Papieren bootjes (6) Over je eigen schaduw springen

Marisa Röesset Velasco Autorretrato tumbada en el suelo 1927 (Zelfportret, liggend op de grond)

‘Tegenwoordig wordt veel aandacht besteed aan de politieke en sociale waarde en de impact die een kunstwerk heeft. Zowel kunstenaars als theoretici zetten de notie van esthetica veel te gemakkelijk opzij als een gedateerd en niet langer relevant begrip. Ik vind dat een vergissing. Het is mijn overtuiging dat esthetiek ook altijd politieke en morele consequenties heeft. Want in de kunsten is de esthetische waarde juist datgene dat het verschil kan maken.’

(Janneke Wesseling is naast hoogleraar ook kunstrecensent bij NRC Handelsblad.)

‘Men kan zich afvragen hoe realistisch deze gedachte is. Geheel in de geest van Bologna hebben universiteiten het oude ideaal van een vrijplaats voor belangeloze nieuwsgierigheid immers zelf al lang laten varen. Steeds meer zijn ze zich gaan gedragen als bedrijven, die binnen de kenniseconomie met elkaar concurreren om onderzoeksgelden en studentenaantallen binnen te halen. Een scepticus zou kunnen opmerken dat het bedenken van studierichtingen als artistic research niet in de laatste plaats moet worden gezien als een poging om een nieuwe doelgroep aan te boren en aldus het eigen marktaandeel te vergroten. Of heeft de universiteit nog wat anders te winnen met het toelaten van deze kunstenaar-onderzoekers binnen haar gelederen? (…)

Richard Serra – the Matter of Time

Onderzoek heb je inderdaad in vele soorten en maten, variërend van het onderzoek dat een schrijver verricht voor een roman tot journalistiek onderzoek, politieonderzoek en onderzoek naar de effecten van aardstralen. Al deze verschillende soorten onderzoek leveren dikwijls inzichten op, waarop wetenschappers met hun methoden nooit zouden zijn gekomen. Precies daarom echter maken ze geen deel uit van de universitaire onderzoekspraktijk: ze voldoen niet aan de strenge, methodische eisen die worden gesteld aan wetenschappelijk onderzoek. Waarom zou de universiteit voor artistic research een uitzondering moeten maken?’

(Guido Goossens, De Witte Raaf editie 159, sept-okt 2012)

John F. Francis (1808-1886)

En bij wie gaat de kunstenaar te rade? Vincent van Gogh ontmoet Friedrich Nietzsche. Goed voorbereid, dat wel. Menselijk al te menselijk.

‘Het was Van Gogh die als eerste toenadering had gezocht, nadat hij met zijn onstilbare leeshonger en gefascineerd door de titel in Franse vertaling (want het Duits niet machtig) Humain, trop humain van Nietzsche had gelezen. Het werk had zijn rusteloze geest in nog grotere verwarring gebracht. Enerzijds was het een feest van herkenning geweest. Enthousiast had hij met potlood welhaast het volledige 99e fragment in deel twee van het boek onderstreept. Nietzsche noemt daar de schrijver (voor Van Gogh: de kunstenaar) als ‘gids voor de toekomst’; degene die ‘het mooie beeld van de mens verder uitwerkt met zijn fantasie’, en zo ‘meehelpt de toekomst te scheppen’. En de volgende passage was Van Gogh helemaal uit het hart gegrepen:

“Kracht, goedheid, zachtaardigheid, reinheid en een onopzettelijke, aangeboren matigheid in de personen en hun handelingen; een geëffende grond, die de voet rust en lust schenkt; een lichtende hemel die op de gezichten en gebeurtenissen afstraalt; de kennis en de kunst tot een nieuwe eenheid samengevloeid […], dit alles zou het aansluitende, algemene zijn, als het ware de gouden ondergrond waarop nu eerst de fijne verschillen tussen de belichaamde idealen het eigenlijke schilderij — dat van de steeds hogere menselijke voornaamheid — zouden vormen.”

(Nietzsche en Van Gogh over de toekomst van de Westerse Beschaving, Rob Riemen)

Lees het boeiende artikel helemaal in NieuwWij

https://www.nieuwwij.nl/achtergrond/nietzsche-en-van-gogh-over-de-toekomst-van-de-westerse-beschaving/

Twee heel verschillende kunstenaars, door land en leven gescheiden, maar die blijkbaar in hun beeldopbouw vaak dezelfde werkwijze hebben, dezelfde keuzes maken. Met een gemakkelijk woord zou je over ‘ inspiratie’ kunnen spreken, maar de manier waarop Ingmar Bergman en Andrei Tarkovsky hun beeldcomposities maken kun je inderdaad moeiteloos ‘visual similaritys’ noemen. Alsof ze deelgenoot waren van hetzelfde aanvoelen.

De aandacht voor het ‘menselijk, ‘vaak al te menselijk’ zal de opdracht en het inspiratieterrein van de kunstenaar zijn. Albert Camus schrijft in wat hij zijn beste boek noemt ‘De mens in opstand’ een duidelijk standpunt dat hij als titel ‘Opstand en kunst’ meegeeft:

“Ook kunst is die impuls die tegelijkertijd verheerlijkt en ontkent. ‘Geen enkele kunstenaar verdraagt de werkelijkheid’ zegt Nietzsche. Dat is waar, maar geen enkele kunstenaar kan buiten de werkelijkheid. De scheppingsdaad is een eis tot eenheid en een afwijzing van de wereld. Maar hij wijst de wereld af vanwege wat eraan ontbreekt en uit naam van wat hij soms is. De opstand laat zich hier buiten de geschiedenis in zuivere staat waarnemen, in zijn oorspronkelijke complexiteit. Kunst zou ons dus een laatste perspectief moeten bieden op de inhoud van de opstand.”

Hij duidt de vijandigheid aan tegenover kunst en alle revolutionaire hervormers: Plato was nog gematigd, hij bande alleen de dichters uit zijn republiek. En “..voor het overige heeft hij de schoonheid boven de wereld gesteld.” De Reformatie verkiest de moraal en bant de schoonheid uit. Rousseau hekelt in de kunst een ontaarding die door de samenleving aan de natuur is toegevoegd.

“Saint-Just gaat tekeer tegen de toneelvoorstellingen en wil in het mooie programma dat hij voor het “Feest van de Rede” maakt, dat de rede wordt uitgebeeld door een persoon die ‘eerder deugdzaam dan mooi’ is. De Franse revolutie brengt geen enkele kunstenaar voort, maar alleen een groot journalist, Desmoulins, en een clandestiene schrijver, Sade. De enige dichter van die tijd onthoofdt ze. De enige grote prozaschrijver wordt naar Londen verbannen en pleit voor het christendom en rechtmatigheid. Enige tijd later eisen de volgelingen van Saint-Simon ‘sociaal nuttige’ kunst. ‘Kunst voor de vooruitgang’ is een veel gehoorde uitdrukking die als een rode draad door de hele eeuw loopt en Hugo heeft overgenomen, zonder er in te slagen haar overtuigend te doen klinken. Alleen Vallès verwenst de kunst op een dermate heftige toon dat hij authentiek overkomt.” (P 256-257, vertaling Martine Woudt uitgeverij Olympus 7de druk.)

‘Over je eigen schaduw springen’ mag hier meervoudig zijn geduid, het is duidelijk dat een kunstenaar(es) zelf een eigen weg kan kiezen, al dan niet met zijn (haar) kunstige schaduw als bijdrage of toch eerder wegen kan zoeken waarin ons aller bestaan en toekomst is betrokken en een sierlijke sprong over zijn (haar) schaduw hem (haar) een plaats biedt temidden van het dagelijks doen en laten. Een zelfportret zoals het prachtige doek waarmee we begonnen is niet uitgesloten. We lijken meer op elkaar dan we vermoeden. Een zelfportret kan dus het begin van wijsheid zijn. Een onderscheid. Een uitnodiging.

Gustave Courbet – Zelfportret (wanhopige man), 1843-45, olie op doek, 45x54cm, particuliere collectie

Er zijn vroeger al een aantal ‘papieren bootjes’ vertrokken. Hier vind je het eerste van 13 september 2021

Omtrent verlies en verloren zijn

eigen foto
Korasion

De kamer die leegkomt verzegeld
 
Vertrek bezegeld met gesloten mond:
haar zul je niet meer horen
 
 Uitgekeken door deuren en ramen
 spijker het huis dicht: blindeer het
 geziene in een zwarte (vleesetende) doos
 
 Waar stof zich nestelt, vlokken op zoek
 naar een gewezen kind, eenmaal verpopt
 haalt zij de wind aan
 die door een vergeten kier
 met saterfluit en gouden regen
 haar nieuw leven in zal blazen
 
 Moest het huis het niet hebben van horen en zien
 
Niets sluit het af, en weer komt het
telkens weer, ongrijpbaar werkelijk:
 
Wat een beeldje en hoe sprekend
maar de mond de mond blijft dood

 -Korasion, zoals Salomé in de Evangeliën heet, verkleinwoord van Koré (meisje)-

Jacq Vogelaar  (1944-2013)
eigen foto

Ja, er is het huis. De klok staat stil. De spiegel weerkaatst een tussendeur en het licht. Er is niemand meer. Ik gebruikte mijn foto’s om de tekst van Jacq Vogelaar te illustreren. Het huis maakt herinneringen wakker, zoekt naar een gewezen kind. Je kunt het beeld oproepen, maar de mond blijft dicht. In de bijbel is dat meisje Salomé, degene die aan Herodes het hoofd van Johannes de Doper vraagt als gunst, en het ook krijgt, of zou het de zus van Jezus’ moeder kunnen zijn? De eerste krijgt het hoofd van de geliefde, de andere staat bij Maria onder het kruis. In beide gevallen blijft er een grote leegte. Ook in de tekst brengt het huis het geliefde wezen niet terug. Het prachtige altaarstuk uit Silezië ”Heilige Maagschap’ ca 1500 brengt de heilige vrouwen alvast in levendig gezelschap.

Holy Kinship Silesia circa 1500 Bode museum

Yes, there is the house.  The clock stands still.  The mirror reflects a connecting door and the light. There is no one left. I used my photos to illustrate Jacq Vogelaar's text.  The house evokes memories.  To a former child. You can conjure up the image, but the mouth remains closed. In the Bible, that girl Salomé is either the one who asks Herod the head of John the Baptist as a favour, and gets it, or could it be the sister of Jesus' mother?  The former gets the head of the beloved, the other stands with Mary under the cross. In both cases, a big void remains.  Even in the text, the house does not bring back the beloved being. The beautiful altarpiece from Silesia ''Holy Virgin'' ca 1500 already brings the holy women into lively company. 

Parallel Worlds Karezoid Karcz

Op 11 maart 2011 werd voor de kust van het Japanse hoofdeiland Honshu de op drie na krachtigste aardbeving ooit geregistreerd, die een reeks tsunami’s veroorzaakte die een groot deel van de noordoostelijke kust troffen. De verwoesting was groot, met bijna 20.000 bevestigde doden en meer dan 2.500 vermisten. Meer dan tien jaar later hebben de steden en dorpen die door deze natuurramp werden getroffen zich met grote veerkracht hersteld, maar het gevoel van verlies klinkt voor velen nog na. The Diver profileert zo’n Japanner, Yasuo Takamatsu, wiens vrouw Yuko na de aardbeving werd vermist en die nog steeds leeft in de immense nasleep van de tragedie. De Amerikaanse regisseur Anderson Wright vertelt zijn verhaal met zorg en empathie en vergezelt Takamatsu bij zijn laatste van meer dan 600 duiken in zee in een poging haar te vinden. Terwijl Takamatsu afdaalt in de uitgestrekte blauwe zee, denkt hij na over de diepten van zijn liefde. Met verbluffende cinematografie en subtiel vakmanschap biedt de film een aangrijpend portret van de blijvende kracht van verdriet en de kracht die het kan inspireren. (8’35”)

On March 11, 2011, the Tōhoku earthquake and tsunami devastated the coastal communities of East Japan, claiming nearly 20,000 lives. Yasuo’s wife was never found, but his enduring love for her drives him to continue searching the sea. As the Japanese people observe the 12-year anniversary of this tragedy, Director Anderson Wright and Yasuo Takamatsu take a poignant look at the pain of loss, the strength of love, and the beauty to be found in remembrance.
Sotto voce

Zoveel soorten van verdriet
ik noem ze niet.
Maar één, het afstand doen en scheiden.
En niet het snijden doet zo'n pijn,
maar het afgesneden zijn.

Nog is het mooi, 't geraamte van een blad,
vlinderlicht rustend op de aarde,
alleen nog maar zijn wezen waard.
Maar tussen de aderen van het lijden
niets meer om u mee te verblijden:
mazen van uw afwezigheid
bijeengehouden door wat pijn
en groter wordend met de tijd.
Arm en beschaamd zo arm te zijn.

M. Vasalis  (1909-1998)

(sotto voce:  met zachte ingehouden stem)
Eigen foto

Vannacht droomde ik van een kleine grijze vogel met een kuif en kobalt-blauwe veren op buik & poten. Ik moest hem vasthouden voor f. 3,50 per uur, maar in werkelijkheid hield hij mij vast, zijn rechterklauwtje omklemde mijn wijsvinger, die werd ook blauw en begon zonder pen te schrijven. Toen keek hij op en ik herkende hem, het was de vogel Phoenix. Dit alles in een lange, lage tent waar gewonde dieren werden binnengebracht. Slachtoffers van een bombardement. Alleen de vogel was ongedeerd, ofschoon hij dood binnen werd gebracht.‘ (M. Vassalis)

Eind 1943 overleed haar toen achttien maanden oude zoontje Dicky aan de gevolgen van de toen heersende polio-epidemie. In de aan hem opgedragen bundel 'De vogel Phoenix' is haar verdriet duidelijk herkenbaar.  Ze vergelijkt haar zoontje met de mythologische vogel Phoenix. Hij wordt voorgesteld als een purperblauwe reiger die niet alleen de dood maar ook de wedergeboorte en zo de onsterfelijkheid symboliseert. Hij verrijst uit zijn eigen as.

A Pelican Feeding Her Young, from a Franco-Flemish bestiary (Ms. Ludwig XV 4, fol. 75), 13th century. Tempera, pen and ink, and gold leaf on parchment, 23.3 × 16.4 cm (9 3/16 × 6 7/16 in.) (full leaf). J. Paul Getty Museum, Los Angeles.
Phoenix II

Vanavond, toen ik rustig op visite was,
woorden, als bijen glinstrend over kruiden, zwermden,
schoot als een vogel uit het dichte gras,
dat hem verborgen had en hem beschermde,

een heimwee rechtstreeks naar omhoog
en met een kreet die, dacht ik, iedereen kon horen.
En voor het eerst herkende ik wie eruit mij vloog
en wie mijn brand tot zijn hoog nest verkoren.

O kleine phoenix, die mij al te kort bezat,
ik zie de blauwe vuren van zijn ogen,
het lichte wegen op mijn hand, waarop hij zat
ik hoor zijn vleugels zingen, toen hij is opgevlogen…

Haast niet, schreeuw niet van pijn, o hand.
Schrijf door totdat de vingers zijn verbrand.

M. Vasalis 1947
Death of a Phoenix, burning in the flames, Taken from the Aberdeen Bestiary Project

Over M. Vasalis vind je een fraaie bijdrage van het literatuurmuseum: ‘Over de rand’, met gesproken bijdrages en originele documenten.

https://literatuurmuseum.nl/nl/ontdek-en-beleef/literatuurlab/online-exposities/m-vasalis/over-de-rand

M. Vasalis heeft ook een eigen website door een werkgroep samengesteld:

https://www.vasalis.nl/

A Phoenix (detail) in a bestiary, about 1270, unknown illuminator, possibly made in Thérouanne, France. Tempera colors, gold leaf, and ink on parchment, 7 1/2 × 5 5/8 in. The J. Paul Getty Museum, Ms. Ludwig XV 3, fol. 74v. Digital image courtesy of the Getty’s Open Content Program




Een fotografische benadering van ‘het verlaten huis’ met daarin een gedicht rond de (afwezige) beminde, de bewegende beelden van de terugkeer naar de plaats van verdwijnen, een poëtische benadering bij soorten verdriet, inzonderheid een gestorven kind: drie pogingen om verlies en verloren zijn met beelden en woorden tegemoet te komen hopend dat uit de pijn van het ‘verbranden’ heling zou ontstaan, een nieuwe vorm van aanwezigheid voelbaar en leefbaar wordt.

