
In mijn onbewoond magazijn staan de schilderijen en tekeningen naar elkaar te kijken. Ik ga er niet vaak naar toe. Ik heb ze immers in mijn hoofd opgeslagen. Een bekend componist van koorwerken zei dat hij geen cd-speler nodig had. Hij las de partituren en hoorde de werken. In zijn hoofd. Puur. Zonder menselijke zwakke uitvoering, of akoestische en technische defecten.

Ik herinner mij dus voortdurend mijn schilderijen, portretten, landschappen, stillevens. Alsof ik ze vanuit de schilder bekijk. Denk ik althans. In tegenstelling met de muziek is er maar één uitvoering van een schilderwerk of tekening. Ik kan me voorstellen dat er achter het werk een leven, een tijd, ruimtes aanwezig waren. De ervaring van een kunstwerk telt net zo goed als wat je er wetenschappelijk van te weten kunt komen. De sublieme ervaring van de geschiedenis. In mijn herinnering echter stapelen de verschillende versies zich op. Ze verbinden immers het werk van de kunstenaar met elementen uit mijn eigen bestaan. Zelfs de muziekpartituur ontsnapt daar niet aan. De tijdstippen waarin je een sonate ‘leest’, de omstandigheden, je eigen passage de vie, hoe afstandelijk je ook denkt te zijn, er is een verbinding, en wellicht is die verbinding één van de voornaamste doelen van elk kunstwerk, of het nu utilitair is (architectuur) of erg abstract (muziek) het leeft pas door de beschouwer, de kijker, luisteraar, gebruiker. Onbeleefd zou je kunnen zeggen dat ze elkaar bezoedelen, beter: besmetten. Zonder die besmetting kijk ik naar de ruggen van doeken en kartons, worden het namen in mijn catalogus, elementen uit een bio, cijfers op een veiling.

Terwijl mijn joch het einde van haar art-deco-periode gaat verkennen (ze is dus bijna 38) is haar joch een vrouw van elf, en dat in alle betekenissen van het woord. Als grootvader sluit je nogal vlug een verbond met je kleinkind, eerder nog dan met je kind, want overgeërfde eigenschappen stappen wel eens over de eerste generatie heen. Eigenschappen zeg ik. Goede en slechte. Boeiende en vervelende. Het kan ook zijn dat je die innigheid pas op latere leeftijd opmerkt omdat je nu de tijd kunt nemen om gewoon aanwezig te zijn terwijl je met de eerste generatie vooral ‘opvoedend’ dacht bezig te moeten zijn.
De elf had een cursus ‘schilderen met acryl’ gevonden, een mooie farde met stapsgewijze lessen uit een voorbije Teleac-tijd waarin de kijker tot zelf schilderen en tekenen zou worden aangezet.
Ze is gebiologeerd door mappen, cursussen, formulieren, een eigenschap die ik uit mijn kindertijd herken en waarschijnlijk bij de meeste leeftijdsgenoten de drang tot verzamelen zichtbaar maakt: het bezitten van meerdere dezelfde dingen, of dingen die op elkaar lijken, bij elkaar horen. Volwassenen vergeten dat het om nutteloze dingen ging en zetten die manie om in het verzamelen van bankbiljetten, vastgoed en losse liefdes.

Natuurlijk kon ze zelf niet goed schilderen, zei ze. De voorbeelden uit de cursus, daar moest ze niet aan denken. Maar die kleuren. De studies van verschillende soorten papier, verven, mediums, penselen. De namen van de kleuren: kraplak donker, cadmium rood, ceruleum blauw, ultramarijn donker, transparante en dekkende kleuren, glaceren, impasto-techniek… Pure liefde die ik herkende uit mijn jongenstijd waar ik teken-en schilderles ging volgen om de geuren van potlood, olieverf en houtskool te kunnen ruiken, om de prachtige dozen met tubes en kleurpotloden in handbereik te hebben. En met die schoonheid der materialen het verlangen wakker maken om zelf met die kleuren iets moois te mogen doen, om voorzichtig een lucht vol wolken te hangen, de zon bloedrood te laten ondergaan, het geheim van HET LICHT mee te mogen ontsluieren.
Je zou mij les kunnen geven, zei ze. Niet in het tekenen, maar over kunst kijken. Neem nu Ensor. Zijn maskers. Je kunt mij over hem vertellen. We bekijken samen zijn schilderijen (een gewoonte die we sinds haar heel jonge jaren hebben aangeleerd, als er tenminste een cafetaria of boekenwinkel aanhet museum verbonden was!) en dan maak ik uit plaaster of klei een masker, of we zoeken zijn lievelingskleuren bij elkaar.
Natuurlijk heb ik ja gezegd. Je bent nu eenmaal opi en neen komt zeer weinig in grootouders-woordenlijsten voor.

‘Je n’ ai pas d’ enfant, mais lumière est ma fille, lumière une et indivisible.’ (Mes écrits ed. 1974 p.150)
‘Je croque des passants, des pommes, des volailles, des flacons blues…Tous les procédés sont bons: crayons, aquarelle, gouache. Et gosse Lumière entre en sautillant, culbutant tables, déformant verres et bouteilles, brisant vitres et vaiselle.’ (Mes écrits, ed 1974 p 206)
Daar zal het dus over gaan: LICHT. Zoals Ensor dat zelf zei toen hij ‘De aureolen van Christus’ als tweede titel ‘de gevoeligheden van het licht’ meegaf.
Elf Lumière zal hier morgen vrolijk binnenkomen. Wel opi? Gaan we Ensor bekijken? Ik hou je op de hoogte.