Dag van de allenstaande moeder
Dag van het witloof
Dag van de secretaresses
Dag van de winderigen.
Dag van het bos
Monumentendag
Dag van de eenbenige medemens
Dag van de tomaat
Dag van het leger
Dag van allochtone kleuter
Vrouwendag
Dag van de vrede voor eeuwig
Dag van het spruitje
Dag van de lenige liefde
Dag van de roze vlinder
Donderdag
Kankerdag
Provinciedag
Tram-trein en busdag
Paasdag
Gedichtendag.
Maar ik ben een rhinoceros
zegt het gedicht.
Met een gedichtendag als pakpapier
kun je rozige wolkjes
en zagende zielen
omwikkelen,
terwijl één zuchtje uit mijn gehoornde neus
één klop van mijn linker voorpoot
de sterren beweegt.
Ik ben gepansterd.
Voor mij moet je op de vlucht als ik je richting uitkom!
Niets laat ik heel van jullie goed geoliede ego’ s.
Alle gedichten ademenen weer als slapende baby’s:
en al diegenen die ze zelf niet kunnen baren, of die
door misgeboortes ontmoedigd hen zien slapen achter
glas, zijn opgelucht. Roepende gedichten irriteren
het vel van de ziel. Ze blijven onder de nagels kloppen
als men zijn handen in onschuld denkt te wassen. Ze staan
als ongekamde kinderen aan je raam. Binnen komen ze,
trekken de dekens weg van je goed gedekte gelijkmoedigheid.
Ze weten dat je bloot en lelijk bent, maar toch nemen ze
je mee. De deuren smijten ze open. Vuur springt uit hun
vingers, en hevige harts-tochten wakkeren de brand aan.
Neen, kijk niet achterom. Loop met ze mee. Laat ze je ogen
uitspoelen, je oren ontstoppen, en slaap straks in hun bevende
armen. Spring met hun angsten als je moed te kort schiet.
Bemin en verstoot ze, herschrijf ze op de muren van je
hotelkamers. Bid ze duizend maal. Adem ze diep in en uit.
Hoor ze huilen in de nacht van dit bestaan. Hun oogjes
springen naar de ogen van de hongerige lezer. Ze bewonen
hem als luis, als zee en lucht, als wekker voor de lome ziel.