Hij was maar een klein profeetje. De reserve van een reserve. Van gestalte, maar ook door het soort opdrachten die hij van hogerhand mocht ontvangen. Nu en dan, als de kleppers en hun omgeving hun neuzen ophaalden voor dergelijke boodschappen, dan kwam er wel eens een engel-derde-klas langs.
‘Joske, die lawaaierige brommers, dat stoort de rust van mensen terwijl ze zich deze dagen en nachten op het hemelse moeten concentreren. Kun jij de boodschap overbrengen bij die opgefokten?’
Alleen al die aanspreking!
Zijn naam was Jozefus. Iemand die je met ‘Joske’ aansprak, liet je aanvoelen dat hij lief wilde zijn-uit-voorschrift en dat de vertedering slechts diende om elke mogelijke weerstand te breken nog voor hij aan een weigering kon denken.
Zou hij iets te lang zwijgen dan zou de opdrachtgever het hebben over die deftige naam waarmee hij bij de hemelsen stond ingeschreven: Jozefus, die Hebreeuwse jongensnaam die ‘God voegt toe, geve vermeerdering‘, betekent. Van God die iets van zijn luister afstaat werd de betekenis al vlug dat hij niet kon weigeren, dat hij ‘toe moest geven’.
‘Die jongens moeten eens flink lawaai kunnen maken. Ze zitten al maanden opgesloten in hun kleine appartementjes,’ probeerde hij nog.
‘Jozefus, die engerds terroriseren al weken de buurt.’
‘Ik ben geen politie-agent,’ zei Jozefus.
‘Dat is het nu net. Terwijl de politie tijd krijgt om echte boeven op te pakken, kun jij als hemelse gezant op een andere manier om stilte vragen.’
Zijn collega uit de Bourlé-wijk had het met een wedstrijdje geprobeerd. Wie kon er in de nachtelijke stilte allerlei kleine geluiden horen. Een opvliegende duif, een vrouw die een wiegeliedje zingt voor een moeilijke slaper, een vleugje wind dat de bladeren van het enige boompje deed trillen.
‘Ze hebben Innocent bedolven onder lichaamsgeluiden uit allerlei menselijke lichaamsopeningen,’ zei Jozefus. ‘Daarna mocht hij meerijden en begon hij uit puur plezier een wereldse versie van het ‘tantum ergo’ te brullen om het lawaai van de motoren te overstemmen. Ik heb hem op het politiebureau afgehaald. Nachtlawaai. Tweehonderdvijftig euro. Van mijn spaarcenten betaald.’
De hemelse bode zuchtte.
‘Het was een suggestie uit de kringen rond Gabriël,’ probeerde hij nog. De aartsengel Gabriël was de meest vrouwelijke engel met een bijzondere invloed bij de hoogste heerscharen waar de moeilijke combinatie van kracht en intense zachtheid hoog stond aangeschreven.
De kleine profeet keek over het water van het kanaal of er geen walvis zou voorbijkomen waarin hij zich kon verbergen, een oud verhaal maar in kringen van profeten ten zeerste begrepen.
‘Jouw “Stille nacht, heilige nacht” samen met de drie rijpere vrouwen in de wasserette wekte wel hemelse ontroering op,’ probeerde hij nog. ‘Dat was scoren, Joske.’
‘Als je hoort wat die vrouwen hebben meegemaakt, dan is die ontroering vlug voorbij. En de goedkope whisky van Anna maakte de tongen los zoals dat heet, om maar te zwijgen van haar…’
De opdrachtgever kuchte net op tijd.
‘Zeg ik ‘een griepje’ of zou ik al dat mooie woord voor dat verdoemde virus gebruiken?’
‘Zeg maar dat ik mijn best zal doen, ok?’
‘Jij bent een moedige profeet, Jozefus, dat zal ik zeggen. Een taaie. En die zijn graag gezien in het zwerk.’

Er zijn dagen, en ja, zelfs nachten dat het meezit. Was het nu toeval of toch ergens in de wijdse sterrenhemel gepland, maar Anja Vleugels -een van de wasserette-zangeressen- had een dochter die op de rand van de kerstnacht, geheel onverwacht, drie weken te vroeg, besefte dat het kind in haar schoot de wereld in wilde. Dat besef werd haar door allerlei symptonen duidelijk gemaakt (vrouwen weten waarom) maar elke taxi of nabije autobezitter gaf verstek.
Kwamen daar net de vier met brullende motoren aan, zette Jozefus zich midden op straat en verspreidde de geur van verbrand rubber zich als een herkenbaar nachtparfum.
Veel verbeelding vraagt het niet om de in stevig leer- verpakte herders in de verloskamer te zien binnenstormen met de bijna-moeder in hun midden.

Toen ze na de voorspoedige geboorte van een bijna drie en een half kilo wegende jongen Jozefus naar huis brachten had voorlopig niemand van het gezelschap nood aan overdadig motorgeluid. Integendeel. Hij wees hen de plaatsen aan waar de laatste maanden baby’s de wereld kwamen vergezellen of waar het net gebeurd was, of weldra zou gebeuren. Zij vulden de informatie aan met verre en nabije kenissen, vrienden en familieleden. Was dit een inhaalbeweging of waren de cijfers door de opgehokte tijden een beetje opgefokt, om het oneerbiedig te zeggen?
En eens de helmen werden afgezet, keek hij in de ogen van Milou zoals alleen profeten-derde-klas kunnen kijken. Wanhoop gemengd met de intensiteit van de onvoltooid toekomende tijd.

Jaja, in dit verhaal is hij met de vier op het brakke terrein achter de Konijnenberg gaan rijden, neen: niet alleen, maar om te beginnen als passagier van Milou-daarna eens helemaal alleen, bang maar dapper genoeg om luid brullend de top te bereiken en zich in de diepte te storten met een kreet waarin het heilige werd geprezen en het veilige vergeten.
Ze kwamen hem in het ziekenhuis bezoeken, Milou met bloemen en een bijna hemelse glimlach.
Hij had talent, vonden ze. Een echte casse-cou, maar alle begin is moeilijk.
Net voor hij naar huis mocht hoorde hij ’s nachts een lichte trage vleugelslag.
‘Joske is niet thuis,’ zei hij nog voor de goddelijke bode het over een troep herrieschoppers in de Pekel-woontoren kon hebben.
‘Je hebt de groeten van Gabriël, Jozefus.’ hoorde hij een bekende stem. ‘Hij kon je nog net opvangen toen je van die heuvel stuikte, denk daar aan.’
‘Ik dacht dat het Milou was die mij …’
‘Hij heeft net zoveel meisjes- als jongensnamen, die Gabriël. Slaap nog een beetje. De toekomst heeft een wakkere Jozefus nodig.’
Hij voelde de zachte lippen op zijn hoofd van een tevreden boodschapper en dan zoals een kind soms in zijn slaap zucht, het lichte geluid van tevredenheid waarin licht en muziek golfjes maken die op een breed strand tot aan je voeten komen, bij het begin van een zomerse dag.

Foto door Nafis Abman