
Lieve Vriendin,
Op dit ogenblik iets over acht uur ’s morgens wordt hier met man en macht (= 2 verhuizers) de boel buiten in de grote vrachtwagen gezet, veel te veel dozen, kasten en de bekende glazen rekken, en dan blijft er nog een hoop achter.
We hopen dat het rond negen uur is geklaard en we richting Antwerpen kunnen.Naar de Venusstraat in het hartje van het oude Antwerpen.
Dit zijn van die vreselijke momenten .
Reminisenties aan voorvaderen dringen zich op, mensen die gedwongen worden te verhuizen, een leven te verlaten zonder enige hoop op een nieuw, of met de vooruitzichten van een somber levenseinde.
Wat doen we anders dan verhuizen?
Alleen in het hoofd blijven we altijd hangen bij de oude woorden, de schrik om door te denken, de consequenties van de eerlijkheid door te trekken.
Misschien dat daar de oorzaak van de wandeldrift van Ahasverus te vinden was, de wandelende Jood.
Er is immers geen stilstand, en dat wordt hier wel duidelijk.
In het huis naast ons, Venusstraat, 17 is nu een klasserestaurant gevestigd en vroeger de ABA, de American Belgian Associaton, maar na allerlei zwerftochten tot bij Willem Elschot, ben ik uitgekomen bij de vroegere bewoner, een zekere advocaat DeBruyne die al lang geen advocaat meer was en van het prachtige zestiende eeuwse pand 2 kamers bewoonde en een grote ruimte had waar hij zijn wapenverzameling (harnassen, musketten en dergelijke) had opgeslagen.Ik citeer uit een artikel uit Achter De Schermen, over deze figuur:
Alfons De Ridder – Willem Elsschot – heeft zo iemand gebruikt in zijn roman Kaas, en wel als model voor Van Schoonbeke, die Laarmans in dat boek regel-recht naar een klein drama leidt.
Ik heb die Van Schoonbeke persoonlijk nog gekend.
De heer De Bruyne, of beter nog meester De Bruyne, door de kennissen advocaat De Bruyne genoemd, want hij was advocaat, was een ietwat geblokte, vrij corpulente man van middelbare grootte, altijd gekleed in een driedelig pak, ontsierd door hier en daar wat vlekken.

Hij woonde in de Venusstraat te Antwerpen op het adres waar nu de ABA (American Belgium Association) gevestigd is, een statig mooi herenhuis uit de late zestiende eeuw waar ooit nog de weduwe van Graaf Hoorn na diens executie te Brussel naartoe werd verbannen.
Het huis straalde rust uit en was grotendeels onbewoond, want advocaat De Bruyne verplaatste zich amper en verbleef hoofdzakelijk in twee kamers. De ene was die waar hij zijn vrienden ontving, onder anderen de schrijver Willem Elsschot, de piepkleine dokter Canivet en de gewezen loodgieter John Smits, die zijn verzameling antieke wapens onderhield.
Zijn tweede kamer was zijn slaapkamer. Er was ook nog zijn kabinet, waar hij nooit kwam omdat hij zijn praktijk als advocaat niet meer waarnam.
Zijn reputatie was ver dragend, waarschijnlijk door zijn afkomst. Hij was zeer invloedrijk bij vooraanstaande en belangrijke lui.
Verder was er het ganse gelijkvloers van het huis, drie reusachtige kamers die werden ingenomen door een waardevolle en unieke verzameling middeleeuwse wapens, zwaarden, harnassen, schilden, pistolen en zowat alles wat uitgevonden werd om elkaar naar het leven te staan.
Merkwaardig toch dat die moordtuigen zo prachtig werden versierd, zodat men zelfs vergat waarvoor ze moesten dienen. Het is die verzameling die me door toedoen van mijn grootvader Willem Elsschot tot bij hem heeft gebracht.
Ik mocht de verzameling bekijken, betasten en tekenen, tekeningen waarmee mijn grootvader pronkte bij de vrienden aan huis van advocaat De Bruyne.
Elke woensdag was daar de wekelijkse vergadering waarvan sprake in Kaas. Die dag was voor mij een hoogdag.