A photographic approach to 'the abandoned house' containing a poem around the (absent) loved one, the moving images of the return to the place of disappearance, a poetic approach to types of grief, especially a child who has died: three attempts to meet loss and being lost with images and words hoping that out of the pain of 'burning' healing would arise, a new form of presence would become palpable and liveable.
eigen foto

Levende letters in de leegte

Photo from Central Press/Hulton Archive/Getty Images
bifurcation point
by Halyna Kruk (Ukraine)


in wartime Lviv, (they’ll write later)
there was a strong literary milieu,
most likely, they published as a group (like those modernists in “Mytusa”)
or gathered for readings (because what else would poets do in wartime!)
there were so many there:
the internally-displaced and the externally-dysfunctional
like briefly during the first world war, and the second, on their way through Europe,
before the iron curtain tore the modern world’s voluptuous naked body
wide open

back then it was more about Prague and Podebrady, Warsaw and Munich,
but this time they’ll talk about Warsaw and Lviv,
Chernivtsi and Uzhhorod, Ivano-Frankivsk and Ternopil,
where there were so many of those poets it seemed
at every step one could wind up in someone else’s poem
in nightmares, in history, in the news, on the floor where you share a mattress,
under a single borrowed patchwork quilt
(what a perfect metaphor for human coexistence in wartime,
too bad it’s worn out!),
for one family, fractured and incomplete…

then explain to someone how in those first months we only crossed paths accidentally
for a few minutes just on business, sometimes on the street, not acknowledging each other at first,
startling, as if recalling something hopelessly lost and irretrievable
hugging instead of words to hide streaming tears:
—how are you—how are you (not a word about literature)—hang in there—hang in there
silent and focused, like the first Christians
who witnessed Christ’s miracles with their own eyes and had no idea
how to fathom it and how to tell others so they’d believe and wouldn’t mock them,
how not to twist or muddle things,
because it’s never clear which are the important details and which can be disregarded

then in each account we omit the parts about ourselves,
like apostles on opposite ends of the world, each preaching our own version of the gospel
because any faith depends on a million eyewitness accounts,
on countless private stories from that point in reality,
where no one knows anything yet, or understands
what that man did beside the dead Lazarus, and how he did it,
how everyone saw, but not everyone immediately believed…
especially if this faith in victory comes from a point not yet visible

this is how they’ll describe it in the early ’30s in the relevant chapters on Ukrainian literature
the main thing is not to forget that none of this was about literature


Translated, from the Ukrainian, by Amelia Glaser and Yuliya IlchukFrom A Crash Course in Molotov Cocktails, forthcoming with Arrowsmith Press
Police officers look at collected fragments of the Russian rockets that hit Kharkiv, in Kharkiv, Ukraine, Saturday, Dec. 3, 2022
Image by picture alliance / ASSOCIATED PRESS | Libkos ©
op de tweesprong
Halyna Kruk (Oekraïne)


in Lviv in oorlogstijd, (schrijven ze later)…
was er een sterk literair milieu,
waarschijnlijk publiceerden ze als groep (zoals die modernisten in "Mytusa")...
of kwamen ze bijeen voor lezingen (want wat zouden dichters anders doen in oorlogstijd!)
er waren er zoveel:
de intern ontheemde en de extern disfunctionerende
zoals kort tijdens de eerste wereldoorlog, en de tweede, op weg door Europa,
voordat het ijzeren gordijn het voluptueuze naakte lichaam van de moderne wereld
wijd open scheurde

toen ging het meer over Praag en Podebrady, Warschau en München,
maar deze keer praten ze over Warschau en Lviv,
Chernivtsi en Uzhhorod, Ivano-Frankivsk en Ternopil..,
waar er zoveel van die dichters waren dat het leek
dat je bij elke stap in een gedicht van een ander terecht kon komen.
in nachtmerries, in de geschiedenis, in het nieuws, op de vloer waar je een matras deelt,
onder een enkele geleende lappendeken
(wat een perfecte metafoor voor menselijk samenleven in oorlogstijd,
jammer dat ze versleten is!)
voor één familie, gebroken en incompleet...

leg dan iemand uit hoe in die eerste maanden onze paden zich slechts toevallig kruisten
voor een paar minuten alleen voor zaken, soms op straat, elkaar aanvankelijk niet erkennend,
opgeschrikt, alsof we iets hopeloos verloren en onherstelbaar terughalen.
omhelzing in plaats van woorden om stromende tranen te verbergen:
-hoe gaat het met je- hoe gaat het met je (geen woord over literatuur) -hou vol  daar
-hou vol daar
stil en geconcentreerd, zoals de eerste christenen
die de wonderen van Christus met eigen ogen zagen en geen idee hadden
hoe het te doorgronden en hoe het anderen te vertellen zodat ze zouden geloven en ze niet zouden spotten,
hoe de dingen niet te verdraaien of te verwarren,
omdat het nooit duidelijk is welke details belangrijk zijn en welke te negeren

dan laten we in elk verslag de delen over onszelf weg,
als apostelen aan weerszijden van de wereld, die elk hun eigen versie van het evangelie verkondigen
omdat elk geloof afhankelijk is van een miljoen ooggetuigenverslagen,
op ontelbare persoonlijke verhalen van dat punt in de werkelijkheid,
waar niemand nog iets weet, of begrijpt
wat die man deed naast de dode Lazarus, en hoe hij dat deed,
hoe iedereen het zag, maar niet iedereen meteen geloofde...
vooral als dit geloof in de overwinning  van een nu nog niet zichtbaar punt komt

dit is hoe ze het in de vroege jaren '30 zullen beschrijven in de relevante hoofdstukken over de Oekraïense literatuur
het belangrijkste is niet te vergeten dat dit alles niet over literatuur ging.

and Jesus ascended at the Mount of Olives
in the city of Bucha, in the city of Irpin,
in the town of Hostomel, in the village of Motyzhyn
in the town of Borodianka
in the city of Chernihiv, in the city of Kharkiv,
in the long-suffering city of Mariupol
and prayed to the Father–
let this cup stop with me,

crucified on a bodily cross
on an unidentified mortal’s body
2022 the year of our Lord
in a soulless world

heaven and earth walk on by

Halyna Kruk

Translated, from the Ukrainian, by Amelia Glaser and Yuliya Ilchuk
From A Crash Course in Molotov Cocktails, forthcoming with Arrowsmith Press
en Jezus klom op bij de Olijfberg...
in de stad Bucha, in de stad Irpin,
in de stad Hostomel, in het dorp Motyzhyn...
in de stad Borodianka
in de stad Chernihiv, in de stad Kharkiv,
in de lankmoedige stad Mariupol...
en bad tot de Vader-
laat deze beker bij mij ophouden,

gekruisigd aan een lijfelijk kruis
op het lichaam van een ongeïdentificeerde sterveling...
2022 het jaar van onze Heer
in een zielloze wereld

hemel en aarde lopen voorbij


Halyna Kruk

These stunning poems of witness by one of Ukraine’s most revered poets are by turns breathless, philosophical, and visionary. In a dark recapitulation of evolution itself, Kruk writes: “nothing predicted the arrival of humankind..../ nothing predicted the arrival of the tank...” Her taught, lean lines can turn epigrammatic: “what will kill you will seduce you first,” or they can strike you like Lomachenko’s lightening jabs: “flirt, Cheka agent, bitch.”

Leading readers into the world’s darkest spaces, Kruk implies that the light of language can nevertheless afford some measure of protection. Naming serves as a shield, albeit a wooden one. The paradox is that after the bullets have been fired and the missiles landed, the wooden shield, the printed book, reconstitutes itself.

From A Crash Course in Molotov Cocktails, forthcoming with Arrowsmith Press

    Verzet begint niet met grote woorden

    Verzet begint niet met grote woorden
    maar met kleine daden

    zoals storm met zacht geritsel in de tuin
    of de kat die de kolder in zijn kop krijgt

    zoals brede rivieren
    met een kleine bron
    verscholen in het woud

    zoals een vuurzee
    met dezelfde lucifer
    die een sigaret aansteekt

    zoals liefde met een blik
    een aanraking iets dat je opvalt in een stem

    jezelf een vraag stellen
    daarmee begint verzet

    en dan die vraag aan een ander stellen

    Remco Campert

Stilleven(s) met dingen van toen en nu

De Amerikaanse filmmaker Conner Griffith staat bekend om experimentele werken met perspectief verschuivende verkenningen van alledaagse taferelen en objecten. Voor Still Life verzamelde en choreografeerde hij een duizelingwekkende dans van meer dan 1000 gravures uit de 19de eeuw - van bloemen tot theepotten en amfibieën. De resulterende short verkent het filosofische idee dat, zoals Griffith het formuleert, "we leven in een wereld van objecten en een wereld van objecten leeft in ons". Het resultaat is een indrukwekkende en raadselachtige meditatie over het bewustzijn, zowel in beeld als geluid.  Opgelet rond 3'53" schijnt even het licht uit te gaan maar dat is niet zo, weldra komt 'het oog' in beeld.  Let ook op de prachtige klankband, meesterwerkje!

Regisseur: Conner Griffith (tekst: Aeon Video en Gmt)  Bezoek zijn website!

https://www.connergriffith.com/

Conner Griffith is an experimental filmmaker and editor living in Los Angeles. His process often involves working with collections to explore the universal stories that can emerge from visual choreography and the relationship between sound and image. Conner’s films have screened at Slamdance, GLAS animation festival, and Ottawa International animation festival, and have been featured in The Atlantic, National Geographic, and WIRED. (website Conner Griffith)

We hebben het duidelijk over ‘bewustzijn’ (consciousness), over ‘kijken (waarnemen in het algemeen) een geliefd onderwerp in dit blog waarin de nog kinderlijke ‘veelheid’ een weg zoekt naar de talrijke wegen van ons bewustzijn waarin we de werkelijkheid in al haar facetten kunnen ervaren en haar mee vorm geven of bevragen op de ons eigen manier. Geen theorie, de vele verschillenden zijn bekend en door iedereen te raadplegen, maar enkele beelden die makkelijk door de lezer(es)-kijker kunnen worden aangevuld of uitgeprobeerd. Uit eigen ervaring.

Laat herfstlicht achter glas Gmt
Jan Wolkers - Wintervitrines 

achter het gras
terwijl de herfst voor de deur stond
met deze hand
als een inktvlek
probeerde ik de zon stil te zetten
geen geluid brak meer door
van achter de glazen barrière
volière
van ijs en chroom
waar je witte hand in zweefde
als een meeuw die de kust verlaat
als een berijpte boom
zo hangen vanavond
mijn betraande ogen
in je afscheid


Laat herfstlicht in de tuin 2 Gmt

Zoals ook de aarzeling van de lente nu. Maar al leef je zelf niet buiten, het licht komt wel binnen. Het schrijft op de tegelmuur van de badkamer, verlicht de zachte zeep, blijft niet lang, rust nog even op het flesje handwas en schaduwt een prachtige vorm van een snel paaskonijn in de wastafel.

eigen foto Gmt

eigen foto Gmt

eigen foto Gmt

Ik heb ze niet verzonnen, net als Wolkers vertrok ik van een ervaring, al haak ik mijn beelden nog niet aan een emotie. Ze hebben immers geen verklaring nodig, maar het kan. Een schets, een aanzet, het kan nog allerlei richtingen uit

Schrijft namiddagzon
morsetekens op de tegelmuur:
in onschuld handen wassen kan niet meer,
maar met granaatappel-rood de paashaas
uit de lavabo lokken
en tot het donker wordt buiten spelen?

eigen foto Gmt

En ook dit mag misschien helpen.

Can you feel it
Now that spring has come
And it's time to live in the
Scattered sun
Waiting for the sun
Waiting for the sun
Waiting for the sun
Petra Reece ‘Summer in the city’
Petra Reece was born in Holland and emigrated to Australia with her family. Her father and brother both artists, worked making and restoring stained glass. Petra graduated with a B.A. and post graduate diploma at the Phillip Institute of Technology.
 
"I am not a single subject painter ... whatever moves me enough will eventually be translated onto canvas. An old photo, a glimpse in the street, a shape, a colour, clouds, the sea, a vague memory.'
Apple Tree I, 1912 (oil on canvas), Gustav Klimt (1862-1918) / Private Collection / Photo © Christie’s Images
LANG GELEDEN

Lang geleden, de hemel was nog hoog en leeg,
de dagen nog lang en oneindig

op een middag vielen er woorden naar beneden,
buitelden om me heen:
slakkengang, achterban, dwarsverband, handlanger,
handgemeen…

ik greep ze beet,
liet ze in mijn handen spartelen en kronkelen,
knoopte ze aan elkaar en maakte ze weer los,
liet ze friemelen en foezelen

en even plotseling als ze waren gekomen
waren ze weer verdwenen, was de hemel weer leeg

maar ik wist toen – ik weet het nog goed:
zo zal mijn leven zijn!

En mijn oorlog werd mijn vrede
en de zon, mijn zon, verscheen
    als ik hem dat vroeg.

Toon Tellegen (2023)  Langs een helling Querido, 51blz. € 18,99. ISBN 9789021476674

Zo. Dat was een greep uit onze collectie ‘objecten’, ‘still live’. Je kunt er alle kanten mee uit: verder zoeken, bundel aanschaffen, zelf beginnen met.. Het zal een kwestie van kijken en luisteren zijn. En de zon zal verschijnen, jouw zon, maar je moet het haar (hem in NL) vragen, dat wel. Ik neem je nog even mee naar een helling.

LANGS EEN HELLING
–
Ik glijd zo langzaam langs een helling naar beneden
dat het lijkt alsof ik stil sta,
zoals de kleine wijzer van mijn horloge lijkt stil te staan,
hoe goed ik ook kijk
–
soms denk ik zelfs dat ik weer terugglijd,
terug naar boven,
terug naar waar ik lang geleden was,
naar de donkere wolken die daar nog altijd hangen,
naar de zon die daar nog altijd schijnt.

Toon Tellegen 
Georges Seurat Port en Bessin, Normandy

Een schilderij als leidraad

De parabel der blinden
Pieter Bruegel (naar)end 1500s – end 1500s

“Het was waar dat ik niet wilde leren hoe het er in de wereld aan toeging. (…) Ik verzette me tegen het imitatieve leren. Daartegen droeg ik oogkleppen, daar had zij gelijk in. Zodra ik merkte dat mij iets werd aanbevolen, alleen omdat het in de wereld zo te doen gebruikelijk was, verzette ik me en scheen ik niet te begrijpen wat men van mij wilde. Langs andere wegen kwam de wereld mij toch nabij, veel dichter dan zij en misschien ook ikzelf toen vermoedden.”

Want één weg naar de werkelijkheid leidt over schilderijen. Een betere weg bestaat er volgens mij niet. Je houdt je aan hetgeen niet verandert en put daarmee het altijd veranderlijke uit. Schilderijen zijn netten, wat daarop te zien is, is de houdbare vangst. Er ontglipt en verrot wel het een en ander, maar je probeert het opnieuw, je draagt de netten bij je, werpt ze uit en door hun vangsten nemen ze in sterkte toe.

Belangrijk is echter dat die schilderijen ook buiten de mens bestaan, in hem zijn zelfs zij aan veranderlijkheid onderhevig. Er moet een plaats zijn waar hij, en niet hij alleen, ze in ongerepte staat kan vinden, een plaats waar iedereen die onzeker wordt ze vindt. Als hij voelt dat zijn ervaring zich op een hellend vlak bevindt, dan wendt hij zich tot een schilderij. Daar houdt de ervaring stil, daar kijkt hij deze in het gezicht. Daar vindt hij rust in de kennis van de werkelijkheid die zijn eigen werkelijkheid is, hoewel deze hier voor hem werd veraanschouwelijkt. Schijnbaar zou die werkelijkheid ook zonder hem bestaan, maar die schijn bedriegt, het schilderij heeft zijn ervaring nodig om te ontwaken. Zo is het te verklaren dat schilderijen generaties lang sluimeren, omdat niemand ze kan bekijken met de ervaring die ze uit hun slaap wekt.

Sterk voelt zich hij die de schilderijen vindt die zijn ervaring nodig heeft. Dat zijn er meerdere — al te veel kunnen het er niet zijn, want hun betekenis is dat ze de werkelijkheid als één geheel bevatten; verspreid zou deze moeten uiteenspatten en wegsijpelen. Maar het mag ook niet één enkel schilderij zijn dat de bezitter geweld aandoet, hem nooit vrijlaat en hem gedaanteverandering verbiedt. Voor een eigen leven heeft iemand meerdere schilderijen nodig, en als hij ze vroegtijdig vindt, gaat er van hem niet te veel verloren.

Ik had het geluk dat ik in Wenen was toen ik zulke schilderijen het meeste nodig had. Tegen de valse werkelijkheid, waarmee men mij bedreigde, een nuchtere, starre, op profijt gestemde en benepen werkelijkheid, moest ik de andere werkelijkheid zien te vinden die ruim genoeg was om ook haar hardheden meester te worden en daartegen niet het onderspit te delven.”

(Elias Canetti De fakkel in het oor, vertaling Theodoor Duquesnoy)

“De gedachte aan blindheid had me achtervolgd sinds ik in mijn vroege jeugd de mazelen kreeg en enkele dagen het licht uit mijn ogen verloor. Nu waren er zes blinden in een schuine rij, die elkaar aan stokken of bij de schouder vasthielden. De eerste, die hen aanvoerde, lag al in de greppel, de tweede, die op het punt stond hem in zijn val te volgen, keerde zijn volle gezicht naar de kijker: lege oogkassen en een van schrik geopende mond met ontblote tanden.

