Goede vriend in de grote city,
Laten we maar hopen dat jij het geluk had om John’s “False Start” en Willem de Koonings “Police Gazette” te verkopen, respectievelijk voor $80 miljoen en $63,5 miljoen, al vrees ik dat de grote veilinghuizen betere contacten hebben met de miljonairs dan jij.
Maar troost je, ik stuur je dit dubbele bloemstuk, twee werken van de de Franse schilder Squarciafichi MARCESTEL, geboren aan de côte Azur in 1943, en de vreemde voornaam doet Joods-Russische voorouders vermoeden.
Terwijl bij jullie kleine vliegtuigjes de herinnering aan 9/11 levendig houden, maken we hier verschillende crashes mee van politieke figuren die de plaatselijke politiek en de federale tot een strijdvaardig papje mengen en over de hoofden van de tegenstrevers leeggieten.
Hoog tijd dus voor verzoening en daarom koos ik voor het werk van deze Franse schilder die eerst economische wetenschappen studeerde, daarna Oosterse talen en dan in 1970 Japan bezocht en meteen zijn hart verloor aan deze cultuur en sindsdien als een soort brug tussen Oost en West de schone kunsten bedrijft, inzonderheid het vervaardigen van keramiek, schilderwerk en dies meer.
Ik hou van brugfiguren, randmensen, of ze nu gespreid staan tussen twee eeuwen of culturen, of ze het mannelijke met het vrouwelijke verbinden of daar pogingen toe te doen, het maakt niet, want meestal zijn dergelijke pogingen gedoemd om vraagtekens op te roepen en zelfs een zekere thuisloosheid te kreëren: men wordt noch het ene, noch het andere, en dat thuisloze is wellicht belangrijker dan de pogingen om tegenstellingen met elkaar te verzoenen.
De mentale en emotionele uithuizigheid is de beste waarborg tegen het kleffe nationalisme, de angstreflex van mensen met mondiale pleinvrees, al is de roep naar het eigen nest altijd een begrijpelijk heimwee geweest.
Maar terzelfdertijd bevangt mij de apothekers-angst dat mixen en mengen eerder een soort niemandsland laat ontstaan waarin noch de enen noch de anderen zich herkennen, en die vrees bekruipt me soms als de boodschap belangrijker wordt dan de techniek, de religie de plaats inneemt van de menselijke beperkte waarnemingszin.
Natuurlijk is ons tekort aan kennis van beide culturen daaraan ook schuld.
Kijk naar de totaal verschillende opvattingen omtrent het hanteren van verf en kleur.
Een belangrijke Japanse techniek is het ‘su-i-bo-ku’, het natuurlijk spreiden van inkt, dat wil zeggen: het oncontroleerbare toelaten als kern van je werk.
In het westen willen we die spreiding controleren, en onze tempera en fresco technieken zijn er juist op gericht die spreiding tegen te gaan.
Dat voortdurend controle willen hebben over onze expressie was volgens Marcestel er mee de oorzaak van dat onze Westerse kunst de zin voor mysterie verloren is.
In het oncontroleerbare openen zich nieuwe niet geplande perspectieven die het werk een onvermoede diepte kunnen geven.
Misschien is het Afrikaanse woord ‘betovering’ op zijn plaats.
Ik bedoel dus niet het westerse disney-sprookje.
Daarin is de betovering een materiële uitbreiding van de menselijke mogelijkheden.
Ik denk aan het ‘animistische’, de kleur als een spirit, een geest.
In de donkere dagen waarin wij gaan spoken en de doden herdenken, openen deze kleuren zich tot dieptes die we niet kunnen beschrijven, zodat de kleur terecht haar autonomie als verwekker mag innemen.