crane 2
Eén zwaan was mooier dan alle andere, dacht ze.
Hij was iets statiger, zwom ook trager, voornamer zou je kunnen denken.
Die ene zwaan keek haar voortdurend aan, dacht ze. Alsof hij haar iets wilde duidelijk maken. Een soort smekende tinteling in zijn ogen. Een vraag om hulp.
‘Kon ik je maar begrijpen, kon ik maar raden wat je verlangt.’
Alsof de zwaan haar gedachten las, maakte hij zich los van de brood zoekende collega’s en schoof plechtig naar de oever, tot bij Adèle’s voeten. Hij keek niet eens naar het brood. Hij richtte zijn lange hals op en keek haar met zijn linkeroog zo doordringend aan dat ze een koude rilling over haar rug voelde.
‘Dit is geen zwaan,’ dacht Adèle. Dit is een mens.’

Het theater zei haar niets, televisie was al welletjes. Maar nu reisde ze naar de hoofdstad om er een opvoering van ‘het Zwanenmeer’ bij te wonen. Volgens de critici een middelmatige vertoning, Adèle’s verdere leven zou voortaan in het teken staan van deze gebeurtenis.
‘Hij is een prins,’ dacht ze toen ze de volgende dag tijdens de middagpauze weer naar de zwanen wandelde. ‘Hij is een prins en hij heeft mij herkend.’
Ook nu kwam de grote statige zwaan dadelijk haar kant op gezwommen.
‘Geduld, liefste, ik zal je redden.,’ zei ze bijna luidop.
‘Spreekt u met de zwanen?’ vroeg een oud mevrouwtje naast haar.
‘Ik dacht aan iemand die..Enfin, de lente, begrijpt u?’
Zij begreep het volkomen.
‘Het duurt geen maand meer of er zwemmen kleine zwaantjes in de vijver, ook dat is de lente,’ probeerde het mevrouwtje een gesprek te beginnen.
De grote zwaan had zijn lange hals heel hoog gestrekt om hem dan met een zachte buiging tot bij zijn borst te plooien.’
‘Dat doen ze als ze verliefd zijn,’ zei het mevrouwtje.
‘Jaja, antwoordde Adèle, zo gaat dat.’

bodo meier

Haar vriendin kende een kaartlegster die zelfs door een bekende voetballer werd bezocht met het oog op de komende wereldkampioenschappen waarvan zij nauwkeurig de afloop had voorspeld.
‘Er wacht iemand op jou, juffrouwtje.’ zei de kaartlegster, en als ik mag verder zoeken -dat betekende een opleg van 75 euro- dan zal  ik je zelfs zijn profiel duidelijk maken.’
Dat profiel bleek op rijkdom en zelfs een vermogend mens te duiden, en jawel hoor, het kon best iemand van adel zijn.’
‘Ik denk dat het een zwaan is,’ zei Adèle door de voorspellingen aangemoedigd.
‘Ik ken iemand die op een vlinder verliefd was, juffrouw. Dat komt voor.’
‘Ja, maar…ik denk dat die zwaan onder invloed van een of andere boze macht een zwaan geworden is en voordien wellicht een…mens was.’
‘Bedoelt u..?’
‘Ja, dat bedoel ik: die zwaan is geen zwaan.’
De kaartlegster zuchtte.
‘Ik ken een wijze man die zich verdiept heeft in de leer der veranderingen, de metamorfosen. Men zegt zelfs dat hij zijn vrouw in een eekhoorntje heeft veranderd, maar dat zijn waarschijnlijk prietpraatjes. Zal ik hem voor u opbellen, we werken wel eens meer samen in dergelijke gevallen?’

‘Een zwaan is van nature uit een dier voorbestemd om een menselijke ziel te herbergen,’ zei de man toen ze hem haar voorgevoel had verteld.
Hij keek haar daarbij met uitpuilende ogen aan alsof hij elk ogenblik in een kikker kon transformeren.
Hij nam een stoffig boek uit een net zo stoffig rek.
‘’Wie ontdekt plotseling het contact dat het dierlijke overstijgt? Hij of zij die voorbestemd is om de betovering te verbreken.’ Wat zegt u daarvan?’
‘Dat is heel mooi,’ zei Adèle, ‘maar hoe moet ik het doen?’
‘Het is een kwestie van verlangen. De natuur leeft van verlangens. Verlang zo hevig dat uiteindelijk de vorm die wij waarnemen verandert in de vorm die wij verlangen. Verschijningsvormen doen zich voor zoals wij ze verlangen waar te nemen, dat is quantum-fysica, mevrouw. Kijk naar mij. U ziet een man. Maar kijk eens goed.’
Adèle dacht aan het eekhoorntje waarover de kaartlegster had gesproken. Plotseling zag ze een reusachtige eekhoorn voor haar opdoemen. Ze gilde. Toen ze weer bijkwam, zag ze opnieuw de man met de kikker-ogen.
‘Was u echt een…?’
‘Wat is ‘echt’, mevrouw. Wat is ‘echt’?’

Felix-Hilaire_Buhot

Na zestien dagen intens concentreren voelde ze dat het die avond zou gebeuren. Ze liet de laatste bus vertrekken, en eens het helemaal donker was, haastte ze zich naar de vijver. De volle maan zorgde voor een aangepaste sfeer.
Inderdaad. De grote zwaan wachtte haar op. Ze dreef naar de oever en kwam op het droge.
‘Ik verlang naar jou,’ dacht Adèle. Al wat ze ooit aan haar verlangens had gekoesterd, concentreerde zij in de witte gestalte die haar kant opwaggelde.
En zie, de pluimen vielen van hem af. Uit het zwanenlijf verscheen een jonge man, nog enkele donzige pluimpjes achter zijn oren maar voor de rest helemaal een man.
Op het moment dat Adèle haar mond wilde openen om ‘oooo!’ te stamelen, om ‘kom’ te roepen, voelde ze dat ze niet meer kon spreken. Haar lippen bleven op elkaar geperst. Hard waren ze en vooruitgeschoven. Haar armen die ze wilde openen om hem rond de prachtige hals te vliegen kon ze niet eens meer optillen. Ze waren zwaar en… Ze voelde dat de wereld wegzonk. Haar benen krompen onder haar lijf, en twee harde poten met zwemvliezen kwamen in de plaats.
Haar hals rekte zich tot ver boven haar lijf, en terwijl de jonge man wenend toekeek en teleurgesteld zijn armen liet zakken, verdween zij in het water.
‘Wacht!’ riep de man. ‘Wacht!’
Maar de zwaan hoorde hem niet.

jan-asselijn