Ze werd geboren als Maria Monnom in Brussel in 1866, la petite Dame, twee jaar na Dorothy Bussy dus.
Haar vader runde een drukkerij waar enkele nummers van de Nouvelle Revue française zijn gedrukt.
Een intelligente ondernemende vrouw was ze.
Ze kende al vlug de toenmalige belgische intelligentia, schrijft Billard.
Op haar 23ste trouwt ze met Théo Van Rysselberghe, schilder met toen al een zekere faam wiens werken naast die van Bonnard en Signac werden tentoongesteld.
Hun dochtertje Elisabeth die een zeer belangrijke rol zal spelen in ons verhaal wordt in 1890 geboren.
Ze installeren zich in Parijs in 1899 en maken daar al vlug kennis met André Gide.
Hij vertrouwde haar toe dat hij als jongetje met poppen speelde waarop zij:
‘C’est dommage que tu ne sois plus un petit garçon.’
En Gide:
‘Ma petite fille, on ne m’avait jamais rien dit de plus gentil.’
In haar notities lezen we dat ze al op erg jonge leeftijd werd aangetrokken “par ce nouveau monsieur”.
Twee jaar later verhuizen de Rysselberghes naar de rue Laugier, “Le Laugier” zoals het in de langue gidienne ging heten, en werd dit huis een natuurlijke refuge voor hem, hij die graag bij vrienden en vriendinnen ging logeren, liever dan zich in zijn eigen ‘Villa’ terug te trekken
Monique Nemer bekijkt het verhaal vanuit haar kant en laat haar aan het woord om die ‘aantrekkingskracht’ van Gide onder woorden te brengen:
“…faite d’ attrait, de confiance absolue, mais aussi de résistance, grace à laquelle {elle} évitait l’ accoutumance et la banalité.”
En Nemer voegt er zelf aan toe:
‘Et cette constante exigence de vérité, envers elle et les autres, qu’ elle maintint au-delà de toutes les souffrances intimes.’ (p213)
En bij die ‘souffrances’ moet je zeker haar liefde voor Aline Mayrisch, Loup bijgenaamd, rekenen.
Zij was de echtgenote van de schatrijke Luxemburgse industrieel Emile Mayrisch.
Ze werd geboren als Aline de Saint-Hubert in 1874 uit al net zo rijke industriele ouders.
Emile voelde zich geroepen als kunstmaecenas op te treden en zou later La Bastide kopen, een grote hoeve die Elisabeth mocht beheren.
‘Loup- complexe, déchirée, capable de toutes les tendresses et de toutes cruautés, initiatrice de folles nuits blanches quand elle vient “s’amuser” à Paris mais aussi tradutrice rigoureuse des sermons de Maître Eckhart…’
Zo vat Monqie Nemer haar persoonlijkheid treffend samen.
De grote liefde die la petite dame voor haar koestert brengt haar dicht bij Gide, want bij hem kan ze over die liefde openlijk praten.
En Gide:
‘Pour ce qui est de vous aider à porter vos joies et vos peinen, je m’offre d’une façon illimitée; pour ce qui est des risques matériels, nous faisons bien d’être sages et d’éviter tant que nous le pouvons des airs de complicité qui seroaient graves aux yeux de ceux que nous aimons.’
En zo schrijft Maria aan Loup:
‘Ma confidence fut comme un torrent. je dis tout: {…} ..toutes les complications de notre cas, le côte douteux, comme supendue, de nos rapports, la beauté de notre sincerité, nos vérités si differentes, la place que tu prenais dans ma vie.’
Net zoals Dorothy Bussy, zoals La petite dame, had ook Loup een dochter, Andrée (Schnouky) geboren in 1901.
Het huis in Dudelange en later het kasteel te Colpach waar de Mayrisch leefden, werd een cultureel en intellectueel trefpunt, maar vooral de thuis voor de Gidiennes, en ik sluit met de woorden van Billard:
‘…le refuge précieux où la petite société gidienne vient se détendre, ourdir ses complots, cicatriser ses blessures. Et les blessures, il y en a…’