Het vrij droevige verhaal van een vrolijke vliegeraar: George Robert Fitzgerald

Dit is George. George Robert Fitzgerald. Niet te verwarren met zijn nobele vader met dezelfde eerste voornaam. Vader George was de oudste zoon van Thomas die in 1747 het landgoed Turlough erfde. Hij was kapitein in het Oostenrijkse leger, in dienst van keizerin Maria Theresia. Hij trouwde met Lady Mary Hervey, lid van een belangrijke Suffolkse familie, dochter van Lord Hervey vice kamerheer van George II. Chique volk dus.

Zij trouwden in 1747 tegen de zin van haar familie, die George Fitzgerald ongeschikt achtte omdat hij van een klein landgoed afkomstig was. Ze woonden in Turlough House, waar hun zoon George Robert (1748) en broer Charles Lionel (1750) werden geboren. Ze scheidden in 1754 en Lady Mary keerde met haar twee zonen terug naar Engeland. Kijk maar eens naar het bijna totale plaatje met de vliegeraar, geschilderd door Johann Zoffany, waarschijnlijk rond 1764.

Johann Zoffany: Portrait of George Fitzgerald with his Sons George and Charles (roughly 1764)
National Gallery of Ireland and Crawford Gallery

George junior, bekend als George Robert Fitzgerald, ook wel eens in de kronieken aangeduid als ‘zoon van een beruchte schurk en magistraat die ook George heette, zie je hierboven onder een vrij bewolkte lucht zijn vlieger oplaten terwijl vader George en zoontje Charles samen met de ons onbekende hond minzaam toekijken. Een plaatje waarop toevallig mevrouw ontbreekt?

De moeder van de twee jonge snaken, Lady Mary Hervey had drie broers die elk de titel van Graaf van Bristol hadden. (-de twee eerste stierven zonder zonen-) maar heel gelukkig was ze niet met George Fitzgerald die haar in het openbaar minachtte zoals dat heet. Er volgde een scheiding rond 1750. Lady Mary nam George en zijn jongere broer Charles mee naar Engeland, waar ze als leerling het nog steeds befaamde Eton ‘bezochten’.

George ging op zijn zeventiende in het leger en had het jaar daarvoor zijn eerste duel uitgevochten. Hij maakte deel uit van het 69ste regiment dat in Ierland gelegerd was, en vocht ook daar verschillende duels uit met zowel de lokale bevolking als met zijn collega-officieren. In een van deze duels (naar verluidt om een vrouw) werd hij in het hoofd geschoten en bijna gedood, en alleen een snelle trepanatie (stukje uit de schedel verwijderen) redde zijn leven. Het is mogelijk dat dit hersenletsel zijn agressiviteit op latere leeftijd verklaart. Zijn vader was boos genoeg over het incident om hem uit zijn testament te schrappen.

Wel gehavend, maar zoals blijkt uit bijgaande publicatie uit die tijd, een knappe jonge man. Hoewel hij onder de gemiddelde lengte was voor zijn tijd en vrij lichtgebouwd, maakte hij altijd indruk met zijn gracieuze houding, en “zelfs diegenen die hem haatten verklaarden dat je ‘…een meer gepolijste en elegante heer nergens zou tegenkomen.’

Ilya Repin Eugene Onegin and Vladimir Lensky’s duel.
Duels occupied a strange position in 18th century Britain. They were not legal, nor were they illegal. Killing another person was naturally a crime, but one that carried a lesser penalty than cold-blooded murder. Those who killed their opponent in a duel faced at worst a manslaughter charge, and usually were acquitted outright unless they infringed the rules of duelling through cheating. Over the century pistols displaced swords as the weapon of choice for duelling, leading to a rise in the number of duels, but a surprising reduction in the number of fatalities. 

In the hands of an unskilled marksman, a pistol was far less likely to inflict a serious injury than a sword, and the pistols of the time were both far from accurate and often far from fatal when they struck, with the lead shot moving at a fairly slow velocity. Fighting a few duels became considered a mark of manhood, but the only thing worse for a man’s reputation than refusing to fight a duel was fighting too many duels. And in the ranks of those who went out actively seeking an excuse to put their life (and the life of their opponent) on the line, none stood higher than George Robert, the “Fighting Fitzgerald”.
(Claran Conliffe  Headstuff)

In 1770 trouwde hij met Jane Connolly, dochter van een Ierse politicus. Er was een bruidsschat van 30.000 pond mee gemoeid, een ongelofelijk hoog bedrag in die tijd. Zijn vader die in financiële moeilijkheden verkeerde zou hem, tegen een som van 10.000 pond, elk jaar 1000 pond uitbetalen en de onterving ongedaan maken. Na zijn huwelijk nam George ontslag in het leger en vertrok hij naar Frankrijk, waar hij binnen een jaar de resterende 20.000 pond door gokken verloor. Jane keerde terug naar Engeland, terwijl George nog een tijdje in Parijs bleef. Uiteindelijk kreeg hij echter last van zijn schaamteloze weigering om zijn gokschulden terug te betalen en graaf d’ Artois (de toekomstige koning Karel X van Frankrijk) liet hem uit een gokhal gooien. Het ‘aanzien’ van de Parijse ‘society’ kon hij wel vergeten. Waarom hij Charles niet voor een duel had uitgedaagd? Een gewone burger kon het niet wagen een prins uit te dagen. Hij werd gedwongen het land te verlaten.

Gokschulden zouden hem blijven ruïneren. Met een duel op de renbaan van Ascot als gevolg en daarna zijn terugkeer als paardenhandelaar naar Frankrijk. Een verslag:

De resulterende afkeuring dwong hem de Londense scene te verlaten en een terugkeer naar Frankrijk te proberen als paardenhandelaar, toestand die opnieuw werd beëindigd met een duel. Dit  met ene majoor Baggs genaamd, een voormalige kameraad uit het 69ste. Baggs had een gokhuis, en de twee kregen ruzie over de commissie die George verschuldigd was voor het in de val lokken van een naïeve jonge edelman. De twee vochten hun duel uit buiten de stad, over de grens met Oostenrijk, omdat ze in Frankrijk niet mochten duelleren. Het duel was verre van eervol - Fitzgerald gebruikte zijn favoriete truc om met uitgestrekte arm naar voren te springen en zo een kleiner doelwit te vormen, terwijl Baggs, ondanks het feit dat zijn been was gebroken door George's eerste schot, de andere man aanviel en zijn tweede pistool afvuurde. Geen van beiden werd gedood, maar beiden bleven mank achter.

We vinden hem terug in 1775 in Dublin. Zijn excentrieke gedrag begon hier echt wel op te vallen. Op straat sloeg hij pruiken van vreemden af om hen te dwingen hem uit te dagen, of hij ging midden op het pad staan zodat je door de modder moest stappen om hem te vermijden. Hij adopteerde een beer als huisdier die hij overal mee naar toe nam. Mishandeling of bespotting van het dier was een reden om tot een duel te worden uitgedaagd. Volgens één verhaal uit die tijd vocht Fitzgerald midden op de dag een degen-duel in St Stephen’s Green, tot ontsteltenis van de toeschouwers. Sommigen riepen op om hen uit elkaar te halen, maar de algemene opinie was “laat ze het uitvechten; de een zal waarschijnlijk gedood worden en de ander opgehangen voor de moord, en de maatschappij zal zich ontdoen van twee lastpakken”. Uiteindelijk werd geen van beiden gedood, hoewel één van hen (het is niet bekend wie) een wonde opliep waardoor hij een week lang niet kon zitten. In feite vermeed Fitzgerald zijn tegenstander te doden, hetzij door geluk, hetzij door de wetenschap dat de rechtbank zijn bekende temperament streng zou aanpakken.

An cartoon illustration of a late 18th century British duel. (Image: Library of Congress/LC-DIG-ds-07973 DLC)
In 1770 he married Jane, daughter of William James Conolly and Lady Anne Wentworth, by whom he had a daughter, but the marriage effectively ended as soon as he had spent her dowry. Jane died in 1780. Her widower posed as being inconsolable with grief, which struck most people as absurd, considering how much he had neglected her. He later remarried Sydney Vaughan, only daughter of Matthew Vaughan of Ballina, County Mayo. His daughter was raised by relatives in England; she died in 1794, reputedly from the shock of reading about her father's exploits, of which she had been kept in ignorance, in a magazine. (Wikipedia)

Het uitvoerig verhaal staat bol van herhalingen. En het einde vermoedt de lezer nog voor hij halfweg dit leven van steeds weer uitdagen en uitgedaagd worden heeft doorploegd. George Robert Fitzgerald wordt opgehangen voor samenzwering tot moord op 12 juni 1786.

Bij de eerste poging brak het touw. Hij grapte dat de rechtbanken van Mayo te gemeen waren om zich een touw te veroorloven dat sterk genoeg was om hem op te hangen, maar het vervangende touw bleek meer dan geschikt voor de klus. Zijn lichaam werd naar Turlough House terug gedragen en de woning opnieuw geplunderd door de lokale bevolking. Dat gebeurde zo grondig dat er geen enkele kandelaar was overgebleven, en zijn weduwe gedwongen was kaarsen in flessen te gebruiken om zijn wake te verlichten.

Lees uitvoeriger:

https://nzetc.victoria.ac.nz/tm/scholarly/tei-Stout40-t34-body-d2.html.

Scroll nu even terug naar boven. Naar het jongetje met de vlieger. Het is intussen wetenschappelijk duidelijk geworden dat hersenbeschadiging door val of trauma ernstige veranderingen in het gedrag van de getroffene kan teweegbrengen met persoonlijkheidsveranderingen als gevolg. Talrijke voorbeelden uit de literatuur bevestigen deze stelling. Het is een bedenking. Er is natuurlijk ook de omgeving. Vader George was niet dadelijk een goed voorbeeld. Er is de tijd. De achttiende eeuw waarin de ongelijkheid van bestaansmogelijkheden determinerend kan zijn wat ‘de goede afloop’ betreft. De middenklasse komt pas in de 19de eeuw aan bod.

Hoe sterk is het touw? Hoe geduldig is de lucht? Hoe verwoestend of bevrijdend de wind? Hoe groot het verlangen het touw te lossen? Of zelf de lucht in te gaan? Of aan het touw te bengelen?

a 19th century Tassel carved to represent a boy holding a Kite (Japan) | collection of the Salar Jung Museum, Hyderabad

Het voorbije verkwanselen, verzilveren, of… Een bespiegeling.

Schedelreliekhouder Johannes de Doper in Gent Sint-Baafskathedraal

Sommige heilige lieden waren zo heilig dat elk onderdeel van hun verder gewone lichamen na hun dood in kostbare schrijnen als relikwieën bewaard werd. Zelfs wat ze hadden aangeraakt of gedragen bleek, na aanraking of na vroom gebed, wonderbare genezingen te bevorderen.

Foot-Reliquary of St.-Anselm

Ook de meest nuchtere mens begrijpt dat een haarlok van een geliefde of welbeminde ook na haar/zijn dood tedere herinneringen en weemoedige gedachten kan opwekken; of de foto van een glimlachend oudje —en alleen de fotograaf weet dat deze glimlach verkregen werd na de belofte dadelijk na het poseren een ruime Elixir d’ Anvers te consumeren- een foto die vrede kan brengen eens de wat stugge groottante het tijdelijke met het eeuwige heeft verwisseld en een deel van haar opgespaarde bankproducten niet alleen voor de bouw van een hospitaal in Usumbura maar ook naar de achtergeblevenen hier ten lande zal overgedragen worden.

eigen collectie antieke foto’s


Wonderbare genezingen of boter bij de vis, een herinnering kan op allerlei manieren een stevige onderbouw verdragen.

Hangertje met haarlok

Dat ook vadertje-moedertje Staat na een burgerlijk verdwijnen nog een fameuze brok achtergelaten waarde tot tweemaal toe kan opeisen is noch met heiligheid noch met kosten op het sterfhuis te verklaren. In beschaafde landen zijn dergelijke belastingen afgeschaft en kunnen de overlevenden net door die post-mortale hulp beter op eigen benen staan en zelf hun schulden dankbaar vereffenen. Zo zou je dus beter van succesrechten dan van successierechten kunnen spreken en zal de overledene een heuse mooie herinnering blijven al dan niet met foto en ingekaderde lok op de schoorsteen.

Zo zou je ook niet dadelijk moeten vervallen in het kussen van nagelaten halsdoeken, haarlokken of dagboeken, maar kon je met een beetje inventiviteit belangrijke daden uit het leven van de afgestorvene aan de nog levende man/vrouw doorgeven.
Kan wielrenner Wout Van Aert een voorbije overwinning slijten aan iedereen die het digitale eigendomsrecht ervan aankoopt tegen een fikse som, zo zullen er weldra mogelijkheden zijn om de knappe overwinningen van prijsduif Armando nog eens over te doen met de digitale verkoop van zijn intussen lang vervlogen topprestaties.
Het wordt dus grondig het leven uitspitten van je heen gegane familieleden om bijzondere -pas op, ik zeg bijzondere, dus ik vel geen moreel oordeel- om dus bijzondere daden als NFT (non fungible token) op de markt te brengen. Zo’n token is dus een unieke digitale code waaraan een bijzondere daad is gekoppeld en kan op die manier verhandeld worden. Foto en beschrijving + code volstaan om de eeuwigheid in te gaan.

Eigen foto Antieke collectie

Kijk maar naar deze familiefoto die rond 1890 is gemaakt en waarop het kleinste jongetje Harold, (leunt tegen vaders schouder,) ondanks de familieziekte (lichte vorm van Ataxie van Friedreich waarbij de te zwakke nekspieren het hoofd voortdurend naar voren doen vallen) zou uitgroeien tot een uitstekend kaartlezer, eens de Amerikanen in 1917 aan de eerste wereldoorlog deelnamen en hij ondanks de slechte Franse kaarten zijn Amerikaanse makkers van de derde divisie feilloos naar de juiste stellingen kon leiden. Om maar te zwijgen van de jongen rechts achteraan, John, die met de ene verborgen hand de nek van zijn moeder ondersteunt en met de andere goed gecamoufleerde hand zijn zusjes hoofd rechtop houdt. John dus zou later ‘de winkelwagen’ uitvinden, en al zie ik de lezer glimlachen, stel je maar eens voor dat je je boodschappen in een handtas door de winkel zou moeten meesleuren bij de maandelijkse inkopen! Twee merkwaardige voorouders.
Met deze foto kunnen dus de nazaten van de familie Holden (schuilnaam) twee NFT’s verwerven en daar aardig wat geld voor vragen ook al zijn de betrokkenen al enige tijd overleden. Je kunt dus ook nu nog eigenaar worden van lang voorbije militaire triomfen en in elke supermarkt ‘it’s al mine’ mummelen eens je deze uitvinding als NFT hebt aangeschaft.

