en lichaam met die van de ambachtsman en zijn werktuig: de eerste bedenkt iets en wil iets, maar heeft een zaag nodig om het hout te snijden, een hamer om het ijzer te pletten, een tang om het ijzer in het vuur te houden. Uiteindelijk ontstaat er dan iets moois, dat structuur heeft omdat er een plan achter schuilgaat. Het lichaam heet ‘werktuiglijk’ ten opzichte van de ziel, omdat de ziel zich ervan bedient zodat ze dat wat ze met dat lichaam (eigenlijk met het geheel dat zij met het lichaam vormt) voorheeft, te realiseren. Of liever: te verwerkelijken.’ (BS) Ben Schomakers, Aristoteles, de ziel)
Maar, zegt Schomakers, dit is niet allemaal de ziel van Aristoteles: in het Grieks is ‘psuchè’ dus op de allereerste plaats datgene waarvan de aanwezigheid een lichaam levend maakt.
‘Vandaar zweeft de ziel van Aristoteles, keurig in overeenstemming met het Griekse taalgebruik, ook in het ‘domein van de innerlijkheid’, die actief en passief is, vluchtend en verlangend, waarnemend en initiatief nemend, voelend en verward rakend, denkend en beslissend.’ (BS)
Prometheus modelleert een mensen en Athena wekt het beeld tot leven en geeft het een ziel, overgeleverd detail van een Romeinse Sarcofaag, marmer: hoogte: 60 cm, lengte: 104 cm, 185 n.Chr. Museo Nacional del Prado, Madrid
Volgens de Griekse filosoof Aristoteles (384-322 voor Christus) en zijn leermeester Plato (427-347 voor Christus) bestonden er drie soorten ziel. Planten hadden alleen een vegetatieve ziel. Deze zorgde dat het organisme zichzelf voedde en voortplantte. Dieren hadden naast een vegetatieve ziel ook een sensitieve ziel. Die maakte dat ze konden voelen, bewegen en waarnemen. De laatste ziel was alleen weggelegd voor mensen. Dit was de zogeheten rationele ziel, verantwoordelijk voor al het hogere denkwerk van de mens. De rationele ziel zat volgens Aristoteles niet in de hersenen, zoals Plato hem had doen geloven, maar in het hart. Dat was immers ons belangrijkste orgaan. Het had een centrale plek in het lichaam, en het was het eerste orgaan dat tijdens de embryonale fase zijn vorm aannam, zo had Aristoteles ontdekt. Destijds werd ook geloofd dat alle lichaamswarmte door het hart werd opgewekt. En Aristoteles zag een verband tussen de ‘hoeveelheid’ ziel die een dier bezat en zijn warmte. Vissen en salamanders hadden bijvoorbeeld minder ziel dan konijnen of herten, en waren ook een stuk minder warm. De hersenen maakten destijds weinig indruk. Zonder conserveringstechnieken, zoals vriezers en formaldehyde, zakken ze in als een pudding. Geen orgaan waar je het hoge denkwerk aan toeschrijft. (Ben Schomakers, Aristoteles, de ziel)
Plato vergelijkt de ziel met een gevleugeld span paarden en zijn menner. (FOTO MUSEO ARCHEOLOGICO TARQUINIA)
De ziel
De ziel is in diepste wezen zielig. Op ieders lip slaagt zij
er maar niet in substantie te verwerven.
Begrensd door ene begrip dat loos is, zonder materie
is zij niet meer dan het woord dat haar benoemt
zielsveel, met hart en ziel, zieltogend: niets dan taal.
Daarom raakt dit gedicht aan niets en
slaat bij iedere regel de plank steeds verder mis.
Toch wil ik haar niet missen: meer dan
de som der delen waaruit zij bestaat
verspreid in de oplichtende banen van het brein
Op de monitor van de intensive care
zien wij haar ten slotte wegvluchten in een punt.
Wat achterblijft: het zielloos lichaam
en de zekerheid dat iets verdwenen is
dat niet bestaan kon maar er toch was.
J. Bernlef (pseudoniem van Hendrik Jan Marsman 1937-2012)
De heilige Liudger geneest de blinde zanger Bernlef (afbeelding uit ‘Neerlands heiligen in vroeger eeuwen’ van J.A.F. Kronenburg, 1904)
En dus gebruikte dichter Hendrik Jan Marsman (1937-2012) later het pseudoniem J. Bernlef, naam van de blinde zanger die door de heilige Liudger werd genezen. Marsman is in de literatuurgeschiedenis bekend als auteur van onder meer de roman Hersenschimmen (1984), die in 2017 zijn 61e druk beleefde. Deze roman beschrijft het proces van dementering vanuit het perspectief van een dementerende man. In 2008 schreef Marsman het Boekenweekgeschenk, getiteld De pianoman.
Zwervend tussen beelden in taal en kunstwerken, op zoek naar allerlei bepalingen van ons “aller-zielen” kwam ik bij een fraai gezegde uit een rede van prof. dr. Frans AJ. de Haas bij zijn aanvaarding van het ambt van hoogleraar op het gebied van de Antieke en Middeleeuwse wijsbegeerte (Universiteit Leiden) november 2003:
'Geen mens is intelligent genoeg om zijn eigen domheid te begrijpen.' (maar dat valt bij nader inzien wel mee en kan een nieuwe stelling gelanceerd worden: Geen mens is dom genoeg om zijn eigen intelligentie over het hoofd te zien'. - en er zal nog een hoop filosofie de revue passeren voor we daarmee in het reine zijn gekomen.'
“Noordbrabants Museum in ’s-Hertogenbosch:Bezoekers bij een replica in leer van een Sovjettank door He Xiangyu. Foto Joep Jacobs
Vanuit het Chinese kunstwerk hierboven is het maar een klein stapje naar de werkelijkheid in Oekraïne. In een klein gedicht verwondert de Oekraïense dichteres Lyuba Yakimchuk zich over de productie van huisraad en wordt een haarborstel uit Kharkiv een herkenning, een verlangen naar het voorbije dagelijkse leven. Ook daar huist de ziel.
The Making of Tenderness
at the shelf of hair products
I grab a hairbrush, marked
“Made in Kharkiv”
this one ought to last awhile
as “Kharkiv” means “enduring”
some might say: “eternal”
Het maken van tederheid
bij het schap met haarproducten
Ik pak een haarborstel, gemarkeerd
"Made in Kharkiv"
deze zou een tijdje mee moeten gaan
want "Kharkiv" betekent "duurzaam".
sommigen zouden zeggen: "eeuwig".
Створення ніжності
біля полиці з засобами для волосся
Беру гребінець для волосся з написом
"Зроблено в Харкові".
ця має прослужити довго.
адже "харківський" означає "витривалий".
Хтось скаже: "вічний".
Verschuilt ze zich in bloemen, hoe thuis is zij in muziek, de ziel.
Refrain:
Sous le dôme épais
Où le blanc jasmin
À la rose s'assemble
Sur la rive en fleurs,
Riant au matin
Viens, descendons ensemble.
Zo stil, zo in zichzelf gekeerd,
spiegelend zich in eigen eenzaamheid.
Schaduwen glijden door haar heen.
Er is avond op til.
Uh Chin 'Vuurdoorn'
Maanzilvernetten over zee.
Bladgouden glinsteringen
-de door de wind verstrooide-
blinkende aan het strand.
Brengt deze golf
-van alle golven de ene-
brengt deze golf je het ene
van alle bladeren alleen
voor jou bestemde blad.
Din San 'Perzikbloesem'
En zoveel mensen leefden aan dit water.Zie hoe zijn spiegel onbeschreven is.
Een schip gleed langs de groene oeverweide,
een vogel gleed de verre wolken binnen.
Zie hoe geen spoor van hen gebleven is.
Diep in het meer houdt zich de vis verscholen.
Geen zal de hengelaar ontkomen.
Onpeilbaar, onbestendig is alleen
de diepte van het menselijk hart
waarvan de dromen schaduwloos vergaan.
Chang Ta Ch' ien 'Hengelaar en oeverweide'
En het een zal worden tot het ander
en uit doornen zullen bloesems breken.
Uh Chin 'Het ongelijke bloeien'
Schoonheid onaangeraakt.
Tederheids adem alleen
zal haar volledig ontvouwen.
Xang Shi Tze 'Wilde narcis'
Regen. De bloesems sluiten zich.
Ik wacht de vreugde van het ogenblik
waarop het leven, glanzend en gedrenkt,
opnieuw ontluikt.
En ik de tuin inga.
Chang Ta Ch' ien 'Abrikozentak'
Voorbij deze dingen
en de bergen voorbij
en de wegen voorbij,
ligt de plek
waar je rust zult vinden.
Fu Jü 'Landschap'
Waarschijnlijk zal ik niet de enige zijn die deze nachten moeilijk de slaap kon vatten: de warmte, de oorlog, de komende winter, de centen…Bij de oude bewaarde gekoesterde boeken en geschriften vond ik ‘Het bloeiend penseel’ Chinese pentekeningen in kleur, een uitgave van Kruseman Den Haag, oorspronkelijk ‘Chinesische Blüten’ Georg Westerman Verlag, Braunschweig. Nederlandse uitgave van Kruseman’s Uitgeversmij. n.v. 1967. De poëzievertaling is van Harriet Laurey, tekst van Walter Feng. De enkele voorbeelden hierbij hebben al die jaren vaak de stilte hoorbaar gemaakt waarin ondanks het rumoer de schoonheid de weg naar de kern der dingen blijft wijzen. Amen.
