Je vroeg mij waar je zou beginnen.
Boeken, tijdschriften, een studie, waarnemingen uit de buitenwereld, weerhaakjes of extases, en ik moet toegeven dat ik niet dadelijk een antwoord op je vraag kon verzinnen.
In dergelijke situaties moet je ’t niet te ver gaan zoeken, denk ik. Of toch, laat me bladeren in geliefde dagboeken van nabije auteurs. (en met nabijheid bedoel ik eerder het verwante dan de afstand in ruimte en tijd.)
‘Ze willen een systeem bouwen. Een kunstmatige constructie waaruit het leven zich meteen terugtrekt. Mijn systeem laat ik langzaam en als vanzelf ontstaan. Wat aan de logica ontsnapt, is het kostbaarste in ons, en uit een syllogisme kan men niets halen wat de geest daar niet op voorhand in heeft gestopt. Zonder iets geweld aan te doen laat ik de tegenstrijdige uitspraken die mijn aard me ingeeft langzaam met elkaar in overeenstemming komen. Wanneer je de dialoog met jezelf onderdrukt, breng je de ontwikkeling van het leven tot stilstand. Alles loopt uit op harmonie. Hoe heftiger en hardnekkiger de dissonantie was, hoe breder de vervulling van de overeenstemming wordt.’
Dat schrijft André Gide in zijn dagboek, Cuverville juni 1927.
Waarschijnlijk blijven we nogal vlug in dat ‘systeem’ plakken. Je personages dienen dan de wereldorde die jij je voor ogen houdt en je boodschap primeert op de onderstromen waaruit verhalen hun tegenstrijdige elementen putten om als werkelijk levend herkend te worden.
Dialogeren met jezelf zonder te vervallen in allerlei vormen van narcisme vraagt net zoals alle andere dialogen een zekere openheid, durf om verbanden te leggen om minstens toe te laten. Laat me een voorbeeld geven. Als illustratie koos ik een opname van mijn werktafel, vandaag 13 mei 2014 in de late namiddag. Ik werkte op een van de schermen aan de presentatie van de website ‘timeless artcollection’ en je herkent dadelijk het Biedermeier schilderij van de twee broertjes naast de foto van diezelfde werktafel met het werkblad . Een beetje een gekke situatie: je eigen werkblad op beeld. Beeld en werkelijkheid kunnen niet zo gemakkelijk door dezelfde deur al zou je denken dat het maatjes zijn.
In het gefotografeerde beeld van de werktafel heb ik al duidelijk een keuze gemaakt: eerst door de begrenzing van mijn waarneming en zeker ook door de hoek waarin ik mijn eigen blad in een foto wil vangen. Ik bevries de werkelijkheid in een beeld, beperk het tot een onderdeel van een seconde en neem daarna aan dat ik met die beperking toch een dynamiek kan weergeven. Ik heb in de montage met lijnen en tinten gewerkt en dat ziet er dan ongeveer zo uit:
Onder de schermen zie je duidelijk voorwerpen die zonder rangschikking of voorbedachte rade meestal op mijn werkblad liggen: een kleine muis in pyjama, een kaartje van kleinkind, een zwart wit foto van mijn lang overleden ouders toen ze mij nog moesten maken, een geel gezichtje en een vergrootglas om heel kleine dingen zoals zilvermerken dichterbij te brengen. Uit beeld met de bovenste foto: een vergrootglas, formulier rijbelasting, bankkaart-codex en een lintmeter. Je moet geen grote mensenkenner zijn om de sporen van het kleinkind te merken dat wel eens een uurtje op de grote Apple komt werken.
Het zwart-wit beeld van mijn jonge ouders, liggend in de hei, brengt me terug naar mijn puberteitsjaren waar ik als amateur met foto’s ontwikkelen en afdrukken bezig was en dit onbekende negatief vond, afdrukte en mee naar de kostschool nam. Mijn heimwee naar deze voor mij totaal onbekende ouders (er lag een afstand tussen van 1942-1963) was zo groot dat ik er fysisch ziek van werd. Had ik zonder veel kleerscheuren de meute doorstaan, mijn eigen leven in handen genomen en me vrij creatief een weg gebaand, deze ontdekking was een werkelijke discrepantie met het beeld dat ik op dat moment van mijn ouders had als negentienjarige. Voor de eerste keer in mijn internaatsleven had ik een verschrikkelijk heimwee naar huis.
Natuurlijk kun je later deze emotie duiden, maar het feit dat je heimwee kon hebben naar een toestand die al lang niet meer bestond, was nieuw, vreemd en schiep een leegte waarin ik bijna verdwaalde. Waar waren deze jonge mensen, net iets ouder dan ik zelf toen was? Deed de dissonantie pijn, het resultaat was een toneelstuk, wachtlokaal 99, waarin een groep jongens tussen 15 en 19 vragen durfde stellen die ik helaas in de tijd waarin wij volwassen werden niet kon stellen.
Dat het beeld deze dagen weer op mijn werktafel kwam, was heel toevallig het resultaat van grondige opruimingswerken. Het verhaal van deze twee jonge geliefden zou ik makkelijk met andere elementen die er liggen in verband kunnen brengen, vooral met de sporen van mijn intussen veertienjarige kleindochter die op weer een heel andere manier met de loeten van het leven heeft kennisgemaakt.
Het kleine muisje in pyjama is nog een overblijfsel na de opruiming van de meisjeskamer waarin een onnoemelijk aantal knuffels naar diverse andere eigenaars(essen) zou verhuizen en ik dit schatje kon redden uit de zuiveringsoperatie.
Maar…er zijn ook weer de foto’s. Van de jochies die nu moeder van 41 en dochter van 14 zijn. Foto’s die me bij hetzelfde raadsel en ook wel eens heimwee brengen. Waar zijn ze gebleven om over mezelf maar te zwijgen als ik me als zevenjarige in matrozenpak zie staan.
Kijk dus rondom jou, niet te ver weg. Het bulkt er van de sporen. Ga ze niet uit de weg. Bevraag ze en laat de dissonanties je niet weerhouden.
Om met Gide te eindigen:
‘De meeste zinnen die we gebruiken om onze emoties te uiten zijn te vergelijken met ongedekte cheques. Maar wie niet rijker is dan een ander, neemt ze graag aan.’
Denk dus goed na of je wel wilt schrijven, ook tennissen kan plezierig zijn.