Tussen hem en de derde was op dit schilderij de grootste afstand, nog hielden ze allebei de stok vast die hen met elkaar verbond, maar de derde had een ruk, een onzekere beweging waargenomen en ging met een lichte aarzeling op de punt van zijn tenen staan; zijn gezicht dat je en profil ziet — alleen zijn ene blinde oog —, verraadt geen angst, maar de aanloop tot een vraag, terwijl achter hem de vierde nog vol vertrouwen zijn hand op zijn schouder laat rusten en zijn gezicht ten hemel richt. Zijn mond staat wijd open, alsof hij van boven daarin iets verwacht te ontvangen dat aan zijn ogen voorbehouden is. De lange stok in zijn rechterhand heeft hij voor zichzelf alleen, zonder erop te steunen. Dat is de gelovigste van de zes, van vertrouwen vervuld tot in het rood van zijn kousen; de twee laatsten achter hem, allebei de trawant van hun voorman, gaan berustend zijn weg. Ook hun mond staat open, maar minder, zij zijn het verst van de greppel verwijderd, verwachten en vrezen niets en hebben niets te vragen. Als het niet zozeer om die blinde ogen ging, zou er wel het een en ander te zeggen zijn over de vingers van het zestal, ze grijpen en raken anders aan dan die van zienden; en hun voeten betasten de grond anders.” (ibidem)

Canetti beschrijft in 'De fakkel in het oor' de periode die het meest van invloed is geweest op zijn schrijverschap. In Frankfurt, Wenen en Berlijn studeert hij, leert hij politici en kunstenaars kennen, leest hij bibliotheken bij elkaar, ontmoet hij meisjes en tenslotte zijn toekomstige vrouw. In 1927 is hij getuige van de arbeidersopstand in Wenen die hem de aanzet geeft tot zijn standaardwerk Massa en Macht. Aan de vooravond van het fascisme heeft Canetti een ongewoon oor voor de geluiden die het onheil aankondigen. Hij heeft een fakkel in het oor.  (Uitgeverij De Arbeiderspers)

Eigentijdse versie van ‘Parable of the Blind’, excerpt van Hertog Nadler

Associërend met het thema zou ik graag een bijna onbekend vrij groot schilderij van Gustave van de Woestyne tonen: ‘De moedwillige blinde en de kreupele die een kindje wil leren lopen.’ (1917-1918) (208cm x 177 cm) in bruikleen gegeven uit de collectie van de Vlaamse Gemeenschap aan het Museum van Deinze en de Leiestreek in 1944.

Dit monumentale doek werd door Van de Woestyne geschilderd tijdens zijn verblijf in Wales en brengt een Bijbelse tekst in relatie met de eigen tijd, het overstijgt de louter religieuze context en brengt een wrange allegorie op de actualiteit.
Het thema van de moedwillige blinde gaat terug op de parabel van de blinden, zoals beschreven in het evangelie volgens Matteus. Bij Van de Woestyne zijn de figuren echter tot één burgerman gereduceerd, die met zijn hoed diep over de ogen, ‘blind’ in een donkere poel stapt. Uit het opschrift op de achterzijde van het doek blijkt dat Van de Woestyne de voorstelling uitdrukkelijk als moderne parabel zag en de tegenstelling tussen beide verhaallijnen sterk wilde benadrukken, met name tussen de ziende die niet wil zien, en de kreupele die, ondanks zijn handicap, anderen wil leren lopen. Door de voorstelling in de eigen tijd te plaatsen alludeerde de kunstenaar op de onbezorgde burgerij van de belle époque die in de jaren voor 1914 blind bleef voor de oorlogsdreiging, en op de door verschrikkingen getekende mens die niettemin aan een nieuwe wereld moest bouwen. 
De introspectie die van de hoofdfiguren uitgaat, weerspiegelt hoogst waarschijnlijk van de Woestynes zielsleven op dat moment. Het werk kwam namelijk tot stand toen hij met zijn gezin tijdens de oorlogsjaren naar Engeland gevlucht was.

(erfgoedinzicht.be)
Pieter van der Heyden (1551-1572)
Caption bottom:
Caecus ducem se praebet alteri caecos; / Quod saepe nunc usuuenire lugendum est. / Quid restat autem? quid? nisi ut uiae ignari, / Qua destinatum consequi scopum detur, / Tandem in patentem uterque corruant foßam?

Caption bottom:
Voÿez comment le pauure aueugle en fin le porte, / Qui sur un autre aueugle ignoramment se fie. / Il ua mal außeure quoÿ que fort il s appuÿe. / Et se tienne a son homme. Ansi par male sorte / Tombent dans le foße et luÿ, et son escorte.

Het mag duidelijk zijn dat de ‘blinde staat’ vooral op de zienden slaat om het rijmend te poneren. Velen die met werkelijk slecht zienden of blinden samenleven delen de ervaring van hun scherpe en doordachte waarnemingspatronen. Of waar Elias Canetti’s ‘leading picture’ ons kan brengen. Misschien een aansporing om zelf op zoek te gaan naar jouw schilderij(en) die je een leven lang bijblijven. Het symbolisch ogen- openend-effect van de kunst mag haar hopelijk een blijvende plaats in alle onderwijzende activiteiten geven. En zoals je lievelingsschilderijen mogen ook je lievelingsgedichten je begeleiden, dus kon Charles Baudelaire niet ontbreken. Ook hier zal het eerder over onze (ziende) blindheid gaan. Tiresias, de blinde ziener weet waarom.

Les aveugles

Contemple-les, mon âme ; ils sont vraiment affreux !
Pareils aux mannequins, vaguement ridicules ;
Terribles, singuliers comme les somnambules,
Dardant on ne sait où leurs globes ténébreux.

Leurs yeux, d'où la divine étincelle est partie,
Comme s'ils regardaient au loin, restent levés
Au ciel ; on ne les voit jamais vers les pavés
Pencher rêveusement leur tête appesantie.

Ils traversent ainsi le noir illimité,
Ce frère du silence éternel. Ô cité !
Pendant qu'autour de nous tu chantes, ris et beugles,

Eprise du plaisir jusqu'à l'atrocité,
Vois, je me traîne aussi ! mais, plus qu'eux hébété,
Je dis : Que cherchent-ils au Ciel, tous ces aveugles ?
En réalité, le poème est une invitation par Baudelaire à réfléchir à la condition du poète, et donc de lui-même. Une analyse poussée est donc nécessaire pour que le lecteur puisse comprendre le message complet de l’auteur à travers ce poème qui peut s’avérer déroutant et cruel au premier abord, puis qui s’avère en réalité ironique et sarcastique, et concerne un poète touché par le spleen. (Le blog Pimido)
L’ art celeste Odilon Redon
Laten we lichtvoetig
hoog genoeg
en met gewicht
de horizon verkennen.

Het vraagt een beetje
moed
met al onze overbodigheid
de lucht
in te gaan,
maar mijn god of goden
heerlijk
is de sprong,
telkens weer:

het soortelijk gewicht 
van dromen
voor wie
de goede trampoline vindt.

Kunstig in een plooi gelegd. (Artfully laid in a fold)

(eigen foto)

Op een zeteltje bij het haardvuur ligt het, schijnbaar achteloos gedrapeerd, haar leren jasje. Het ‘achteloos’ achterlaten kun je in de mannelijke vorm best als ‘neerkwakken’ omschrijven terwijl de vrouwelijke werkwijze inderdaad, hier proefondervindelijk bewezen, een onbewust ‘rangschikken’ verdient of beter nog als ‘spontaan structureren’ benoemd kan worden. Hangt een van de mouwen niet alleen loodrecht, ook het ritme van de kraagschikking zou je bijna muzikaal kunnen uittekenen terwijl de onderkant met een artistieke haarspeldbocht het monotone van de rechte lijn vervangt. Dit is wat in het Frans ‘travailler le textile’ mag heten of ‘het in plooien leggen’, een activiteit die in de schilderkunst voor de nodige problemen en ingenieuze oplossingen zorgde. Ik citeer uit ‘Fashion Trends’:

"Als we aan gordijnen denken, gaan we terug naar die epische tijden van de menselijke beschaving, waar rond 3000 voor Christus in het oude Egypte, sandalen of linnen de overheersende decoratie waren. Door de jaren heen slaagden de transcendentie van cultuur en verschillende technieken er echter in om de vrouwelijke figuur te katapulteren en te beeldhouwen."
Katsushika Hokusai, Zesendertig gezichten op de berg Fuji: De grote golf van Kanagawa, Tokyo National Museum &
Alena Akhmadullina, Ready-To-Wear voorjaar 2016.

Een heus familieportret, portret van de kunstenaar en zijn vrouw in een prieel van kamperfoelie, Isabella Brant samen met haar echtgenoot Rubens, brengt kunde en kunst samen.

Tussen het jasje op de zetel en het fraaie familieportret hierboven zou je een wereld van toegepaste compositie kunnen ontdekken, een avontuur hoe de werkelijkheid in haar plooi(en) valt of erin gedwongen wordt zoals je dat nog duidelijker kunt zien in een mooi portret van de broertjes Villiers, geschilderd door Antoon van Dyck in opdracht van de Engelse koning Charles I. Het waren zonen van de vermoorde hertog van Buckingham door Charles opgevoed als zijn eigen kinderen. Ze zijn fraai ingepakt, maar je ziet dat ze poseren, dat ze liefst zo vlug mogelijk willen gaan spelen en dat is de schilder niet ontgaan. Ze zijn in meerdere betekenissen ‘in de plooi’ gelegd maar blijven heuse kinderen.

Het leren jasje waarmee ik mijn verhaal begon kwam onverwacht weer ter sprake toen ik bij de firma Levi een iconische jas ontdekte gemaakt naar het leren jasje dat ooit eigendom was van Albert Einstein, jas die ze op een veiling hadden verworven.

Einstein zou het jasje zelfs  zo vaak gedragen hebben dat een collega uit Princeton, Leopold Infeld, in de jaren 1936-1938 in zijn autobiografie schreef: "Eén van mijn collega’s uit Princeton vroeg me: 'Als Einstein zijn roem haat en zijn privacy wil beschermen, waarom behoudt hij dan zijn lang haar, draagt hij een grappig leren jasje en geen sokken, bretellen of dassen?' Het antwoord is eenvoudig; hij wil zijn noden beperken en hierdoor zijn vrijheid vergroten. We zijn allemaal slaven van miljoenen dingen… Einstein wilde dat beperken tot het absolute minimum. Zijn lange haren zorgden er inderdaad voor dat hij minder naar de kapper moest, sokken hoeven niet per se gedragen te worden en die jas lost het jassenprobleem op voor vele jaren." 

(Infeld. Quest: An Autobiography. 1965, p.293).

In een speciale doos verpakt ging die jas in 2018 zo’n $1500 kosten. ‘In een plooi leggen’ heeft duidelijk meerdere betekenissen.

Ik heb 8 jaar voor Levi’s Vintage Clothing gewerkt en verschillende variaties van de jas gezien maar nooit eerder dit model. Alleen de jas al zien en bestuderen was enorm leuk. We zijn dan ook heel blij met de kopie ervan. We presenteren de jas in een speciale doos waarop Einstein de jas draagt terwijl hij zijn pijp rookt. Binnenin zit de jas gehuld in een folie samen met een reproductie van het 'Nummer 97' waarmee we de veiling wonnen, een foto van Einstein die de jas draagt en een klein flesje met de geur die we in samenwerking met DS & Durga gemaakt hebben, gebaseerd op de geur van de jas 

(Burley tabak, manuscripten in papyrus en vintage leer)", aldus Paul O’Neill, hoofd van design Levi’s Vintage Clothing.

Er was ook een van de eerste bundels kortverhalen van Cesare Pavese met dezelfde naam naar het Engels vertaald met als titel: ‘The Leather Jacket” nu alleen nog tweedehands te verkrijgen, een auteur waarin door de gruwel van de kampen een plooi was gelegd die de tijd nadien ten zeerste bemoeilijkte.

We wandelen op een avond langs de flank van een heuvel, 
in stilte. In de schaduw van de late schemering
is mijn neef een reus in het wit
die zich bedaard beweegt, gebronsd gezicht, 
zwijgzaam. Zwijgen is onze deugd.
Een voorouder van ons moet heel alleen zijn geweest
– een groot man tussen idioten of een arme dwaas – 
om zijn nazaten zoveel zwijgen te leren. 

Cesare Pavese 
Jopie Huisman Stilleven met leren jas

Een dichtbundel van Remco Campert droeg de sprekende naam ‘Ode aan mijn jas.’ Woordprentjes.

4 (in de wind)

soms is het maar een zuchtje
dat je even streelt
als je de hoek omslaat

dan weer een woedende storm
die tegen je opbokst
maar de hoek die je omslaat
blijft dezelfde

het gebouwde houdt stand
lang nadat ik en mijn omhulsel
zijn vergaan
8 (vorm)

poëzie te schrijven
die als een jas met je meegaat

ik haat je wel eens
altijd moet ik erop letten
dat ik je niet vergeet

soms lig je te wachten
in stoffige hoeken

door jou, omhulsel,
ondervind ik het leven
aan den lijve

ik groei in je vorm
waar ik steeds meer naar sta

(bron: Ode aan mijn jas/De Bezige Bij 1997)
Hangende jas in een donker interieur Gerrit Willem Dijsselhof (1876-1924)

En er is het verhaal van Jozef en zijn broers, het verhaal uit het Oude Testament, het verhaal dat Thomas Mann herschreef in, naar zijn eigen woorden, een mythologische roman. (in vier delen). Jozef, de lieveling van zijn vader die hem een prachtige jas schenkt als teken van zijn liefde. Hoe de jaloerse broers hem aan een slavenhandelaar verkopen en de jas met bloed besmeuren zodat zijn vader denkt dat hij door een wild dier is verscheurd. Intussen echter… Te lezen in Genesis 37:32. Diego Velázquez schilderde de thuiskomst van de broers terwijl hij door Italië reisde. (1629-1631)

A Coat
William Butler Yeats

I made my song a coat 
Covered with embroideries 
Out of old mythologies 
From heel to throat; 
But the fools caught it, 
Wore it in the world’s eyes 
As though they’d wrought it. 
Song, let them take it
For there’s more enterprise 
In walking naked.
The Coat II Philip Guston
The Coat II is perhaps a bodiless and headless self-portrait. The language of Guston—worn out soles of shoes, fleshy pinks, and metallic greys—are at play in this work. This painting is part of a 1977 series “coat” paintings, and a later set of coat lithographs on the same subject.

‘A shifting otherness’,

David Smith Hudson River Landscape, 1951 (Welded painted steel and stainless steel) (126.8 x 187.3 x 42.1 cm)

Het begrip ‘shifting otherness‘ komt uit een mooi vers van George Eliot, pen-name van Mary Ann Evans. ‘I Grant You Ample Leave’

Mary Ann Evans, known better by her pen name George Eliot, was born on November 22, 1819, in Nuneaton, Warwickshire, England. She is best remembered for her novel Middlemarch (William Blackwood and Sons, 1871), regarded as one of the most important literary works of the Victorian era. She died on December 22, 1880. (Poem a day)

Ik las het op een donkere zondagmiddag als ‘gids’ voor een kleine denk-dwaal-wandeling die bij het mooie werk van de Amerikaanse beeldhouwer David Smith (1906-1955) begonnen was. Vast besloten niet te veel over beide levens van deze boeiende mensen uit te weiden liet ik me gewoon leiden door beelden en ideeën die dergelijke associaties kunnen oproepen.