Ik herinner me ook nog een vage verschijning die door het huis dwaalde, een vrouw van tijdloze ouderdom, een beetje kleurloos zowel wat haar teint betrof als haar inhoud. Ze werd altijd gevolgd door een ruwharige, even tijdloze hond, een fox geloof ik, of toch iets dat ervoor moest doorgaan.
Daarmee werd telkens dezelfde grap uitgevoerd: die hond moest mooi gaan zitten, waarna een klontje suiker op zijn neus werd gelegd waarnaar de hond erbarmelijk en vol verlangen keek.
Hij mocht er tot nader order niet aankomen, want men had er immers bijgezegd dat dat klontje van een Duitser kwam en niet mocht worden genuttigd.
De marteling nam een einde na de verlossende woorden ‘’t Is van een Engelsman’.
Hierbij haalde iedereen zijn beste lach boven, advocaat De Bruyne keek dan met voldoening rond, waarna de vrouw met de hond in het niets verdween.
Ik heb nooit geweten of die vrouw zijn echtgenote was of een half vergeten maîtresse.
Dat advocaat De Bruyne een dierenvriend was viel wel op door de talloze katten die ronddoolden in het huis, dat zagen rook men in alle hoeken van de kamer, de katten manifesteerden zich zoals het hoort. Zij lieten hun sporen na, vooral de katers.
Tot grote verbazing van iedereen mochten zij mee uit het bord van de meester eten, er werd niet het minste ondernomen om dat te verhinderen.
Ik denk dat Willem Elsschot, die ook een dierenvriend was, dat niet echt kon smaken en vond dat het net iets te ver ging. Veel zei hij er niet over maar toch heb ik hem eens ‘merkwaardig…’horen mompelen, en wie hem kende wist wat dat betekende.

Advocaat De Bruyne had waarschijnlijk last van jicht, want hij liep voortdurend met een koperen ketting rond zijn middel, rotsvast overtuigd van de geneeskracht door afzetting van het kopersulfaat, een geloof dat men ook terugvond bij oude zeelui die daarom een koperen ring droegen die als oorbel functioneerde.
Het belette hem echter niet royaal porto te drinken uit een grote, bijzonder mooie zeventiende-eeuwse romer.
Bij de vergaderingen zat hij altijd aan het hoofd van een enorme langwerpige eiken tafel waarop een prachtig Perzisch tapijt was gespreid.
Het licht was veeleer gedempt door de halfgesloten kelims die langs beide zijden van de vensters hingen.
Een van de zeldzame hedendaagse objecten die aanwezig waren was de telefoon, die door Elsschot werd gebruikt bij het verlaten van de vergadering om een taxi op te roepen.
Naast die telefoon stond een doosje dat vijf frank afdwong van de beller, en advocaat De Bruyne zag erop toe dat men zich aan die regel hield. Vergat men het, dan werd de aandacht van de dader ogenblikkelijk op het doosje gevestigd met de woorden ‘als je het doosje mocht zoeken, het staat naast de telefoon’.
Aan alles komt een eind. Toen ik op zekere dag ’s middags naar huis kwam van de Academie voor Schone Kunsten, zag ik een reusachtige verhuiswagen met Nederlandse nummerplaat voor de deur staan. Ze waren zijn verzameling, die hij had verkocht, aan ’t inladen. Enkele dagen later was advocaat De Bruyne dood.’
Aldus Willem Dolphyn (1935) de zoon van Anna De Ridder, dochter van Willem Elsschot, en Vic Dolphyn. Net als zijn vader is hij kunstschilder.
De laatste jaren heeft hij zich vooral toegelegd op stillevens.
Wel, naast dat huis hebben wij tot einde januari onze ‘showroom’, je zult ze dus nog zeker te zien krijgen.
Nu ga ik dadelijk mee dozen en bakken sleuren, de schoonheid heeft zo haar banale kanten.
Woensdag om 14u kan iedereen die wil zich komen vergewissen van de schoonheid van het huis en de collectie (geen wapens!) van zijn nieuwe bewoners!