Chang Ta Ch’ ien Pioenroos
De Chinese schilderkunst is niet, zoals de Europese, bestemd om als wandversiering te dienen. De met inkt en penseel op papier of zijde geschilderde tekeningen worden gewoonlijk gevouwen of opgerold in kisten en kasten bewaard.
Slechts nu en dan, bijvoorbeeld bij feestelijke gelegenheden, wordt er een tevoorschijn gehaald, om met indringende aandacht beschouwd te worden. De op houtstaven horizontaal opgerolde prenten worden op tafel gelegd en geleidelijk ontrold en detail voor detail bekeken. Er zijn landschappen, die verschillende meters lang, maar slechts enkele centimeters hoog zijn, zodat oog en geest er geleidelijk in thuis raken en, langzaam vorderend, tot een dieper inzicht gedwongen worden. Het eigenlijke thema van de tekening ligt niet in het afgebeelde onderwerp. Het schuilt in de stemmingsinhoud, die evenzeer uit een weids landschap met bergen, wolken, meren en mensen voelbaar wordt als uit een enkele bloesemtak, een kleine vogel op een dunne twijg.
Een van de bijzondere middelen, waarvan de Chinese schilder zich bij zijn kunst bedient, is de beheersing van de ruimte. Juist de ”leegte” van de tekening is zijn kracht. Men kent er zelfs een aan vaste regels gebonden éénhoeks-compositie, een vlakverdeling waarbij slechts enkele fijne penseelstreken de witte ruimte van het papier breken. Die uiterst beheerste, tot het minimale ingehouden wijze van uitdrukking vindt men bij tekening en vers terug. Pruimen- en perzikbloesems, de meeste motieven van deze bladen, zijn zinnebeelden van de ontwakende natuur in de lente en van de overvloed in de volle zomer. Nevels, wolken en sneeuw tonen de mens zijn eigen kleinheid en zwakte en voeren hem tot inkeer in de eigen ziel, die een deel van de kosmos is.
Vogel die schreeuwt, waarom,
die zingt, waarom zing je, vogel?
Chi Pai Shih 'Kleine herfstvogel'
De twintigjarige schilder Andries van Bochoven ( 1609-1634) zag zijn zelfportret liefst in familieverband. Zij poseren aan een gedekte tafel. Zijn vader Rutger houdt een bijbel vast, zijn dochters waarschijnlijk catechismusboekjes. Op het schilderij staan de namen en geboortedata van elke figuur. Binnen vier jaar na de voltooiing van dit werk waren Andries, zijn stiefmoeder, zijn broer Herman en zijn zus Josina allen overleden. Het portret bleef in het bezit van zijn vader tot aan zijn eigen dood, een herinnering aan gelukkiger tijden. (De schilder werd niet ouder dan vierendertig.)
Here the twenty-year-old Andries van Bochoven has shown himself as a painter surrounded by his family, all awaiting dinner at a laid table. His father Rutger holds a Bible; his daughters probably hold catechisms. The painting bears the names and date of birth of each figure. Within four years of the completion of this work, Andries, his stepmother, his brother Herman, and his sister Josina had all died. The portrait remained in his father’s possession until his own death (1644), a reminder of happier times.
Je kunt allerlei dingen gaan opzoeken, stijl, betekenis, maar dat zijn gegevens, nuttig bij studie, hier echter niet zo belangrijk. Je bent als kijker verbonden met elf levens op een moment dat het hen allen goed gaat. Het kleine meisje rechts aan tafel gezeten, Petra, zal negentig worden, tweemaal huwen en tien kinderen krijgen. De anderen is een korter tot zeer kort leven toebedeeld. De schilder zelf zal het portret vijf jaar overleven. Hij zal, vijf jaar na dit portret, sterven aan ‘de plaag’, de pest die 15% van de inwoners van Utrecht zal opeisen. Maar hier in 1629 zijn ze een gezin. Bij elkaar horend. Even toch. Kortstondig.
Leon Wyczółkowski, Spring: TheInterior of an Artist’sAtelier, 1933, National Museum in Bydgoszcz, Bydgoszcz, Poland.
Dat prachtige ‘gouden uur’. Nog maar net vandaag ontdekt en tegelijkertijd groeiden met dit beeld allerlei reminiscenties naar tal van naamloze eigen ervaringen met licht en schaduw die op allerlei manieren ruimten binnendringen of de muren betoveren. Vaak kortstondig, soms in woorden gevangen zoals in dit gedicht waarin de in juni van dit jaar overleden dichter, Peter Scupham, het zonlicht uit zijn ogen wrijft. ‘Reflection’.
Reflection
Looking at blue, looking through blue,
he watched slow floaters rise and die;
flowers were talkative that high summer,
their fluid crimsons bedded on his retina
as he twisted sunlight from his eyes,
took a steady breath to ease the skin
soaped on a clay pipe bowl, watched
a perfect globe imprison his reflection:
his charmed soul, perfect in its wandering,
to float it all away: the trill of voices,
the dog’s gruff coat, the cradled branches,
and all that curvature of space and time
which held him briefly, as life holds him,
carried through iridescence to his vanishing.
Peter Scupham (1933-2022) from 'Invitation to View'
Wolk irisatie Wiki
Reflectie
Kijkend naar blauw, kijkend door blauw,
keek hij hoe trage drijvenden opstegen en stierven;
bloemen waren spraakzaam die hoogzomer,
hun karmozijn vloeibare rustend op zijn netvlies
terwijl hij het zonlicht uit zijn ogen wreef,
haalde rustig adem om de huid te kalmeren
gezeept op een kleipijp-kop, bekeken hoe
een perfecte bol zijn spiegelbeeld gevangen hield:
zijn betoverde ziel, perfect in haar omzwervingen,
om het allemaal weg te laten drijven: de trilling van stemmen,
de ruwe vacht van de hond, de wiegende takken,
en al die krommingen van ruimte en tijd
die hem kort vasthielden, zoals het leven hem vasthoudt,
gedragen door irisaties (kleurenspel) tot zijn verdwijnen.
Peter Scupham GB
Thomas Couture (1815-1879) schilderde ca. 1859 zijn versie van dit geliefde thema. De uitleg van The Met museum, ook al is het werk voorlopig niet in de collectie te bekijken:
A schoolboy, identifiable by the books on the desk, contemplates soap bubbles, traditional symbols of the transience of life. A wilting laurel wreath on the wall behind him suggests the fleeting nature of praise and honors. The word "immortalité," inscribed on the paper inserted in the mirror, reinforces the painting’s allegorical content.
Couture was an influential teacher known for his opposition to strict academic instruction. Among his pupils was Manet, who in 1867 painted his own, more naturalistic, version of this subject (Museu Calouste Gulbenkian, Lisbon).
Edouard Manet Le Garçon à la bulle de savon
Waarschijnlijk zijner weinigen die nooit de kunst van het bellenblazen hebben beoefend. Uiteraard een geliefkoosd onderwerp voor degenen die het over ‘kortstondigheid’ hebben. De versie van Rembrandt’s leerling, Gerrit of Gerard Dou (1613-1675) wil ik je niet onthouden. Met enig wantrouwen kijkt het kind naar de omgevallen zandloper, de omgekeerde schedel en de luit op, deze memento mori .
Stilleven met een bellenblazende jongen Gerrit Dou (Gerard Douw)
The soap-bubbles, skull, hourglass, feathered cap and gourd and other still-life elements shown in this work indicate that its subject is vanitas, the emptiness and ephemeral quality of man's existence. This work differs slightly from standard vanitas images as the boy blowing soap-bubbles has been fitted with the wings of angel. This motif indicates the layering of a religious theme over the standard vanitas imagery.
Een boeiende YouTube omtrent dit onderwerp, met veel zorg en kennis gemaakt, neem je tijd!
Al mijn vaarwels zijn gezegd.
Zoveel keer vertrekken heeft mij langzaam
maar zeker gevormd sinds ik kind was.
Maar ik kom weer terug,
ik begin opnieuw,
mijn blik wordt bevrijd
door de ongedwongen terugkeer.
Wat mij rest is die blik te vervullen,
en mijn vreugde
altijd zonder berouw
te hebben gehouden van de dingen die
lijken op de afwezigheden die ons
tot handelen aanzetten.
(Rainer Maria Rilke)
Twee jonge vissen zwemmen een eindje. Een oudere vis komt hen tegemoet die hen begroet: ‘Dag jongens. Hoe is het water?’ De twee jonge vissen zwemmen verder, kijken elkaar aan en zeggen: ‘Wat is in godsnaam water?’
(naar David Foster Wallace, geciteerd in: Het nut van het nutteloze, een manifest van Nuccio Ordine. Uitgeverij Erven J. Bijleveld 2016 )
In hetzelfde boek vertelt de auteur een fragment uit de Decamerone van Boccaccio.