David Smith (1906–1965), Zig III, 1961 (detail). Painted steel, 93 x 124 x 61 inches (236.2 x 315.0 x 154.9 cm). The Estate of David Smith, New York; courtesy Gagosian Gallery. © The Estate of David Smith/VAGA, New York. Photograph by Jerry L. Thompson
I Grant You Ample Leave
George Eliot

                              “I grant you ample leave 
To use the hoary formula ‘I am’ 
Naming the emptiness where thought is not; 
But fill the void with definition, ‘I’ 
Will be no more a datum than the words 
You link false inference with, the ‘Since’ & ‘so’ 
That, true or not, make up the atom-whirl. 
Resolve your ‘Ego,’ it is all one web 
With vibrant ether clotted into worlds: 
Your subject, self, or self-assertive ‘I’ 
Turns nought but object, melts to molecules, 
Is stripped from naked Being with the rest 
Of those rag-garments named the Universe. 
Or if, in strife to keep your ‘Ego’ strong 
You make it weaver of the etherial light, 
Space, motion, solids & the dream of Time— 
Why, still ’tis Being looking from the dark, 
The core, the centre of your consciousness, 
That notes your bubble-world: sense, pleasure, pain, 
What are they but a shifting otherness, 
Phantasmal flux of moments?—”



Ik geef je ruimschoots toestemming
George Eliot

                       "Ik geef je ruimschoots toestemming 
Om de oude formule 'Ik ben' te gebruiken
om de leegte te benoemen waar gedachte niet is; 
Maar vul de leegte met definitie, 'ik'
Zal niet meer een datum zijn dan de woorden 
Waarmee je valse conclusies verbindt, de 'Sinds' & 'dus'. 
die, waar of niet, de atoom-wervel verzinnen. 
Los je 'Ego' op, het is allemaal één web
Met levendige ether samengeklonterd in werelden: 
Je onderwerp, zelf, of zelf-assertieve 'ik'
Wordt niets anders dan een object, smelt tot moleculen, 
Wordt ontdaan van het naakte Zijn met de rest 
Van die voddenkleding genaamd het Universum. 
Of als, in strijd om je 'Ego' sterk te houden
Maak je het wever van het etherisch licht, 
Ruimte, beweging, vaste stoffen & de droom van Tijd-
Waarom, nog steeds  is het Zijn kijkend vanuit het donker, 
De kern, het centrum van je bewustzijn, 
Dat jouw bubbel-wereld noteert: gevoel, plezier, pijn, 
Wat zijn ze anders dan een verschuivend anders zijn,
Fantasie-stroom van momenten?-"

Saw Head, 1933. Iron and bronze, painted. Estate of David Smith, courtesy Tate, London “Cubes and Anarchy” LACMA
Stella Pratt-Smith, assistant professor of English at Fort Hays State University, contra Paris’s belief that the poem is simply a monologue, writes, “Comprised of a mere twenty-one lines of blank verse, ‘I Grant You Ample Leave’ is an expert contraction—a distillation, even—of the powerful realism, science and philosophy that features throughout Eliot’s novels. It is more singularly introspective than many of her other works; the focus appears to be on Eliot’s own mind, rather than the activities and thoughts of fictional characters, which makes it unusually intimate, immediate and personal. At the same time, it is also keenly scientific in its intent. [. . .] [T]he poem displays her impatience with equating brain activity too easily with the unknowns of the self, in the absence of more convenient or available explanations.” (poem-a-day )




Stella Pratt-Smith, assistent-professor Engels aan de Fort Hays State University, contra Paris' overtuiging dat het gedicht gewoon een monoloog is, schrijft: "Bestaande uit slechts eenentwintig regels blank vers is 'I Grant You Ample Leave' een deskundige samentrekking - een distillatie zelfs - van het krachtige realisme, de wetenschap en de filosofie die in Eliot's romans terugkomen. Het is meer in zichzelf gekeerd dan veel van haar andere werken; de nadruk lijkt te liggen op Eliot's eigen geest in plaats van op de activiteiten en gedachten van fictieve personages, wat het ongewoon intiem, direct en persoonlijk maakt. Tegelijkertijd is het ook zeer wetenschappelijk van opzet. Het gedicht toont haar ongeduld om hersenactiviteit te gemakkelijk gelijk te stellen met de onbekendheden van het zelf, bij gebrek aan meer geschikte of beschikbare verklaringen."

Dat ‘verschuivende anders-zijn-worden’, hoe het zowel bij de schrijfster als bij de beeldhouwer de zoektocht bepaalt. Wat je gewend bent, verschuif je of wordt in je leven voortdurend verschoven.

“Sometimes when I start a sculpture I begin with only a realized part; the rest is travel to be unfolded, much in the order of a dream.”
— David Smith

'De taal is slechts licht, dat breekt op het oppervlak van de diepte van het ongesprokene.'
Speech is but broken light upon the depth of the unspoken. 
-George Eliot alias Mary Anne Evans
Bron: Impressions of Theophrastus Such (1879)
“Er komt een verkiezing aan. Men heeft de universele vrede uitgeroepen en de vossen hebben er oprecht belang bij het leven van het pluimvee te verlengen.”

Origineel: “An election is coming. Universal peace is declared, and the foxes have a sincere interest in prolonging the lives of the poultry.”
Bron: Felix Holt, the Radical (1866)

“George Eliot of Mary Anne Evans (22/11/1819 – 22/12/1880) leefde openlijk samen met een getrouwde man, sprak behalve Frans en Duits ook Latijn, Grieks en Hebreeuws; ze vertaalde de Ethica van Spinoza; en was redacteur van het huisblad van de Philosophical Radicals voor ze op haar 40ste romans begon te schrijven: o.m. Daniel Deronda, The Mill on the Floss en Middlemarch. Boeken waarin ze via haar personages onderzocht hoe we een goed leven kunnen leiden zonder God. De mensen in haar boeken vergissen zich, spiegelen zichzelf iets voor, weten niet wat hun motiveert, en botsen zacht of onzacht tegen de werkelijkheid aan. George Eliot schreef romans vol begrip voor het menselijk gestuntel. Zijn de existentiële vragen die ze in haar verhalen gooide, nog van toepassing op ons, 21ste eeuwers?” (Kaat Wils)

Beluister een boeiende podcast bij Klara:

https://klara.be/lees/george

First Editions of George Eliot’s books

Het verschuivende ‘anders-worden’ was een vertrekpunt om twee bijzondere mensen te benaderen in de hoop dat de lezer(es), net zoals de auteur dat deed, op zoek gaat naar leven en werk van deze twee kunstenaars. Of hoe een vers en enkele foto’s je nieuwsgierig kunnen maken en je de donkere zondag met het licht van merkwaardige mensen uit verschillende tijden kunt vullen. En zoals George Eliot schrijft ‘Our thoughts are often worse than we are‘, kunnen zij gelukkig ook vele andere kanten uitgaan en ons troosten met woord en werk van zieners(essen) zoals gezegd in deze quote van George Eliot:

“In onszelf bevinden zich grote delen onontdekt land.”
 “There is a great deal of unmapped country within us.”
(bron: Daniel Deronda (1876) Book 3, Ch. 24)
Bolton Landing private property vanuit huis en art studios NY
My father put his sculptures in our fields so that he could look at each work in relation to the natural world of the mountains and sky and also to its fellow sculptures. Again and again, he referred to his "work stream"; each work of art being as a vessel filled from the stream while never wholly separate. I understand his term to mean the flow of his identity made physically manifest--the process by which images and ideas from decades or days before inform a work in progress or yet to be made. David Smith's fields as a place for the dialogue between sculptures evolved from his creative process, from an interplay between nature and the artist's own nature. The artist's identity makes its mark as a stream carves its channel into a mountainside.  

- Candida Smith (daughter)

Bezoek ook:

https://www.galleriesnow.net/shows/david-smith-four-sculptures/

Primo Piano I
Virginia Woolf : “Als we ons alles wat George Eliot aandurfde en bereikte voor de geest halen, hoe ze alle obstakels als sekse en conventie, omzette in meer kennis en meer vrijheid, moeten we alle mogelijke laurier- en rozenkransen op haar graf leggen.”

Nabijheid: 2 gedichten van Adam Zagajewski

The Old Cemetery in Łódź, photo: Tomasz Stańczak / AG

De Poolse dichter Adam Zagajewski is mij zeer nabij. Enkele dagen na zijn dood in 2021 publiceerden we een bijdrage in dit blog. ‘Maar de woorden zwijgen niet’.

In deze moeilijke tijden zocht ik opnieuw zijn gezelschap en werkte ik, zij het via een Engelse vertaling van Clare Cavanagh- aan twee mooie gedichten van zijn hand waarin het idee van ‘nabijheid’ op een bijzondere manier aanwezig is. Uit een bio die ik las in het Nexus-Instituut deze samenvatting:

Adam Zagajewski was wereldberoemd als ‘metafysische dichter’ en essayist. Hij studeerde filosofie en psychologie in Polen en verwierf in 1974 roem met zijn polemische manifest De niet voorgestelde wereld, waarin hij de literatuur een gebrek aan engagement verweet. Nobelprijswinnaars Czesław Miłosz en Joseph Brodsky beschouwden hem al in de jaren tachtig als de belangrijkste Poolse dichter van zijn generatie. In 2004 won hij de Neustadt International Prize for Literature en in 2016 de prestigieuze Canadese Griffin Poetry Prize. Met Wat zingt, is wat zwijgt (Nexus Bibliotheek, 1998) verscheen zijn werk voor het eerst in Nederlandse vertaling. Later verscheen ook Mystiek voor beginners (2003). 
Naamdag

Eens, toen ik nog studeerde, gaf ik mijn moeder
een boek over Brueghel (de vader) voor haar naamdag
en na een week nam ik het terug, met het argument dat ik
ik het nodig had voor mijn "werk" (ze lachte me uit).

Deze dagen echter dringt de moderniteit 
zelfs begraafplaatsen binnen. -niet ver van haar graf
hebben ze een candel-mate geplaatst, dat klopt, een candel-mate.
een metalen paal, een machine die kaarsen verdeelt,
je gooit gewoon twee of drie obolen in de gleuf.

De naamdag voor Ludwika kwam terug, ik ging naar die stad,
geen stad nu maar een tropisch woud van herinneringen
en mijn kindertijd sprak tot mij, elke straat
sprak, zong, misschien zelfs schreeuwde, ja,
schreeuwde, pratend over wat geweest was en wat
niet langer was, en ook zo over degenen die ik vroeger kende.

Ik wist niet zeker hoe ik moest bidden voor de doden
in zulk tumult, in de schreeuw van herinnering.
Ik plaatste een pot kleine chrysanten op de grafsteen
en begreep pas  terwijl ik naar huis ging
dat dit een gebed was geweest, deze momentele aarzeling.

Toen besefte ik ook dat ik geen pen had meegenomen
of een potlood, ik kon niet opschrijven
wat er gebeurd was, gelukkig werd ik gered
door de caissière van het tankstation, ze gaf mij
een gebruikte gouden balpen cadeau
en een ongebruikt vel A4 papier.

Ik begon snel te krabbelen en terwijl ik
onhandige zinnen  krabbelde, verschenen mijn vrienden uit het niets,
Charlie Williams en ook Tomaž Šalamun
Ik dacht dat Tomaž vooral het idee…
het idee van de balpen bij het tankstation. fijn zou vinden

Gemeend legde ik uit: "maar zo was het echt,"
en ik hoorde een antwoord: "echt,
wat betekent het echt?" (ze spraken samen,
lachend, hoewel ik weet dat hun esthetiek
in het verleden radicaal verschillend was geweest).

En niets was veranderd, niets was veranderd;
het was al donker toen ik terugkeerde naar Krakau,
de laatste dagen van augustus, maar nog steeds vrij warm,
zomer herinnerde zich zijn jeugd, zelfs de nacht
was warm en elastisch, niets was veranderd,
legers stalactieten groeiden langzaam in grotten
en satellieten die stamelend de aarde bewaakten,
en niets was veranderd, niets.
Name day

By Adam Zagajewski
Translated from Polish by Clare Cavanagh

Once, when I was still a student, I gave my mother
a book about Brueghel (the father) for her name day
and after a week I took it back, claiming I would
need it for my “work” (she laughed at me).

These days though modernity invades
even cemeteries—not far from her grave
they’ve placed a candlemat, that’s right, a candlemat,
a metal post, a machine dispensing candles,
you just toss two or three obols in the slot.

The name day for Ludwika came again, I went to that city,
not a city now but a tropical forest of memories
and my childhood spoke to me, every street
spoke, sang, maybe even shouted, yes,
shouted, talking about what had been and what
no longer was, and also about those I used to know.

I wasn’t sure how to pray for the dead
in such tumult, in the shriek of recollection.
I placed a pot of small chrysanthemums on the gravestone
and understood only going home
that this had been a prayer, this momentary hesitation.

Then I also realized I hadn’t brought a pen
or pencil, I couldn’t write down
what had happened, luckily I was saved
by the gas station cashier, she made me
a present of a used gold ballpoint pen
and an unused sheet of A4 paper.

I quickly started scribbling and while I scrawled
clumsy sentences my friends appeared out of nowhere,
Charlie Williams and also Tomaž Šalamun—
I thought Tomaž would particularly like
the idea of the ballpoint at the gas station.

I truthfully explained: “but that’s how it was, really,”
and I heard an answer: “really,
what does it mean really?” (they spoke together,
laughing, although I know their aesthetics
had radically differed in the past).

And nothing had changed, nothing had changed;
it was already dark when I got back to Kraków,
the last days of August, but still quite warm,
summer remembered its youth, even the night
was warm and elastic, nothing had changed,
armies of stalactites slowly grew in caves
and satellites stammered surveilling the earth,
and nothing had changed, nothing.


Excerpted from True Life by Adam Zagajewski. Published by Farrar, Straus and Giroux. Copyright © 2019 by Adam Zagajewski. Translation copyright © 2023 by Clare Cavanagh. All rights reserved.

'By the poem’s end “nothing had changed, nothing,” he insists. But of course it has. Some time after Adam’s death, I had the kind of dream I’ve only had about my family and dearest friends. In the dream Adam came to see me at my parents’ house in Los Angeles—Adam in the San Fernando Valley!!—where I was sitting at the kitchen table in a desperate mess of papers. I was behind, as always, and we had a reading or deadline just ahead. But Adam just laughed—he was used to my fluster. And at last I got a chance to introduce him to my sisters. I wish I could tell him that.' (Copyright © 2023 by Clare Cavanagh. All rights reserved.)

https://wordswithoutborders.org/read/article/2023-02/name-day-adam-zagajewski-clare-cavanagh/

Muziek die ik met jou hoorde was meer dan muziek . . .


Muziek gehoord met jou 
zal voor altijd bij ons blijven.

Ernstige Brahms en elegische Schubert, 
een paar liederen, Chopin's derde sonate,

een paar kwartetten met hart-
brekende akkoorden (Beethoven, adagia),

de droefheid van Shostakovich 
die niet wilde sterven.

De grote koren van Bach's passies, 
alsof iemand ons ontboden had,

die vreugde eisen, 
puur en belangeloos,

vreugde waarin het geloof 
vanzelfsprekend is.

Enkele flarden van Lutoslawski, 
even vluchtig als onze gedachten.

Een zwarte vrouw die blues zong 
ging door ons heen als glanzend staal,

hoewel het ons bereikte op de straat 
van een lelijke, vuile stad.

Mahlers eindeloze marsen, 
de trompetstem die Symfonie nr. 5 opende

en het eerste deel van de Negende 
(je noemt hem soms "malheur!").

Mozart's wanhoop in het Requiem, 
zijn levendige pianoconcerten-

jij neuriede ze beter dan ik, 
maar dat weten we allebei.

Muziek gehoord met jou
zal  steeds nog groeien met ons.

© Adam Zagajewski. 

Music I heard with you was more than music . . .

Music heard with you
will stay forever with us.

Grave Brahms and elegaic Schubert,
a few songs, Chopin’s third sonata,

a couple of quartets with heart-
breaking chords (Beethoven, adagia),

the sadness of Shostakovich that
didn’t want to die.

The great choruses of Bach’s Passions,
as if someone had summoned us,

demanding joy,
pure and disinterested,

joy in which faith
is self-evident.

Some scraps of Lutoslawski
as fugitive as our thoughts.

A black woman singing blues
ran through us like shining steel,

even though it reached us on the street
of an ugly, dirty town.

Mahler’s endless marches,
the trumpet’s voice opening Symphony no. 5

and the first part of the Ninth
(you sometimes call him “malheur!”).

Mozart’s despair in the Requiem,
his buoyant piano concertos—

you hummed them better than I did,
but we both know that.

Music heard with you
will grow still with us.

© Adam Zagajewski. By arrangement with the author. Translation © 2004 by Clare Cavanagh. All rights reserved.
I will never be someone who writes only about bird song, although I admire birdsong highly – but not enough to withdraw from the historical world, for the historical world is fascinating. What really interests me is the interweaving of the historical and cosmic world. The cosmic world is unmoving – or rather, it moves to a completely different rhythm. I shall never know how these worlds coexist. They are in conflict yet they complement each other – and that merits our reflection. (Adam Zagajewski) 

Het vrij droevige verhaal van een vrolijke vliegeraar: George Robert Fitzgerald

Dit is George. George Robert Fitzgerald. Niet te verwarren met zijn nobele vader met dezelfde eerste voornaam. Vader George was de oudste zoon van Thomas die in 1747 het landgoed Turlough erfde. Hij was kapitein in het Oostenrijkse leger, in dienst van keizerin Maria Theresia. Hij trouwde met Lady Mary Hervey, lid van een belangrijke Suffolkse familie, dochter van Lord Hervey vice kamerheer van George II. Chique volk dus.

Zij trouwden in 1747 tegen de zin van haar familie, die George Fitzgerald ongeschikt achtte omdat hij van een klein landgoed afkomstig was. Ze woonden in Turlough House, waar hun zoon George Robert (1748) en broer Charles Lionel (1750) werden geboren. Ze scheidden in 1754 en Lady Mary keerde met haar twee zonen terug naar Engeland. Kijk maar eens naar het bijna totale plaatje met de vliegeraar, geschilderd door Johann Zoffany, waarschijnlijk rond 1764.

Johann Zoffany: Portrait of George Fitzgerald with his Sons George and Charles (roughly 1764)
National Gallery of Ireland and Crawford Gallery

George junior, bekend als George Robert Fitzgerald, ook wel eens in de kronieken aangeduid als ‘zoon van een beruchte schurk en magistraat die ook George heette, zie je hierboven onder een vrij bewolkte lucht zijn vlieger oplaten terwijl vader George en zoontje Charles samen met de ons onbekende hond minzaam toekijken. Een plaatje waarop toevallig mevrouw ontbreekt?