Eigen foto Antieke collectie

Kijk maar eens naar deze aandoenlijke familiefoto. Centrale figuur is het jolige kleine meisje dat niet toevallig door alle anderen -met uitzondering van de jongen- wordt vastgehouden. Marion was dan ook een echt haantje -of zeg ik hennetje- de (het) voorste. Het is niet alleen uit tederheid dat ze wordt aangeklampt maar inderdaad uit pure noodzaak. Zonder deze techniek zou deze foto nooit gelukt zijn. Vermoeiend dat wel. Maar ook in het hoofdje spookten heel wat ideeën. In 1946 vond Marion D. De waterdichte luier uit die ze in elkaar had geflanst met plastiek dat in gordijnen wordt gebruikt. Daarmee was de eerste wegwerpluier een feit. En zeg nu zelf. We zijn wel begonnen met bladeren en dierenhuiden, later gebruikten we doeken en katoenen luiers maar dank zij dit overactieve kind verloste zij talrijke ouderparen van dagelijkse handwasjes om van de volle drooglijnen nog te zwijgen. Nu nog een dapper jochie dat enkele ecologische alternatieven kan verzinnen en een vaak vervelende familiefoto wordt een bron van inkomsten . Jij bent dan de eigenaar van deze uitvinding, waarvan wij wel vermoeden dat je rijkelijk te laat bent gekomen.

Je kunt ook bijzondere eenmalige prestaties proberen te verzilveren mocht de maatschappij je links (of rechts) hebben laten liggen. Dat David Attenborough als ‘longest career as a TV presenter’ wordt opgenomen is geen geheim maar dat Marawa Ibrahim simultaan het hoogste aantal hula hoops ringen kon laten bewegen opent al een perspectief, net zoals de langste vingernagels ooit aan de vrouwelijke hand van ene Lee Redmond. Ook het meest noordelijk klimaat-protest van Mya-Rose Craig en de lengte van Robert Wadlow, (2, 72m ) blijven opzien baren en worden natuurlijk door het Guiness-boek geclaimd, maar een tocht door de eigen familiegeschiedenissen levert wellicht interessante ontdekkingen op die niet alleen door boze droevige auteurs worden geclaimd maar als FNT een nieuwe (financiële)betekenis kunnen krijgen.

Vaders avontuurtjes, moeders uitstapjes, de gulzigheid van oom X. En de wellust van groottante Agatha, het hoeft niet alleen maar kommer en kwel te zijn, maar kan mits foto en digitaal nummer een eigen koers gaan varen, mits de juiste zakelijke aanpak. Verzilver de familie-geheimen.

Er zijn er natuurlijk die het houden bij grootmoeders verhalen en opa’s fotoboek net zoals de relieken waarmee we dit verhaal begonnen volgens sommigen voor miraculeus spektakel zouden kunnen zorgen. Maar wie wil er niet een onvervangbare token bezitten waarmee de eigenaar(es) de gelukkige resultaten van anderen kan beheren. Zoals kinderen het voor Nijntje hebben, K3 en de Minions zalig vinden, zo kunnen wij onze voorouders opnieuw tot leven wekken, er televisieseries van maken, ze als merknaam voor gezonde voeding uitlenen, opa als een soort Bob de Bouwer, groottante Lea bezoekt met Thomas de trein My little pony, nonkel Jos heeft het voor super Mario, en even later worden ze zelf op alle mogelijke hapjes en lapjes afgedrukt en spreekt niemand nog van Kai Lan of Spiderman maar is uncle Harry -bij leven en werken een slome huisjesmelker- een springlevend Chugginton-treinkarakter, neen niet Old Puffer Pete maar Harrison die ‘I rule the rails’ toetert.

Eigen geschiedenis of amusement, de markt ligt open. Nu families zonder enige schroom de camera als broer of zus beschouwen, kunnen de verhalen van de voltooid verleden tijd uit de klagende romans geschud worden en als levende personages in allerlei programma’s aan bod komen. Verkoop dus op tijd de tijd van toen, blijf eigenaar van opa’s dromen en daden, grootmoeders ontsnappingsplannen en oom Bert’s Parijse jaren en koop -indien nog betaalbaar- op tijd een overwinning van bekende sportidolen als uniek verjaardagsgeschenk bij de 100.000ste aflevering van FC De Pioenen een feuilleton op de beurs genoteerd, intussen onbetaalbaar voor wie er eigenaar van wil worden. (Van het vorige feuilleton zijn er nog slechts relikwieën te koop.)

Een kast met kleine reliekhouders in het klooster Sint-Gabriël in Hekendorp (Wikipedia)

‘Je nest terugvinden’, een vrij vroeg kerstverhaal

Sam Bloom met ekster ‘Pinguin’ op schouder Foto: Cameron Bloom

Het wil allemaal wel even, maar het zet zich niet door. ‘Het’ is in dit geval ‘het weer’, of ook ‘de algemene toestand’, kortom: de malaise van een verloren seizoen, of zelfs, volgens pessimisten, verloren jaren. Tijd dus voor een echt gebeurd verhaal dat mij alvast opbeurde temidden de chaos van mondmaskers, cancel-culture, kreten en gefluister om Bergman te citeren, letterlijk en figuurlijk uit het nest vallen, en met de hulp van een gevederde (je voelt de engel aan komen zweven?) pijnen en donkere luchten alvast enigszins te verlichten. De kracht van het opgetild worden, al dan niet op eigen kracht zoals al bleek uit de vitale afbeelding van Karel Appel: People, Birds and Sun en dat deed hij in 1954 maar gloeit in 2021 nog makkelijk tot ver achter onze ogen verder. Een mooie combinatie.

People, Birds and Sun 1954 Karel Appel

Wat voorafging:

Samantha Bloom is een Australische vrouw die als verpleegster werkte en door Afrika reisde. Later werd ze verliefd op Cameron Bloom, fotograaf, en kreeg ze drie zonen met hem - Rueben, Noah en Oliver - ze vestigden zich in de Northern Beaches van Sydney.

Cameron Bloom, zijn vrouw Sam en hun drie jongens waren een normaal, gelukkig gezin - tot een bijna fatale val, tijdens een gezinsvakantie in Thailand, Sam verlamd en in een diepe depressie achterliet. "Ik hoorde een afschuwelijke klap van gebroken klokken, een gewelddadig gerinkel van metaal op steen." Sam leunde tegen een veiligheidshek - parallelle rijen stalen palen vastgebout aan betonnen pilaren-... Het hek stortte onder haar in... en ze verdween in de diepte. Sam lag 20 meter dieper op de tegels. Ze lag volkomen stil." Sam had een dwarslaesie opgelopen en was nu paraplegisch. 

Het zou zeven maanden duren voordat Sam naar Australië kon terugkeren, en Cameron moest gespannen wachten in het Thaise ziekenhuis terwijl Sam herstelde. Toen het gezin terugkeerde naar Sydney, raakte Sam, die toen 45 jaar oud was, in een depressie.
Sam Bloom with her husband Cameron and their three boys: Oli, Noah, and Reuben. Photo: Cameron Bloom Facebook

Sam’s schedel was op verschillende plaatsen gebroken, en ze had een hersenbloeding. Beide longen waren gescheurd en één was volledig ingeklapt doordat haar borstholte zich met bloed vulde. Er was geen orgaan in haar lichaam dat niet gehavend was, en haar ruggengraat was verbrijzeld bij T6 en T7, net onder haar schouderbladen. De dokters vertelden haar dat ze nooit meer zou kunnen lopen. Maar hoe ernstig haar lichamelijke verwondingen ook waren, de emotionele schade was veel erger. Sam voelde dat ze gewoon niet verder kon.

Drie maanden na haar thuiskomst vond haar zoon Noah, toen elf jaar, een gewonde baby-ekster die de naam ‘Pinguin’ kreeg. Het vogeltje was uit het nest gevallen en meer dan 60 voet, bijna twintig meter, op een geasfalteerde parkeerplaats terecht gekomen, waar het zou gestorven zijn als de familie Bloom het niet mee naar huis had genomen.

foto: Cameron Bloom

Cameron: De baby ekster had zelf al genoeg problemen. Ze was uit haar nest gevallen, zo’n 20 meter hoog uit een hoge Norfolk-dennenboom op een geasfalteerde parkeerplaats, en had onmiddellijk verzorging nodig, anders zou ze binnen enkele uren gestorven zijn. Onze familie had genoeg tragedie meegemaakt voor een mensenleven en we wilden niet werkeloos toezien. Dus we pakten haar in en namen haar mee naar huis.

Omdat we geen opvangcentrum konden vinden dat een gewonde wilde babyvogel wilde opvangen, besloten Sam en ik dat ons gezin voor dit slappe pluisbeertje zou zorgen totdat ze volledig genezen was en sterk genoeg was om voor zichzelf te zorgen. Als dat niet lukte, zouden we haar in de achtertuin te ruste leggen. Hoe dan ook, ze zou bij ons blijven. De jongens noemden haar onmiddellijk Pinguïn, naar haar zwart-witte verenkleed, en dat was dat. Onze drie zonen hadden er plots een zusje bij. Miss Penguin Bloom!

foto: Cameron Bloom

Na deskundig advies van de dierenarts te hebben ingewonnen, konden we het uitgedroogde, hongerige en uitgeputte vogeltje (dat nog steeds in een shocktoestand verkeerde) al snel aan het eten, drinken en comfortabel rusten krijgen. Dit was een echte overwinning, maar haar herstel bleef onzeker. Hoewel haar beschadigde vleugel niet ernstig gebroken bleek te zijn, was ze ernstig verzwakt en vatbaar voor ziekte. Er waren vele dagen dat Pinguin haar eten weigerde en zo lusteloos leek dat we dachten haar te verliezen. Sommige avonden, toen we haar in bed stopten, vroegen we ons af of ze de nacht wel zou overleven.

foto: Cameron Bloom

foto: Cameron Bloom

Het is niet gemakkelijk om voor een ziek of gewond wild dier te zorgen, en dit geldt vooral voor een babyvogel – zoals we al snel ontdekten. Onze kleine meid was nogal een handvol. De zorg voor Pinguin, vooral tijdens de eerste weken, was een enorme inspanning – vooral omdat ze om de twee uur gevoed moest worden. Gedurende deze tijd kreeg Pinguin een band met elk lid van het gezin, maar haar relatie met Sam was speciaal.

foto: Cameron Bloom
foto: Cameron Bloom

We hadden geen kooi en we waren ook niet van plan er een te kopen. Pinguin was een wilde vogel en we wilden niet dat ze anders zou opgroeien. We maakten een eenvoudig nest van een oude rieten wasmand en bekleedden die met zachte katoenen stof om haar warm te houden. Toen Pinguin meer zelfvertrouwen kreeg, ging ze ’s nachts op de vensterbank zitten bij een open raam – hoewel er ook veel momenten waren dat ze door de gang sloop tot ze een open slaapkamerdeur vond en in bed sprong om te knuffelen. Het was duidelijk dat ze voelde dat de plek van haar was.

foto: Cameron Bloom
foto: Cameron Bloom
Sommige tieners zijn dolblij als ze hun eerste flat krijgen - maar Pinguin was helemaal niet onder de indruk toen we haar in de frangipaniboom in onze achtertuin plaatsten. Ze probeerde steeds het huis weer binnen te sluipen, vaak met veel succes, maar ze leerde al vlug hoe ze haar eigen voedsel moest zoeken en floreerde snel. Toch hielden we onze kleine meid goed in de gaten. Haar verwondingen en ziekte hadden haar lichamelijke ontwikkeling vertraagd en zolang ze niet goed kon vliegen, zou ze nooit volledig onafhankelijk zijn.

Terwijl dit alles gaande was, vocht Sam haar eigen strijd om weer te kunnen bewegen en haar gevoel van eigenwaarde terug te krijgen, na haar vreselijke ongeluk. Haar overweldigende gevoel van verlies maakte het moeilijk voor haar om de wereld onder ogen te zien. Ze vermeed zelfs oude vrienden van wie ze veel hield, omdat het onmogelijk was haar verdriet, frustratie en woede over wat er met haar gebeurd was te verwoorden zonder in elkaar te storten.

foto: Cameron Bloom

Hoe graag we Pinguin ook in huis hadden (ondanks haar kenmerkende poepresten op elke stoel, gordijn, deken, kussen en tafelblad), het werd al snel duidelijk dat we haar moesten helpen een onafhankelijke jonge vrouw te worden. Voor Pinguin’s eigen bestwil moest ze veel meer tijd buitenshuis doorbrengen. Haar gezondheid en welzijn op lange termijn hangen af van haar vermogen om voor zichzelf te zorgen in haar natuurlijke omgeving, en het spelen van videospelletjes, het lezen van boeken en het kijken naar films met haar broers kon nauwelijks als een adequate voorbereiding op deze belangrijke overgang worden beschouwd.

foto: Cameron Bloom

De dag dat Sam vertrok om deel te nemen aan de Wereldkampioenschappen Kajak in Italië, als lid van het Australische para-kano team, vloog Pinguin voorgoed weg. We horen van tijd tot tijd leuke verhalen over haar in de stad, maar ze heeft een vriendje gevonden en een eigen nestje gebouwd en is verder gegaan met haar leven. We zijn het er allemaal over eens dat ze een uitstekende moeder zal zijn en we zijn erg blij voor haar. Natuurlijk missen we haar enorm – maar we wisten dat ze wild van hart was toen we haar vonden. Het was niet aan ons om haar de eindeloze blauwe lucht te geven, het was altijd al haar recht. Waar Pinguin ook heen gaat, ze zal altijd een deel van ons zijn. Wat ons betreft is Pinguin het levende bewijs dat engelen er in alle soorten en maten zijn.

Foto Cameron Bloom

Ja, en er kwam een boek, of zelfs twee, en de gebeurtenissen waren uitstekende stuf voor Netflix om er een speelfilm mee te maken die 2021 zijn première beleefde. De kern dat levende wezens van deze planeet niet in ondergeschikte categoriën kunnen ingedeeld worden, maar in hun specifieke verschijning elkaar even-waardig kunnen bijstaan is een mooie kostbare gedachte. Delen, maar niet stelen. Een samenleven met respect voor ieders eigenheid dat soms toevallig of niet kan gedeeld worden.

