
Rond 1890 huurde Traquair een speciale atelierruimte in de Dean Studio, een leegstaande kerk (sinds de jaren 1950 een krottenwijk) naast Drumsheugh Swimming Baths in Lynedoch Place, waar haar belangrijkste manuscripten, waaronder ‘Sonnets from the Portuguese’ en ‘The House of Life’, werden verlucht. Haar eerste grote manuscript van meerdere pagina’s was Alfred Lord Tennyson’s ‘In Memoriam’ (1890-1892) voor Sir Henry Hardinge Cunynghame. Het werd onmiddellijk gevolgd door ‘Sonnetten uit het Portugees’.

Terwijl zij aan haar 'Sonnetten' werkte, verluchtte Traquair ook 'Saul' van Robert Browning (1893-1894), 'Verdediging van Guinevere' van William Morris en 'Het Hooglied van Salomo' (beide 1897). Haar laatste grote manuscripten waren van Dante Gabriel Rossetti's 'De zalige Damozel' (1897-1898), Sir Thomas Browne's 'Religio Medici', Rossetti's 'Het huis van het leven' en Dante's 'La Vita Nuova' (1899-1902). Verscheidene van deze manuscripten, waaronder 'Sonnetten uit het Portugees', werden na voltooiing gepubliceerd door William Hay of Edinburgh.

Elizabeth Barrett Browning's sonnets, written in 1850, express an emotional journey and the growth of love. Traquair responded to each sonnet individually, working through them in strict order and completing, dating and signing each one with her customary monogram PAT before starting the next. Traquair used inks, watercolours and gold leaf on 46 individual vellum pages, each one measuring 18.6 by 14.8 cm. She first designed a principal image for each page, sketching it in advance and experimenting with form and especially colour. The illuminated initial was painted before the text of the sonnet was written in. Pages were then completed with various decorative motifs, many of which are influenced by 14th-century European, and especially Italian, manuscripts.

Sonnet 38 First time he kissed me, he but only kissed The fingers of this hand wherewith I write: And ever since, it grew more clean and white, Slow to world-greetings, quick with its "Oh, list", When the angels speak. A ring of amethyst I could not wear here, plainer to my sight, Than that first kiss. The second passed in height The first, and sought the forehead, and half missed, Half falling on the hair. O beyond meed! That was the chrism of love, which love's own crown, With sanctifying sweetness, did precede. The third upon my lips was folded down In perfect, purple state; since when, indeed, I have been proud and said, "My Love, My own."


Liefde voor materialen: van de grote muur-taferelen naar de intieme illuminated (wij spreken van ‘verluchte’) handschriften met de prachtige middeleeuwse modellen als illuster voorbeeld. In Schotland werd het werk van Anna Traquair als een bijdrage aan het ‘Keltische revival’ gezien, samen met dat van schilder John Duncan. (beiden beklemtoonden de relevantie van historische prototypes voor de moderne decoratieve kunst.) Zo zijn haar geborduurde panelen daarvan een voorbeeld waarin ze historische, decoratieve borduurtechnieken combineerde met voor die tijd moderne symbolische onderwerpen.
In het geheel geborduurde werk ‘The progress of a Soul’, gebaseerd op de figuur van Denys L’ Auxerrois’ van auteur Walter Pater, vertelt ze in vier panelen gemaakt met zijde en gouddraad op linnen geborduurd, de zoektocht van een ziel. Bijna twee meter hoog, 70cm breed of met de woorden van de ‘National Galleries Scotland’

The human soul is represented by an ideal young man dressed in an animal skin, in harmony with the rich pattern of the luxuriant natural world around him. Here in 'The Entrance', completed in 1895, he is full of hope and enthusiasm, blissfully ignorant of life's realities. This figure was based on the character of Denys L'Auxerrois from 'Imaginary Portraits' by the English critic and writer Walter Pater. 'The Victory', the last embroidery in the series, was finished in 1902. De titels: 'The Entrance', 'The Stress', 'The Despair', 'The Victory'.


"Het eerste panel vertegenwoordigt de gelukkige fase van hoop en enthousiasme, met onschuld en onwetendheid over de realiteit van het leven. In het tweede doen de krachten van het kwaad hun intrede en beginnen ze alles wat gekoesterd en dierbaar is te vernietigen. In de derde plaats hebben frustratie, ontgoocheling en wanhoop de overhand gekregen. Het vierde paneel vertegenwoordigt de ultieme verlossing door de genade van Hogere Machten in plaats van de verdiensten van het individu." (A verbal description by Traquair’s son, Harry Traquair, after her death.)

The panels were first exhibited at the 1903 Arts and Crafts Exhibition Society in London where they were much admired by critics and public and in 1904 the series was sent to the Louisiana Purchase Exposition at St Louis. They later hung in the stairwell of Traquair’s home in Colinton for thirty years until her death in 1936, when they formed part of her bequest to the National Galleries of Scotland.

Ze bleef in de Arts and Craft-stijl werken bij de doorlopende opdrachten voor publieke en private kunstwerken. In de jaren 1900 begon ze met het emailleren en die techniek te gebruiken in het ontwerpen van sieraden en kunst- en siervoorwerpen. Ze bleef ook schilderijen maken zoals het zelfportret waarmee we deze bijdrage hebben geopend. Iemand schreef daarover: Ja, een rustige uitstraling, maar het roept ook ‘een zweempje van neurveuze energie’ op.



Sir James Caw, retired director of the National Galleries of Scotland described her in her obituary for The Times as, ‘a little woman and sparely built but overflowing with nervous energy (whose) … artistic activities were remarkable both in extent and quality.’[6]. By the mid-1930s the modernist aesthetic had taken over and her work fell from public view; much of her legacy remained neglected and unseen until the early 1990s. Since this time, museums and galleries have been avidly collecting her work and re-establishing a reputation which was so high during her lifetime.


'Nearly all my time in Edinburgh I was absorbed in Mrs Traquair's work and find it far more beautiful that I had foreseen - one can only judge of it when one sees it in a great mass, for only then does one get any idea of her extraordinary abundance of imagination . . . I have come from her work overwhelmed, astonished, as I used to come long ago from Blake, and from him alone.' This is part of a letter full of wonder that W.B. Yeats wrote to Lady Gregory in 1906, about the Irish-born artist, Phoebe Anna Traquair. Het duurde tot 1920 eer ze (als erelid, troostprijs?) tot de Royal Scottish Academy werd toegelaten, nadat ze in 1900 was geweigerd. Ze werd de eerste vrouw in de Academy en liet die vermelding op haar grafsteen beitelen.

Het dagelijkse doen en laten kreeg later via het Bauhaus een plaats in de kunst. Er kwam helaas een tijd dat ‘overleven’ een noodzaak werd. Of we daarna in onze lange vredevolle tijden de kunst als inspiratie en leidraad voor een goed leven terugvonden, blijft een open vraag. Haar steeds grotere afwezigheid in opleidingen en openbare ruimtes mag ons wel even bezighouden bij het plannen van wat wij als toekomst moeten bedenken. Alsof er één beroep zonder creativiteit tot ons welzijn zou kunnen bijdragen.

Bezoek:
https://www.nationalgalleries.org/art-and-artists/features/phoebe-anna-traquair
https://www.nms.ac.uk/explore-our-collections/stories/art-and-design/phoebe-anna-traquair/
https://digital.nls.uk/traquair/manuscript.html
https://mansfieldtraquair.org.uk/