In de derde vertelling van de eerste dag waarover de Decamerone verhaalt, roept de beroemde Saladin, sultan van Cairo, de rijke, geleerde jood Melchisedek naar het hof. Hij legt hem de vraag voor welke van de drie grote religies de ware is: de joodse, de christelijke of de islamitische. De jood begrijpt onmiddellijk dat de vraag een hinderlaag is en als wijs man beantwoordt hij het zeer lastige probleem met een verhaal. Melchisedek vertelt de geschiedenis van de vaders die heimelijk een gouden ring nalaten, bestemd voor de meest verdienstelijke erfgenaam. Volgens de traditie kiest elke vader generatie na generatie een zoon die de eer te beurt valt, totdat een vader in de problemen raakt omdat hij drie jonge nakomelingen heeft van wie hij evenveel houdt. Hoe kan hij ze alle drie belonen met één enkele ring? Hij bestelt in het geheim bij een goudsmid twee volmaakte kopieën van het origineel en wanneer hij zijn dood voelt naderen, schenkt hij iedere zoon een ring:
“En toen de ringen zo volmaakt op elkaar bleken te lijken dat geen mens er nog de oorspronkelijke kon uithalen, bleef de vraag wie de ware erfgenaam van de vader was onopgelost, en dat is ze tot op heden gebleven. En dit geldt ook, heer, voor de drie wetten die God de Vadér aan de drie volkeren gaf en waarover u mijn mening vroeg: elk volk is er heilig van overtuigd dat het Zijn nalatenschap heeft geërfd en dus volgens Zijn wet en Zijn geboden leeft. Maar wie het uiteindelijk bij het rechte eind heeft, blijft, zoals bij de ringen, een open vraag.”
En als het heel concreet over ‘wiskunde’ mag gaan dan graag nog dit citaat uit dat mooie boek, een citaat van de Franse wetenschapper Poincaré naar de verdiensten van dit vak:
"De wiskunde heeft een drievoudig doel. Ze moet een instrument bieden voor het bestuderen van de natuur. Maar dat is niet alles: ze heeft een filosofisch doel en ik waag zelfs te zeggen een esthetisch doel. Ze dient om de filosoof te helpen de noties van getal, ruimte en tijd te verdiepen. En boven alles scheppen de liefhebbers van wiskunde een genoegen in haar op een wijze die vergelijkbaar is met het genoegen dat de schilderkunst en de muziek bieden." (p. 123)
Stel je voor dat het onderwijs filosofisch mocht zijn. Wat als…?
«Het nut van het nutteloze» is een even ophefmakende als hartstochtelijke verdediging van de waarde van kennis, kunst en cultuur in een tijd van rendementsdenken, management-ideologie en nuttigheidsmanie. Het gevolg is een zelf toegebrachte culturele en intellectuele kaalslag die de samenleving fundamenteel aantast.
Nuccio Ordine (1958) is filosoof, literatuurwetenschapper en wereldwijd gelauwerd deskundige op het gebied van de Renaissance in het algemeen en Giordano Bruno in het bijzonder. Hij is hoogleraar Italiaanse Literatuur aan de Universiteit van Calabrië, Fellow van Harvard University, en als gasthoogleraar verbonden aan Yale, de Alexander von Humboldt Stiftung, New York University, de Ecole Normale Supérieure te Parijs, de Sorbonne, het Institut des Études Avancées de Paris, het Max Planck Institut en het Warburg Institute. Zijn boeken zijn over de gehele wereld in vertaling verschenen.
In het Nederlands klinkt het mooier: Tussen dit en dat, balans en belegering. Een programma, een bedenking, vooral ook een vraag. Hier dwingend gesteld door de Zwitserse artieste Angelica Kauffmann (1741-1807) die zichzelf door twee gepersonaliseerde kunsten belegerd voelt: zal het muziek worden of eerder de schilderkunst? De titel van mijn bijdrage brengt de keuze tussen een balans of een belegering al een beetje dichter bij een mogelijk compromis. Terwijl je deze tekst leest heb je wellicht jezelf herkend of herken je nu wel een situatie waar je voor een keuze werd geplaatst al hoeft ze niet zo dramatisch te zijn als die van Angelica. Het ‘kiezen is verliezen’ of het ‘in medio vir’ (de deugd in het midden) als samenvatting. Bekijk je de gezichten van de twee kunsten dan zie je dat de muziek zich van een ander wapen bedient dan de schilderkunst. Het wordt iets tussen wekerige maar o zo verlangende blik en een overtuigd wijzen naar de hoogten van het succes. Een mannelijk schilder zou dit nooit zo fraai en doordringend in beeld kunnen brengen! Kijk ook naar de blikken: wie kijkt naar wie, en hoe? De linkerhand van Angelica wijst al naar een keuze al houdt ze de linkerhand van de muziek nog stevig omklemd. (Angelica had een prachtige zangstem!)
In Dutch it sounds nicer: Tussen dit en dat, ballans en belegering. A programme, a reflection, and above all a question. Compellingly posed here by the Swiss artist Angelica Kauffmann (1741-1807), who finds herself besieged by two personalised arts: will it be music or rather painting? The title of my contribution already brings the choice between a balance or a siege a little closer to a possible compromise. As you read this text, you may have recognised yourself or you may now recognise a situation where you were confronted with a choice, although it need not be as dramatic as Angelica's. The 'to choose is to lose' or the 'in medio vir' (the virtue in the middle) summary. If you look at the faces of the two arts, you see that music uses a different weapon than painting. It becomes something between a wary but oh so longing glance and a convinced pointing to the heights of success. A male painter would never be able to depict this so beautifully and so penetratingly! Look at the looks: who is looking at whom, and how? Angelica's left hand is already pointing to a choice, although she is still holding the left hand of the music firmly. (Angelica had a beautiful singing voice!)
Distant Thoughts Walter Langley (1852-1922)
Eén van de meest menselijke mogelijkheden bestaat erin ons in gedachten te verplaatsen zoals mensen uit het onderwijs elke dag ervaren als ze hun leerlingen met een gebiedende stem terughalen uit de meest verre en onwaarschijnlijke gebieden. Het is een mooie oefening ’s avonds, op de rand van de nacht, je af te vragen waar je ‘in gedachten’ die dag hebt uitgehangen. Bekwame leermeesters maken gebruik van deze mogelijkheid door hun toehoorders mee te nemen naar die terra incognita en ze nieuwsgierig-naar-meer achter te laten, gesteld dat intussen Netflix en aanverwanten al die terreinen nog niet hebben ingenomen. ‘Zit-niet-te-dromen’ duidt eerder op een tekort aan fantasie bij de leermeester die de vaardigheid mist van het gedroomde leven gebruik te maken om de realiteit niet alleen dragelijk maar ook uitnodigend te maken. Geen enkele serieuze wetenschap kan iets bereiken zonder deze ‘verplaatsingen-in-de-geest’. Zeg maar dat Einstein het gezegd heeft.
Paxton Maroney
One of the most human possibilities is to move in our minds, as educationalists experience every day when they recall their students in a commanding voice from the most distant and unlikely places. It is a great exercise in the evening, at the edge of the night, to ask yourself where you have been 'in thought' that day. Skilled teachers make use of this opportunity by taking their listeners to that terra incognita and leaving them curious-to-more, assuming that Netflix and the like have not already taken over all those terrains. Don't-sit-dreaming' rather points to a lack of imagination on the part of the teacher who lacks the ability to use the dreamed life to make reality not only bearable but also inviting. No serious science can achieve anything without these 'displacements-in-the-mind'.-
Paxton Maroney
Hier laat ik Joshua Rottman van The New Yorker aan het woord:
‘In July of 1838, Charles Darwin was twenty-nine years old and single. Two years earlier, he had returned from his voyage aboard H.M.S. Beagle with the observations that would eventually form the basis of “On the Origin of Species.” In the meantime, he faced a more pressing analytical problem. Darwin was considering proposing to his cousin Emma Wedgwood, but he worried that marriage and children might impede his scientific career. To figure out what to do, he made two lists. “Loss of time,” he wrote on the first. “Perhaps quarreling. . . . Cannot read in the evenings. . . . Anxiety and responsibility. Perhaps my wife won’t like London; then the sentence is banishment and degradation into indolent, idle fool.” On the second, he wrote, “Children (if it Please God). Constant companion (and friend in old age). . . . Home, & someone to take care of house.” He noted that it was “intolerable to think of spending one’s whole life, like a neuter bee, working, working. . . . Only picture to yourself a nice soft wife on a sofa with good fire and books and music perhaps.” (The New Yorker)
Onder zijn lijsten krabbelde Darwin, "Trouwen, Trouwen, Trouwen QED." En toch, schrijft Steven Johnson in "Farsighted: How We Make the Decisions That Matter the Most," "we hebben geen bewijs van hoe hij werkelijk deze concurrerende argumenten tegen elkaar heeft afgewogen." Johnson, de auteur van "How We Got to Now" en andere populaire werken over intellectuele geschiedenis, kan niet anders dan de middelmatigheid van Darwins besluitvormingsproces opmerken. Hij wijst erop dat Benjamin Franklin een meer geavanceerde pro-en-con techniek gebruikte: in wat Franklin "Prudential Algebra" noemde, wordt aan elk opgesomd item een numeriek gewicht toegekend, en tegenstrijdige items worden dan geëlimineerd. ("Als ik een reden pro gelijk aan sommige twee redenen con vind, schrap ik de drie ... en zo ga ik te werk om te ontdekken waar de Balans ligt," verklaarde Franklin aan een vriend). Zelfs deze benadering, schrijft Johnson, is slordig en afhankelijk van intuïtie. "De kunst van het maken van vooruitziende keuzes - beslissingen die lange periodes van overleg vereisen, beslissingen waarvan de gevolgen jaren kunnen duren," concludeert hij, "is een vreemd genoeg ondergewaardeerde vaardigheid." (ibidem)
Lees of luister via de podcast naar deze boeiende bijdrage: The Art of Decision-Making
Your life choices aren’t just about what you want to do; they’re about who you want to be.