Je kunt op de webside van de Blooms zeker via Instagram nog een aantal mooie foto’s van Cameron bekijken die intussen ook filmproducent is:

https://www.instagram.com/penguinthemagpie/

Ik zie dat de Nederlandse versie van het boek intussen is uitgegeven bij Xander uitgevers Haarlem NL. ‘Penguin Bloom, de kleine ekster die ons gezin redde.’ (17,99 euro) Bij Bol vind je ook de originele versie: Penguin Bloom, The odd little burd who saved a family, 11,49 euro. En andere edities.

Het was vorige kerst een mooi geschenk, en dus is dat een leuk besluit voor wie weldra aan deze tedere dagen begint te denken en…er graag naar verlangt. Wees zacht voor elkaar, de tijd is kort.

Op weg naar de teruggevonden tijd (1)

De goochelaar

De goochelaar zegt:
neem één dag in je gedachten,
het geeft niet welke

en ik neem één dag in mijn gedachten,
een willekeurige dag,
geen wereldschokkende dag,
en ook geen zwaarwichtige of lichtzinnige dag,
zomaar een dag

ik knijp mijn ogen dicht
en herinner me die dag,
de zon schijnt,
ik bel aan

en de goochelaar noemt die dag, 
beschrijft hem, elke minuut er van.

Toon Tellegen uit 'Hemels en vergeefs', 2008

Het hoeft niet altijd een koekje à la madeleine te zijn, een uitstekend middel voor de heer Proust om terug te keren naar de schijnbaar verloren tijd, het kan ook via de onuitputtelijke beeldbanken van het net, een hedendaagse manier om bij het zien van beelden het kind terug te vinden van weleer. Zo maar een dag, of een avond van zo’n dag, een late namiddag in de zomer, een sneeuwmorgen of een slapeloze nacht. ‘Het geeft niet welke.’ Het is even zoeken, dat wel. Maar je zult ze vinden, de beeldende magie die het vergeten verdwijnen laat. Wees geduldig. Verzamel ze, ook als je nog niet dadelijk weet waarom een beeld je aanspreekt. Ook teksten, poëzie, verloren zinnen, zullen je helpen om het analytische denken waarin we zijn opgevoed te ontwijken en het wondere associëren te ervaren zoals het briesje dat de gorijnen doet wijken, de zachte avondwind binnenlaat met de eerste uitlopers van het donker.

'Mais c'est quelquefois au moment où tout nous semble perdu que l'avertissement arrive qui peut nous sauver, on a frappé à toutes les portes qui ne donnent sur rien, et la seule par où on peut entrer et qu'on aurait cherchée en vain pendant cent ans, on y heurte sans le savoir, et elle s'ouvre.' (Marcel Proust A la recherche du temps perdu)
Gus Fine Arts World of Puppets
Rien qu'un moment du passé ? Beaucoup plus, peut-être ; quelque chose qui, commun à la fois au passé et au présent, est beaucoup plus essentiel qu'eux deux. Tant de fois, au cours de ma vie, la réalité m'avait déçu parce qu'au moment où je la percevais mon imagination, qui était mon seul organe pour jouir de la beauté, ne pouvait s'appliquer à elle, en vertu de la loi inévitable qui veut qu'on ne puisse imaginer que ce qui est absent. (ibidem)

‘Ze lagen te netjes op een rij zoals appelen zelf nooit zouden liggen. Anderzijds werd hij aangetrokken door het geordende van een verzameling: een kistje sigaren, een half pak chocolade dat met zo’n twaalf dezelfde reepjes onuitputtelijk leek, de tegels op de speelplaats, het ritme van een bakstenen muur. een doosje lucifers. Wel kon je van deze verboden vruchten winterfruit proeven en ze netjes met de aangebeten kant naar achter schijnbaar ongeschonden achterlaten. De herinnering zou met de vervlogen beelden uit zijn vroege kindertijd verdampt zijn als hij ze niet na zijn namiddagslaapje met een nog ongecontroleerde beweging had aangestoten en de wet van actie en reactie ervoor zorgde dat het netjes gerangschikte fruit naar alle richtingen van zijn slaapkamertje rolde. Deze misdaad was niet meer te camoufleren voor de vadermens verscheen en met een ‘maar-jongen-toch’ als een teleurgesteld opperhoofd het prutswerk van zijn driejarige nakomeling trachtte te verwerken.’

Maar als hij later, hij was negen, tien jaar met diezelfde vader appelen recht uit de boomgaard ging kopen op de boerderij en ze in die prachtige koperen schaal werden gewogen met aan de andere kant de stevige sierlijke gewichten en hij, nog voor hij achter op de fiets kroop, al een avant-première mocht proeven, combineeerde hij de smaak van appelen met het intense genoegen van het boeken-lezen in de grote sofa. Hij betreurde dat in het verhaal van het aards paradijs een appel voor de noodlottige afloop zorgde, maar gezien zijn eigen vroege zwakheid daaromtrent wilde hij Eva onmiddellijk de zondeval vergeven. Bij Judas lag dat anders. Hij verried zijn meester met een kus. Stel dat hij zijn vader met een kus zou overleveren aan het gespuis? Hem die ik zal kussen is de appelen-dief zou hij de soldaten zeggen.

Neen. Het verhaal was te droevig om er lang over te piekeren. Tenslotte moest iemand het doen. Toen Judas een jongetje was, wist god al dat hij Jezus zou verraden. Hij hoorde bij het verhaal. Heel eerlijk was dat niet. Hij bekeek alle afbeeldingen waarin Judas ‘zijn werk deed’. Hij had zijn broertje niet verraden toen ze op de pistolees hadden geplast als wraak omdat ze niet bij de grote mensen aan tafel mochten zitten. ‘Ik heb het gedaan! Helemaal alleen.’ Straf uitzitten in het kippenhok was best te doen. Niemand begreep beter wat onrechtvaardigheid was dan een kip. Het begrip ‘vrije wil’ had toen al een aardige deuk gekregen.

Nord de la France, probablement seconde moitié du XIVe siècle L’ Arrestation du Christ Relief en applique en bois de noyer avec traces de polychromie ; élément probable d’un retable figurant la Passion du Christ 47,50 x 43,50 cm
'Certes nous sommes obligé de revivre notre souffrance particulière avec le courage du médecin qui recommence sur lui-même la dangereuse piqûre. Mais en même temps il nous faut la penser sous une forme générale qui nous fait dans une certaine mesure échapper à son étreinte, qui fait de tous les copartageants de notre peine, et qui n'est même pas exempte d'une certaine joie. Là où la vie emmure, l'intelligence perce une issue, car s'il n'est pas de remède à un amour non partagé, on sort de la constatation d'une souffrance, ne fût-ce qu'en en tirant les conséquences qu'elle comporte. L'intelligence ne connaît pas ces situations fermées de la vie sans issue.'(ibidem)
Foto Alain Nogues
Weet je nog
hoe we allemaal dansten en lachten
op dat grote feest in die tuin
die geurde naar pas gewassen gras
het was een heldere sterrennacht
simpel, zoals je het zegt
we waren jong als de muziek
even bestonden we voor eeuwig

Remco Campert

‘Wat de verkoop bevordert’ een kortverhaal

Hij moest nog twaalf worden toen hij ontdekte dat het dure Oosterse tapijt niet met Perzische maar wel met Turkse knopen was gehaakt, een bevinding die hij met allerlei degelijke artikelen, door hem via het internet bijeengebracht, kon staven.
‘Het is niet eens moeilijk. Gewoon een kwestie van tot twee kunnen tellen.’ Tapijtverkopers weten waarom. Wetenschap verkoopt.

Op school was hij de glimlachende criticus die met een scherp vingertje een detail aanwees dat later de kern van een foute redenering bleek te zijn.
De wiskundige vraag of je met één pot rode verf een oneindig oppervlak helemaal zou kunnen schilderen en welk oppervlak daarvoor in aanmerking kwam, kon hij onmiddellijk beantwoorden met de intussen beroemd geworden ‘trompet van Toricelli’.
‘Ze heeft immers een eindig volume, maar een oneindig oppervlak. Je giet de verf in de trechter van de trompet. Torricelli, ook al was zijn voornaam Evangelista, vond het een grote paradox en had toen nog niet de mogelijkheden om de stelling helemaal te begrijpen. Hij heeft dan maar samen met Galileo aan de telescopische astronomie gewerkt en een barometer uitgevonden. Mooi was dat zijn trompet ook wel ‘de hoorn van Gabriël’ werd genoemd, instrument waarop God de dag des oordeels zou aankondigen.
Of de klank van de geverfde trompet aardser zou klinken? Een mix van hemel en aarde verkoopt wel beter.

Bijna volwassen sprak hij vaak over het wonderlijk boek ‘Platland’ (Flatland) van een zekere Edwin A. Abott (1838-1926) Deze geestelijke, een voormalig schoolhoofd, schreef het om daarin te vertellen over contacten tussens wezens die toegang hadden tot verschillende ruimtelijke dimensies. (Het boek is nog altijd populair onder wiskundestudenten en wordt nuttig geacht voor iedereen die verbanden tussen zulke dimensies bestudeert.)


'De tweedimensionale bewoners van Platland beseffen niet dat er rondom hen nog een hogere dimensie bestaat. Konden wijzelf in die wereld kijken dan zouden we alle inwendige structuren ervan kunnen zien. Net zoals een wezen dat toegang heeft tot een vierde dimensie in onze lichamen kan kijken en een tumor zou kunnen verwijderen zonder de huid te doorboren. Mocht je een Platlander uit de gevangenis bevrijden dan kun je hem omhoog tillen en elders in Platland plaatsen. Dat zou door de Platlanders als een wonder worden ervaren; ze kennen immers het begrip 'omhoog' niet.'

En of hij vanuit een vierde dimensie de derde beter kon verkopen?

Kwam hij bij de planning van een sociale woonwijk niet te voorschijn met ‘het duiventilprincipe’ waarmee Johann Peter Gustav Lejeune Dirichlet een eenvoudige stelling naar voren schuift:

'"Als een aantal duiven in gaten in een duiventil moeten,
en er zijn meer duiven dan gaten,
dan moeten er in minstens één gat twee duiven."

…waarmee niet bewezen moest worden dat het goedkoper is met twee gezinnen in één huis te wonen maar waarmee er vooral kansrekeningen kunnen worden gemaakt om makkelijker ‘bepaalde mensen’ of ‘mensen van een bepaalde soort’ (geheel onwiskundig) te kunnen uitsluiten of te bevoordelen, u zegt het maar. Wetenschap verkoopt.

Tenslotte moet hij ‘de noodwendigheid’ van zijn keuzes enigszins ‘wetenschappelijk’ duiden zodat elke verdenking van persoonlijk gewin op de geduldige rug van het denken werd getorst. Niets zo fraai als ‘een paradox’, een kennelijke tegenstrijdigheid die zijn ‘onmacht’ en zielezuiverheid zou uitschreeuwen zoals dat in de kranten heet. Dilemma’s zijn hete handelswaar in de geschiedenis.

'In een dorp staat op het uithangbord van een barbier te lezen: “Ik scheer alle mannen van het dorp die zichzelf niet scheren.” Een klant vraagt hem terloops of hij zichzelf scheert.De barbier staat voor een  dilemma.  Als  hij  zichzelf  scheert,  dan  is  dit  in  tegenspraak  met  het  feit dat hij enkel de mannen van het dorp scheert die zichzelf niet scheren. Dus zal hij zichzelf blijkbaar  niet  scheren.  Maar  aangezien  hij  alle  mannen  van  het  dorp  scheert  die  zichzelf  niet  scheren, is hij één van die mannen. Daarom zal hij zichzelf dan weer wel scheren.

De combinatie van zijn nieuwsgierigheid naar de ‘andere’ dimensies aangevuld met zijn ‘realpolitieke neigingen’ vormden een uitstekende basis om de massa aan zich te binden.
Het slimme ventje werd een gecamoufleerde volksverlakker. De kleur van de lak kon aan het seizoen en de wisselende meerderheden worden aangepast.
Boeken lezen?
Wil je ook windmolens gaan bevechten?

Gedegen onderzoek bevordert de verkoop. Zelfs kennis van wiskunde kan van pas komen.

Een klein profeetje, een kerstverhaal

Hij was maar een klein profeetje. De reserve van een reserve. Van gestalte, maar ook door het soort opdrachten die hij van hogerhand mocht ontvangen. Nu en dan, als de kleppers en hun omgeving hun neuzen ophaalden voor dergelijke boodschappen, dan kwam er wel eens een engel-derde-klas langs.
‘Joske, die lawaaierige brommers, dat stoort de rust van mensen terwijl ze zich deze dagen en nachten op het hemelse moeten concentreren. Kun jij de boodschap overbrengen bij die opgefokten?’
Alleen al die aanspreking!
Zijn naam was Jozefus. Iemand die je met ‘Joske’ aansprak, liet je aanvoelen dat hij lief wilde zijn-uit-voorschrift en dat de vertedering slechts diende om elke mogelijke weerstand te breken nog voor hij aan een weigering kon denken.
Zou hij iets te lang zwijgen dan zou de opdrachtgever het hebben over die deftige naam waarmee hij bij de hemelsen stond ingeschreven: Jozefus, die Hebreeuwse jongensnaam die ‘God voegt toe, geve vermeerdering‘, betekent. Van God die iets van zijn luister afstaat werd de betekenis al vlug dat hij niet kon weigeren, dat hij ‘toe moest geven’.
‘Die jongens moeten eens flink lawaai kunnen maken. Ze zitten al maanden opgesloten in hun kleine appartementjes,’ probeerde hij nog.
‘Jozefus, die engerds terroriseren al weken de buurt.’
‘Ik ben geen politie-agent,’ zei Jozefus.
‘Dat is het nu net. Terwijl de politie tijd krijgt om echte boeven op te pakken, kun jij als hemelse gezant op een andere manier om stilte vragen.’
Zijn collega uit de Bourlé-wijk had het met een wedstrijdje geprobeerd. Wie kon er in de nachtelijke stilte allerlei kleine geluiden horen. Een opvliegende duif, een vrouw die een wiegeliedje zingt voor een moeilijke slaper, een vleugje wind dat de bladeren van het enige boompje deed trillen.
‘Ze hebben Innocent bedolven onder lichaamsgeluiden uit allerlei menselijke lichaamsopeningen,’ zei Jozefus. ‘Daarna mocht hij meerijden en begon hij uit puur plezier een wereldse versie van het ‘tantum ergo’ te brullen om het lawaai van de motoren te overstemmen. Ik heb hem op het politiebureau afgehaald. Nachtlawaai. Tweehonderdvijftig euro. Van mijn spaarcenten betaald.’
De hemelse bode zuchtte.
‘Het was een suggestie uit de kringen rond Gabriël,’ probeerde hij nog. De aartsengel Gabriël was de meest vrouwelijke engel met een bijzondere invloed bij de hoogste heerscharen waar de moeilijke combinatie van kracht en intense zachtheid hoog stond aangeschreven.
De kleine profeet keek over het water van het kanaal of er geen walvis zou voorbijkomen waarin hij zich kon verbergen, een oud verhaal maar in kringen van profeten ten zeerste begrepen.
‘Jouw “Stille nacht, heilige nacht” samen met de drie rijpere vrouwen in de wasserette wekte wel hemelse ontroering op,’ probeerde hij nog. ‘Dat was scoren, Joske.’
‘Als je hoort wat die vrouwen hebben meegemaakt, dan is die ontroering vlug voorbij. En de goedkope whisky van Anna maakte de tongen los zoals dat heet, om maar te zwijgen van haar…’
De opdrachtgever kuchte net op tijd.
‘Zeg ik ‘een griepje’ of zou ik al dat mooie woord voor dat verdoemde virus gebruiken?’
‘Zeg maar dat ik mijn best zal doen, ok?’
‘Jij bent een moedige profeet, Jozefus, dat zal ik zeggen. Een taaie. En die zijn graag gezien in het zwerk.’

