
Over matigheid
Al onze kunstgrepen verergeren ons lot.
(Fortunae miseras auximus arte vias. (Propertius, Elegieën III, 7, 32)
‘De mensen beoefenen de wijsbegeerte op een wel heel dwaze manier als zij de genoegens die ons toekomen willen beknotten en reduceren. Maar zij wenden haar tot ons voordeel aan als zij door middel van de wijsbegeerte onze ellende in een wat fraaier daglicht plaatsen, zodat deze minder zwaar op ons drukt.
Als ik een filosofische school had gesticht, zou ik een andere, meer natuurlijke, dat wil zeggen een waarachtige, gerieflijke, heilzame weg hebben bewandeld; en misschien zou ik de kracht hebben gevonden niet te ver te gaan.

Vreemd toch dat onze heelmeesters, zowel die van de geest als die van het lichaam, als betrof het een samenzwering, geen andere geneeswijzen of geneesmiddelen voor de kwalen van het lichaam en de geest weten te bedenken dan kastijding, pijn en verdrietelijkheden. Met het oog daarop heeft men nachtwaken, vastenperiodes, boetekleden, eenzame afzondering, ballingschap, levenslange opsluiting, geselingen en andere pijnigingen ingevoerd; maar wel onder het voorbehoud dat de pijn die wij lijden echt is, bitter en fel. En dat het ons niet vergaat als Gallio, die naar het eiland Lesbos was verbannen. Toen ze in Rome hoorden dat de straf die ze hem hadden opgelegd voor hem zoveel inhield als het leiden van een lekker leventje en dat hij daar de bloemetjes buitenzette, besloten ze hem terug te halen, en hij kreeg het bevel thuis te blijven, bij moeder de vrouw, zodat hij hun straf werkelijk zou voelen.

Want iemand die gezonder en vrolijker wordt van het vasten, of vis lekkerder vindt dan vlees, heeft er geestelijk geen baat bij als hij zulke voorschriften naleeft, zomin als je bij de gewone geneeskunst beter wordt van medicijnen die je lekker vindt en graag slikt. Alleen als iets bitter is en je zwaar valt, helpt het je vooruit. Als je een gestel hebt dat geen problemen met rabarber heeft, kun je er nooit profijt van hebben; het is pas echt heilzaam als je er pijn in je maag van krijgt. En de algemene regel dat tegengestelde zaken elkaars schadelijke werking opheffen gaat in dezen niet op, want in dit geval is pijn een uitstekend middel tegen de pijn.’
Michel de Montaigne, Drijf nooit je vijand in het nauw. Essays.
Vertaald door Hans van Pinxteren, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 2003

Worden we weer eens flink heen en weer geschud door dat ‘lot’ dan is lectuur van de Montaigne (1533-1592) een aanrader.
“Leven is mijn ambacht en mijn kunst.”
“De mens is een malloot. Hij zou nog geen vlo in elkaar kunnen zetten maar hij verzint wel goden bij de vleet.”
In het tijdschrift voor filosofie lees ik:
‘Michel de Montaigne is een filosoof van de Franse Renaissance en geldt als de grondlegger van de essayistische literatuur. In zijn omvattende werk Essais (het Franse woord essayer betekent ‘proberen’) verbindt hij een filosofische scepsis met een kroniek van zijn individuele bestaan. Zijn argwanende positie inzake het menselijk kenvermogen vat hij samen in zijn beroemde vraag Que sais-je, ‘Wat weet ik eigenlijk?’.
Montaignes scepsis werd gevoed door zijn grote kennis van andere culturen en tradities. Volgens hem leeft de mens zijn leven in onzekerheid, ongewisheid en doodsangst. Het besef daarvan kan de mens echter van zijn vooroordelen bevrijden en ervoor zorgen dat hij op een onafhankelijke manier tot oordelen komt. Zo wordt de eigen ervaring tot de beste kennisbron en het eigen leven het essayistische thema bij uitstek.’
Ik herken alvast dat wij nog zijn opgevoed met het idee dat een deugdzaam leven beleven best pijn mag (moet) doen, ja bijna noodzakelijk is om het als deugdzaam te (h)erkennen. Dat deugdzame kon je in een breder perspectief plaatsen en benoemen als ‘het proberen een goed leven te leiden’, en daar schaar ik me achter Michel de Montaigne die zegt:
‘Als ik een filosofische school had gesticht, zou ik een andere, meer natuurlijke, dat wil zeggen een waarachtige, gerieflijke, heilzame weg hebben bewandeld; en misschien zou ik de kracht hebben gevonden niet te ver te gaan.’
Sla ik tijdschriften en kranten open al dan niet digitaal dan lees ik veelvuldig dat ‘deze generatie’ zwak is, ‘geen weerstand’ heeft opgebouwd’, en je mag zelf verder invullen.
Niet alleen is dat een stelling die elke oudere generatie zal hanteren daarbij vergetend dat het wel deze voorbije generatie is die al dat nieuwe onder haar vleugels heeft gehad en dus dit oordeel op de eerste plaats bij haar moet afgerekend worden. Gelukkig heb je nog de lieden van de jaren zestig en omstreken die in dit geval al veelvuldig als zondebok hebben gediend.
Ik denk dat we dichter bij de waarheid komen met te zeggen dat je telkens weer een ander antwoord moet zoeken op de tijden waarin je leeft waarbij je best gebruik mag maken van voorbije ervaringen maar ook moedig genoeg moet zijn om jouw inzichten daaraan toe te voegen en ernaar proberen te leven.
Er is immers niets tegen ‘een waarachtige, geriefelijke, heilzame weg bewandelen.’ als je inderdaad de kracht kunt opbrengen om ‘niet te ver te gaan’, zoals Montaigne nederig schrijft.

Wat ons gemeenschappelijk overkomt verdient zeker onderzoek, maar ook de constatatie dat we met zijn allen wel een geriefelijke maar niet altijd heilzame weg hebben gekozen.
Ik zie dus meer heil in het verzamelen van wat deze ramp ons bijbrengt dan wel een speurtocht naar ‘schuldigen’ te organiseren, al stuit mij het politiek misbruik ervan in eigen land tegen de toch al oude en dus meer frele borst.
Geriefelijkheid mag best voor iedereen bedoeld zijn, niet voor degenen die dit het best uitkomt, eigen geriefelijkheid eerst, of is dat een nieuwe liberale gedachte?
Hang uit de lakens, want onze appreciatie voor de dagelijks zorgenden is groot, en zoals Sofie voor de zorgsector alleraardigste mondmaskertjes maakt, zo moeten beleidsmakers na de ramp voor een degelijke herwaardering van de gehele sector zorgen of vergeten we net zo vlug als we bij aanvang het ongeloof in praktijk brachten?

De samenhang van het waarachtige en het geriefelijke met en surplus het heilzame mag niet stranden in het oeverloze gepalaber van wat dan hopelijk weer een volwaardig democratische vertegenwoordiging van ons allen zal heten.
De heer Montaigne glimlacht en hoopt dat in de toekomst ook zonder maagpijn toch van de rabarber mag genoten worden.
Als slotwoord een goede raad uit Shakespeare’s tijd, uit ‘King Lear’: ‘We moeten het gewicht van deze verdrietige tijd gehoorzamen.’
Geriefelijk of niet, soms is dit de enige eervolle oplossing al kan elke bijdrage, hoe nederig ook, voor minder gewicht zorgen.