Bij allerlei ‘vernieuwingen’ of correcties daarop, worden de mogelijkheden van de ‘zwervende geest’, zeg maar fantasie rijkelijk onderschat. Inlevingsvermogen, om maar één gebied te vermelden, kan niet zonder. Op deze gewone dag, 25 juni, zijn we tussen twee kerstmissen beland: die van zes maanden geleden en de kerst van 2022. Net voorbij de langste dag, midzomer, beginnen de dagen te korten. En wat je ook plant (in de grond of in het hoofd) de zo bekende onvoorziene omstandigheden steken hun klassieke stokken in de wielen waarop we naar het toekomende rollen. Ook zijn wij niet meer de mensen van zes maanden terug en zullen we over zes maanden ook weer andere schepsels zijn. En de schoonheid?
Kunst
Wat we willen:
Momenten
Van helderheid
Of beter nog: van grote
Klaarheid
Schaars zijn die momenten
En ook nog goed verborgen
Zoeken heeft dus
Nauwelijks zin, maar
Vinden wel
De kunst is zo te leven
Dat het je overkomt
Die klaarheid, af en toe
Dit gedicht van Martin Bril komt uit zijn bundel 'Verzameld werk’ - Uitgeverij 521, Amsterdam 2002.
Wassily Kandinsky
Of je keuzes beredeneert zoals in het voorbeeld uit de New Yorker of gebruik maakt van associaties waarin de mogelijkheden zich vaak uit onverwachte hoek aanbieden zullen we in volgende bijdrages vanuit diverse creatieve processen proberen te belichten. Hoe ontstaat een kunstwerk, in hoeverre is de tijd waarin het gemaakt is belangrijk. Bestaat er een kunstgeschiedenis of had Frans Reijnders gelijk toen hij in 1984 ‘Kunst’ en ‘Geschiedenis’ liet verdwijnen. Bestaan er ‘supermarkten van de cultuur’ zoals toen Beaubourg, Documenta en de Biennale werden bestempeld. (om maar te zwijgen van de Veilinghuizen.) Baudrillard om af te sluiten:
'De hypertrofie van het historisch onderzoek, het delirium om alles te verklaren, alles iets toe te schrijven, alles een referentie te geven...Dit alles leidt tot een fantastische overvoering, waarbij de referenties allemaal voor en van elkaar leven. Ook daar ontstaat een overontwikkeld interpretatiesysteem zonder enige relatie met zijn doelstelling. Dit alles verheft zich in een vlucht naar voren tegen de achtergrond van het doodbloeden van de objectieve oorzaken.'
Een gedachte die ik onthou uit de film, hieronder met een simpel klikje te bereiken, is dat het niet-tekenen belangrijker kan zijn dan wat je met inkt (Sumi = inkt) aanbrengt, het respect voor de leegte. Het wit.
Marjon de Jong ontdekte Sumi-e, een oorspronkelijk Chinese, traditionele schilderkunst die rond 1200 naar Japan was overgewaaid. Sumi-e betekent letterlijk: met zwarte inkt schilderen. In deze traditie worden voorstellingen als landschappen met enkele penseelstreken tot de essentie teruggebracht. Bij het aanbrengen van de streek moet je nergens naar streven. De streek zelf is de essentie, de weg naar het uiteindelijke werk. We spreken haar over haar leven. Hoe haar jeugd haar leven heeft bepaald en hoe het schilderen haar helpt om met haar verleden om te gaan.
En dat zie je in deze mooie, ontroerende documentaire (33:00) waarin kunst en het niet zo rooskleurige leven elkaar raken. Bekijk hem op een stil moment waarin je niet gestoord kunt worden. Hij, de documentaire en zij, de kunstenares zullen je lang bijblijven. Kijk hier:
In de documentaire ervaar je het ongemakkelijke, pijnlijke leven van de kunstenares en hoe haar werk, haar kunst haar hielp, bijna als therapie. Het wondere, maar vooral het reële. De leegte als een voortdurend zoeken naar de essentie.
Probeer wat je gezien hebt te toetsen aan jezelf, aan je omgeving. Dus wandel je, fototoestel in de hand, op deze woensdagnamiddag door het huis, net voor het feest van hemelvaart, en je kijkt naar onbedoelde combinaties die je iets van dezelfde tegenstelling ‘verlies en essentie’ meegeven.
eigen foto
Niet gerangschikt, gewoon een hoekje uit een werkkamer. Gevuld met foto’s en herinneringen aan geliefde wezens waarvan de meesten helaas voor altijd lijfelijk afwezig, met uitzondering van mijn twee beminde vrouwen. Een klein hemeltje, een ‘blijf bij ons want het wordt het al donker buiten.’
eigen foto
De zelf gekweekte Kaapse viooltjes, kwetsbaar en kortstondig. Niet te veel in de zon, zeker niet in de regen. De rug van de dame uit de Jugendstil-tijd. De veranda spiegelt in het glas van de eetkamer. Niet van marmer helaas voelen we ons ook verbonden met de viooltjes. Niet te veel van dit maar ook niet te weinig van dat. Je herkent het gezochte evenwicht. Essences en essenties in handbereik.
eigen foto
De gedroogde granaatappelen. Punica Granatum. Deze vruchten hebben talloze referenties in de literatuur en de kunst geïnspireerd, en de vrucht van de granaatappel wordt al lang beschouwd als een symbool van schoonheid en vruchtbaarheid. Alleen de pitten van de vrucht zijn eetbaar en bevinden zich in kamertjes in het vruchtvlees. De pitten zijn sappig en zitten boordevol vitaminen. Als een rijpe vrucht op de grond valt en opengaat springen de zaden alle kanten op, vandaar de naam granaatappel.
De kleur van granaatappels: Sobere, symbolische film over de legendarische dichter-musicus Sayat Nova (1712-1795) uit Armenië. Kort na het uitbrengen ervan in 1969 werd de film door de Russische autoriteiten in beslag genomen. Paradjanov kwam na jaren van gedwongen werkloosheid uiteindelijk in een werkkamp terecht. Sinds 1981 is de film vrijgegeven, hoewel het naar alle waarschijnlijkheid om een bewerkte versie gaat. Scenario van de regisseur. Camerawerk van Suren Schachbasjan. Een fragment.(11:20)
Gerrit Achterberg - Merel
De morgenmerel gorgelt
bekers bittere wijn:
droom, die tot pijn verkorrelt
In vogelkelen
omdat het dag moet zijn;
omdat het grote hele
donker niet langer dicht kan zijn.
(Uit: Verzamelde gedichten (1979)
Het lieve grote hele donker, als het heimwee van een merel, of hoe de vormeloosheid van de nacht ons naar de scherpte van de dag dwingt. Maar dan is er zijn troostend gezang. Wij zorgen ervoor dat hij zijn dagelijkse appel krijgt die hij vaak met ekster en kauwen moet delen. Maar zijn prachtig gezang versiert de tuinen tot het donker wordt en bij het eerste licht hoor je hem al. (tot begin juli als de rui begint). Voor degenen die ver van de open natuur wonen hebben we nog een half uur lang merelzang en bosgeluiden in het allermooiste van wat natuur heet, nu overal te kijk. Een prachtige video als troost voor wie moet thuisblijven.
Nog later ontdekt, een mooi gedicht over de granaatappel van Kahlil Gibran. (1883-1931) Het mocht hier nog graag een schuilplaats vinden.
Eens, toen ik in het hart van een granaatappel woonde, hoorde ik een zaadje
zeggen: "Op een dag zal ik een boom worden, en de wind zal zingen in
mijn takken, en de zon zal dansen op mijn bladeren, en ik zal
sterk en mooi zijn door alle seizoenen heen."
Toen sprak een ander zaadje en zei: "Toen ik zo jong was als jij
dacht ik dat ook, maar nu ik de dingen kan wegen en meten,
zie ik dat mijn hoop ijdel was."
En een derde zaadje sprak ook: "Ik zie in ons niets dat zo'n
grote toekomst belooft."
En een vierde zei: "Maar wat een aanfluiting zou ons leven zijn, zonder
een grotere toekomst!"