Er zijn dagen, en ja, zelfs nachten dat het meezit. Was het nu toeval of toch ergens in de wijdse sterrenhemel gepland, maar Anja Vleugels -een van de wasserette-zangeressen- had een dochter die op de rand van de kerstnacht, geheel onverwacht, drie weken te vroeg, besefte dat het kind in haar schoot de wereld in wilde. Dat besef werd haar door allerlei symptonen duidelijk gemaakt (vrouwen weten waarom) maar elke taxi of nabije autobezitter gaf verstek.
Kwamen daar net de vier met brullende motoren aan, zette Jozefus zich midden op straat en verspreidde de geur van verbrand rubber zich als een herkenbaar nachtparfum.
Veel verbeelding vraagt het niet om de in stevig leer- verpakte herders in de verloskamer te zien binnenstormen met de bijna-moeder in hun midden.

Toen ze na de voorspoedige geboorte van een bijna drie en een half kilo wegende jongen Jozefus naar huis brachten had voorlopig niemand van het gezelschap nood aan overdadig motorgeluid. Integendeel. Hij wees hen de plaatsen aan waar de laatste maanden baby’s de wereld kwamen vergezellen of waar het net gebeurd was, of weldra zou gebeuren. Zij vulden de informatie aan met verre en nabije kenissen, vrienden en familieleden. Was dit een inhaalbeweging of waren de cijfers door de opgehokte tijden een beetje opgefokt, om het oneerbiedig te zeggen?
En eens de helmen werden afgezet, keek hij in de ogen van Milou zoals alleen profeten-derde-klas kunnen kijken. Wanhoop gemengd met de intensiteit van de onvoltooid toekomende tijd.

Jaja, in dit verhaal is hij met de vier op het brakke terrein achter de Konijnenberg gaan rijden, neen: niet alleen, maar om te beginnen als passagier van Milou-daarna eens helemaal alleen, bang maar dapper genoeg om luid brullend de top te bereiken en zich in de diepte te storten met een kreet waarin het heilige werd geprezen en het veilige vergeten.
Ze kwamen hem in het ziekenhuis bezoeken, Milou met bloemen en een bijna hemelse glimlach.
Hij had talent, vonden ze. Een echte casse-cou, maar alle begin is moeilijk.
Net voor hij naar huis mocht hoorde hij ’s nachts een lichte trage vleugelslag.
‘Joske is niet thuis,’ zei hij nog voor de goddelijke bode het over een troep herrieschoppers in de Pekel-woontoren kon hebben.
‘Je hebt de groeten van Gabriël, Jozefus.’ hoorde hij een bekende stem. ‘Hij kon je nog net opvangen toen je van die heuvel stuikte, denk daar aan.’
‘Ik dacht dat het Milou was die mij …’
‘Hij heeft net zoveel meisjes- als jongensnamen, die Gabriël. Slaap nog een beetje. De toekomst heeft een wakkere Jozefus nodig.’
Hij voelde de zachte lippen op zijn hoofd van een tevreden boodschapper en dan zoals een kind soms in zijn slaap zucht, het lichte geluid van tevredenheid waarin licht en muziek golfjes maken die op een breed strand tot aan je voeten komen, bij het begin van een zomerse dag.

Foto door Nafis Abman

Een slot-verhaal uit het boek ‘Triangel’

Marc Chagall: Sarah and the Angels lithografie Verve Bible
Hannah, Bram en Michiel zijn zestien, zeventien jaar als ze bij het zien van een jonge engel met nepvleugels op de nok van het kerkschip letterlijk en figuurlijk tegen elkaar opbotsen. Ze gaan op zoek naar de engel en komen bij zichzelf en bij elkaar uit.
 Midden in die driehoek stond hij, Elias, de verhalen-verteller..
 Was hij er echt of is hij het symbool van hun voorbije kinder- en jeugdjaren?
 Na zijn verdwijnen schrijft iedere bewoner van de triangel een verhaal voor hem, met in zijn, haar herinnering het beeld van de ruimtereis die hij is begonnen.  Eén van die verhalen vertel ik hier, ter nagedachtenis van zovelen die voor ons naar de overkant van het bestaan zijn afgereisd en tijdens deze dagen intens herinnerd worden.

Met grote radiotelescopen beluisteren we de sterren en planeten. Geruis, geknetter, ver gesis. Op zoek naar een boodschap.
Als je niet te snel reist, kom je als Alexander of Mercator in onze geschiedenisboeken terecht. Met ietsje meer gas, vinden we je terug in het dal der koningen. Piramiden proberen je kortstondig verblijf te bevriezen. Nog sneller, en je bent een jongetje uit de grote Afrikaanse vlakten.
Natuurlijk wil je nog verder.
Net na de eerste tuin van Eden land je in de uitgebrande tuin. De engel met het vlammende zwaard stak de boel in de fik.
Er is een overvloed aan houtskool zo te zien.
Onder een apebroodboom zit God.
Als je je capsule wilt verlaten, waarschuwt hij je voor de glassplinters.
‘Heeft u tijd voor mij?’ vraag je eerbiedig.
God kijkt niet op. Voor hem ligt een palmblad dat hij tot papier heeft gerecycleerd. Daarop tekent hij een plan voor de tweede tuin.
‘Of U tijd voor mij heeft?’
God legt zijn staafje houtskool neer, opent zijn armen zodat je beseft dat aankomst en vertrek door zijn oneindige zachtheid worden uitgewist . Bij Hem is er plaats, want God is leegte zodat Hij van alles en iedereen die tot Hem komt, vervuld kan zijn.
‘Heb je nog tijd nodig? Ik dacht dat je genoeg tijd hebt gehad.’
Pas op, neem dat niet te letterlijk. God houdt van humor. Hij vindt zichzelf niet zo geweldig. Hij heeft er alles aan gedaan om een barmhartige en zachte God te zijn, en kijk maar eens aan wat zijn schepsels van Hem hebben gemaakt.
De koning. De heerser. De krijgsheer. De Wreker. Superman. Gott sei mit uns. Dieu le veut.
Gewoon nog maar het feit dat vrijwel niemand (zelfs ik niet) Hem ooit als vrouw heeft voorgesteld zegt al genoeg van zijn creaties.
Geef toe, als dat het resultaat is van een Goddelijke carrière, dan is een beetje zelfspot wel op zijn plaats.
‘Omdat het mijn tijd was, vraag ik nu een beetje van uw tijd.’

.Kijk, dat is nu een van Gods geheimen. Hij heeft zijn tijd en de schepsels kregen hun tijd. Ze mochten met die tijd doen wat ze wilden. Al wist hij dat ze hun tijd zouden verprutsen, dat ze altijd tijd te kort hadden, dat ze er geld mee zouden verdienen (time is money!) er theorieën mee zouden uitvinden over het verband tussen tijd en ruimte, het kon allemaal, want God houdt van vrijheid. Dat is een hoge vorm van liefde.
‘Ik heb alle tijd voor jou,’ zegt God. Zullen we samen de nieuwe tuin bekijken?’
Je zit op zijn schommelschoot (God is het enige schepsel met een schommelschoot) en je voelt je helemaal thuis.
Hij laat je de prachtige wouden zien, grote waterpartijen, warmwaterbronnen, met sneeuw bedekte bergen en liefelijke dalen. Voor alle schepsels, groot en klein, zal er plaats zijn. Voor de vlinders en de dinosaurussen, voor de fruitvliegjes en de koningsarenden.
Wie op Gods schoot zit, is letterlijk en figuurlijk Gods pupil. De lieveling en het mooiste deel van het oog.
Iemands pupil zijn, is een groot voorrecht . Je bent iemand zo lief dat je langs zijn ogen mag kijken.
Het is een prachtig panorama waarin je tegelijkertijd heel ver en diep kunt waarnemen.
‘Waarom die tuin ontwerpen, als je weet dat de mensen hem zullen verwoesten? De meteoriet kan ik nog tegenhouden, maar zelfs dan vrees ik dat ze de dinosaurussen zullen onderwerpen, dat ze hen als wapen zullen inzetten, hun vlees zullen verhandelen.. De diepe wouden zullen ze kappen. Bij de kampvuren hoor je hen roddelen op zoek naar zondebokken.’
‘Ik respecteer de vrijheid van mijn schepsels. Ik ben tenslotte geen dictator van het goede. ‘
‘Maar waarom dan die nieuwe tuin?’
‘Het is een beetje een cliché, maar ik geloof dat hij er ooit zal komen. Ze hebben groene vingers, maar hun ziel is nog te wit van de schrik. Schrik omdat ze denken dat ze maar tijdelijk zijn terwijl ze in feite in de tijd leven, in de eeuwen der eeuwen.’
‘Maar ik kan misschien de tijd verdrijven, de tijd doden?’
‘Wie verhalen vertelt, verdrijft de tijd, dat is juist. Je maakt de droomtijd weer wakker. Nu weten de mensen met hun tijd geen raad. Maar als de vertellers terugkomen, kun je de dwingende tijd verdrijven. Vertellers echter leven ook in de tijd. Ze delen het lot van de tijdelijken. Zou je toch niet beter hier blijven? God heeft immers de tijd aan zichzelf.’
‘Als ik de meteoriet kan uitschakelen, wat gebeurt er dan?’
‘Dan is het al het voorbije slechts een droom geweest en ben ik bereid aan een tweede droomtijd te beginnen.’
‘Maar ik heb Hannah, Michiel en Bram gekend. Worden ze dan een droom? ‘
‘Je zou ook terug naar hun tijd kunnen. Je boordraketten vervangen door vuurpijlen die de nieuwjaarsnachten verlichten, een lichtende troost voor de tijd die steeds maar verder gaat. Ze zullen jou niet dadelijk herkennen, maar je verhalen mengen zich met hun verhalen, en als je lang genoeg blijft vertellen, wordt de tuin zichtbaar. De tuin van de toekomst. Maar je mag ook hier blijven, als engel met echte vleugels in mijn tijdloze licht.’

Wat je ook zult doen, wij zullen over jou vertellen. Telkens weer zal je leven oplichten als een staartster boven de donkere hemel.
We zullen blijven spelen.
Of je voor het zalige licht kiest, of je in de tweede tuin zult leven of terugkeert voor een nieuw leven als aardse verteller, wij verlaten je niet.
Misschien word je een van onze kinderen. We zullen je herkennen.
Intussen probeer ik met mijn piano en cello je portret te tekenen.

het triangulumstelsel Peter Nagy
Het boek Triangel, documenten bij een afscheid, vind je bovenaan dit blog. De mooiste fragmenten uit vroegere verhalen, hoorspelen en poëzie zijn er in verwerkt. De documenten samen vormen een verhaal dat mij lief is. Je kunt het makkelijk lezen op een tablet.  

De vriend van Federico

De bijna lijfelijk-voelbare veranderingen wanneer je vanuit het heideweggetje het dennenbos inloopt.
Niet te vlug stilstaan, -je moet diep genoeg tussen de lage zwiepende takken- (bukken en rugwaarts eventjes achteruit en dan frontaal verder.) liefst met het hoofd naar beneden zodat je de dikke laag gebruinde naalden onder je voeten ziet, hoort kraken en voelt veren en je -ver genoeg- even je ogen sluit en de vochtigheid van de voorbije morgen, met ondertonen van hars en nat hout kunt rieken en dan -in het schemerdonker- op je rug gaat liggen, en in die houding traagjes je ogen opent.

Dat was de grote bomenwieg.
Gebogen om naar jou te kijken, dacht je als jongetje (handig de rollen van observator doorgeschoven naar de wiegende dennenkruinen, ja.)
‘Wat ligt daar?’
‘Een van het paard getuimelde ridder, heren en dames Dennenboom, maar hij zal zich wreken!’

Denk nu niet dat hij als een vroegrijp overgevoelig zwalpend jongetje het spreekwoordelijke bos invluchtte.
De bende volgde.
‘Wie vond de beste geheime plaats waar de schat kon verborgen worden?’

Maar de jonge ridder keerde later terug naar de plaats waar hij in de bomenwieg had gelegen.
De ontroering die hij voor de collegae-ridders en jonkvrouwen had verborgen kon nu vleugels uit de hoge luchten laten vallen en wie steeg zo dadelijk tot hoog boven het Kempisch bos en verwonderde zich over de kromming van de aarde onder hem?
Wie zou er naar Herentals kunnen vliegen, eventjes bij Nonkel Jos aan het raam tikken en nog voor het donker weer landen in de boomgaard achter de villa?

De schat, twee grote chromo’s uit de serie wielerhelden van Dr. Mann waarop Fred de Buyne en Stan Ockers en een gekreukte kleinere met Federico Bahamontes, de adelaar van Toledo, als toegift.

Bobet won de tour van 1954, Fred De Bruyne de 8ste, 13de en 22ste etappe, Stan Ockers de elfde. Federico Bahamontes won het bergklassement. Hij was een bangerik in het dalen, vertelde nonkel Lowie. Hij liet zich na een solo op de top inlopen om met het peloton aan een stijle afdaling te beginnen, net zoals de jonge ridder telkens hij van de Galgenberg kwam gereden en tot aan de Holleweg duizend angsten uitstond.
‘Bahamontes,’ zei hij als hij zijn fiets in de schuur zette, Federico, we zullen samen nooit meer bang zijn. ‘
Met wie hij aan het praten was wilde zijn moeder weten.
‘Met mezelf, ma.’
En of hij het eens was met zichzelf?
Hij knikte, glimlachte en wuifde naar Bahamontes die graag ’s nachts een ritje maakte, goed tegen de schrik had hij gezegd net voor ze afscheid namen.

