

Het zal je niet verwonderen dat ik nog maar eens een vrouwelijke schilder onder de aandacht wil brengen, een kunstenares van bij ons zoals dat heet.
Links zie je haar portret zoals het fijnzinnig geborsteld is door haar vriend Theo Rysselbergh, en rechts een foto uit haar atelier.
Als je haar naam goed bekijkt en even terugdenkt aan mijn liefde voor keramiek en porselein zal haar naam ‘BOCH’ je niet onbekend in de oren klinken.
Ze is inderdaad de dochter van de grootindustrieel BOCH die vanaf 1841 ook in België (hij was in Luxemburg gevestigd) in Sain-Vaest (dichtbij La Louvrière, Henegouwen) een keramiekfabriek opkocht en er zijn imperium verder uitbouwde zodat je nu in de herinnering van elk Belgisch huishouden zeker enkele stukken van hun (mooi) porselein kunt terugvinden.
In 1848 wordt Rosalie Anna Boch aldaar geboren en zoals haar afkomst al duidelijk maakte zal ze zonder al te veel financiële bekommernissen door het leven gaan.
De familie woont er in een domein van 15ha in een optrekje ontworpen door de heer Poelaert van wiens fantasierijke hand ook het justitiepaleis blijkt te zijn.
Engelse tuin, vijver, het is er allemaal, en er wordt zo’n vijf jaar aan gewerkt.
‘De style éclectique, la bâtisse allie les styles Tudor, néo-gothique et mauresque en digne représentante des châteaux d’industrie qui fleurissaient un peu partout à cette époque. La Closière, c’est le nom de l’habitation, existe encore. Bien que quelque peu défigurée, elle abrite de nos jours les bureaux du Forem.’
Gaëtane Warzée
Ze krijgt haar eerste teken-schilderles van een zekere Peter Lodewijk Kühnen, in Aken geboren en later in 1877 in Schaarbeek gestorven, en tevens lesgever in de schone kunsten aan de toenmalige Prinses Charlotte, ook van goede huize dus al wordt er over zijn leven erg vaag gedaan:
‘ Ce peintre peu connu, originaire d’Aix-la-Chapelle, fit son apprentissage à Bruxelles et y obtint un poste de professeur à l’académie. Il y jouit selon certains auteurs d’une “inexplicable réputation” et enseigna notamment le dessin à la princesse Charlotte de Belgique.’

Daarna komt Isabelle Beernaert (ook een leerlinge van Kühnen) aan de beurt en die brengt haar in kontakt met Isidore Verheyden.
Ze is enthousiast over de toenmalige landschapsschilders en het is Verheyden die haar mee naar het landschap zelf neemt, schilderen in de natuur.
Ze stelt haar eerste werk in Brussel en in Parijs ten toon en sluit zich in 1885 bij de groep des Vingt aan, ‘le XX’, een Belgische school van impressionisten die zichzelf later zal opheffen en in ‘La libre Esthétique’ zal overgaan, beiden bewegingen onder impuls van de advocaat Octave Maus.
In 1886 vestigt ze zich in Elsene, Abdijstraat, 36 dichtbij de Vleurgatse steenweg, een coté waar nogal wat kunstenaars huizen.
‘C’est là qu’elle va convier et réunir, au gré des expositions des XX et de la Libre Esthétique, tout ce que l’avant-garde compte de jeunes talents, plasticiens et musiciens confondus. Ces réunions traditionnellement organisées le premier jour de la semaine vont devenir célèbres dans tout Bruxelles et même au-delà. Les” lundis musicaux” accueilleront entre autre Eugène Ysaye, Gabriel Fauré et Vincent d’Indy. ‘
Brussel was toen nog een bruisende stad…

Daar ontmoet ze ook Theo Rysellberghe.
Hij zal haar prachtig portret schilderen (1889) dat je hierboven afgebeeld vindt.
De sterke kant van haar persoonlijkheid maakt zich telkens los van ‘de meesters’, laat haar een onafhankelijke eigenzinnig koers varen.
Als geen ander kan ze syntheses maken, diverse technieken op één doek toepassen.
Door haar gegoede achtergrond kan ze rondreizen, Marocco, Nederland, Bretagne, de streken waar het licht meester is.
In 1902 koopt het Museum voor Schone kunsten haar doek ‘Côte de Bretagne’.

Ik koester haar werk al lang juist door haar vrouwelijke visie op het licht: de tempering, het kunnen weergeven van deze getemperde schakeringen , licht is er bij gratie van schaduw en vice versa, bij haar lopen ze vaak in elkaar over en zo ontstaat een erg zacht coloriet zoals op de door haar zeer bewonderde Japanse prenten.
Ze is vaak in gezelschap van haar broer Eugène, ook een schilder, en zij beiden ontmoeten in Parijs ,waar broer een optrek heeft, Toulouse-Lautrec en de Amerikaanse schilder Dodge Mc Knight.

Het is in zijn gezelschap dat ze in 1888 Vincent Van Gogh ontmoet, toen illustere onbekende schilder.
Hij raadt haar aan ‘Le Pays Noir’ te gaan schilderen.
Zij zal later het enige schilderij dat Van Gogh bij leven verkocht, kopen, de rode wijngaard, en dat voor 350-400Bfr.
Het zal niet bij een van Gogh blijven:
‘Anna Boch était également une grande collectionneuse. Le catalogue de ses biens, vendus après sa mort au profit des nécessiteux, en témoigne : outre son fonds d’ateliers constitué de 81 tableaux, on y relève 54 œuvres d’artistes belges et étrangers ayant pour la plupart exposés chez les XX. De plus, elle léguait trois œuvres majeures aux Musées royaux des Beaux-Arts de Belgique de Bruxelles : La conversation dans les prés de Gauguin, La Seine à la Grande Jatte de Seurat et La Calanque de Signac. Elle avait, par ailleurs, déjà fait don de son vivant d’un tableau de James Ensor au même musée : La musique russe, œuvre où elle est représentée jouant du piano dans un salon avec pour auditeur un personnage qui ne serait autre que le peintre Willy Finch.’

Stillevens (les desserts hierboven) of landschappen (breton, hieronder) telkens weer heeft ze haar eigen moderniteit toegevoegd aan de klassieke vormgeving.

Maar ook haar composities getuigen van een erg eigenzinnige visie op de wereld: ze hebben een wonderlijk evenwicht tussen mannelijke en vrouwelijke eigenschappen, tussen de logica van opbouw en de vrouwelijke gelaagdheid.
Bij Racine, verdeeld door Lannoo, verscheen een erg mooie monografie.
In een mannenwereld vallen vrouwelijke kunstenaars telkens weer op door hun durf, hun doorzettingsvermogen (met verwijzing naar mevr. Onkelinx) en hun gave om via syntheses hun eigen weg te gaan.
We kunnen niet zonder hen!