Een vijfde zei: "Waarom zouden we twisten over wat we zullen worden, als we niet eens weten wat we zijn."
Maar een zesde antwoordde: "Wat we ook zijn,
dat zullen we blijven zijn."
En een zevende zei: "Ik heb zo'n duidelijk idee hoe alles zal zijn,
maar ik kan het niet onder woorden brengen."
Toen sprak een achtste, en een negende, en een tiende, en toen vele,
totdat allen spraken, en ik de vele stemmen niet uit elkaar kon houden.
En zo verhuisde ik nog diezelfde dag naar het hart van een kweepeer, waar de
zaden schaars zijn en bijna altijd stil.
Madonna of the Pomegranate Alessandro Botticelli 1445-1510
Daar zit je dan vol jaloezie in die kweepeer terwijl de 'zagers' het toch maar voor elkaar hebben gekregen bij Botticelli. Abonneren kan ook hier, geheel gratis en naar eigen 'goesting' wat de duur betreft.
Johannes Hevelius (left) and an assistant observe a partial solar eclipse in 1673.
Die mooie observatie van een gedeeltelijke zonsverduistering in 1673 had blijkbaar al heel wat voeten in de aarde als ik de uitgestalde onderdelen van de kijker bestudeer. Maar deze Duits-Poolse geleerde, Johannes Hevelius, tevens uitstekend bierbrouwer, deinsde ook niet terug om een privé observatorium met de mooie naam Sternenburg boven zijn drie gekoppelde huizen te bouwen met daarbij een zelf ontworpen en uitgevoerde Kepler-telescoop die zo maar eventjes een brandpuntafstand had van 46 meter.
The Large Astronomical Telescope Of Johannes Hevelius 1611-1687 Illustration From Machina Coelestis
Wil je in een klassieke notendop kennismaken met zijn boeiend leven dan verwijs ik je graag o.a. naar:
Hevelius en tweede vrouw Elisabeth observeren de hemel met een koperen sextant (1673)
Hij was mijn vertrekpunt bij mijn kleine zoektochten naar ideeën rondom de leegte. Het leven van een hemelkundige immers maakt gebruik van de grote leegte, en zelfs zijn onderzoek naar de nabije zon vindt best plaats als dit hemellichaam door onderlinge combinaties met bv. de maan onzichtbaar werd. (in feite is het niet de zon maar wel een gedeelte van de aarde dat verduisterd wordt!)
Een ander aspect van dit kijken naar een zogenaamde leegte is het feit dat door uitdijing er steeds ruimte wordt bijgemaakt. Tegelijkertijd kunnen wij in die vroegere ruimte , het verleden, terugkijken. Ruimte en tijd. Dat zijn vier dimensies. Wij staan stil maar de ruimte deint uit in de tijd. (en steeds sneller!)
Het feit dat we in waarnemingen ook het verleden kunnen blijven zien vond ik een boeiende idee om de werkelijkheid te onderzoeken, net zoals de nieuwe ruimte die door uitdijing ontstaat.
De aanwezigheid zoals wij ze ervaren is duidelijk door merkstenen van geboorte en dood afgeboord, wij ervaren onszelf als tijdelijk terwijl wij via voorouders en nazaten in de tijd zijn, die dimensie waarin we het begrip verlies naar het begrip stroming kunnen vertalen.
'Bergson maakt een onderscheid tussen een bewust binnen de kloktijd handelend ‘ik’ en een in de innerlijke tijd ingebed ‘dieper gelegen zelf’. In dit moi profond ligt onze grotendeels vergeten geraakte geschiedenis opgeslagen, inclusief onze pretalige, vroege kindertijd. Want niets van de innerlijk beleefde tijd gaat verloren. Juist omdat het verleden altijd mee blijft resoneren, is geen enkel ogenblik ooit gelijk aan het voorgaande. We stappen dus nooit tweemaal in dezelfde rivier, zoals Heraclitus schreef. Elk nieuw moment komt voort uit alle voorgaande keren en voegt er het specifieke van de nieuwe ervaring aan toe. Tijd baart tijd.'
(uit: Als het pijn doet gaan we terug naar zekere rivieren Joke J. Hermsen)
'Ja, de tijd is stromend water, dacht ze, maar haar herinneringen vormden de bodem, met de kleine en grote kiezels, waarlangs het water zijn weg zocht. Elke druppel die aan haar voorbijschoot, had over de bodem van dat verleden geschraapt, over de zachte en de scherp uitstekende stenen en had daar iets losgewoeld en opgenomen in zijn stroom: een stukje mos, een korrel zand, en dit alles bepaalde het moment waarin ze zich nu bevond.' (ibidem)
Geen afloop
nu praat ik tegen u, bij uw bron
in een uithoek van het eiland.
nu ziet u mij tekeergaan met mijn vuisten
tegen de patrijspoort van mijn isolement
en ik roep iets.
nu ziet u mijn behuizing
door de liederlijke uitgestrektheid tollen.
een dobbelsteentje, al hoe kleiner
en nu ziet u mij niet langer maar u weet
dat ik nog altijd op datzelfde raampje bons.
mooi hoor, al dat oude sterrenlicht en geen
planeten, zo ver weg, zo dichtbij.
Alfred Schaffer (1973) is dichter en werkzaam als docent aan de vakgroep Afrikaans en Nederlands van de Universiteit Stellenbosch in Zuid-Afrika. In 2021 ontving hij de P.C. Hooft-prijs voor poëzie en verscheen, zo heb ik u lief. alle gedichten tot nu.
De bedding. De leegte waardoor de rivier haar weg naar zee vindt. Bestaan er ook beddingen voor begrippen? Of voor ideeën-stromingen? Heb je een ‘stevige bedding’ nodig om je in deze wereld recht te houden? Zit een te nauwe of te brede bedding de durf om je in vraag te stellen in de weg? En in hoeverre vormt het zoeken naar het uiteindelijke doel, de zee, de bedding? Enkele stenen in het water gooien.
Men spreekt over het geweld van de wassende rivier. Maar wie spreekt er over het geweld van de bedding die de rivier insluit?’ (Bertolt Brecht)
“Het idee van autonoom functionerende individuen is simpelweg een illusie, met als de waanzinnige variant van het westelijke hokjesdenken, van aparte mentale stoornissen tot afzonderlijke gendercategorieën. Leven is versmelting. Dood is ontbinding”.(Uit: 'Intieme Vrienden, Paul Verhaege)
Oude Meander van de Durme (Vilda/Yves Adams)
“Het idee dat de mens maakbaar is, klopt. Maar dat we onszelf maken is een illusie.” “Het dwingende ideaal is steeds meer produceren en consumeren … ‘Als we erin slagen onze kinderen te laten excelleren, dan zal ons kapitaal nog exponentieel groeien’, zo lees ik in de recente Beleidsnota Onderwijs van de Vlaamse onderwijsminister. Wat er vooral groeit is het aantal kinderen én leerkrachten dat uitvalt. Groei is het laatste wat we nodig hebben en kinderen tot kapitaal reduceren is de hedendaagse versie van de negentiende-eeuwse kinderarbeid.” (Intieme Vrienden, Paul Verhaege)
Van Gogh Brug over de Seine in Asnieres
Ik kijk naar het water- en of het stil is
en zwart, of rimpelt, en glinstert, het doet maar
ik denk: zo is het, dit is hoe het moet
er drijven eenden tegen het riet, die eenden
daar, in dat riet, er staan wat wilgen en elzen
die daar, in de bocht van de rivier
alles heeft zijn eigen moment, zijn eigen plek
er waren oneindig veel mogelijkheden om
een landschap met een rivier te zijn
er is gekozen voor deze ene en deze is,goed
Rutger Kopland Verzamelde Gedichten. G.A. van Oorschot, 2006
Hannah en Wystan Hugh, of gewoon Arendt en Auden. Ze zijn beiden in dit blog aanwezig. Tik hun namen bij de zoekfunctie en lees.
In ‘Thinking without a Banister’, -essays in understanding 1953-1975- beschrijft Hannah Arendt haar ontmoetingen met Auden. Een filosofe, politiek denker weegt en wikt liefdevol haar woorden die een dichter pure sang benaderen. In tijden waarin wij nu leven was dit opstel helder licht in een vrij schemerige omgeving. Ik besloot het te vertalen en het in zijn geheel in dit blog op te nemen, met bewondering en gehechtheid aan beiden die in de meest rumoerige tijden van de twintigste eeuw hun weg hebben uitgetekend. Tot bij ons.