De moeder van de twee jonge snaken, Lady Mary Hervey had drie broers die elk de titel van Graaf van Bristol hadden. (-de twee eerste stierven zonder zonen-) maar heel gelukkig was ze niet met George Fitzgerald die haar in het openbaar minachtte zoals dat heet. Er volgde een scheiding rond 1750. Lady Mary nam George en zijn jongere broer Charles mee naar Engeland, waar ze als leerling het nog steeds befaamde Eton ‘bezochten’.

George ging op zijn zeventiende in het leger en had het jaar daarvoor zijn eerste duel uitgevochten. Hij maakte deel uit van het 69ste regiment dat in Ierland gelegerd was, en vocht ook daar verschillende duels uit met zowel de lokale bevolking als met zijn collega-officieren. In een van deze duels (naar verluidt om een vrouw) werd hij in het hoofd geschoten en bijna gedood, en alleen een snelle trepanatie (stukje uit de schedel verwijderen) redde zijn leven. Het is mogelijk dat dit hersenletsel zijn agressiviteit op latere leeftijd verklaart. Zijn vader was boos genoeg over het incident om hem uit zijn testament te schrappen.

Wel gehavend, maar zoals blijkt uit bijgaande publicatie uit die tijd, een knappe jonge man. Hoewel hij onder de gemiddelde lengte was voor zijn tijd en vrij lichtgebouwd, maakte hij altijd indruk met zijn gracieuze houding, en “zelfs diegenen die hem haatten verklaarden dat je ‘…een meer gepolijste en elegante heer nergens zou tegenkomen.’

Ilya Repin Eugene Onegin and Vladimir Lensky’s duel.
Duels occupied a strange position in 18th century Britain. They were not legal, nor were they illegal. Killing another person was naturally a crime, but one that carried a lesser penalty than cold-blooded murder. Those who killed their opponent in a duel faced at worst a manslaughter charge, and usually were acquitted outright unless they infringed the rules of duelling through cheating. Over the century pistols displaced swords as the weapon of choice for duelling, leading to a rise in the number of duels, but a surprising reduction in the number of fatalities. 

In the hands of an unskilled marksman, a pistol was far less likely to inflict a serious injury than a sword, and the pistols of the time were both far from accurate and often far from fatal when they struck, with the lead shot moving at a fairly slow velocity. Fighting a few duels became considered a mark of manhood, but the only thing worse for a man’s reputation than refusing to fight a duel was fighting too many duels. And in the ranks of those who went out actively seeking an excuse to put their life (and the life of their opponent) on the line, none stood higher than George Robert, the “Fighting Fitzgerald”.
(Claran Conliffe  Headstuff)

In 1770 trouwde hij met Jane Connolly, dochter van een Ierse politicus. Er was een bruidsschat van 30.000 pond mee gemoeid, een ongelofelijk hoog bedrag in die tijd. Zijn vader die in financiële moeilijkheden verkeerde zou hem, tegen een som van 10.000 pond, elk jaar 1000 pond uitbetalen en de onterving ongedaan maken. Na zijn huwelijk nam George ontslag in het leger en vertrok hij naar Frankrijk, waar hij binnen een jaar de resterende 20.000 pond door gokken verloor. Jane keerde terug naar Engeland, terwijl George nog een tijdje in Parijs bleef. Uiteindelijk kreeg hij echter last van zijn schaamteloze weigering om zijn gokschulden terug te betalen en graaf d’ Artois (de toekomstige koning Karel X van Frankrijk) liet hem uit een gokhal gooien. Het ‘aanzien’ van de Parijse ‘society’ kon hij wel vergeten. Waarom hij Charles niet voor een duel had uitgedaagd? Een gewone burger kon het niet wagen een prins uit te dagen. Hij werd gedwongen het land te verlaten.

Gokschulden zouden hem blijven ruïneren. Met een duel op de renbaan van Ascot als gevolg en daarna zijn terugkeer als paardenhandelaar naar Frankrijk. Een verslag:

De resulterende afkeuring dwong hem de Londense scene te verlaten en een terugkeer naar Frankrijk te proberen als paardenhandelaar, toestand die opnieuw werd beëindigd met een duel. Dit  met ene majoor Baggs genaamd, een voormalige kameraad uit het 69ste. Baggs had een gokhuis, en de twee kregen ruzie over de commissie die George verschuldigd was voor het in de val lokken van een naïeve jonge edelman. De twee vochten hun duel uit buiten de stad, over de grens met Oostenrijk, omdat ze in Frankrijk niet mochten duelleren. Het duel was verre van eervol - Fitzgerald gebruikte zijn favoriete truc om met uitgestrekte arm naar voren te springen en zo een kleiner doelwit te vormen, terwijl Baggs, ondanks het feit dat zijn been was gebroken door George's eerste schot, de andere man aanviel en zijn tweede pistool afvuurde. Geen van beiden werd gedood, maar beiden bleven mank achter.

We vinden hem terug in 1775 in Dublin. Zijn excentrieke gedrag begon hier echt wel op te vallen. Op straat sloeg hij pruiken van vreemden af om hen te dwingen hem uit te dagen, of hij ging midden op het pad staan zodat je door de modder moest stappen om hem te vermijden. Hij adopteerde een beer als huisdier die hij overal mee naar toe nam. Mishandeling of bespotting van het dier was een reden om tot een duel te worden uitgedaagd. Volgens één verhaal uit die tijd vocht Fitzgerald midden op de dag een degen-duel in St Stephen’s Green, tot ontsteltenis van de toeschouwers. Sommigen riepen op om hen uit elkaar te halen, maar de algemene opinie was “laat ze het uitvechten; de een zal waarschijnlijk gedood worden en de ander opgehangen voor de moord, en de maatschappij zal zich ontdoen van twee lastpakken”. Uiteindelijk werd geen van beiden gedood, hoewel één van hen (het is niet bekend wie) een wonde opliep waardoor hij een week lang niet kon zitten. In feite vermeed Fitzgerald zijn tegenstander te doden, hetzij door geluk, hetzij door de wetenschap dat de rechtbank zijn bekende temperament streng zou aanpakken.

An cartoon illustration of a late 18th century British duel. (Image: Library of Congress/LC-DIG-ds-07973 DLC)
In 1770 he married Jane, daughter of William James Conolly and Lady Anne Wentworth, by whom he had a daughter, but the marriage effectively ended as soon as he had spent her dowry. Jane died in 1780. Her widower posed as being inconsolable with grief, which struck most people as absurd, considering how much he had neglected her. He later remarried Sydney Vaughan, only daughter of Matthew Vaughan of Ballina, County Mayo. His daughter was raised by relatives in England; she died in 1794, reputedly from the shock of reading about her father's exploits, of which she had been kept in ignorance, in a magazine. (Wikipedia)

Het uitvoerig verhaal staat bol van herhalingen. En het einde vermoedt de lezer nog voor hij halfweg dit leven van steeds weer uitdagen en uitgedaagd worden heeft doorploegd. George Robert Fitzgerald wordt opgehangen voor samenzwering tot moord op 12 juni 1786.

Bij de eerste poging brak het touw. Hij grapte dat de rechtbanken van Mayo te gemeen waren om zich een touw te veroorloven dat sterk genoeg was om hem op te hangen, maar het vervangende touw bleek meer dan geschikt voor de klus. Zijn lichaam werd naar Turlough House terug gedragen en de woning opnieuw geplunderd door de lokale bevolking. Dat gebeurde zo grondig dat er geen enkele kandelaar was overgebleven, en zijn weduwe gedwongen was kaarsen in flessen te gebruiken om zijn wake te verlichten.

Lees uitvoeriger:

https://nzetc.victoria.ac.nz/tm/scholarly/tei-Stout40-t34-body-d2.html.

Scroll nu even terug naar boven. Naar het jongetje met de vlieger. Het is intussen wetenschappelijk duidelijk geworden dat hersenbeschadiging door val of trauma ernstige veranderingen in het gedrag van de getroffene kan teweegbrengen met persoonlijkheidsveranderingen als gevolg. Talrijke voorbeelden uit de literatuur bevestigen deze stelling. Het is een bedenking. Er is natuurlijk ook de omgeving. Vader George was niet dadelijk een goed voorbeeld. Er is de tijd. De achttiende eeuw waarin de ongelijkheid van bestaansmogelijkheden determinerend kan zijn wat ‘de goede afloop’ betreft. De middenklasse komt pas in de 19de eeuw aan bod.

Hoe sterk is het touw? Hoe geduldig is de lucht? Hoe verwoestend of bevrijdend de wind? Hoe groot het verlangen het touw te lossen? Of zelf de lucht in te gaan? Of aan het touw te bengelen?

a 19th century Tassel carved to represent a boy holding a Kite (Japan) | collection of the Salar Jung Museum, Hyderabad

Het begon op de heide, en waar het zal eindigen weet ik niet…

Midden augustus begon het, een paarse zee.
Een zee van tijd.
Kindertijd.
De dennenbossen met een overvloed avontuur.
Debussy wist het ook toen hij 'Bruyères' schreef.
Luister naar zijn herinnering. 
Drie minuten paars geschilderd met muziek. 
Luisteren terwijl je leest.
Terwijl je meereist.

Bekijk je de partituur dan lees ik boven de noten de aanwijzingen als ‘calme, doucement, expressif, joyeux, en vier keer zelfs ‘doux’. Een kleine afstand naar een volgende ontdekking die zichzelf voorstelde met de sprookjesachtige titel: ‘Feeënvleugels planten’. Een Chinees gedicht van Liu Zongyuan waarschijnlijk geschreven in het jaar 809 of 810. De Engelse vertaling is van Nathaniel Dolton-Thornton en Yu Yuanyuan.

Liu Zongyuan (773 – 28 November 819) was a Chinese philosopher, poet, and politician who lived during the Tang Dynasty. Liu was born in present-day Yongji, Shanxi. Along with Han Yu, he was a founder of the Classical Prose Movement. 
Planting Fairy Wings


In this poor, shabby place, I barely keep well
as toxic airs trouble me to no end.
Midwinter here lacks hail or frost;
every evening, the south wind’s lukewarm.
Cane in hand, I descend to the courtyard’s edge
but my heels drag and I can hardly reach my gate.
At the gate is the Official of Cleared Lands
who comforts my drifting, withered spirit
when he tells me about a magic herb
nearby, in a field west of the Xiang River:
“Take the herb for no more than ten days
and your limps will become leaps and soars.”
I smile, clap, and hurry toward the official,
begging him to pull the plant at its roots for me.
Dense and lush, it soon fills my courtyard
with clusters of sudden, bright blossoms.
At dawn, I rise to pick and sun-dry them.
My pestle and mortar sound all through the night.
These mild fairy wings balance my insides—
the best place to treat an illness is at its source.
They scatter and oust my feverish mists
then, stretching, they cast off excess warmth.
If only I could prove this magic feat,
I wouldn’t need to keep buying sweet sedge.
I’ve heard of certain odd people’s skills,
how they can hold one breath half the night.
It requires them to breathe very deeply
while feeling the air flow up from their soles.
Self-indulgent, I’d have trouble with that,
so I’ll keep taking medicine instead.
Those who are paralyzed don’t forget to get up
and those who are poor say, “I must rise again,”
so come on, magic herb, help my feet,make me lucky enough to run like a child!
Feeënvleugels planten


In deze arme, armoedige plaats, houd ik me nauwelijks goed...
omdat de giftige lucht me niet kan verdragen.
Midwinter hier mist hagel of vorst;
elke avond is de zuidenwind lauw.
Stok in de hand, ik daal af naar de rand van de binnenplaats
maar mijn hielen slepen en ik kan nauwelijks mijn poort bereiken.
Bij de poort staat de ambtenaar van het ontruimde land...
die mijn drijvende, verdorde geest troost...
als hij me vertelt over een magisch kruid
dichtbij, in een veld ten westen van de Xiang Rivier:
"Neem het kruid niet langer dan tien dagen...
en je hinken zal veranderen in springen en stijgen."
Ik glimlach, klap, en haast me naar de ambtenaar,
hem smekend om de plant bij de wortels voor mij te trekken.
Dicht en weelderig, vullen ze spoedig mijn binnenplaats...
met clusters van plotselinge, heldere bloesems.
Bij zonsopgang sta ik op om ze te plukken en in de zon te drogen.
Mijn stamper en vijzel klinken de hele nacht door.
Deze milde feeënvleugels brengen mijn binnenste in balans.
de beste plaats om een ziekte te behandelen is bij de bron.
Ze verstrooien en verdrijven mijn koortsige nevels...
dan, strekkend, werpen ze overtollige warmte af.
Kon ik deze magische prestatie maar bewijzen,
hoefde ik niet steeds zoete zegge te kopen.
Ik heb gehoord over de vaardigheden van sommige vreemde mensen,
hoe ze de halve nacht hun adem kunnen inhouden.
Het vereist dat ze heel diep ademhalen
terwijl ze de lucht voelen stromen vanaf hun voetzolen.
Zelfingenomen, daar zou ik moeite mee hebben..,
dus blijf ik in plaats daarvan medicijnen nemen.
Zij die verlamd zijn vergeten niet op te staan...
en zij die arm zijn zeggen, "Ik moet weer opstaan,"
dus kom op, magisch kruid, help mijn voeten, 
maak me gelukkig genoeg om te rennen als een kind!
Liu zou dit gedicht in 809 of 810 gecomponeerd kunnen hebben. Fairy wings (Epimedium sp.) (het karakter [仙] in de naam betekent "fee" of "onsterfelijk"), ook bekend als "horny goat weed", verwijst naar een geslacht van rhizomatische vaste planten in de barbiefamilie (Berberidaceae). De meeste soorten komen oorspronkelijk uit China, waar de plant een lange geschiedenis van medicinaal gebruik kent. In de traditionele Chinese geneeskunde schrijven artsen vaak recepten voor die meerdere ingrediënten bevatten. Feevleugels wordt opgenomen in recepten om botten en spieren te versterken, energie te verhogen en erectiestoornissen op te lossen, naast andere voordelen.

Epimedium

De oorspronkelijke Chinese tekst vind je in het aan te bevelen LITERARY HUB magazine

En zo rolde ik via dit mooie gedicht de Tang-cultuurtijd binnen, nieuwsgierig naar de verschillende mogelijkheden waarmee de talrijke dichters uit dat tijdperk hun verlangens en ervaringen in verzen vertaalden.

De Tang-dynastie wordt met veel verschillende zaken geassocieerd, waaronder de poëzie.
De grootsheid van de Tang-poëzie is echter niet te danken aan zijn alomtegenwoordigheid, maar aan die kleine groep grote poëten, waartoe ook Li Bai en Du Fu behoorden. Met subtiliteit, ambiguïteit en allusies schreven deze Tang-poëten ondermeer over de pijn van afscheid nemen, maar ook over het plezier van de natuur, wijn of vriendschap.
Een verzameling waarin het merendeel van de Tang-gedichten bewaard is gebleven, is de―Quantangshi 全唐詩
( De volledige Tang-gedichten)
Deze compilatie van 49000 gedichten van 2200 auteurs kwam tot stand in de eerste jaren van de achttiende eeuw. (Jaden Wu Universiteit Gent Master-Verhandeling) Lees hier:  De verschijning van de komeet:
Wij staan gereed om te ontvangen diep in ons
onvoorstelbare wonderen,
in de lange maanden en jaren is daar plotseling
de verschijning van een komeet, een storm steekt op:

Ons leven is op dat ogenblik 
alsof in een eerste omhelzing
oude vreugden en smart plotseling voor ons oog
stollen tot kloeke roerloze vormen.

Wij prijzen die kleine insecten,
na één enkele paring
of eenmaal gevaar te hebben weerstaan,
eindigen zij hun wonderschoon bestaan.

Ons ganse leven ontvangt...
Een storm steekt op, de verschijning van een komeet.

Feng Zhi
“Returning Home in a Driving Rain”, an imitation of Xia Gui’s painting illustrating the “Xia’s One-Side” composition.

Je merkt dat gebeurtenissen beschreven in poëzie ook via schilder- en tekenkunst kunnen uitgevoerd worden. Er is een nauwe band tussen beiden. We zullen de lezer(es) in een volgende aflevering graag verder nieuwsgierig maken.

 Thinking of My Brothers on a Moonlit Night
Du Fu 

The army drums cut off human travel,
A lone goose sounds on the borderland in autumn.
Tonight we start the season of White Dew,
The moon is just as bright as in my homeland.
My brothers are spread all throughout the land,
No home to ask if they are living or dead.
The letters we send always go astray,
And still the fighting does not cease.
De legertrommels snijden menselijk verkeer af,
Een eenzame gans roept op de grens in de herfst.
Vanavond begint het seizoen van Witte Dauw,
De maan is net zo helder als in mijn thuisland.
Mijn broers zijn verspreid over het hele land,
Geen huis om te vragen of ze levend of dood zijn.
De brieven die we sturen gaan altijd verloren,
En nog steeds houden de gevechten niet op.
This poem dates from 759, perhaps written on the day of the Mid-Autumn Festival (Hawkes, p. 74). The goose is a symbol of autumn and letters from afar (Hawkes, p. 75). White Dew is a period in autumn following the Mid-Autumn festival (Hawkes, p. 74). 
月夜忆舍弟

戍鼓断人行
边秋一雁声
露从今夜白
月是故乡明
有弟皆分散
无家问死生
寄书长不达
况乃未休兵 

Het begon op de heide van mijn eigen kinderjaren, geen muur of macht kan je tegenhouden door de tijd te reizen en elkaar te herkennen als dezelfde reizigers die steeds weer hopen ook bij elkaar thuis te komen.