In zijn bed keek hij naar de zoldering: doorzichtig werd ze in het donker. Hij zag de bomen die hoog boven hem wiegden. Hij hoorde ze zingen en sliep dadelijk en diep. De vleugels aan een haakje boven zijn bed.
De maand augustus 1954.

Fragment uit 'De Vleugeljaren', geschriften en beelden waarin de vleugels uitslaan belangrijker is dan het bereiken van een doel. (Nog volop in voorbereiding.)
Federico Martin Bahamontes

Mensen en modellen: een verbeelde gemeenschap?

Jacques Blézot The busy man, 2016

Er was eens een zakenman die niet kon stilzitten, maar ook stilstaan of zelfs stilliggen was voor hem een moreel probleem. Toch was deze actieve eigenschap niet dadelijk waar te nemen als je bijvoorbeeld met de man van gedachten wisselde omtrent de lopende coronacrisis of het nijpend drinkwatertekort in de toekomstige samenleving. Hij luisterde aandachtig, formuleerde enkele goed onderbouwde stellingen, besloot rustig met een hoopvolle oplossing en hoopte dat het niet zo’n vaart zou lopen en dat hij had genoten van deze korte maar intensieve ontmoeting waarbij hij niet vergat de groeten voor mevrouw en kinderen in zijn slotzin onder te brengen.

Niemand echter besefte dat hij ondertussen de huidige beursstand van zijn net verworven aandelen had vergeleken met de goede raad van een deskundige collega en dat daardoor de aankoop van een nieuwe koelkast tot de mogelijkheden begon te horen waarvoor het bedrag nog in de vroege uren bij het risicokapitaal was geklasseerd. Om maar te zwijgen dat de drinkwaterdiscussie hem aan een afspraak bij de uroloog herinnerde die hij vorige week door een dringende niet vooruit geplande vergadering had moeten cancellen. Om volledig te zijn was er ook de goudprijs en de aanvraag van een studiebeurs voor zijn oudste dochter met de organisatie van het vervoer naar de voetbaltraining van zijn jongste zoon door zijn hoofd gegaan en zonder al te veel omhaal in het juiste gedachtenvakje geklaseerd nog voor hij op zijn kantoor arriveerde.

‘Training en een goed gecontroleerde ademhaling,’ antwoordde hij toen ik hem bij een etentje ontmoette waar we over opvattingen omtrent sociale huisvesting zouden praten met het oog op een gemeenteraadszitting diezelfde avond.
‘Onze tijd op aarde is beperkt, dat hoeft geen betoog als we er aan denken dat het over enkele maanden al weer eens kerst en nieuwjaar zal zijn terwijl de vorige vieringen daaromtrent niet eens zo lang geleden hebben plaats gevonden. Een goede denkhygiëne is dan ook het enige middel om hoofd- en bijzaken van elkaar te onderscheiden.’
Of hij misschien wel eens wakker lag van al die drukte in zijn hoofd, het voortdurend multitasken?
‘Ik beschouw het als een sport. Dat betekent dat concentratie erg belangrijk is. Op dit ogenblik heb ik geen enkel ander idee dan de inhoud van dit gesprek. Wel voel ik een zijlijn naar een symposion over collegialiteit en vriendschap, besef ik dat er nog een meeting op me wacht over het absorberende van de kapitaal-onrust, maar ik blokkeer die zijpaden omdat ze mijn energie die ik hier nodig heb onnodig zouden verbruiken. Dat is enerzijds training maar anderzijds openstaan voor het genot van de flexibiliteit. U draagt overigens een mooie das.’

Businessman high jump pop art retro style.

Zijn wederhelft was duidelijk met de bovenstaande wijsheid in het drukke hoofd gekozen. Ze vormden samen een team in dezelfde business. Hun electronische agenda’s waren piekfijn op elkaar afgesteld en er was voldoende ruimte om samen met de kinderen leuke dingen te doen en het geruzie te laten.
‘Ruzie immers tast de energie aan, verlaagt de streefdoelen aanzienlijk.’
‘Maar slapen, tot rust komen, dat moet niet gemakkelijk zijn!’
Hij schudde zachtjes zijn goed verzorgd hoofd en keek me in de ogen.
‘De kortstondigheid van ons bestaan vraagt dat we zuinig zijn met zorgen, beste. De meeste zorgen ontstaan uit mentale slordigheid. Niet goed of genoeg gepland, niet naar juiste waarde ingeschat, of te lange rouwprocessen bij mislukkingen, ik noem maar wat.’
‘Wij zijn tenslotte maar mensen, en…’
‘Nagel op de kop. Wij zijn tenslotte maar mensen, dat is een basisbegrip in onze planning.’

Nieuwsgierig geworden naar de diepere beweegredenen van dit drukke bestaan nodigde ik hem graag uit om samen een goed glas wijn te drinken. Met de wijn kwam het gesprek op onze oenologische voorkeuren en bijgevolg ook op de plaats van al dat lekkers, de wijnkelder die in zijn woning ook nog een andere functie had vervuld.

‘Onze oude wijnkelder heeft een heerlijk lange galm. We besloten dat het leuk zou zijn opgekropte weerstanden -om frustraties een andere naam te geven- in deze ruimte geheel privé uit te schreeuwen, maar dat kwam toch eerder als teken van innerlijke zwakte over, en toen een van de kinderen geheel toevallig ongewild getuige werd van een reeks nogal brutale verwensingen aan elkaars adres hebben we ons herpakt. Het was de laatste stuiptrekking van het oude denken. Alsof de gemoedsrust een waarborg zou zijn voor betere prestaties. We hebben onszelf statistisch onderzocht: een klare definitie, een gemiddelde, de totale som gedeeld door het aantal, een kind kan de was doen, en met de mediaan te onderzoeken kom je verder dan met wat een zielefluisteraar je kan bijbrengen.
Ordenen, analyseren en interpreteren. Je zou ze boven elk kinderbed moeten hangen deze kostbare woorden. Ik heb meer van de variatiecoëfficiënt geleerd -de resultaten van verschillende onderzoeken met elkaar te vergelijken- dan wat er ons aan groepsvorming in de psychologie wordt voorgehouden. En niet bang zijn om jezelf te corrigeren, laten we dat niet vergeten. Met de standaardafwijking en de variatiecoëfficiënt kun je jezelf vrijwel niets meer wijs maken. Ik gebruik nu de eenvoudigste begrippen omdat wij een andere taal spreken: wij modelleren de werkelijkheid, dat hebben we gemeenschappelijk met onderandere de psychologie, het gaat tenslotte om het verwerken van informatie door bijvoorbeeld computersimulaties te gebruiken. Dat is niet moeilijk om te begrijpen. De werkelijkheid is beter met cijfers te vangen dan met romans of emotionele reacties.’
Tijd om het glas te heffen.

‘Maar vergis je niet, wellicht hebben we het over hetzelfde: het beheersen van diezelfde veel besproken werkelijkheid. De interactie tussen boze echtgenoten heb ik via enkele eenvoudige wiskundige modellen beter leren begrijpen dan met een goed bedoeld dieptegesprek bij de therapeut. En tussen dezelfde haakjes: in 1907 bedacht Einstein een modelsysteem waarin hij het basisidee van zijn algemene relativiteitstheorie kon uitdrukken: personen in een lift zonder ramen. Die personen kunnen geen onderscheid maken tussen een verblijf op aarde en een toestand waarin de lift in een raket gemonteerd is en waarvan de motor een versnelling genereert die gelijk is aan de zwaartekrachtsversnelling op aarde. In beide gevallen voelt de persoon een kracht in de richting van zijn voeten. Ook kan de persoon geen onderscheid maken tussen een lift in vrije val en een in een baan om de aarde. Dat model werkte hij in 1915 uit tot zijn algemene relativiteitstheorie.’
Stilte genoeg om even het glas te hervullen en te nippen.

Hij zat op een bank in zo’n ondergeschoven parkje tussen de stadskern, villawijken en de buitenwijken. Hij zag me schrijven, notities voor mijn stuk over modellen en de werkelijkheid. Sjofel zou je als bijvoegelijk naamwoord kunnen gebruiken om zijn kleding te beschrijven.
Of ik ook ‘sprookjes’ schreef voor een of andere krant?
‘Sprookjes? Neen. Integendeel. Ik probeer de werkelijkheid te begrijpen.’
Hij stak zijn wijsvinger op alsof hij in de klas zat.
‘U zit hier op een goede plaats. Op de grens.’
Hij ging rechtop staan, spreidde zijn armen, keek naar links en dan naar rechts.
‘Bedoelt meneer de werkelijkheid van die kant -de villawijken- of van die kant -de buitenwijken-?
Mijn verbazing gaf hem moed.
‘Langs die kant hebben de kinderen een grote tuin met wel eens een zwembad inbegrepen, ieder kind een computer voor het zogenaamde afstandsleren en misschien ook een tweede verblijf aan zee of in de ardennen. Aan de andere kant…’
Hij wees naar een van de grote woonblokken en zweeg zodat ik ruim de tijd tot invullen kreeg.
‘Over die kant -de welstellenden- krijgen we geregeld nieuws te horen en weten we via allerlei programma’s zoals ‘huizenjacht ‘of’ blind gekocht’ hoe het eraan toe gaat, wat ze hebben en nog niet hebben, maar van die kant…? ’t Is maar dat u het weet, nietwaar?’
Hij salueerde en liep richting woonblok.

Een sprookje?
Zouden de computersimulaties van mijn drukke zakenman het al eens een keertje over ‘dat’ deel van de stad hebben gehad? Of was de stad van de modellen inderdaad een ‘imagined community’ zoals Benedict Anderson het samenleven benoemde. Een verbeelde gemeenschap die we met zijn allen kennen en herkennen?
Of is dat ene deel van de stad niet zo geschikt voor computermodellen?
We zijn tenslotte maar mensen.

Met dank voor het artikel van Eric Corijn, 18 mei 2020 ‘Het scheefgetrokken beeld van de samenleving’ in Apache/inhoud heerst en helemaal te lezen op:

The Urgency of Now by Karla Rosas and Fernando Lopez, created for ROOTS Week 2020, featuring C. Gypsi Lewis. Click here to read the artists’ statement.

‘De Flapzeil-kampioen’, een kortverhaal

Tegenwoordig is flapzeilen algemeen bekend. Tijdens de komende Olympische spelen wordt er geflapzeild naast het al overbekende bootjeszeilen. Maar dat is niet altijd zo geweest. Vroeger had er nog nooit iemand van flapzeilen gehoord. Joris Breuker bracht daar verandering in.
Joris was een heel gewone jongen van bijna twaalf jaar. Alleen zijn oren waren niet zo gewoon. Die stonden een aardig eindje van zijn hoofd af, zodat hij al vlug, bijna dagelijks, de scheldnaam ’flapoor’ te horen kreeg.
Andere kinderen zouden dan bij hun begrijpende ouders gaan uithuilen, of karateles volgen, maar Joris glimlachte alleen maar en zei dan het geheimzinnige zinnetje: ‘Was het niet de wind die Columbus naar Amerika bracht?’
De scheldende partij zweeg dan even om daarna in woedend gebrul los te barsten.
Joris wierp ze een kushandje toe en verdween vrolijk fluitend naar huis.
In zijn vrije tijd kon je Joris op het strand vinden. Hij had zijn skateboard bij zich, keek van welke kant de wind kwam, en ging van start. Hij moest immers niet trappen, of een helling opzoeken! ]oris’ oren vingen de wind en verder was het een kwestie van evenwicht.
’Zo gaat hij goed!’ riep Joris.
Hij kromde zich, drukte één oor plat tegen zijn hoofd, maakte daardoor een sierlijke maar kordate draai en probeerde tegen de wind in te laveren.
Na enkele maanden zoefde hij vriendelijk knikkend de strandzeilers voorbij. Die hadden alle moeite van de wereld om hun vervaarlijk groot surfzeil rechtop te houden, terwijl Joris, de handen op de rug, zonder één schijntje zeil hen voorbijreed.
Natuurlijk was Joris niet het enigste kind van Knokke-Heist met afstaande oren. Mientje van de slager en Toon Brouwers van de postmeester durfden voortaan zonder muts naar school gaan. Ze werden Joris’ beste leerlingen, en op hun beurt brachten ze hun vriendjes en vriendinnetjes mee, van De Panne tot Knokke-Zoute.

Joris leerde hen, door dagelijkse oefeningen, hun afstaande oren rekken zodat ze nog meer wind konden vangen. Daarvoor had de jongen een apparaatje ontwikkeld dat de eenvoud zelve was. ]e klemde je oren in gewatteerde wasknijpers waaraan een touwtje vastzat dat op zijn beurt langs een katrolletje liep, en waar je steeds zwaardere gewichten aan kon hangen.
Natuurlijk moest Raymond uit Westende weer overdrijven. Hij wilde dadelijk met twee kilo beginnen. Zijn linkeroor scheurde af. Maar gelukkig gaf Fannie, een dokterskind, hem de goede raad het losgerukte lichaamsdeel in zijn mond te houden tot ze in het ziekenhuis van Oostende waren. Raymond stelt het nu weer opperbest. Hij begint met enkele grammetjes en het ziet er naar uit dat hij nog voor het seizoen aanvangt, met halveponden kan trainen.

De zomer van dat jaar bracht toeristen en journalisten naar de flapzeilers. Het duurde dan ook geen twee weken of vaders en moeders die hun oren jarenlang achter sjaals, petten of hoeden hadden verborgen, stonden nu op de rolplank en pronkten met hun flappers tot het donker werd.