Remembering Wystan H. Auden, Who Died in the Night of the Twenty-eighth of September, 1973
Ik ontmoette Auden laat in zijn leven en in het mijne – op een leeftijd waarop de gemakkelijke, op de hoogte zijnde intimiteit van vriendschappen die in iemands jeugd zijn ontstaan, niet langer kan worden bereikt, omdat er niet genoeg leven over is, of verwacht wordt over te zullen blijven, om met een ander te delen. Wij waren dus zeer goede vrienden, maar geen intieme vrienden. Bovendien had hij een terughoudendheid die vertrouwdheid ontmoedigde – niet dat ik die ooit op de proef stelde. Ik respecteerde het liever als de noodzakelijke geheimzinnigheid van een groot dichter, iemand die zichzelf al vroeg geleerd moet hebben om niet in proza te praten, losjes en willekeurig, over dingen die hij veel bevredigender wist te zeggen in de gecondenseerde concentratie van de poëzie. Terughoudendheid kan de déformation professionnelle van de dichter zijn. In het geval van Auden leek dit des te waarschijnlijker omdat veel van zijn werk, in volstrekte eenvoud, voortkwam uit het gesproken woord, uit idiomen van de omgangstaal, zoals “Lay your sleeping head, my love, Human on my faithless arm.” Dit soort perfectie is zeer zeldzaam; we vinden ze in enkele van de grootste gedichten van Goethe, en ze moet bestaan in de meeste werken van Poesjkin, want hun kenmerk is dat ze onvertaalbaar zijn. Op het moment dat dit soort gedichten uit hun oorspronkelijke verblijfplaats worden gerukt, verdwijnen ze in een wolk van banaliteit. Hier hangt alles af van de “fluent gestures” in “elevating facts from the prosaic to the poetic” – een punt dat de criticus Clive James benadrukte in zijn essay over Auden in Commentary van december 1973. Waar een dergelijke vloeiendheid wordt bereikt, zijn we er op magische wijze van overtuigd dat alledaagse spraak latent poëtisch is, en, onderwezen door de dichters, openen onze oren zich voor de ware mysteries van taal. De onvertaalbaarheid van een gedicht van Auden heeft mij vele jaren geleden overtuigd van zijn grootheid. Drie Duitse vertalers hadden hun geluk beproefd en een van mijn favoriete gedichten genadeloos om zeep geholpen: “If I Could Tell You” (Collected Shorter Poems 1927-1957), gedicht dat op natuurlijke wijze voortkomt uit twee spreektaalwoorden (two colloquial idioms) – “Time will tell” and “I told you so”:
Time will say nothing but I told you so,
Time only knows the price we have to pay;
If I could tell you I would let you know.
If we should weep when clowns put on their show,
If we should stumble when musicians play,
Time will say nothing but I told you so. . . .
The winds must come from somewhere when they blow,
There must be reasons why the leaves decay;
Time will say nothing but I told you so. . . .
Suppose the lions all get up and go,
And all the brooks and soldiers run away;
Will Time say nothing but I told you so?
If I could tell you I would let you know.
In het filmpje hierbij het gehele gedicht, niet alleen de citaten die Arendt gebruikte om een werkwijze duidelijk te maken.
Ik ontmoette Auden in de herfst van 1958, maar ik had hem al eerder gezien, eind jaren veertig, op een feestje van een uitgever. Hoewel we toen geen woord met elkaar wisselden, herinnerde ik me hem heel goed: een goed uitziende, goed geklede, zeer Engelse heer, vriendelijk en ontspannen. Tien jaar later herkende ik hem niet meer, want zijn gezicht was nu getekend door die beroemde diepe rimpels, alsof het leven zelf een soort gezichtsbedekking had gemaakt om “de onzichtbare woede van het hart” (‘the heart’s invisible furies) zichtbaar te maken. Als je naar hem luisterde, leek niets bedrieglijker dan deze verschijning. Keer op keer, wanneer hij het, naar het leek, niet meer aankon, wanneer zijn krotwoning zo koud was dat het sanitair niet meer functioneerde en hij gebruik moest maken van het toilet in de slijterij op de hoek, wanneer zijn pak – niemand kon hem ervan overtuigen dat een man minstens twee pakken nodig had, zodat er één naar de stomerij kon, of twee paar schoenen, zodat één paar gerepareerd kon worden: een onderwerp van een eindeloze discussie tussen ons door de jaren heen – bedekt was met vlekken of zo dun was versleten dat zijn broek plotseling van boven naar beneden scheurde – kortom, wanneer het noodlot voor je ogen toesloeg, begon hij min of meer een volkomen idiosyncratische versie van “Tel uw zegeningen. ” Omdat hij nooit onzin uitkraamde of iets overduidelijk onnozels zei – en omdat ik me er altijd van bewust bleef dat dit de stem van een zeer groot dichter was – had ik jaren nodig om te beseffen dat het in zijn geval niet het uiterlijk was dat bedrieglijk was, en dat het een fatale vergissing was om wat ik van zijn levenswijze zag toe te schrijven aan de onschuldige excentriciteit van een typische Engelse gentleman.
Eindelijk zag ik de ellende, en op de een of andere manier begreep ik vaag zijn dwingende behoefte om die te verbergen achter de litanie “Tel uw zegeningen”, maar toch vond ik het moeilijk om volledig te begrijpen waarom hij zo ellendig was en niet in staat was om iets te doen aan de absurde omstandigheden die het dagelijks leven zo ondraaglijk voor hem maakten. Het kon zeker geen gebrek aan erkenning zijn. Hij was redelijk beroemd, en een dergelijke ambitie kon bij hem hoe dan ook nooit veel hebben betekend, want hij was de minst ijdele van alle auteurs die ik ooit heb ontmoet – volkomen immuun voor de ontelbare kwetsbaarheden van gewone ijdelheid. Niet dat hij nederig was; in zijn geval was het zelfvertrouwen dat hem tegen vleierij beschermde, en dit zelfvertrouwen bestond vóór erkenning en roem, ook vóór prestatie. Geoffrey Grigson, in de Times Literary Supplement, meldt de volgende dialoog tussen de zeer jonge Auden en zijn tutor in Oxford.
“Tutor: ‘And what are you going to do, Mr. Auden, when you leave the university?’
Auden: ‘I am going to be a poet.’
Tutor: ‘Well—in that case you should find it very useful to have read English.’
Auden: ‘You don’t understand. I am going to be a great poet.’”
Zijn zelfvertrouwen heeft hem nooit verlaten, omdat het niet werd verworven door vergelijkingen met anderen, of door het winnen van een wedstrijd; het was natuurlijk – verbonden, maar niet identiek, met zijn enorme vermogen om met taal te doen, en snel te doen, wat hij maar wilde. Wanneer vrienden hem vroegen een verjaardagsgedicht te produceren voor de volgende avond om zes uur, konden ze er zeker van zijn dat ze het kregen; dit is duidelijk alleen mogelijk in de afwezigheid van zelftwijfel. Maar zelfs dit steeg hem niet naar het hoofd, want hij maakte geen aanspraak op, of streefde misschien zelfs naar, uiteindelijke perfectie. Hij herzag zijn eigen gedichten voortdurend en was het met Valéry eens dat een gedicht nooit af is, maar alleen wordt losgelaten. Met andere woorden, hij was gezegend met dat zeldzame zelfvertrouwen dat geen bewondering en de goede mening van anderen nodig heeft, en dat zelfs zelfkritiek en zelfonderzoek kan doorstaan zonder in de val van zelftwijfel te lopen.
Dit heeft niets te maken met arrogantie, maar wordt er gemakkelijk voor aangezien. Auden was nooit arrogant, behalve wanneer hij werd geprovoceerd door een of andere vulgariteit; dan beschermde hij zichzelf met de nogal abrupte grofheid die kenmerkend is voor het Engelse intellectuele leven.
Stephen Spender, de vriend die hem zo goed kende, heeft benadrukt dat “gedurende de hele ontwikkeling van [Auden’s] poëzie . . . zijn thema de liefde was geweest” – was het niet bij Auden opgekomen om Descartes’ “Cogito ergo sum” te veranderen door de mens te definiëren als het “bubbelachtige schepsel” dat zei: “Ik ben geliefd, dus ik ben”? -en aan het eind van de toespraak die Spender hield ter nagedachtenis van zijn overleden vriend in Christ Church in Oxford vertelde hij over het vragen aan Auden over een lezing die hij had gegeven in Amerika: “Zijn gezicht lichtte op met een glimlach die de lijnen veranderde, en hij zei: ‘Ze hielden van me!'” Ze bewonderden hem niet, ze hielden van hem: hier ligt, denk ik, de sleutel tot zowel zijn buitengewoon ongelukkig voelen als tot de buitengewone grootsheid-intensiteit van zijn poëzie. Nu, met de droevige wijsheid van de herinnering, zie ik hem als een expert in de oneindige variëteiten van onbeantwoorde liefde, waaronder de woedende verwisseling van bewondering voor liefde zeker moet hebben opgedoemd. En onder deze emoties moet er vanaf het begin een zekere dierlijke tristesse zijn geweest die geen rede en geen geloof kon overwinnen:
The desires of the heart are as crooked as corkscrews,
Not to be born is the best for man;
The second-best is a formal order,
The dance’s pattern; dance while you can.