Excerpted from The Poetic Garden of Liu Zongyuan by Liu Zongyuan, translated by Nathaniel Dolton-Thornton and Yu Yuanyuan. Copyright © 2022. Available from Deep Vellum.

Diefje-met-verlos in de Scheldestad? Een brief aan Cecilia.

De zevende engel van de Apocalyps

Lieve Cecilia,

In de nagalm van het laatste voetbalgedruis vroeg ik me af of er wonderen nodig zouden zijn om jouw stad aan de Schelde nog te kunnen redden van de digitale piraten? Kun je iemands bezit eigen maken, erger nog de geslaagde poging om een stad te verlammen door haar digitale keuken af te sluiten. Kon de heerser in vroeger tijden genoegen nemen met een symbolische sleutel, nu volstaat een zwakke plaats in haar digitale werking te vinden en vandaar het doen en laten te verlammen zonder een greintje lijfelijke aanwezigheid.

Het dreigement persoonlijke gegevens van haar burgers op het net rond te strooien bij niet-betaling gijzelt elke bewoner. Inbreken in wat zo mooi ‘de persoonlijke leefsfeer’ wordt genoemd. De beeldende voorstelling van dergelijke grootscheepse diefstal waarbij elke burger op een of andere manier gehinderd kan worden een vrij mens te zijn, beperkt zich tot een duistere figuur achter een berg computerschermen, vaak gehuld in een soort monnikspij. Dat een ordinaire nerd in hemdsmouwen computer op de niet geruimde keukentafel een meer realistisch beeld is, dringt pas langzaam tot ons door. Stel, je nieuwe auto is gestolen. Je kunt hem terugkrijgen door hem nog eens te betalen.

By inserting subliminal images in the videogame, hackers were able to probe the player’s unconscious mental reaction to specific stimuli, such as postal addresses, bank details or human faces. This way, they were able to glean information including a credit card’s PIN number and a place of residence.

Ballarín, who is a telecommunications engineer and a cybersecurity expert, has tested a few devices himself. He hacked a brand-name EEG headset and managed to intercept the neural data sent by the device to a paired cell phone. “If you can process these signals, you can get information regarding disease, cognitive capabilities or even a user’s tastes and preferences, which may be something quite personal, like sexual preferences that you wouldn’t even discuss with a partner,” he warns.(Bruno Martin BBVA Open Mind)
'Eventjes een foto maken', zei de dokter.
Koptelefoon op je hoofd, want zo'n ding maakt hels lawaai.
Commerciële radio als troost?
'Je kunt je goed ontspannen.  Doe de groeten aan je vriend.'
Brain implants known as implantable pulse generators (IPGs) are already used to treat brain disorders such as Parkinson’s disease and depression. They use electrical signals to stimulate or block nerve impulses in the body.

The latest versions of these devices come with management software for both patients and clinicians to access on a smartphone or tablet via Bluetooth.

Research by cybersecurity company Kaspersky Lab and the University of Oxford Functional Neurosurgery Group explored vulnerabilities in these implanted devices and found a number of potential risks, such as an unencrypted data transfer between the implant, software and network.

The Russian company warns that in serious cases this type of brain hacking could be used to inflict pain or paralysis, as well as the theft of personal data.
Kaspersky researchers also note that these devices have weak password security, with physicians needing access to the password in case of an emergency. (Robert Scammel Verdict)

https://www.verdict.co.uk/brain-hacking-memories-safe/

‘De dief’ als dramatis persona kon meestal op bijval rekenen. Dat begint met ‘het stelen van de rijken’, gaat over naar het stelen als personaliteit(en) met het hart al dan niet op de rechte plaats en wordt pas gemeen als het personage kan dienen als aantasting van de volkse levensstandaard.( Robin Hood, Bonny and Clide, en tenslotte een anonieme ‘gemene’ paardendief.)

Hun criminele 'zegetocht' duurde niet lang: op 23 mei 1934 vonden ze de dood, nadat ze door de politie in een hinderlaag waren gelokt. Hoewel ze tot de tanden toe bewapend waren, werden Bonnie en Clyde zodanig overrompeld dat ze niet de kans kregen naar de wapens te grijpen en werden ze volgens de geschiedschrijvers "door een regen van duizend geweerschoten" geveld. Op dat moment werden ze verdacht van 13 moorden en diverse overvallen en inbraken. (Wikipedia)
Boys put on a production of ‘Hanging a Horse Thief’ in Falls Mill.

Kunstdieven zijn een geval apart. We citeren graag het begin van een justitiële publicatie van Boom over dit onderwerp.

Het specifieke karakter van kunstdiefstal, hoe het in elkaar zit, de betrokkenheid van de georganiseerde misdaad, de motieven van de dieven, hun zeer beperkte of zelfs volledig ontbrekende kennis van kunst – het zijn allemaal onderwerpen waarover weinig diepgaande kennis beschikbaar is, zelfs bij de politie. Spannende films over spectaculaire kunstroven spreken enorm tot de publieke verbeelding, maar echte kennis over dit type criminaliteit ontbreekt vaak. Fantasie wordt zelfs vaker voor waar aangenomen dan de echte feiten. Zoals ook in The museum of lost art te lezen valt, is kunstcriminaliteit een van de weinige misdaadtakken waarbij criminelen hun vak ‘leren’ uit boeken en films (Charney 2018)

Het toe-eigenen is een ander verhaal. Jij als maker van fraaie televisiedocumentaires eigende jou de levensverhalen van een aantal mensen en/of plaatsen toe met de bedoeling ze op zo’n intense manier vorm te geven dat er een betrokkenheid ontstond tussen het onderwerp en de kijkers. Je gaf ze dus terug in een vorm eigen aan het medium. Het is een niet makkelijk ingrijpen want jij als eindregisseur bepaalt de teneur van je onderwerp. Diefje-met-verlos?

Ofschoon het onduidelijk is waar het vandaan komt, is ‘Diefje met verlos’ een spel dat al eeuwenlang voor de nodige opwinding gezorgd heeft. Tijdens zijn regering (1327-1377) zag Edward 3e zich genoodzaakt het spel te verbannen uit de tuinen van het Westminster Palace, aangezien de dames en heren met hun gejoel de parlementaire besprekingen verstoorden. Dit decreet deed echter niets af aan de populariteit van het spel en het wordt sindsdien nog steeds met veel plezier door jong en oud gespeeld, zowel in zijn originele vorm als in zijn veel mildere vormen zoals ‘quatre coins’(Kinderwereld NL museum)

De eenvoudigste vorm zoals ik hem mij herinner uit mijn internaatswereld waar je ’s avonds eindelijk niet meer moest voetballen op de speelplaats maar ‘ketting’ mocht spelen, een variatie van diefje-met-verlos. Jagers tikken je, je moet naar de plaats waar alle ‘getikten’ een ketting vormen. Kun je nog als vrije jongen door die ketting lopen dan verlos je meteen alle gevangenen. Heerlijk! Je kunt het dus met dat ‘boeien’ door een ‘kunstproduct’ vergelijken en doordat jij de creatie en dus presentatie ‘boeiend’ hebt gemaakt, ontstaat er een verlossend moment van herkenning! Je bent dus diefje en verlosser samen als kunstenaar(es).

Couple aux têtes pleines de nuages Savador Dali

En er is het personage dat komt ‘als een dief in de nacht’. Dichter Luuk Gruwez schrijft in ‘Advies aan een dief’ dat hij welkom is.

Komt u maar binnen door mijn achterdeur, 
die doe ik bijna nooit op slot. 
Gaat u toch zitten, doe mijn sloffen aan; 
er staat een borrel in de kast. 
Mijn allerliefste dief bent u. 
U zult waarschijnlijk zenuwachtig zijn.
Dit huis is mijn museum. Kijk. De gekste dingen heb ik hier bijeen, 

En na een opsomming van zijn bezit, komt de bezoeker bij een kamer.

Ten slotte komt u bij een kamer. 
Die is potdicht, waarvoor excuus. 
Hier houd ik mijn vriendin gevangen 
in touwen, ketting om de voet. 
Geen mens kent de bezitter van haar lijf.
Of toch: wilt u het waarlijk weten? 
Ik lig al naast haar, twintig jaar. 
Wij zijn er trots op dat wij ouder worden, 
de laatsten die geloven in elkaar. 
En als zij slaapt hou ik haar dromen vast, 
en als zij zucht of kucht haar keel, 
en telkens als zij lacht haar lach 
en telkens als zij weent haar tranen. 
Er is maar één dief die ik vrees: 
de dief die harten steelt.

U moet geweldig van mij houden
dat u mij zozeer wilt beroven. 
Maar ook al neemt u alles mee, 
laat haar bij mij, en mij bij haar.

Uit Dieven en geliefden, De Arbeiderspers 2000

Misschien zie je vanuit je raam boven de Schelde de zevende engel voorbijkomen. Johannes, de leerling die Jezus liefhad beschrijft hem als:

"En de zevende engel blies op de bazuin, en er klonken luide stemmen in de hemel, die zeiden: De koninkrijken van deze wereld zijn van onze Heere en van Zijn Jezus Christus geworden, en Hij zal Koning zijn in alle eeuwigheid." (Openbaring 11:15)

Het afsluiten van de tijd. Al die ‘rijken’ (in meervoudige betekenis) zijn overbodig geworden. Als ‘dieven van de tijd’ is onze buit overbodig. Schud leeg die herinneringen en verwachtingen. Gooi ze niet weg, maar laat ze als sterren in de eeuwige hemel schitteren. We zullen er niet alleen naar kunnen kijken, maar, de mooiste vorm van waarnemen, er als kinderen mee spelen. Zoals de foto’s van die ons voorgingen uit hun kader stappen en ons tijdloos omarmen. De diefjes zijn verlost van gisteren en morgen. Mijn innige kerstwens voor jou en degenen die dit blog hebben mee gelezen. Het mooie nu van elk ogenblik.

Eigen foto
Theft
(Esther Popel)

The moon
Was an old, old woman, tonight,
Hurrying home;
Calling pitifully to her children,
The stars,
Begging them to go home with her
For she was afraid,
But they would not.
They only laughed
While she crept along
Huddling against the dark blue wall of the Night
Stooping low,
Her old black hood wrapped close about her ears,
And only the pale curve of her yellow cheek
With a tear in the hollow of it
Showing through.
And the wind laughed too,
For he was teasing the old woman,
Pelting her with snowballs,
Filling her old eyes with the flakes of them,
Making her cold.
She stumbled along, shivering,
And once she fell,
And the snow buried her;
And all her jewels
Slid from the old bag
Under her arm
And fell to earth,
And the tall trees seized them,
And hung them about their necks,
And filled their bony arms with them.
All their nakedness was covered by her jewels,
And they would not give them back to her.
The old moon-woman moaned piteously, 
Hurrying home;
And the wild wind laughed at her
And her children laughed too,
And the tall trees taunted her
With their glittering plunder.
Esther Popel Shaw, born on July 16, 1896, in Harrisburg, Pennsylvania, was a poet and critic from the Harlem Renaissance. She is the author of Thoughtless Thinks by a Thinkless Thaughter, a volume of poetry that she self-published in 1915 while she was still in high school, as well as A Forest Pool, a collection privately printed in 1934. Her writing also appeared frequently in periodicals such as Opportunity, The Crisis, and The Journal of Negro Education. She died on January 28, 1958.

Op bezoek bij César Franck, fragment uit ‘Spiritus, een familiekroniek’

In 2012-2013 werkte ik aan een familiekroniek ‘Spiritus’ waarin de Belgisch-Franse componist César Franck een belangrijke rol speelt. Ter gelegenheid van zijn tweehonderdste verjaardag een fragment. Onderaan kun je aansluiten voor het vervolg zoals het verscheen in 2012.

In dit fragment bezoekt het hoofdpersonage, Emilie,  familievriend César Franck die met haar vader, nu organist in Lille, gestudeerd heeft aan het conservatorium in Parijs plaats waar Franck nu zelf les geeft.  We zijn in het merkwaardige jaar 1874.

Omdat de constructie van de oranjerie op het landgoed en de herstellingswerken nu ook van start konden gaan en Emile dag en nacht tekende, tussen aannemers, constructeurs en importeurs pendelde, cursussen voorbereidde en scripties begeleidde, was er weinig plaats en tijd voor een ordentelijk gezinsleven. Emilie reisde met Marie en kleine Léon naar Parijs waar ze door toedoen van l’ abbé Pierre-Ambroise Hamelin, deken van de Saint Clotilde, in de rue de Bourgogne een belle étage huurden.

Ze mengde zich anoniem onder het publiek om de opvoering van Franck’ s ‘Rédemption’ bij te wonen, rue de la Victoire, salle Herz, een koude februari-avond, enkele dagen na haar aankomst in Parijs. Het oratorium verraste haar. De kreten van de spreker, Ah! Malheur aux vaincus, de stevige vragen van het koor, ‘Où mènent tes chemins, de symfonische brug tussen de twee delen, de dramatiek, de aandrang tot de Heer om naar beneden te kijken, bien bas, het slotkoor als synthese, seigneur, seigneur! De gevel waarin de deur verborgen blijft, het innerlijke al is prijsgegeven in de ornamenten, maar het geheim, bien loin du port béni, in de teatraliteit onbereikbaar schijnt.

Ze beseft dat ze de taal van het vertoon niet kent, dat haar spraakkunst van de gezongen collectiviteit beperkt blijft tot kerkmuziek. Ze schrijft in haar dagboek: ‘Ik ken een beetje zijn orgel- en pianowerk, maar geconfronteerd met deze symfonische poëzie, ontgaat mij de innerlijkheid, al zal ze best door haar architectuur de nodige indruk maken voor wie het wijde liefheeft. Het zal moeilijk zijn om hem mijn ervaring duidelijk te maken mocht hij daar belang in stellen. Voor een meisje uit het Noorden is het contrastrijke palet vreemd. Ik kom uit de streek waar aardkleuren overheersen onder wolkenkoepels. Dit is een wereldstad. Hier spreken de mensen luider, laten ze vlugger hun afkeuring blijken, zijn ze andere ritmes gewend. Hier is de hemel volgebouwd, de avenues net zo breedsprakerig als de koetsiers die een buitenmeisje bij de eerste oogopslag herkennen.’

De volgende dagen wandelt ze met kind langs de Seine. ‘Ik weet niet of deze stad voor jou iets zal betekenen,’ zegt ze hem. ‘Maar wil je je wel gedragen bij monsieur Franck?’ Het jongetje kijkt haar glimlachend aan, wijst met zijn handjes naar een voorbijvarende aak, en legt zijn hoofdje op haar schouder. Een rustig kind, zeggen de mensen. Maar ogen heeft het, ogen die alles willen zien. Soms denkt zijn moeder dat hij dingen herkent, dat hij in een vorig leven al eens in Parijs heeft rondgelopen. Of gevlogen, dat kan ook. Als musje of merel.
‘Je kijkt als een vogeltje,’ zegt ze. ‘Een vogeltje dat weet dat het kan opvliegen als het beneden te druk wordt. Dat boven op de rand van een dakgoot de ware proporties van onze drukte begrijpt. Kleine mensjes, kleiner nog dan het vogeltje. Maar pas op, kleintje. Ze kunnen niet vliegen, dus gaan ze op hun tenen lopen en met hun armen wieken. Ik denk dat de dakgoot soms vol lachende vogeltjes ligt. Omgevallen van zoveel gekheid daar beneden!’

‘Het was de tijd van de ingesnoerde tailles, de opgeblazen mouwen en de gladde haarlinten, de hoge dotjes, de kleine voetjes, en herinner je Athanasie, Pépina, Elodie, Victorine en het meisje Félicité dat in 1846 ook jouw een lesje mocht leren, cher César.’ Hij knikte, maakte met zijn uitgestoken vinger duidelijk dat zij het toenmalige meisje was waarop de vrouw des huizes terug naar de keuken trok terwijl ze ‘mais oui, mais oui,’ bleef herhalen op een toon waarin ironie en berusting harmonisch samen klonken.

Het zijn de ogen, dacht Emilie, de naïeve ogen in het heldere gezicht dat door de bakkebaarden nog groter leek. Bijbels en tegelijkertijd jongensachtig. Zonder voorbedachte rade keken ze van het blad naar je vingers en vandaar raakten ze even de ogen van de lieftallige leerling. ‘Nauwelijks zes juffrouwen kwamen toen aan huis,’ zei hij. Natuurlijk waren er ook de lessen rue des Martyrs, in het college Rollin waar hij in 1840 Jacques Offenbach als collega had, en de Augustins de l’ Assomption, Faubourg Saint Honoré en later de Jezuieten in Vaugirard. Mademoiselle Félicité Desmousseaux kon hij niet alleen opleiden tot een uitstekende pianiste, ze werd zijn echtgenote. Plus que la musique, l’ amour.