Het Belgisch Olympisch comité (waarvan de toenmalige voorzitter enorme afstaande oren had) begon zich met de zaak te bemoeien, en weldra werd het flapzeilen een officieel erkende sporttak.
Joris bleef eenvoudig. Hij wilde voor bakker studeren en beschouwde het flapzeilen als een hobby.
Maar de concurrentie dwong hem zijn studie voorlopig even te vergeten. Uit Duinkerken immers begon de faam van Jean Voilé tot in Knokke-Heist door te sijpelen. Deze Jean bleek met zijn nauwelijks dertien jaar over super-flappers te beschikken. Hij had een gepensioneerd onderwijzer als trainer. Die trok Jean elke avond bijna drie uur deskundig aan zijn al overdadig afstaande oren zodat én de stand én de oppervlakte van Jeans’ oren ongeziene mogelijkheden begonnen te bieden.
’Laat je niet doen!’ riepen Joris’ vriendjes.
Ze lachten hem niet meer uit! Integendeel, ze hadden een fanclub gesticht, ’de oer—flappers’, en ze trokken elkaar voortdurend bij de oren in de hoop dat ze op een dag ook konden meedoen met de Europese kampioenschappen flapzeilen.
Jean en Joris bereikten, zoals verwacht, de finale en zouden het tegen elkaar opnemen in drie kilometer flapzeilen—met—hindernissen.
Er ontstond een fikse rel waar die kampioenschappen zouden plaatsvinden.
De Fransen wilden per se Duinkerken, de Vlamingen hielden vast aan Knokke-Heist. De internationale scheidsrechter (een Nederlander) koos voor de Nederlandse badplaats Cadzand, zodat beide partijen elkaar op neutraal terrein konden ontmoeten.

Jean en Joris bereidden zich ernstig voor. Joris voerde het gewicht aan zijn rek- en strekmachine op tot twee kilo en zevenhonderdvijftig gram, en Jean werd nu ook ’s morgens twee uur door zijn trainer aan de oren getrokken.
Het waren dan ook pracht-oren waarmee ze aan de start verschenen. Zonder noemenswaardige moeilijkheden namen ze de kuilen en opgerichte latten. Twee kilometer bleven ze op gelijke hoogte. Tijdens de laatste vierhonderd meter draaide Jean zijn hoofd ietsje naar links zodat hij van de juiste tegenwind kon profiteren. Hij won twee, drie meter. Maar Joris’ antwoord bleef niet uit. De jongen richtte zijn kin op op en gaf toen zijn hoofd een rukje naar rechts. Dat bracht hem weer op dezelfde hoogte als zijn tegenstander. Gejoel en gejuich brak los.
De Nederlanders wisten niet goed voor wie ze partij moesten kiezen.
Toen probeerde Joris zijn oren nog ietsje uit te rekken.
Hij trok met beide handen aan de uiteinden van zijn flappers. Het onmogelijke scheen te gebeuren. De wind zette ze bol, en… tilde ]oris op. Net boven de aankomstlijn bleef hij hangen terwijl Jean ietsje later de finish passeerde.
Wie had er gewonnen? Niemand kon het zeggen.
Joris was het eerst over de streep, maar in de lucht, terwijl Jean ze al rollend bereikte.
Reglementen brachten geen oplossing. De Fransen dreigden met extra belastingen voor alle Belgische flaporen die in Frankrijk wilden verblijven, terwijl de Belgen Franse flappers alleen over de grens zouden laten als ze helrood waren geschilderd.
Uren vergaderen loste niets op. De Nederlandse scheidsrechter begreep geen Frans en kon de redenering van de Belgen niet volgen. Hij besloot de kwestie
voor de UNO te brengen.

illustratie: Kristien Aertssen

En Joris? Die liet de drukte achter zich en liep naar het strand. Daar wachtte hij op een stevige rukwind, en toen werd hij opgetild. Hoger en hoger vloog hij, tot hij door een prachtige dikbuikige wolk aan het gezicht werd onttrokken.
Niemand heeft Joris ooit teruggezien. Sommigen beweren dat hij stiekem de Engelse ploeg heeft getraind, anderen hebben hem in Rusland of Amerika opgemerkt. Enkelingen blijven erbij dat hij als beheerder van een windmolen-park graan maalt in de ontwikkelingslanden.
Maar als volgend jaar de Olympische spelen beginnen, zullen de flappers uit de hele wereld één minuut oren en ogen ten hemel gericht houden. Joris ter ere.
Wees dus een beetje lief voor al die lui met oren plat tegen het hoofd. Ze moeten het bij voetballen en tennissen houden. Dat is al heel erg. Maak het niet nog erger.
Omdat jij toevallig van die leuke flappers hebt, zijn plat-oren toch niet minderwaardig.
Joris had het vast niet goed gevonden dat je hen zou uitlachen.

Boos-aardig, een kortverhaal

Er was eens een jongetje dat altijd aardig en slim moest zijn.
Bij zijn geboorte bleek het -volgens zijn moeder — de mooiste baby ter wereld. Toen hij zes maanden werd, kon hij al woorden met twee lettergrepen uitspreken.
Daarna leerde zijn vader hem piano spelen en op zijn derde verjaardag kon hij een Grieks en een Latijns versje opzeggen en vertalen.
Dat ging natuurlijk niet vanzelf. Werner werd door zijn ouders en een schare uitgelezen opvoeders getraind. Vanaf zijn eerste jaar kreeg hij een vaste dagindeling.
‘We moeten hem tot het aardigste kind ter wereld opvoeden,’ zei zijn moeder.
’Karakter moet hij hebben!’ meende zijn vader.
’Als je aardig bent, kom je overal.’
Het wonderkind Werner werd dus niet alleen getraind in taal en rekenen, maar hij kreeg een harde opleiding om eens de aardigste mens van deze aardbol te kunnen zijn.
Hij leerde zitten met rechte rug, het juiste handje gebruiken om iets aan te geven of aan te nemen, met twee woorden spreken, buiginkjes maken, de deur openhouden, zijn plaats in de bus afstaan, glimlachen, ook als hij razende tandpijn had, en ga zo maar door.
Het is dus te begrijpen dat Werner overal over zijn bol werd geaaid. De volwassenen waren dol op hem.
Zijn vriendjes en vriendinnetjes haatten hem.
‘Die leeftijdsgenootjes zijn zo dom!’ troostte zijn moeder hem toen hij met een blauw oog thuiskwam.
‘]e moet terugslaan!’ zei zijn vader. ’Ik zal je karate leren.’

Dus leerde Werner naast driehoeksmeetkunde en filosofie ook nog karate. ’Blijven glimlachen, jongen,’ zei zijn moeder. ’Blijven glimlachen, ook als je iemand een dreun op zijn neus verkoopt. Dat is fair play. Daar kom je ver mee.
’En Werner sloeg zijn vriendjes glimlachend een bloedneus en bood hen daarna ook nog een zakdoek en een reep chocolade aan.
O, Wat kon hij toch fijntjes glimlachen, die Werner.
Als hij het oude dametje de drukke straat over hielp en het vrouwtje dan tussen de toeterende auto’s liet staan, dan glimlachte hij. Ja, hij wuifde zelfs naar het doodsbange oudje. En als hij een stuk taart voor zijn lerares kocht, en hij voor de hele klas geprezen werd als modelkind van het jaar, wat glimlachte hij dan naar Jan met zijn flaporen, naar Grietje met twee vaders, naar Ronald die stotterde en naar Fientje die altijd weg droomde in de rekenles. Hij bleef zelfs glimlachen als hij roddelde over Marietje die weer een ander vriendje had, als hij kwaad vertelde over de conciërge die al in de gevangenis had gezeten, als hij, heel terloops, iets losliet over een geheim dat Greet hem had toevertrouwd. Hij bleef glimlachen, die Werner.

Hij haalde hoge cijfers, want een knappe jongen was hij wel. Het verbaasde dan ook niemand dat hij naar de universiteit ging en er vier jaar later afstudeerde met de grootste onderscheiding.
Natuurlijk had hij ook daar geglimlacht toen hij die verlegen jongen vreselijke verhalen over de examens en de professoren had verteld.
Hij bleef glimlachen toen hij zijn vriendinnetje na twee dagen weer afdankte omdat ze ook een eigen mening had. Hij bleef heel vriendelijk lachen toen hij zijn medestudenten in een berghok opsloot zodat ze hun examens misten en in september moesten terugkomen. Hij bleef glimlachen toen hij een dreigbrief schreef naar zijn voornaamste concurrent.
Hij werd de aardigste ingenieur die je je kon voorstellen, en het verbaasde niemand dat hij weldra burgemeester werd en hij het tenslotte tot president bracht.
’Zo’n aardige man!’ zei iedereen die hem ontmoette.
Glimlachend begon hij dan ook aan de derde wereldoorlog.

illustratie Kristien Aertssen

Verhalen vertellen: ‘de hemelspanners’

Denkbeeldige maar zeer aanwezige voorouders waren in de slapeloze uren dankbare vertellers.
Zo ook, de Scandinavische die mij in de vroege voorzomernachten over ‘de hemelspanners’ onderhield.

‘Ja, nu je al aardig op de drempel van de lange droomnachten bent aangeland, wordt het tijd om je over de hemelspanners te vertellen.
Aan iedere kant van de horizon wordt het uitspansel strak aangetrokken. Elke nacht verdwijnen daardoor de ouderdomsrimpels van de luchten.

Het denkbeeldige wordt te vlug als fantasie weggezet. Nochthans opent zich in dat denkbeeldige de vaak vergeten werkelijkheid van oude droomtijden.
Jeugdigen moeten helaas hun ankers uitgooien in het ongewisse van het toekomstige terwijl een van de weinige voordelen van de ouderdom de verhalen uit de droomtijden van de voorouders opent.
Het zijn, in tegenstelling met wat vaak geponeerd wordt, geen archaïsche mythen en sagen al is hun verwantschap ermee niet te ontkennen.
Het blijven denkbeelden die op vergeten werelden steunen maar juist door hun onderlagen het schrijnende van de directe actualiteit mogen missen, al zijn ze in deze vreemde pandemische tijden ontstaan.

Foto door Ralph David op Pexels.com

‘Aan iedere kant van de horizon wordt het uitspansel strak aangetrokken. Daardoor verdwijnen ’s nachts de ouderdomsrimpels van de luchten.
Tarik aan de ene en Arvid aan de andere kant van de horizon beheerden ieder een torenhoge windmolen met reusachtige wieken. Bij een sterke bries werd via een wonderlijk mechanisme een reeks oerstevige mansdikke touwen langzaam strakgetrokken zodat de wat ingezakte luchten zich beetje bij beetje ontdeden van hun helaas steeds wederkerende ouderdomsrimpels. Bij het eerste zonlicht bliezen Tarik en Arvid op een kunstig bewerkte hoorn zodat de dag zich rimpelloos kon ontvouwen.’

Foto door icon0.com op Pexels.com

Hier keek de Scandinavische het publiek zwijgend aan alsof ze wachtte tot de aandachtige luisteraars bij het vuur het getoeter in de beginnende dag hoorden uitsterven.
Nikolina zuchtte van ongeduld en riep; ‘Vertellen, mormor!’
‘Dat was het probleem, Nikolina! Het reusachtige probleem van Tarik en Arvid. Geduld.’

Ingewijden beseften dat mormor Lovisa dringend op zoek was naar een ongewone wending waarmee het bekende verhaal een ongewone draai kon krijgen zodat de insiders de wenkbrauwen zouden fronsen en net zo nieuwsgierig werden als de kleinsten die voor de eerste maal met ‘de hemelspanners’ kennis maakten.

Foto door James Wheeler op Pexels.com

‘Wat als er geen wind was, of de nachtelijke zuidwester te weinig kracht had om de reusachtige wieken van de torenhoge molens in beweging te zetten?’
Hilma sloeg haar handen voor haar anders druk taterend mondje en Kalle zette zijn altijd rode wangen bol om assistentie te verlenen.
‘Inderdaad, Kalle! Dat was het. Het hele dorp dat rond de windmolen woonde, zo’n tien-, wat zeg ik zo’n twintigduizend mensen van alle leeftijden hoorden het noodsignaal van Tarik en Arvid en begonnen van op de daken, straten en pleinen met alle macht richting molen te blazen!’
‘Oei!’ riep Knut die zich duidelijk het woord ‘ongeduld’ herinnerde.
‘Jaja, zeker “oei” want met een beetje geduld was de opkomende bries stevig genoeg geworden om zonder enige menselijke hulp de touwen strak te spannen en de hemel zonder één rimpeltje glad en rimpelloos de morgen in te hijsen.’
‘En nu…?’ zag Britta de ramp gebeuren nog voor mormor haar angstige voorgevoelens kon bevestigen.
‘Nu gebeurde bijna wat er gebeurt als je te weinig geduld hebt!’
Edvind scheurde een denkbeeldig zeil met een luid ‘kkkrrr’ in twee.
‘Stel je voor dat je ’s morgens naar buiten kijkt en er een reusachtig gat in de lucht hangt.’
‘Dan kon je nog bij volle dag de maan en de sterren zien,’ riep Elise.
‘Eén keer is dat echt gebeurd. Een gat in de lucht. Gelukkig nog voor het morgen werd.’
‘Neen!’
‘Ja, Britta. Maar gelukkig waren er net die nacht nog genoeg ‘getelde schapen’ wakker.’
De Scandinavische keek even triomfantelijk rond. Ze was waar ze wilde zijn.
‘Getelde schapen? Weet iemand wat “getelde schapen” zijn?
Knut dacht aan schapen waarop de boer een getal had geschilderd, dat had hij wel eens gezien, dacht hij.
‘Wat doen mensen als ze niet kunnen slapen?’
Het bleef even stil. Je hoorde het publiek bijna luidop denken.
‘Dan tel je schaapjes!’ riep Kalle.
‘Inderdaad, dan tel je schapen! Je laat schaapjes over een hek springen en je telt: één, twee, tien, dertig. Tot je slaapt. Dat zijn ‘getelde schapen’, en die hebben een zeer speciale wol. Wol die hemelgaten dicht. Sommige nachten zijn er maar enkele getelde schapen, andere nachten ligt iedereen wakker en worden er wel duizenden geteld.’
‘En net die nacht…?’
‘Ja, Elise, net die nacht telde de halve wereld schapen. Dat had twee voordelen. ’s Morgens oversliep de helft van de mensen zich en er was een overschot aan speciale stikwol.’ Eens de late slapers zich de ogen hadden uitgewreven zagen ze zoals elke morgen een keurig gespannen lucht. Arvid en Tarik leerden wel geduldiger zijn, maar op een nacht…Dat is voor een ander keer.’

Foto door Skitterphoto op Pexels.com

Schapen tellen lukte mij niet meer, maar de hemelspanners’, ieder aan hun kant van de horizon verbeelden en ze door de Scandinavische tot leven laten komen bleek een uitstekend midddel tegen slapeloosheid, zeker als je ’s morgens wakker werd bij een velletje papier waarop de eerste zinnen waarmee dit verhaal begon. Zelf ben ik al een farfar (grootvader) geworden, en dan is het je plicht een verteller te zijn. De wereld is één groot oor.