Zo schreef hij in “Death’s Echo,” in Collected Shorter Poems. Toen ik hem kende, zou hij het niet meer over het beste hebben gehad, zo vastberaden had hij gekozen voor het op één na beste, de “formele orde”, en het resultaat was wat Chester Kallman zo treffend “het meest verfomfaaide kind van alle disciplinairen” (“the most dishevelled child of all disciplinarians.”) heeft genoemd. Ik denk dat het deze tristesse en zijn “dans zolang je kunt” waren waardoor Auden zich zo aangetrokken voelde tot en zich bijna thuis voelde in het Berlijn van de twintiger jaren waar carpe diem voortdurend in vele variaties werd beoefend. Hij noemde eens als een “ziekte” zijn vroege “verslaving aan Duitse gebruiken,” maar veel prominenter dan deze, en minder gemakkelijk om er vanaf te komen, was de duidelijke invloed van Bertolt Brecht, met wie hij denk ik meer gemeen had dan hij ooit wilde toegeven. Aan het eind van de jaren vijftig vertaalde hij samen met Chester Kallman Brechts Rise and Fall of the City of Mahagonny – een vertaling die nooit werd gepubliceerd, vermoedelijk vanwege problemen met auteursrechten. Tot op de dag van vandaag ken ik geen andere adequate vertaling van Brecht in het Engels.
Auden and Isherwood in 1938 (Berlin)
In zuiver literaire termen kan de invloed van Brecht gemakkelijk worden getraceerd in de ballades van Auden – bijvoorbeeld in de late, wonderbaarlijke “Ballad of Barnaby,” het verhaal van de tuimelaar die, oud en vroom geworden, “de Moeder Gods eerde” door voor haar te tuimelen; of in het vroege “kleine verhaaltje / Over Miss Edith Gee; / Zij woonde in Clevedon Terrace / Op nummer 83.” Wat deze invloed mogelijk maakte, was dat zij beiden behoorden tot de generatie van na de Eerste Wereldoorlog, met haar merkwaardige mengeling van wanhoop en levensvreugde, haar minachting voor conventionele gedragscodes en haar voorliefde voor “playing it cool,” die zich in Engeland, vermoed ik, uitte in het dragen van het masker van de snob, terwijl zij zich in Duitsland uitte in een wijdverbreide pretentie van goddeloosheid, enigszins in de trant van Brechts The Threepenny Opera. In Berlijn maakte men grapjes over deze modieuze omgekeerde hypocrisie, zoals men over alles grapjes maakte: “Er geht böse über den Kurfürstendamm” – wat betekent: “Dat is waarschijnlijk alle slechtheid waartoe hij in staat is.” Na 1933, denk ik, maakte niemand meer grapjes over slechtheid.
In het geval van Auden, net als in het geval van Brecht, diende omgekeerde hypocrisie om een onweerstaanbare neiging tot goed zijn en goed doen te verbergen – iets waarvoor beiden zich schaamden om het toe te geven, laat staan te verkondigen. Dit lijkt plausibel voor Auden, omdat hij uiteindelijk christen werd, maar het kan in eerste instantie een schok zijn om het over Brecht te horen. Toch lijkt een nauwkeurige lezing van zijn gedichten en toneelstukken het bijna te bewijzen. Niet alleen zijn er de stukken Der Gute Mensch von Sezuan en Die Heilige Johanna der Schlachthöfe, maar, misschien nog overtuigender, zijn er deze regels midden in het cynisme van The Threepenny Opera:
Ein guter Mensch sein! Ja, wer wär’s nicht gern?
Sein Gut den Armen geben, warum nicht?
Wenn alle gut sind, ist Sein Reich nicht fern.
Wer sässe nicht sehr gern in Seinem Licht?
Om goed te zijn! Ja, wie zou dat niet willen?
Alles wat je hebt aan de armen geven, waarom niet?
Als iedereen goed is, is Zijn koninkrijk niet ver weg.
Wie zou niet graag in Zijn licht zitten?
[[Cf. H. Arendt, Men in Dark Times
(New York, 1968), 235-36 N47. [-Ed.]
L. N. E. R tourism poster for Berlin, 1920s
Wat deze diep apolitieke dichters in de chaotische politieke scène van onze eeuw dreef was Robespierre’s “zèle compatissant”, de krachtige drang naar “les malheureux”, te onderscheiden van enige behoefte aan actie naar publiek geluk, of enig verlangen om de wereld te veranderen.
Auden, zoveel wijzer – maar zeker niet slimmer – dan Brecht, wist al vroeg dat “poëzie niets doet gebeuren”. Voor hem was het klinkklare onzin dat de dichter aanspraak maakte op speciale privileges of vroeg om de toegeeflijkheid die wij zo graag verlenen uit pure dankbaarheid. Er was niets meer bewonderenswaardig in Auden dan zijn volledige geestelijke gezondheid en zijn rotsvaste geloof in geestelijke gezondheid; in zijn ogen waren alle vormen van waanzin gebrek aan discipline – “Naughty, naughty”, zoals hij placht te zeggen. Het belangrijkste was om geen illusies te hebben en geen gedachten te accepteren – geen theoretische systemen – die je zouden verblinden voor de werkelijkheid. Hij keerde zich tegen zijn vroege linkse overtuigingen omdat gebeurtenissen (de processen in Moskou, het pact tussen Hitler en Stalin, en ervaringen tijdens de Spaanse burgeroorlog) hadden bewezen dat ze “oneerlijk” waren – “schandelijk”, zoals hij zei in zijn voorwoord bij de Verzamelde Kortere Gedichten, waarin hij vertelde hoe hij weggooide wat hij ooit had geschreven:
History to the defeated
may say alas but cannot help nor pardon.
Geschiedenis tegen de verslagenen
kan helaas zeggen, maar kan niet helpen, noch vergeven.
Dit te zeggen, merkte hij op, was “goedheid gelijk te stellen aan succes.” Hij protesteerde dat hij nooit geloofd had in “deze verdorven leer” – een uitspraak die ik betwijfel, niet alleen omdat de regels te goed en te precies zijn om geproduceerd te zijn om “retorisch effectief” te zijn, maar ook omdat dit de doctrine was waarin iedereen geloofde in de jaren twintig en dertig. Toen kwam de tijd dat…
In the nightmare of the dark
All the dogs of Europe bark . . .
Intellectual disgrace
Stares from every human face—
…de tijd waarin het er een hele tijd naar uitzag dat het ergste kon gebeuren en het pure kwaad een succes kon worden. Het pact tussen Hitler en Stalin was het keerpunt voor links, nu moest men alle geloof in de geschiedenis als ultieme rechter over menselijke aangelegenheden opgeven.
In de jaren 1940 waren er velen die zich tegen hun oude overtuigingen keerden, maar er waren er maar weinigen die begrepen wat er mis was met die overtuigingen. Verre van hun geloof in de geschiedenis en succes op te geven, veranderden zij als het ware gewoon van trein; de trein van het socialisme en communisme was verkeerd geweest, en zij stapten over op de trein van het kapitalisme of het freudianisme of een of ander verfijnd marxisme, of een geraffineerd mengsel van alle drie. Auden, in plaats daarvan, werd een christen; dat wil zeggen, hij verliet de trein van de Geschiedenis helemaal. Ik weet niet of Stephen Spender gelijk heeft met zijn bewering dat “het gebed beantwoordde aan zijn diepste behoefte” – ik vermoed dat zijn diepste behoefte gewoon het schrijven van verzen was – maar ik ben er redelijk zeker van dat zijn geestelijke gezondheid, het grote gezonde verstand dat al zijn prozageschriften (zijn essays en boekbesprekingen) verlichtte, in niet geringe mate te danken was aan het beschermende schild van de orthodoxie. De aloude coherente betekenis ervan, die door de rede bewezen noch weerlegd kon worden, bood hem, net als Chesterton, een intellectueel bevredigend en emotioneel nogal comfortabel toevluchtsoord tegen de aanval van wat hij “rommel” noemde; dat wil zeggen, de ontelbare dwaasheden van de tijd.
Nu ik de gedichten van Auden in chronologische volgorde herlees en aan hem terugdenk in de laatste jaren van zijn leven, toen de ellende en het ongeluk steeds ondraaglijker waren geworden, zonder echter ook maar in het minst te raken aan de goddelijke gave of de gezegende faciliteit van het talent, ben ik er zekerder dan ooit van geworden dat hij nog meer dan Yeats “in de poëzie gekwetst” was: “Gek Ierland doet je pijn in de poëzie. (“Mad Ireland hurt you into poetry.”) Ondanks Auden’s gevoeligheid voor medelijden, waren publieke politieke omstandigheden niet nodig om hem tot poëzie te kwetsen. Wat hem tot een dichter maakte was zijn buitengewone vaardigheid met en liefde voor woorden, maar wat hem tot een groot dichter maakte was de niet te testen bereidheid waarmee hij toegaf aan de “vloek” van kwetsbaarheid voor “menselijk falen” (“human unsucces”) op alle niveaus van het menselijk bestaan – kwetsbaarheid voor de kromheid van de verlangens, voor de ontrouw van het hart, voor de onrechtvaardigheden van de wereld.
Follow, poet, follow right
To the bottom of the night,
With your unconstraining voice
Still persuade us to rejoice;
With the farming of a verse
Make a vineyard of the curse,
Sing of human unsuccess
In a rapture of distress;
In the deserts of the heart
Let the healing fountain start,
In the prison of his days
Teach the free man how to praise.