‘Maman en César, chère mademoiselle Emilie, dat was van in het begin innige vriendschap. Joséphine Desmousseaux, ze is nu bijna zeventien jaar dood, een bekende naam van een pure comédienne met een stem als een klok en een hart van goud.’ Ze bleef intens knikken terwijl ze het gebak in plakjes sneed. ‘En nichtje Claire Féréol, een nachtegaal, daar heeft César een bekwame pianiste van gemaakt. Enfin, drie muzikale vrouwen voor de prijs van één.’

Hij gaf toe dat zij zijn tweede familie waren geworden. Papa Féréol, schilder en een van de beste zangers van de Opera Comique animeerde het Institut musical d’ Orléans. Hij wilde dat zijn dochter Claire een goede pianiste zou worden zodat ze zijn zanglessen kon begeleiden. Ze logeerde een jaar lang bij haar nichtjes Desmousseaux, boulevard Montmartre. ‘Ze kreeg zelfs een nieuwe piano van haar vader omdat ik de mijne van ’s morgens tot ’s avonds zelf nodig had, maar voor de rest deelden we onze kamer en zelfs het kleine bed,’ zei Félicité. ‘En in dat maison du Bon Dieu was César-Auguste l’ oracle des dames!’

‘Een vrij streng orakel,’ verbeterde hij. ‘En ongeduldig, chère Emilie! Hij stampte de maat met zijn voet, en liet ons eindeloos opnieuw beginnen. Traantjes! Geen les of een van ons beiden barstte wel eens in snikken uit. ‘Ma fille, “la naïade lacrymale” kreeg ik van maman als bijnaam.’

‘De werkelijkheid gebied mij te zeggen dat ik toen om haar te troosten. “Deux Mélodies pour piano’ heb geschreven, A Félicité, eentje in re bémol majeur en de andere in mi majeur. Maar al die verhalen vervelen wellicht onze gast. Mensen met een verleden staan de jeugd met toekomst wel eens meer in de weg. Geeft je vader nog wel eens een concert, en heb je zelf plannen in die richting?’

Ze haastte zich te zeggen dat hun verhalen voor haar eten en drinken waren, een oprecht bewijs van hun genegenheid. Ze keken naar de slapende baby in het reiswiegje. ‘Hij moet zijn verleden nog verdienen,’ zei ze. ‘Papa is met de Saint Cathérine vergroeid. Hij bezoekt musea zoals wij familie opzoeken. Alsof hij in een andere tijd leeft. Ik herken dat ook bij mezelf. Ik heb niet zo’n hang naar publiek. Misschien is het angst, of schaamte. Maman verovert graag de wereld. Voor papa en mezelf is die wereld vaak te groot, te verwarrend.’

‘Zal ik je dan donderdagavond mogen meenemen naar de salons van de familie Viardot ? Vorig jaar was Pauline Viardot nog de soliste in de Marie Magdalène van Massenet .Ik ben een beetje haar pianist préferré, vooral voor haar Schubert-vertolkingen. Een merkwaardige dame, chère Emilie. Omringd door merkwaardig gezelschap, al heb ik daarover zelf ook niet te klagen.’

Je kunt het vervolg lezen via deze link en daarna onderaan elke aflevering verder gaan naar believe.

Tussen de ‘voorlopigheid’ en het ‘eeuwige’

Abbott Handerson Thayer Landscape at Fontainebleau Forest

Zie je het woord ‘tussen’ in de titel dan weet je dat de werkwoorden ‘vergelijken’ en ‘kiezen’ van de schrijfstal worden gehaald. Het ene en/of het andere. Het ene is een fragment uit een tekst van de Nederlandse auteur P.F. Thomése, het andere zou in het werk van de Amerikaanse schilder Abbott Handerson Thayer kunnen schuilen. Merk op dat beide begrippen tussen de bekende haakjes zijn gezet zodat je al bestuivingen uit de vermeende tegenstellingen kunt verwachten. Beginnen we met een fragment uit het opstel ‘De werkelijkheidsverbeteraar, Over de Scheppende Blik’:

"Het onaangename, het lelijke, het verachtelijke, het weerzinwekkende enzovoort zijn ‘opbrengsten’ die een maker niet uit de weg kan gaan.  Het begrip esthetica is ontleend aan het Griekse woord aisthèsis, dat zintuigelijke waarneming betekent.  Het kan niet zo zijn dat onze ogen, oren, neus, mond en vingertoppen het gore en onaanzienlijke, het verderfelijke en het afzichtelijke, het stinkende en het krijsende qualitate qua negeren en alleen bij machte zijn het schone, goede en ware waar te nemen.
Lang zijn de zaken in de kunst zo voorgesteld, en kon de Kunst de mensen als lichtend voorbeeld dienen, waardoor zij een instrument werd van allerhande moralisme en ‘levenskunst’, Kunst inzetten om van mensen betere mensen te maken, het is eeuwenlang de norm geweest, en ook tegenwoordig zijn er nog onbegrijpelijk veel mensen die denken dat het zo werkt."
Angel Abott Handerson Thayer 1887

De engel hierboven is een portret van de schilders dochter Mary, elf jaar, en volgens teksten ‘…A allegory of hope and spirituality’. Of in door mij verzamelde commentaren is dit de samenvatting van zijn werk:

Abbott Handerson Thayer, is recognized today for his ethereal angels, portraits of women and children, landscapes, and delicate flower paintings. A New Englander who expressed the spiritual in much of his work, he was known as a “soul painter”. In his own time, his work was praised by critics even as it was popular with the public and sought after by collectors. 

The spiritual and idealist aspects of German philosophy, and its American counterpart in New England, transcendentalism, provided consolation. This idealism also prompted him to paint extraordinary figures that seemed to embody the perfection of beauty.
Boy and Angel, 1918
"Natuurlijk herken ook ik deze neiging om de werkelijkheid steeds terug te brengen tot wat je al wist.  Zo werkt het nu eenmaal, ook als je voortjaagt over de ongebaande paden van het eigen schrijven. Ook literatuur is, net als alle kunsten en wetenschappen, een code die steeds verkokerd dreigt te raken.  Dus als ik aan een boek werk - of een vertoog zoals dit- probeer ik daaraan te ontsnappen.  Als ik iets heb geschreven, en het is weer eens literatuur geworden, moet ik concluderen dat de onderneming is mislukt. Met plezier stel ik dan ook vast dat critici, literatuurhistorici en de gewone verdwaalde lezers zich met een aantal van mijn boeken geen raad weten en ze niet goed kunnen ‘plaatsen’.  Missie geslaagd, zeg ik dan.  Het is zaak de onzekerheid in stand te houden.  Zekerheden zijn er te over, daar moet je de kunst niet voor willen gebruiken.  Wat ik zoek is het open terrein, waar de woorden de weg niet kennen. 

Voor de moralist, mijn onzichtbare tegenstrever op het wit papier, liggen de betekenissen vast.  Hij eist althans dat ze vastliggen.  Dat gebeurt omdat hij is opgehouden met denken.  Hij is precies daar opgehouden waar het onbegrijpelijk wordt. Maar juist daar, in het opschorten van het voorgevormde oordeel, kan er iets ontstaan.  Pas buiten de begrenzing van het voorgevormde begrip kan ontvankelijkheid ontluiken, gevoeligheid voor het over het hoofd geziene, voor wat al die tijd al ongeweten aanwezig moet zijn geweest.  In de esthetische benadering van de werkelijkheid stel je conclusie uit, in plaats van haar steeds paraat te hebben.  Je wordt iemand zonder meningen, een ‘Man ohne Eigenschaften’." (P.F. Thomése vervolg)
ABBOTT HANDERSON THAYER | Study for “Harry Whiting, Nephew of the Artist”

“Doubtless my lifelong passion for birds has helped to incline me to work wings into my pictures; but primarily I have put on wings probably more to symbolize an exalted atmosphere (above the realm of genre painting) where one need not explain the action of the figures.”

It is difficult to categorize Thayer simply as an artist. He was often described in first-person accounts as eccentric and mercurial, and there is a parallel contradictory mixture of academic tradition, spontaneity and improvisation in his artistic methods. For example, he is largely known as a painter of "ideal figures", in which he portrayed women as embodiments of virtue, adorned in flowing white tunics and equipped with feathered angel's wings. At the same time, he did this using methods that were surprisingly unorthodox, such as purposely mixing dirt into the paint, or (in one instance at least, according to Rockwell Kent) using a broom instead of a brush to lessen the sense of rigidity in a newly finished, still-wet painting. (Wikipedia)
Oil Sketch of a Young Boy 1895 (copy)

“Zo mondt dit vertoog uit in een ode aan de voorlopigheid. Kom je daar nu pas mee, had je ons dat niet meteen kunnen vertellen? Nee, zo werkt het schrijven niet. In de esthetische denkruimte worden de vormen afgetast. je volgt er de lijnen, de patronen, je probeert er eens een betekenis op uit, die je vervolgens verwerpt. Het evidente bestaat hier niet, evenmin als een normale gang van zaken. Er heerst nog het onredelijke, het onbeheersbare, het wrede en het onverdraaglijke. Het is een sadistisch universum waar Hermans het over had maar het is ook het verloren paradijs van de herinneringen waarvan wij de toegangscode vergeten zijn en dat, zoals Proust ons liet zien, alleen te bereiken valt dankzij de onvoorspelbare grillen van de mémoire involontaire, het onvrijwillige geheugen. Het is de mogelijkheidszin van de man zonder eigenschappen. Het is kortom precies waar ik heen wil.


Niets is vluchtiger dan de esthetische ervaring. Ze verdwijnt en ze ontstaat, ze wordt vernietigd en je vindt haar weer terug. Juist die kwetsbaarheid zorgt voor ontroering. Het trotseren van de vergankelijkheid.
Dit is een pleidooi voor onaf kijken, voor de scheppende blik. Je niet afvragen: wat is de werkelijkheid, maar: hoe doet de werkelijkheid zich aan ons voor? Niet: hoe moeten we kijken? Maar: hoe kunnen we kijken? Werkelijkheid als mogelijkheid, niet als voldongen feit. Je kunt overal naar binnen. Je moet alleen de ingang even zien te vinden.
Het esthetische is een ervaringswijze die in de kunst, de muziek en de literatuur wordt geoefend en verfijnd, maar die niet alleen daar thuishoort, in dat museale domein, waar zij met haar monumentale grafzerk-formaat de werkelijkheid algauw verplettert tot bijschrift. Juist buiten de vaste kunstroutes kan het esthetische zintuig zijn diensten bewijzen. Werkelijkheid ervaren alsof het een kunstwerk is. Daar zou de wereld een heel stuk van opknappen. En de kunst ook, trouwens.” (P.F. Thomése vervolg)

Abbott H. Thayer ‘Brother and Sister (Mary and Gerald Thayer)’ 1889
Hij hertrouwde met zijn oude vriendin Emma Beach, en met zijn drie kinderen woonden en werkten ze in een complex van studio's, schuren, huizen, tuinen en onverwarmde slaaphutten. In deze tijd richtte hij zich op meer contemplatieve en zelfs raadselachtige onderwerpen: portretten van goede vrienden en familie, meditatieve uitzichten op Mount Monadnock en een serie engelen.
Thayer was een amateur-natuurliefhebber en een gepassioneerd vogelliefhebber. Hij geloofde dat zijn professionele training in kleur, waarde en ontwerp, gecombineerd met observatie van de natuur, hem het gereedschap gaf om te begrijpen hoe dieren zich vermommen voor roofdieren. Hij besteedde veel tijd en energie aan het definiëren, promoten en verdedigen van zijn ideeën over dit onderwerp.
Thayer ontwikkelde een liefde voor de berg die over zijn atelier uitkijkt. Door zijn inspanningen om de bossen op de hellingen van Mount Monadnock te beschermen werd hij een overtuigd natuurbeschermer. Ter ondersteuning van dat werk richtte hij het Thayer Fund op, dat via de National Audubon Society bewakers betaalde om vogelreservaten langs de oostkust te beschermen.
Het verlies van Kate bleef een bron van verdriet en hij zocht kracht in zijn kinderen, die hij schilderde als allegorische en religieuze figuren. Het gezin verhuisde naar Dublin, New Hampshire, waar Thayer buiten schilderde en artikelen schreef voor vakbladen over zijn theorieën over dierlijke camouflage.
In 1909 schreef hij samen met zijn zoon Gerald een boek dat een belangrijke bron werd voor camouflagetechnieken tijdens de Eerste Wereldoorlog. 'Concealing Coloration in the Animal Kingdom' (1909), the basis for camouflage techniques in World War I.
Below Mount Monadnock 1913

“Weg met de doelmatigheid en met het angstige moralisme, dat steeds uitsluit en buitensluit. Maak het speelveld weer zo groot als de kunst. Het zijn de mogelijkheden die de grootte van de wereld bepalen, niet de conclusies.
Kunst betekent het aanraken van het onbereikbare. Onze mogelijkheden bestaan niet, als je de kunst mag geloven. Het onmogelijke is een mogelijkheid op zoek naar een vorm.
Waar het in de kunst, dat vreemde geloof waar we zelf de god van zijn, om gaat is niet het onthullen van de werkelijkheid, maar juist het protest daartegen, tegen de gedeeltelijke voorstelling van zaken. Tegen alles waar ‘we’ hetzelfde over denken -en dus niet meer over denken.

(…) De onaffe blik, zo noemde ik het. Niet alleen de wereld, ook de werkelijkheid mag wel eens verbeterd worden. Laat de moralisten in hun blinde ijver de wereld maar vervolmaken, dan wijden wij, estheten ons aan de werkelijkheid en de mogelijkheden die zij biedt.”

Uit: De werkelijkheidsverbeteraar, Over de Scheppende Blik (fragment) P.F. Thomese. Verzameld nachtwerk, 2016. Uitgeverij Atlas Contact Amsterdam/Antwerpen

Virgin Enthroned 1891 Abbott Thaye

Bij Wikipedia Engelse versie kun je Abbot Handerson Thayer’s levensloop lezen. Een zoektocht met veel verlies. Maar ook een bijzondere drive waarin natuur, kunst en dagelijks leven combinaties proberen te maken. De boeiende tekst van P.F. Thomése zul je niet zo maar op dit levensverhaal kunnen enten denk ik. Het is ook in de kunst schipperen, net zoals dat in het dagelijks leven gebeurt. Ik betrapte mezelf erop dat ik bij het bekijken van de gevleugelden al dadelijk het werk bij de dromers catalogeerde. Aan de bezoeker van dit blog om zijn/haar bevindingen omtrent de stellingen van de tekst met het voorbije leven en het nog aanwezige werk van Abbot Handerson Thayer te confronteren, een oefening die mij nog een tijdje zal bezighouden. ‘Het Verzameld Nachtwerk’ van de auteur is nog steeds een aanrader, ook als (late) kennismaking met een boeiende denker.

Abbott Handerson Thayer Children

‘In de marge van het leven’ Marjana Savka Oekraïne, gedichten-

Stefaniia and Ihor Kaniuk mourned their son Yurii Kaniuk in Mykolaiv, Ukraine, on Saturday. The 27-year-old soldier was killed on Monday while fighting in the eastern region of Donetsk.Credit…Diego Ibarra Sanchez for The New York Times
On the eve of Ukrainian Orthodox Easter, the poet Marjana Savka posted a poem to her Facebook page about an army volunteer who has been struck down by missile fragments.
Ukrainian Orthodox Christians celebrate Holy Saturday, the day before Easter, as a time marked by the sadness over the tragedy of the crucifixion and the anticipation of the resurrection. It is a day of mourning and of delayed joy. (Litertary Hub)

Here lies the Lord. Slain in a coffin.
The Resurrection, it seems, is off schedule.
He was a volunteer in the last most terrible war.
Drove around the city so calm, unarmored
Delivered bread through the hellish traffic.
Told those around him: don’t live in anger.
After all even a horrible criminal has a chance of repenting.
But the sun was setting over the city, behind the hills’ black ridges
And the buildings were burning like dry masts. And the fight
Between the light and the dark might last a while.
He was struck down by a fragment of a missile to the chest.
Beside him lay twelve others, a child among them.
A good fifty people quickly surrounded them.
And they said, Herods spare no one, not even kids.
But they soon left. Because it was already curfew.
Here lies the Lord. He was kind. He divided the bread.
He came from somewhere—from Izyum, from Bucha, from Popasna.
He’s lying in a coffin. We’re awaiting the wonder of wonders.
He asked us not to kill. He walked here among us.
He will rise again. Casting off his cross and vulnerability.
He will rise again and will join our ranks,
Desperate,
Brave,
Familiar,
Alive.