Foto door Pixabay op Pexels.com

Je bent wie je bent, een sprookje

tekening: Josie Kodomo

Net voor je gaat slapen is een sprookje lezen bijzonder rustgevend. Voorlezen kan ook. Wil je in de herinneringen van je dierbaren hoge ogen gooien? Dan wordt het ‘acteren’! Hier kun je vijf personages spelen:

de Prins: Hij bedoelt het goed, dat is duidelijk. Hij is niet wat hij wil zijn, een kerel. Goedgelovig, dat wel.
de Prinses: Is nog duidelijk niet aan ‘me-too’ toegekomen. Genderproblematiek? Brutaal bekje.
een Tovenaar: Toveren op aanvraag is er niet bij. Voor wat, hoort wat.
een Buitenmeisje: Recht voor het raapje maar best aardig. Consequent.
een Verteller: Vertelt het verhaal waar de anderen zwijgen. Kan zelfs een droevig liedje zingen. Troost de luisteraars en bespreekt wat de Prins na het verhaaltje gaat doen, liefst in samenspraak met het publiek.

Waarschuwing: dit verhaaltje eindigt vrij droevig of kan alzo geïnterpreteerd worden. Het kan nodig zijn er een leuk vervolg aan te breien om de nachtrust van de luisteraar(s) niet te schaden. En ja, dansen is best ok. ook voor stoere kerels!

Er is ook een zedenles maar die is zeker in twijfel te trekken.
Benodigdheden: Met enkele leuke hoofddeksels kom je al heel ver.
Leeftijd: 0-111 jaar.

tekening Kristien Aertssen

de tekst:

‘Zo was er eens een prins en een prinses en die prins hield heel veel van de prinses. Hij wilde altijd heel dicht bij haar zijn.
’Lieve zoete prinses. Ik hou van jou.’
’Hmm. Dat zeggen ze allemaal.’
’Echt waar, hoor. Ik zou altijd bij jou willen zijn. Dag en nacht.’
‘En dan? Wat zou je dan willen?’
‘Hoe dan? Wat dan? Gewoon bij jou willen zijn, omdat ik van je hou.’
‘En dan?’
’Niets en dan! Als je van iemand houdt dan wil je d’r gewoon bij zijn. Kusjes geven, en strelen, en lief zijn, koffie zetten, brood smeren. . .’
‘Wat vervelend, zeg. Weet je niets beters te verzinnen?’
‘Is liefde dan niet goed genoeg?’
De prinses keek hem hooghartig aan.
’Liefde? Wat jij liefde noemt! Ben je sterk?’
’Sterk? Neen, dat ben ik niet. Maar ik kan heel goed zingen. Luister.’
En de prins zong een heel mooi droevig liedje.
‘Noem jij dat zingen! Verschrikkelijk. Kun je vechten? Ben je nooit bang? Kun je in de dakgoot van een hoog huis lopen? En zou je in één bed met een tijger durven slapen? ]a? Dàn ben je een kerel!’
De prins zuchtte diep.
‘Ik ben wel bang. Als ik op de derde trede van een laddertje sta, krijg ik al kippevel. En met een tijger in één bed slapen? Ik mag er niet aan denken. ]e moet wel gek zijn om zoiets te doen.’
‘Dat noem ik ‘stoer’, prins. Mannen die niet stoer zijn, noem ik geen mannen.’
’Maar ik kan met mijn oren bewegen, kijk.’
‘Daar kun je vliegen mee op de vlucht jagen, stommerd.’
‘Ik kan ook heel mooi dansen. Voilà!’
En de prins danste een menuet.
’Dansen! Dat is toch niets voor stoere bonken, echte kerels?’
’Ik vind dansen leuk, jij blijkbaar niet. Hou je niet van mij?’
’Als je sterk en stoer wordt, dan zullen we nog zien.’
De prins was heel droevig. ‘
‘Kan iemand mij leren vechten? Weet iemand wat je moet doen om nooit bang te zijn? En hoe moet ik in de dakgoot van een heel hoog huis leren lopen en in één bed slapen met een tijger?’
Er verscheen een tovenaar en die zei:
’Ik kan jou leren vechten. Ik kan ervoor zorgen dat je nooit meer bang bent, en dat je in de dakgoot van een heel hoog huis durft lopen en met een tijger in één bed durft slapen. Maar. Er is één maar. Dan moet jij mij ook iets geven.’
’Ik wil alles geven wat ik heb,’ riep de prins.
’Goed zo. Dan vraag ik je stem waarmee je liedjes kon zingen. Geef me ook maar je dansen. En je zult nooit meer met je oren kunnen bewegen.’
Dat vond de prins heel erg. Hij zong erg graag en danste als de beste. En als hij met zijn oren flapperde, moesten de kinderen lachen.
’Goed dan. Neem mijn stem waarmee ik liedjes zing maar mee. Pak mijn dansen maar, en maak m’n oren net zo onbeweeglijk als die van iedereen. Maar. .. maak me beresterk en nooit meer bang. Zorg ervoor dat ik in de dakgoot van een hoog huis durf lopen en dat ik zonder bibberen in één bed met een tijger durf slapen. Asjeblief.’

Dat gebeurde. De prins werd heel sterk, nooit meer bang en hij kon in de dakgoot van een hoog huis lopen, zonder gillen. En hij sliep in hetzelfde bed met een tijger alsof hij zijn hele leven al met tijgers had geslapen.
Maar zijn dansen en zingen was hij kwijt. Met zijn oren bewegen kon hij ook niet meer.
Maar hij dacht:
’Ach wat! Nu zal de prinses van me houden.’
Hij reisde naar haar kasteel en zag dat ze vertrokken was. Weg. Met een andere man. Die knul die nog sterker was dan hij, nog minder bang en niet alleen in dakgoten liep hij maar ook op de nok van de hoogste daken was hij thuis. En hij sliep niet alleen met tijgers, maar ook met beren en slangen.
De prins huilde.
’Waar ben je nu? Ik heb mijn zingen en dansen weggegeven, en kijk, m’n oren staan vast aan mijn hoofd.’
Maar ze bleef weg.
Toen kwam er een meisje langs dat op het platteland woonde. Ze was wel geen prinses maar ze zag er heel aardig uit. En de prins werd verliefd op haar.
‘O lieve meid. Ik hou zo van jou. Ik ben heel sterk en nooit bang. En ik durf in dakgoten van hoge huizen lopen en met een tijger slapen in één bed. Wel?’
Het meisje keek hem hoofdschuddend aan.
‘Och, weer zo’n blaaskaak die denkt dat hij superman is. lk voel niks voor stoere binken. Ik vind je wel knap. Maar kun je zingen, of dansen of met je oren flapperen? Dat zou ik prachtig vinden.’
’Neen, dat kan ik niet meer.’
’]ammer. Dan ben je niet de man die ik zoek. Dag.’
‘Dag,’ zei de prins.’

tekening: Carson Ellis

Hulpvragen als post-teaching:

-Zal hij zijn intussen getemde tijger op het buitenmeisje en de prinses afsturen?
-Wordt hij misschien niet gelukkig maar toch rijk als ceo van een firma dakwerken?
-Sluit de prinses vriendschap met het buitenmeisje en…
-Krijgt de tovenaar spijt en verlangt hij harde valuta om de prins zijn vroegere eigenschappen terug te geven?
-Komt er een protestactie van Gaia? Leg uit.
-Wat met de mensenlijke wezens die en van dansen en van hoge daken houden?
(Juist: The Flying….T…advertentie)

De groene Cactusvogel, een kortverhaal

De groene cactusvogel dankt zijn naam aan zijn uitzicht. Hij is namelijk groen en hij lijkt op een cactus. In plaats van veren heeft deze vogel stekels, en alleen al daarom is een innig contact verre van aangenaam.
Ook door andere vogels wordt hij geschuwd zodat zijn scherpe puntige roep de meest akelige gevoelens van eenzaamheid opwekt.
De groene cactusvogel is daarom dan ook bijna over de gehele wereld uitgestorven.
Men kan zich de verbazing voorstellen toen op een voorjaarsdag een mannelijke EN een vrouwelijke cactusvogel werden waargenomen in een onbeduidend stadje waarvan zelfs de naam niet op de landkaarten voorkomt.
Antoinette, de elfjarige burgemeestersdochter, was na het balspel verdiept in het verzorgen van haar omvangrijke cactusverzameling. Stel je maar eens voor wat jij zou voelen als plotseling één van je meest geliefde cactussen, de pricantia alienis utopiae, zich zou oprichten, een hoge kreet zou slaken en vervolgens langs het openstaande raam naar buiten vloog. Ze deed inderdaad hetzelfde als wat jij zou doen: ze slaakte een nog veel hogere kreet en snelde naar haar vader.
En wat zou jouw vader zeggen als je hem komt vertellen dat je net een nogal grote cactus, de pricantia alienis utopiae, had zien wegvliegen? Inderdaad.
De meeste vaders zouden zeggen dat je gek was, dat je dringend rust of meditatie kon gebruiken. En dat deed de burgemeester ook.

tekening Kristien Aertssen

Maar wat dan als de bezorgde vader even later zelf de groene cactusvogel voorbij ziet vliegen als hij even opkijkt van zijn sportpagina?
In dit verhaal belde de burgemeester onmiddellijk de hoofdonderwijzer op die na zeventien jaaa’s en twaalf neen’s, plotseling uitriep:
‘Maar neen, dat is onmogelijk!’
Vervolgens smeet hij de hoorn op het toestel, greep naar zijn vogelgids en belde dan naar doctor Vleugjes, zijn verre studievriend en tevens beroemd vogeldeskundige. Deze verliet onmiddellijk vrouw, vogels en kinderen om de groene cactusvogel met eigen ogen te aanschouwen.
Het duurde geen halve dag of dr. Vleugjes ontdekte dat er feitelijk TWEE groene cactusvogels in het stadje leefden. En toen hij ook nog kon uitmaken dat het hier EN een mannelijke EN een vrouwelijke cactusvogel betrof, kende zijn vreugde geen grenzen.
‘Wij kunnen kweken!’ riep hij tegen de burgemeester. ‘Wij kunnen kweken!’
‘Wij, wij, wij…’ kuchte de burgemeester. ‘U bedoelt de vogels, nietwaar?’
‘Uiteraard. Maar probeer u voor te stellen wat beide vogels voor de stad kunnen betekenen? Uw stad wordt beroemd. Drommen mensen zullen zich naar dit paradijs begeven om er de groene cactusvogels in levenden lijve te bekijken. En het blijft niet bij twee groene cactusvogels. In mei, in mei. Wat gebeurt er in mei?’
‘Tja,’ zuchtte de burgemeester die niet zo heel goed in biologie was. ‘In mei? Wat kan er in ’s hemelsnaam gebeuren… Maar natuurlijk! Dan leggen alle vogels een ei!’
‘Juist. Alle vogels. Dus ook de groene cactusvogel.’
‘Is hij eetbaar?’
Dr. Vleugjes keek de burgemeester droevig aan.
‘Waarschijnhjk smaakt hij naar cactus, maar al is hij dan niet beroemd om zijn smaak, zijn zeldzaamheid zal ons geen windeieren leggen!’
‘Ach zo. U bedoelt dat we binnen een jaar of tien misschien wel honderdduizend groene cactusvogels kunnen herbergen?’
‘Dat is een beetje veel, waarde burgemeester. We kweken met mate. Anders worden de vogels waardeloos. Maar u weet hoe mensen zijn! Voor een dier in nood slaan ze alles dood. Dus wil elke dierentuin overal ter wereld wel een koppeltje. Binnen vier of vijf jaar kunt u burgervader zijn van een der rijkste gemeenten van dit land!’
‘Als we er twee verkopen aan elke dierentuin kunnen ze zelf kweken!’ zei de burgemeester droogjes.
‘Ja, daar had ik niet aan gedacht. We verkopen alleen twee mannetjes of twee vrouwtjes wel te verstaan. Koppie koppie gebruiken!’

En zo lokte dr. Vleugjes de groene cactusvogel naar een heerlijk stekelig nest en wachtte hij tesamen met de hele bevolking vol spanning op de gebeurtenissen van de maand mei.
‘Hoe doen ze het?’ vroeg de burgemeester, denkend aan de stekels.
‘Op elk potje past een deksel,’ zei de onderwijzer.
Elke morgen klom dr. Vleugjes naar boven, keek voorzichtig in het nest en schudde dan zijn hoofd. Een licht teleurstellend gebrom ging door de verzamelde menigte. Dan trok iedereen
naar het café dat voor de gelegenheid herdoopt was tot ‘Scherp en groen’ en werd er tot in de vroege uurtjes gediscussieerd over het al dan niet slagen van de hele onderneming.
‘Zo’n groene cactusvogel heeft muziek nodig. Zuidamerikaanse muziek!’ zei de voorzitter van de fanfare. ‘Dan voelen ze zich pas goed thuis!’
De volgende morgen verscheen de voltallige fanfare en speelde een stuk dat iets met Rio de Janeiro moest te maken hebben, dat liet althans de titel vermoeden.
De vogels staken hun koppen buiten, lieten een hoge schreeuw, en verborgen zich in de klokketoren.
‘U bent er toch zeker van dat het een mannetje en een vrouwtje is?’ vroeg de hoofdonderwijzer. ‘
‘Absoluut zeker. De stekels maken het verschil wel moeilijk waar te nemen, maar de lichte tint van het vrouwtje laat geen enkele twijfel bestaan.’
‘Misschien willen ze wel aangemoedigd worden!’ zei de notaris. ‘We moeten hen de indruk geven dat we ze graag in onze stad hebben. We kunnen bijvoorbeeld de straten versieren, voor alle ramen een cactus zetten, op onze tenen voorbij het nest lopen. Alles doen om ze aan te moedigen. De ideale liefdessfeer.’

Zo verschenen voor alle ramen cactussen, kregen de straten slingers en lampions in cactusvorm en zong het plaatselijk knapenkoor kerst-en meimaandliederen. Maar een ei kwam er niet.
‘Misschien is het het eten!’ zei de hotelhouder. ‘Eten en liefde, dat luistert nauw.’
Men probeerde dus allerlei mengelingen van granen, wisselde nu en dan af met een slaatje of men zette sojabonen op het menu. Maar ook deze actie leverde geen ei op.
‘Ze leggen toch wel eieren?’ vroeg de koster.
‘Natuurlijk,’ antwoordde dr. Vleugjes. ‘Grote groene eieren met stekels.’
‘Misschien is het dat! Al die stekels, ik mag er niet aan denken dat ik zo’n ei moest leggen.’
‘U bent dan ook geen groene cactusvogel!’ zei dr. Vleugjes.
‘De natuur is een wijze moeder. Ze zorgt voor alles.’