Lof is het sleutelwoord van deze regels, geen lofzang op “de beste van alle mogelijke werelden” – alsof het aan de dichter (of de filosoof) is om Gods schepping te rechtvaardigen – maar lofzang die zich afzet tegen alles wat het meest onbevredigend is in de toestand van de mens op deze aarde en zijn eigen kracht uit de wond zuigt: op de een of andere manier ervan overtuigd, zoals de barden in het oude Griekenland waren, dat de goden ongeluk en kwade dingen naar de stervelingen spinnen, zodat zij de verhalen kunnen vertellen en de liederen kunnen zingen.
I could (which you cannot)
Find reasons fast enough
To face the sky and roarIn anger and despair
At what is going on,
Demanding that it name
Whoever is to blame:
The sky would only wait
Till all my breath was gone
And then reiterate
As if I wasn’t there
That singular commandI do not understand,
Bless what there is for being,
Which has to be obeyed, for
What else am I made for,
Agreeing or disagreeing?
En de triomf van de privé-persoon was dat de stem van de grote dichter nooit de kleine maar doordringende stem van het zuiver gezonde gezond verstand tot zwijgen heeft gebracht, waarvan het verlies zo vaak de prijs is geweest die voor goddelijke gaven is betaald. Auden stond zichzelf nooit toe zijn verstand te verliezen – dat wil zeggen, de “nood” te verliezen in de “verrukking” die er uit opsteeg:
No metaphor, remember, can express
A real historical unhappiness;
Your tears have value if they make us gay;
O Happy Grief! is all sad verse can say.
–This is Wystan and older brother John, probably about 1912-13. Notice the square cut shirts and the matching outfits.
Het lijkt natuurlijk zeer onwaarschijnlijk dat de jonge Auden, toen hij besloot dat hij een groot dichter zou worden, wist welke prijs hij zou moeten betalen, en ik denk dat het heel goed mogelijk is dat hij op het einde – toen niet de intensiteit van zijn gevoelens en niet de gave om ze in lof om te zetten, maar de pure fysieke kracht van het hart om ze te dragen en ermee te leven geleidelijk vervaagden – de prijs te hoog vond. Wij, in ieder geval, zijn publiek, lezers en luisteraars, kunnen alleen maar dankbaar zijn dat hij zijn prijs tot de laatste cent heeft betaald voor de eeuwige glorie van de Engelse taal. En zijn vrienden kunnen enige troost vinden in zijn mooie grap aan gene zijde van het graf – dat, om meer dan één reden, zoals Spender zei, “zijn wijze onbewuste zelf een goede dag koos om te sterven”. De wijsheid om te weten “wanneer te leven en wanneer te sterven” is niet aan stervelingen gegeven, maar Wystan, zou men graag denken, heeft het misschien ontvangen als de hoogste beloning die de wrede goden van de poëzie schonken aan de meest gehoorzame van hun dienaren.
From Thinking Without a Banister: Essays in Understanding, 1953 – 1975 by Hannah Arendt, Edited by Jerome Kohn.
Auden and Kallman, photo via Stamford University archive
Birth of Joy, 2021 etched copper with polychrome oxides
Met New York als thuishaven is Jeffrey Maron (1949) een gelauwerd en veel gevraagd kunstenaar. Door de tweejarige Fulbright-Hayes Grant voor beeldhouwkunst kon hij twee jaar in Japan wonen en werken, waar hij beïnvloed bleef door allerlei culturen in de wereld, gewijd aan het animisme, en ook daar de verering van een inclusieve natuurlijke orde kon ervaren en verder onderzoeken.
Carlos, 2018, 32 x 28 x 6, etched copper alloy with polychrome oxides
A two year Fulbright-Hayes Grant for sculpture allowed the artist to live and work in Japan, where he continued to be influenced by cultures of the world dedicated to animism, the worship of an inclusive natural order. Maron's art has a definite connection to our spiritual identity and is not directly derived from any of the main currents of contemporary art. His work is characterized by paradoxes. It is both tough and beautiful, religious and sensual, reminiscent of familiar symbols but clearly unique.
Planetree Spirits, The Robert Wood Johnson University Hospital, Hamilton, NJ Hippocrates taught his young doctors under a Planetree (Sycamore). There, he emphasized compassion, patient rights, and observed that the environment was an important factor in their healing. Planetree Spirits was created to help energize this space with these qualities.
Maron’s kunst heeft een duidelijke band met onze spirituele identiteit en is niet rechtstreeks afgeleid van een van de belangrijkste stromingen van de hedendaagse kunst. Zijn werk wordt gekenmerkt door paradoxen. Het is zowel stoer als mooi, religieus als sensueel, doet denken aan bekende symbolen maar is duidelijk uniek.
Ark of the Ancestors, 1992, 33 x 16 x 8, unique, etched copper alloy with polychrome oxides [ private collection ]
Je vindt deze tekst op zijn blog, later door ons aangeduid, en ik geef toe dat ik de onderschriften vaak best kan missen omdat ze het werk enigszins dwingen naar een bepaalde begrensde inhoud waar het, naar mijn mening, sterk genoeg is om ook zonder die richtinggevende benamingen mooi en eerlijk werk te zijn dat de kijker zelf met of zonder concrete betekenis kan smaken.
Sea of the Spirit, Oliver Carr Corporation, Washington, DC In a wall sculpture for the Lobby of Oliver Carr, visual medicine, and a story of grace.
"Cultures that see themselves as part of a greater natural order usually create compelling art to which we are all drawn. I see my art as contemporary animism and feel it is attached to the metaphors of this neglected paradigm. I try to create art that will remind people of our spiritual essence. By creating art that communicates this without words, I am participating in an important ongoing spiritual transformation happening in the world today."
From this Moment On, 2009, 5 x 5 x 2, unique maquette, etched copper alloy with polychrome oxides [ private collection ]
“Culturen die zichzelf als onderdeel van een grotere natuurlijke orde zien, maken meestal meeslepende kunst waartoe we ons allemaal aangetrokken voelen. Ik zie mijn kunst als hedendaags animisme en voel me verbonden met de metaforen van dit verwaarloosde paradigma. Ik probeer kunst te maken die mensen herinnert aan onze spirituele essentie. Door kunst te maken die dit zonder woorden communiceert, neem ik deel aan een belangrijke spirituele transformatie die momenteel in de wereld plaatsvindt.”
Installation View, Devotion: a survey of thirty six years of sculpture, Affirmation Arts, NYC, NY, Oct. 11 – Dec. 9, 2012 (photos by shootart.com)
"The activities of my hands are transformative to the materials involved in the creation of my art. My hands know how to change an image or form, into something more than just the reformed material. This necessitates the metamorphosis of the material with a specific energy and intent. This process is difficult to delegate to others, it imbues a unique character to the art, that allows it to speaks to the viewer’s heart without the need for subsequent explanation.”
e Miracle, 2005, 30 x 22, unique, mixed mediums on paper
“De activiteiten van mijn handen zijn transformerend voor de materialen die betrokken zijn bij de creatie van mijn kunst. Mijn handen weten hoe ze een beeld of vorm kunnen veranderen in iets meer dan alleen het hervormde materiaal. Dit vereist de metamorfose van het materiaal met een specifieke energie en bedoeling. Dit proces is moeilijk te delegeren aan anderen, het geeft een uniek karakter aan de kunst, waardoor het tot het hart van de toeschouwer kan spreken zonder dat er verdere uitleg nodig is.”
River Run / First Emergence, 1989, 59 x 29, etched copper alloy with polychrome oxidesEmergence, 2019, 38 x 27 x 5, etched copper alloy with polychrome oxides
Maron is also involved in transforming the environment of healthcare. "Healing and art work together well. As Hippocrates taught, it is important for the environment of healthcare to aid and assist those present. It can make a fundamental difference."
Maron is ook betrokken bij het transformeren van de omgeving van de gezondheidszorg. "Genezing en kunst werken goed samen. Zoals Hippocrates leerde, is het belangrijk dat de omgeving van de gezondheidszorg de aanwezigen helpt en bijstaat. Het kan een fundamenteel verschil maken.
Spirits’ Flight, The Hillman Cancer Center, Pittsburgh, PA In the Hillman Cancer Center, there was a desire to create a space that would help treat the body with the more ephemeral qualities of healing. This entailed creating an environment full of beauty with a transcendent nature and an area for meditation.
Het animistische in zijn werk, eigen ook aan de Oosterse en vooral de Afrikaanse kunsten, komt het mooist tot zijn recht in de kleinere werken die ruimte, materiaal en kleur als compositie-elementen gebruiken zonder dat ze steeds weer op westerse interpretatiemodellen terugvallen. De ziel van het ding, van de compositie of installatie is een zelfstandigheid geworden. Het werk ademt zonder dat wij er een bekende symbolische waarde in moeten herkennen. Het onderstaand werk draagt ‘joy’ als titel, maar zijn vormelijkheid overstijgt het interpretatieve om het een eigen evenwicht, een eigen lijfelijkheid heeft verworven die voor iedere beschouwer heel anders kan zijn.
Joy, 2012, 48 x 38 x 10, etched copper alloy with polychrome oxides