Marjana Savka (vertaald door Amelia Glaser)
Hier ligt de Heer. Gesneuveld in een kist.
Het lijkt erop dat de wederopstanding niet volgens plan verloopt.
Hij was een vrijwilliger in de laatste meest verschrikkelijke oorlog.
Reed rond in de stad zo kalm, ongewapend.
Bezorgde brood door het helse verkeer.
Vertelde de mensen om hem heen: leef niet in woede.
Zelfs een afschuwelijke misdadiger heeft immers de kans om tot inkeer te komen.
Maar de zon ging onder boven de stad, achter de zwarte bergkammen.
En de gebouwen brandden als droge masten. En de strijd
tussen het licht en het donker zou nog wel even kunnen duren.
Hij werd neergeslagen door een fragment van een raket in de borst.
Naast hem lagen twaalf anderen, waarbij een kind.
Een vijftigtal mensen omringden hen snel.
En zij zeiden: Herodes spaart niemand, zelfs geen kinderen.
Maar ze vertrokken vlug. Want de avondklok was ingegaan.
Hier ligt de Heer. Hij was vriendelijk. Hij verdeelde het brood.
Hij kwam ergens vandaan, uit Izyum, uit Bucha, uit Popasna.
Hij ligt in een kist. We wachten op het wonder der wonderen.
Hij vroeg ons niet te doden. Hij wandelde hier onder ons.
Hij zal weer opstaan. Zijn kruis afwerpen en zijn kwetsbaarheid.
Hij zal herrijzen en zich bij ons voegen,
Wanhopig,
Dapper,
Vertrouwd,
Levend.

Marjana Savka
Marjana Savka is a Ukrainian poet, children’s writer, literary critic, essayist, and editor. She is also the co-founder of the publishing house “Vydavnytvo Starogo Leva.” She published her first poetry collection, Naked Riverbeds, at the age of twenty-one. Eight other books, for which she has received several awards, have appeared since then, including four poetry collections and three children’s books. A former actress and journalist, she edited We and She, an anthology of poems by female writers from Lviv, Ukraine. Savka’s poetry is distinguished by the intricate link between life and literature, resulting in a palimpsest of universal tropes and an intimate picture of love.
We wrote poems. . .

We wrote poems
about love and war,so long ago
we could have gone grey three times over—
in the days before we had war,
it seemed love would never burn out
and pain was in the offing
Yes, there were wounds there,
not just cracks in a chocolate heart,
but they managed to heal
and we went on living.It wasn’t mocking,
or some deliberate game.
We read the signs
on palimpsests of old posters,
on the walls of blackened buildings,
in coffee grounds.
What changed, my sister?
Our hot-air balloon
turned into a lead ball.
The metaphor — died. 

Translated from the Ukrainian by Sibelan Forrester and Mary Kalyna with Bohdan Pechenyak
(A palimpsest is a parchment that has been scratched off and written on again. -codex rescriptus-)
We schreven gedichten. . . .

We schreven gedichten 
over liefde en oorlog, 
zo lang geleden 
dat we wel drie keer grijs waren geworden. 
In de tijd voordat er oorlog was, 
leek het alsof de liefde nooit zou opbranden 
en er pijn op de loer lag. 
Ja, er waren wonden, 
niet alleen scheuren in een chocoladehart, 
maar ze konden genezen 
en we gingen door met leven.
Het was geen schimpscheut, 
of opgezet spel.
We lazen de tekens 
op palimpsests van oude posters, 
op de muren van zwartgeblakerde gebouwen, 
in koffiedik.
Wat is er veranderd, mijn zus?
Onze hete luchtballon 
veranderde in een loden bal.
De metafoor - stierf. 

Marjana Savka

(een palimpsest is een afgekrabd en weer beschreven perkament. -codex rescriptus-)

Somewhere on the shore of days
between yesterday and tomorrow
we strain our ears to hear
night is the time for listening
we let all the words out of our head—
let them fly
dark little angels
a strange trajectory
navigating between dreams and reality
it’s here somewhere
a stream pool of total silence
we step into it
naked and mute
and silence encroaches
first to the knees
then to the breast
consuming the shoulders
submerging you entirely
god what’s the word
from which everything was born?
… sometimes it’s enough to emerge from your own silence

Marjana Savka
Translated, from the Ukrainian, by Amelia Glaser and Yuliya Ilchu


Ergens aan de kust der dagen
tussen gisteren en morgen
spitsen wij onze oren om te horen
de nacht is de tijd om te luisteren
we laten alle woorden uit ons hoofd-
laat ze vliegen
donkere kleine engelen
een vreemd traject
laverend tussen dromen en werkelijkheid
 Hier is er ergens
een stromende poel van totale stilte
we stappen erin
naakt en met stomheid geslagen
en de stilte dringt binnen
eerst tot aan de knieën
dan naar de borst
en verteert de schouders
je helemaal onderdompelend
god wat is het woord
waaruit alles is geboren?
...soms is het genoeg om uit je eigen stilte tevoorschijn te komen

Marjana Savka
Forgive me, darling, I’m not a fighter. . .

Forgive me, darling, I’m not a fighter.
Every time you gaze into my face,
I tell you:
I have a knife to cut willow twigs —
I can weave you a basket —
If you like, I can weave you a bird,
And plant violets in its eyes.
I’m not a fighter, darling,
I have a knife to prune branches
On the young trees.
You haven’t come out to the garden for so long.
The cherries are coming in.
Darling, why have you gone so grey?


Vergeef me, schat, ik ben geen vechter. . . .

Vergeef me, schat, ik ben geen vechter.
Elke keer als je in mijn gezicht kijkt, zeg ik je:
Ik heb een mes om wilgentwijgen te snijden…
Ik kan een mand voor je weven.
Als je wilt, kan ik een vogel voor je weven,
En viooltjes in zijn ogen planten.
Ik ben geen vechter, schat,
Ik heb een mes om takken te snoeien
Van de jonge bomen.
Je bent al zo lang niet meer in de tuin geweest.
De kersen komen eraan.
Lieverd, waarom ben je zo grijs geworden?

Marjana Savka
Translated from the Ukrainian by Sibelan Forrester and Mary Kalyna with Bohdan Pechenyak
The armed conflict in the east of Ukraine brought about an emergence of a distinctive trend in contemporary Ukrainian poetry: the poetry of war. Directly and indirectly, the poems collected in this volume engage with the events and experiences of war, reflecting on the themes of alienation, loss, dislocation, and disability; as well as justice, heroism, courage, resilience, generosity, and forgiveness. In addressing these themes, the poems also raise questions about art, politics, citizenship, and moral responsibility. The anthology brings together some of the most compelling poetic voices from different regions of Ukraine. Young and old, female and male, somber and ironic, tragic and playful, filled with extraordinary terror and ordinary human delights, the voices recreate the human sounds of war in its tragic complexity.

https://www.wordsforwar.com/
Published by Academic Studies Press (Boston, MA) and Harvard Ukrainian Research Institute (Cambridge, MA), Words for War: New Poems from Ukraine is available in hardback, paperback, and digital ebook formats. We highly recommend purchasing the book directly from your local, independent bookstore or through bookshop.org, an online bookstore with a mission to financially support local, independent bookstores.

Maait mei niet? ‘De ongrijpbaarheid van het kwaad’ (Nelleke Noordervliet)

eigen foto

Het mag duidelijk zijn dat deze bijdrage geen vragen wil stellen bij het mooie initiatief de wildgroei in de tuinen te bevorderen maar eerder vanuit data als de net voorbije 4de en de komende 9de en 10de meidag een ander ‘maaien’ zichtbaar te maken dat -dachten wij- nu wel tot de ‘geschiedenis’ is gaan behoren, maar weer volop in de bloedigste betekenis van het woord dagelijks tot in Europa bloesem en bloed verenigt. Wilde ik dit jaar de weelde van de blauwe regen in beeld brengen dan kon dat alleen vanuit de zwarte schaduw van zijn knoestige stammen.

It should be clear that this contribution does not seek to question the fine initiative of promoting sprawl in the gardens but rather to make visible, from dates such as the just-passed 4th and the coming 9th and 10th May, another 'mowing' that we thought belonged to 'history', but which, in the bloodiest sense of the word, unites blossom and blood daily in Europe. If I wanted to picture the opulence of the wisteria this year, I could only do so from the black shadows of its gnarled trunks. 

In de mooie verzameling teksten van Nelleke Noordervliet ‘Schatplicht’ (Uitgeverij Augustus A’dam-Antwerpen 2013) vond ik in de late uren een prachtige tekst ‘De ongrijpbaarheid van het kwaad’ , de neerslag van een toespraak ter gelegenheid van de herdenking van 4 mei in de Nieuwe Kerk te Amsterdam in 2006. Haar woorden zijn actueler dan ooit. Ze verspreiden is dan niet alleen een eerbetoon maar pure noodzakelijkheid.

Russian state media are now highlighting Russia’s capture of almost all of Mariupol as a long-anticipated victory in Mr. Putin’s pledge to “denazify” Ukraine.Credit…Alexander Ermochenko/Reuters NY Times

‘Hoe kon het gebeuren? In Europa. In Duitsland. In Azië. In Japan. Hoe kon de zucht tot veroveren en onderdrukken bezit nemen van zovelen? Hoe kon een misplaatst gevoel van superioriteit leiden tot vervolging en vernietiging van miljoenen medemensen? Waarom is er niet eerder ingegrepen?
Het is allemaal beschreven. Geschiedschrijving helpt een overzicht te krijgen. Optimist als de mens vaak is, meent hij van de geschiedenis te zullen Ieren. De voornaamste les is dat de mens niets leert van de geschiedenis, althans geen consequenties verbindt aan de lessen. Als dat wel zo was, leefden we nu in het paradijs. Nee, nu val ik ons iets te hard. Het is waar: oorlog is helaas gangbaarder dan vrede, maar is er nu ergens ter wereld oorlog of heerst ergens ter wereld een mensonterend regime, dan sluiten we onze ogen niet. Niet altijd. In sommige gevallen heeft de internationale gemeenschap na ampele beraadslagingen een vredesmissie naar een dergelijk gebied gestuurd. En ook daarvan is geleerd. Door schade en schande. Er is geen schone oorlog, er is geen zuivere vrede. Geschiedschrijving maakt ons bewust van onze feilbaarheid.
Ze maakt ons alert op nieuwe verschijningsvormen van onrecht, terreur, misleiding. Niet alleen in anderen maar ook in onszelf.

Olga Podust, 28, surveyed the damage to her apartment in Kramatorsk on Thursday. An early-morning Russian airstrike severely damaged the residential complex where Ms. Podust lived. Credit…Lynsey Addario for The New York Times

De grote totalitaire regimes zijn verdwenen uit Europa. Dat wil niet zeggen dat de voorwaarden waaronder ze konden ontstaan met hen zijn verdwenen. Hannah Arendt heeft dat in haar diepgravende analyse van het totalitarisme afdoende duidelijk gemaakt. Wat me blijft intrigeren is hoe in een mens, die onder normale omstandigheden niet geneigd is tot crimineel gedrag, die niet erfelijk is belast of andere tekortkomingen in zijn systeem vertoont, de besmetting met het kwaad plaatsvindt, hoe het komt dat mensen bereid zijn hun individualiteit en kritisch oordeelsvermogen op te geven, uit eigen vrije wil, en actief een rol te gaan vervullen in een machinerie van haat en vernietiging. Hoezeer ook een totalitaire beweging welhaast een natuurverschijnsel lijkt dat alles en iedereen op zijn verwoestende weg meesleept: elke beweging bestaat uit mensen, individuen, verblind, hongerig, vervuld van eigenbelang, wraakzucht, jaloezie en wat al niet, maar altijd eenlingen, met het vermogen te denken en lief te hebben. Mij intrigeert dat omslagpunt waarop een individu zijn keuze maakt: mee te gaan of weerstand te bieden. Velen buigen, maar sommigen niet. Sommigen niet. Weten we van onszelf of we de moed zullen opbrengen? Ik durf mijn hand niet voor mijzelf in het vuur te steken. Van niemand valt te voorspellen of hij in de beproeving stand kan houden.

Ik stel me voor hoe het gaat. Er zijn problemen in een gemeenschap. Er heerst onrust, verwarring. Er zijn smeulende conflicten.
In het zoeken naar een uitweg wordt een idee voor een oplossing geopperd. Het klinkt plausibel. Verlossend zelfs. De visie wint aan populariteit en wordt krachtiger, radicaler. ]e hele omgeving spreekt zich uit voor die kijk op de kwestie, met wat mitsen en maren, maar toch. ]e discussieert. Stelt vragen. Argumenteert. Geeft toe. Of niet. Of een beetje. ]e twijfelt. Er zit misschien wel wat in. Of niet. De anderen twijfelen steeds minder. Wie is nou gek, zij of jij? De visie wordt steeds meer absoluut. De taal verandert. De betekenis van woorden verandert. Bijna ongemerkt. Al spoedig schaam je je voor je twijfel. ]e spreekt hem niet meer uit.
Tegenstand wordt steeds minder geduld. Mensen die je hoog had zijn de ideologie toegedaan. ]e wordt een buitenstaander. Dat wil je niet zijn. ]e vreest de eenzaamheid, de uitsluiting. En ach, als zovelen de nieuwe politiek aanhangen, wat maakt jouw protest dan nog uit? En als je je aansluit ben je ook maar een onaanzienlijke druppel in de oceaan. Wat doe je ertoe, jij klein mens? Alles om je heen is veranderd, je verandert zelf. Tot je jezelf niet meer herkent.

Men zegt dat juist de geleidelijke, stapsgewijze voortschrijding van het kwaad de betrekkelijke meegaandheid van mensen onder een totalitair regime tekent. Mensen worden heel langzaam ontmenselijkt. Onmerkbaar verliezen ze het beeld van de ander als gelijke. Hun individualiteit wordt hun ontnomen. In ruil daarvoor krijgen ze angst.
‘Wil een totalitaire heerschappij het gedrag van haar onderdanen leiden,’ schrijft Hannah Arendt, ‘dan moet elk van hen erop voorbereid worden dat hij even geschikt is voor de rol van uitvoerder als voor de rol van slachtoffer.’ Je kunt niet meer kiezen. De staat kiest voor jou. De openheid van de toekomst houdt op te bestaan.

Ik blijf zoeken naar het moment van twijfel, het moment van toegeven, het beslissende moment, waarop een mens zich laat gaan in overgave en zelfverlies, het moment waarop het kwaad vat krijgt op een individu. Hoe is het kwaad als kwaad te herkennen? Wie jong is gelooft maar al te graag in de neiging van de mens tot het goede; hij begint zijn leven net en dan is moedeloosheid of cynisme geen vrolijke metgezel. Geleidelijk aan wordt hij wijzer en ontkiemt in zijn hart het zaad van de twijfel. Is de mens wel geneigd tot het goede? De werkelijkheid dwingt hem onder ogen te zien dat het ‘goede’ niet makkelijk herkenbaar is. Zelfs het kwaad dient zich aan in de mantel van het goede. Woorden als vrijheid en waarheid worden maar al te vaak misbruikt.

‘Do not go gentle into that good night, rage, rage against the dying of the light.’

We verzetten ons tegen de duisternis. We verzetten ons tegen het vergeten. Maar hoe kunnen we ons verzetten als de verhalen van de oorlog verstenen tot mythen? Als we het lied zo vaak hebben gehoord dat de betekenis uit de tekst is verdwenen. We moeten ons allereerst verzetten tegen gemakzucht en afstomping in onszelf. Blijf luisteren. Naar alle verhalen van oorlog.Verhalen van kinderen die een geweer in de hand gedrukt krijgen.Verhalen van vluchtelingen. Verhalen van gemartelden en gegijzelden. Verhalen van vermoeide soldaten. Verhalen van verdwenen dorpen. Verzamel verhalen en wordt niet moe. Luister naar verhalen van toen en naar verhalen van nu. Luister naar de stem van je eigen vrijheid. Maar hoor ook je uitvluchten, je excuses, je drogredenen. Volg niet klakkeloos leiders. Durf alleen te staan. Durf je uit te spreken. Wees moedig. Wie goed luistert neemt geen wapens op, behalve om de menselijkheid te verdedigen.

Toen Rotterdam brandde, op 14mei 1940, stonden mijn grootouders van moederszijde, een oom, een tante en mijn moeder in de etagewoning van opa en oma in Crooswijk, niet ver van de Jonker Fransstraat waar het vuur woedde. Ze waren erg bang. Zomaar was vier dagen tevoren de oorlog uitgebroken. Vliegtuigen lieten parachutisten vallen. Geruisloos zweefden ze door een hemelsblauwe lucht naar beneden, herauten van strijd en van dood. Nu kwamen de vliegtuigen met brandbommen aanronken, vlogen over, lieten hun loodzware last vallen. Elk ogenblik kon een voltreffer het dak van opa’s en oma’s huis raken. Ze hadden de armen om elkaar heen geslagen. Ik weet niet of ze gesproken hebben of gebeden, gevloekt of gehuild. Ze hebben gedacht te zullen sterven, zomaar op een dag in mei. Ze stonden als een menselijk schild over mijn nichtje heen, dat toen een paar maanden oud was. Het enige wapen dat ze hadden om de menselijkheid te verdedigen was hun eigen lichaam. Dat ene kleine jongen mensenleven telde. Ze moesten de toekomst redden. Ze moesten de toekomst redden.

Nellke Noordervliet, fragmenten uit 'De Ongrijpbaarheid van het Kwaad' Gebundeld in 'Schatplicht' Uitgeverij Augustus Amsterdam-Antwerpen 2013