Maar hoe wijs de natuur dan ook mocht zijn, de maand mei vorderde en er kwam geen ei.
‘Ze zijn te oud,’ zei de pastoor. ‘Veel te oud voor die dingen. Dat is het.’
‘Ik denk het niet,’ zei Vleugjes. ‘Groene cactusvogels kunnen tot op zeer hoge ouderdom vruchtbaar zijn.’
‘Dan moeten we maar eens de bovennatuurlijke krachten aanspreken. We houden een kerkdienst, en dan luiden we de klokken. Misschien gaan ze dan wel aan de slag. Alle middelen moeten worden uitgeprobeerd.’
Zo gebeurde. In de kerk werd gezongen en gebeden om een ei.
Toen daarna de klokken werden geluid, riepen de vogels hoog en luid.
‘Dat is hun kreet!’ riep dr. Vleugjes. ‘Dat is hun kreet als ze zover zijn. Luiden maar!’
Na nog een uur luiden verlieten de vogels hun nest en verdwenen ze aan de horizon.
‘Ze komen wel terug!’ suste dr. Vleugjes de teleurgestelde gemoederen. ‘Als ze gelegd hebben, maken ze een tochtje en dan komen ze broeden.’
Voorzichtig klom hij naar het nest, stak zijn hoofd tussen de stekels, en kwam onmiddellijk weer naar buiten. Bleek als een ei, dat wel.
‘Hebben ze gelegd?’ riepen de mensen.
Vleugjes knikte. Tranen kwamen in zijn ogen. Applaus brak los, zwol tot een oorverdovend geluid.
‘Stil mensen, stil…’ riep de deskundige vanuit zijn hoge standplaats. ‘Breng een mandje!’
Vlug bracht men een mandje en toen Vleugjes met zijn geraapte buit beneden was, werd het heel stil.
‘De groene cactusvogels zullen waarschijnlijk niet meer terugkeren,’ snikte Vleugjes. ‘Het is de schuld van de zure regen of van de kerncentrales. De hele natuur is ontwricht.’
Hij ging voorzichtig met zijn hand in het korfie en toonde de omstanders een groot, glanzend chocolade ei.
En elk jaar rond pasen keerden de vogels toch terug en legden ze onder feestelijk klokkengelui hun ei. Toen ze heel oud waren en het leggen hen niet meer afging, hebben de klokken en de paashaas hun taak overgenomen. Tot op de dag van vandaag.

Kabouters, een kortverhaal

Zwergkönig und sein Gefolge, lithographie de Fritz Rehm, 1915

Papa, bestaan kabouters echt?’ vroeg Hazel.
Haar vader schrok wakker uit zijn middagdutje.
’Wie?’
’Kabouters, papa?’
‘Je bent er bijna twaalf, Hazel. Hoog tijd om te beseffen dat kabouters verzinsels zijn.’
’Ik heb een kabouter gezien, papa.’
‘In een boek, of in een film zal je bedoelen?’
‘In het echt, papa. Achter in de tuin.’
‘In onze tuin?’
‘Ja, in onze tuin.’
’Misschien was het de mist, of je hebt een poes of een hond gezien. . .’
’Dragen poezen en honden rode mutsen, papa?’
’Hazel, hou op met die onzin!’
’Toch heb ik echt een kabouter gezien, papa. Gisteren, net voor het donker werd.’
‘Haas, je hebt een levendige verbeelding, dat weten wij. Je hebt ooit Sinterklaas ook echt gezien, weet je nog?’
’Toen was ik zes jaar, papa. Nu word ik er bijna twaalf.’
Hazels vader nam haar op zijn schoot.
‘Word je op school geplaagd misschien?’ vroeg hij zachtjes.
‘Wat heeft dat met kabouters te maken, papa?’
’Kom je in je moeilijke jaren? Droom je over mooie jongens?’
‘Papa!’ riep Hazel. ’Waarom zou ik over mooie jongens dromen?’
’Als het lichaam van een meisje volwassen wordt,’ begon de vader.
Ik weet wat er gebeurt in de puberteit. Ik heb het over kabouters! Ik heb echt een kabouter gezien. Heel duidelijk, in de tuin.’
Hazels vader zuchtte.
’Ik heb mezelf ooit als een beroemd voetballer gezien, liefje,’ zei hij toen. ’Echt waar, ik dacht dat ik door Argentinië zou worden aangekocht.’
’Ik heb mezelf niet gezien, papa. Ik heb een kabouter gezien.’
’Misschien verlang je weer een baby te zijn, wil je terug naar je kleine-kindertijd. En dus zie je kabouters!’
’Ik verlang helemaal niet terug naar mijn kleine-kindertijd. Ik voel me best zoals ik nu ben. Maar ik heb een kabouter gezien. Heel duidelijk.’
Weer zuchtte Hazels vader.
’Kom, meid. We gaan naar de tuin. ]e zult zien dat het een fata morgana was.’
’Een wat?’
’Een fata morgana. Een luchtspiegeling. Reizigers die in de woestijn verdwalen, zien soms prachtige steden of oases.
‘We zijn in het hartje van de winter, papa. En we zijn niet verdwaald.’
Ze liepen de tuin in. Het was een mistige avond.
‘In de mist kan een boom op een spook lijken,’ probeerde Hazels vader.
‘Het was een heldere avond, papa. Het ventje liep naar de tuinmuur, draaide zich om, keek me glimlachend aan en verdween toen met een fikse reuzenzwaai over de muur.’
’]aja!’ zuchtte haar vader.
Nu kwamen ze bij de muur.
’Kaboutertjes!’ riep Hazels vader. ’Kom eens even wuiven!’
’Kijk hier!’ riep Hazel.
Ze zagen vage afdrukken van erg kleine voetzooltjes.
’Een kindervoetje !’
‘De buren hiernaast zijn negenenzeventig en ze haten kinderen. Aan de andere kant wonen An en Bram. Die zijn vorige maand getrouwd.’
’Een hond of een konijn,’ probeerde haar vader zich nog te verdedigen.
’… die schoenen dragen. Grappig hoor.’
‘Of een grapje van een zekere Hazelmans die haar arme vader wil verontrusten.’
’]e bent wiskundeleraar, papa. Als ik je zou willen verontrusten moet ik bewijzen dat de aarde de andere kant uitdraait.’
’]uist. Feiten zijn feiten. Kabouters bestaan niet. Kom nu, ik wil je huiswerk nog nakijken.’

Lennart Helje

De volgende morgen toen de Hazels vader de vuilnisbakken buitenzette, zag hij twee kabouters op het tuinmuurtje zitten. Ze bengelden met hun beentjes en
wuifden.
Toen hij zijn arm half had opgeheven om terug te zwaaien, waren ze verdwenen.
Hij bleef twee minuten sprakeloos staan, botste toen tegen de vuilnisbakken en rolde over het natte gras.
‘Papa!’ riep Hazel.
’Niets aan de hand. Ik gleed uit. Glad dat gras.’
’]e ziet zo bleekjes.’
’Ik? Och. Niet te best geslapen, denk ik.’
Diezelfde avond vond Hazel haar vader in zijn werkkamer.
Hij las een groot boek over kabouters.
‘Heb ik even in de bibliotheek gehaald. Als je dochter een probleem heeft, dan moet je proberen je in haar situatie in te leven.’
’]e hebt ze ook gezien!’ zei Hazel.
’Wie?’
‘De kabouters, of één kabouter.’
’Ik? Ach wat. Als je er nog veel over zeurt, beginnen we allemaal kabouters te zien. Dag en nacht. Dat heet: ‘collectieve waanzin.’
Ze hoorden een licht getik op het raam.
Toen ze de gordijnen wegschoven, dachten ze nog een zilveren belletje te horen, achter de tuinmuur.
’Dat dragen ze op hun puntmuts,’ zei Hazel, en ze wees naar een plaatje in het boek.
‘Begin maar aan je rekenwerk en laat daar je belletjes rinkelen!’

Tekening Kristien Aertssen

‘U ziet dus kabouters,’ zei de dokter.
Hazels vader knikte.
’Vanmorgen ook weer. Nu waren ze met zijn vieren. Ze sleurden met hout en restjes afval.’
De dokter glimlachte.
‘Als wiskundeleraar zou u moeten weten, dat dergelijke waarnemingen zinsbegoochelingen zijn. Rust u wel genoeg?’
’Ik ben leraar,’ zuchtte Hazels vader.
Hij kreeg een middeltje tegen stress en hartkloppingen, samen met de goede raad op tijd het toilet te bezoeken.
Toen de dokter de volgende patient wilde binnenlaten, verscheen er een klein ventje met een rode puntmuts op.
’Keelpijn,’ zei de kabouter.

Rien Poortvliet

De eerste krantenartikelen over kabouters hadden het nog over sprookjes, over crisistijden en de nood van de mens aan wonderen, maar daarna begonnen er getuigenissen te volgen van mensen die de bedoelde sprookjesfiguren echt hadden gezien.
Een uitgever gaf zijn baan op om zich volledig aan de studie van kabouterachtigen te wijden, en zelfs een minister vond op een morgen een nieuw vijfjarenplan op zijn tafel, terwijl hij nog net het ruggetje van een kleine gestalte zag verdwijnen.
De militairen begonnen ongerust te worden en ook de bisschoppen raadden hun gelovigen aan voorzichtig te zijn bij het ‘waarnemen’ van deze wondere wezentjes.
Parken en bossen werden op onverklaarbare wijze in één nacht netjes gemaakt. Voorbereidende werken voor nieuwe kerncentrales verdwenen van de aardbodem. Kanonnen vuurden confetti-granaten af tijdens grootscheepse oefeningen terwijl de geweren met zuurtjes waren geladen.
Eenzame kinderen kregen een vriendje dat hen bij het huiswerk hielp. Nurkse leerkrachten werden rose geschilderd en vastgebonden teruggevonden. Fabrieksschoorstenen bleven heuse zuivere,wierook de hemel insturen. Watervervuilers kregen dat giftige water in hun eigen thee.

Kabouter van Ottmar Hörl

’Dat kan zo niet langer!’ schreeuwden de generaals. ’Als wij met groene confetti en zuurtjes schieten, Wat zal dan het oostblok doen?’
’Het oostblok schiet met rode confetti en met nougat, dat hebben onze satellieten waargenomen,’ zei het hoofd van de spionage-afdeling.
’Wij zijn een leger, geen winkel van feestartikelen,’ brulden de generaals.
‘We kunnen misschien onze zuurtjes vergiftigen en onze confetti ombouwen tot kleine gevaarlijke mijntjes!’ stelde een raadgever voor.
’Het gezag! Waar is het gezag?’ riepen alle gezagsdragers die door kabouters bij de neus waren genomen.
‘Hier moet een einde aan komen.’
En omdat gezagsdragers elkaar altijd goed kunnen vinden in tijden van nood, kwam er een campagne om de kabouters te vernietigen.
Voor elke gedode kabouter mocht je één jaar belastingvrij leven.
Dat was natuurlijk een erg aanlokkelijk voorstel. Weldra werden er speciale kabouterjachten georganiseerd.
Wetenschapsmensen publiceerden lijvige rapporten over de schadelijkheid van dit vreemde wezen. Het duurde niet lang of kabouters waren bij wet verboden. Wie een kabouter hielp of verborg, kreeg een gevangenisstraf van minstens zeven jaar.
In minder dan drie maanden waren de kabouters van de aardbodem verdwenen.
De legers schoten weer met echte kogels en granaten, de schoorstenen braakten hun vieze rook de hemel in, en de gezagsdragers konden weer hun gezag uitoefenen zonder dat er iemand lastige vragen stelde.
Alleen Hazel had nog een kabouter thuis. Hij woonde in de speelgoedkast. Als hij ontdekt zou worden, kon hij zich dood houden, alsof hij een stuk speelgoed was. Die kabouter vertelde over de ware bedoelingen van zijn uitgeroeide collegaatjes, over hun plannen om de mensen weer naar het werkelijke leven te brengen. Ook kende hij prachtige verhalen over de oertijden, over heksen en kobolden.
Maar hij treurde. Hoe goed hij ook verzorgd werd, hij rniste zijn vriendjes. En op een morgen was hij verdwenen. Er lag nog een papiertje:
Misschien is er nog een vrouwtjes-kabouter overgebleven. Dan trekken we ons terug in het diepste woud, en over vierhonderd jaar proberen we het nog eens.’
’Vierhonderd jaar. . .’ zei Hazels vader.
Met de hele familie verhuisde hij naar een groot bos, ergens in Zweden. (Hun kabouter had duidelijk een Zweedse tongval gehad!) Ze leefden van de natuur, trokken in de zomer als zangers en toneelspelers langs steden en dorpen en waren helemaal niet verbaasd toen ze op een morgen het belletje hoorden dat eens achter de tuinmuur had geklonken.
Eén belletje? Drie belletjes!

Tekening van Kristien Aertssen

Nawoord:

De dames en heren die we hier onder de noemer ‘kabouters’ ten tonele hebben gevoerd verzochten mij vriendelijk hun huidige verblijfplaatsen niet bekend te maken. Dat ik in mijn verhaal ‘Zweden’ noem is net zo verzonnen als het woord ‘kabouter’ dat inderdaad vaak voor verkeerde wezens wordt gebruikt. In allerlei literaturen zijn de ware kleine wezens al lange tijd aanwezig. Hazel zag ze op haar ‘elf-de’ en dat is niet toevallig omdat elfen nauw verwant zijn met deze wonderlijke figuren. De illustraties geven hier dus eerder een richting dan een werkelijkheid aan, maar dat is zo met alle wonderlijke verschijningen.

L. Helje

Mijn vader vertelde mij als kind een sprookje waarin het de bedoeling was om een kaboutermuts in handen te krijgen omdat volgens de overlevering kabouters hun mutsjes vaak de lucht insmeten bij feestelijke gelegenheden. Wie zo’n mutsje kon pakken voor het op de grond kwam…
In het sprookje werd je dan met rijkdom en macht beloond maar in feite verdiende je een paspoort om in hun wonderlijke streken rond te reizen en verslag uit te brengen eens weer terug in het mensendal.
Maar dat is dan weer een ander sprookje.

L. Helje

Nog even verwijzen naar mijn vorige bijdrage. Ik heb ze intussen verder uitgewerkt en verschillende bronnen samengebracht zodat er een beter beeld van deze boeiende schilder beschikbaar is. Giovanni di Paolo werd eeuwenlang doodgezwegen en pas in de jaren 1920 herontdekt toen de tijden het expressionisme en het surrealisme en aanverwanten herkenden als signaal van een veranderende maatschappij. Een echte ‘voorloper’ dus.

Giovanni di paolo, paradiso 23 dante, beatrice e santi