Hier zijn we in de BLESTIAN ROOM, een samentrekking van bestian and bless, van dierlijkheid en het gezegende.
We blijven in het jaar 1974 waar TRENTON DOYLE HANCOCK in Oklahoma city geboren wordt.
Het is duidelijk een kind van zijn tijd, sterk beïnvloed door strips en cartoons, deze manga’ s van het westen.
De oppervlakte van het schilderij volstaat niet.
Flirting in the Blestian Room neemt de hele muur in beslag.
Het letterverhaal beweegt zich rond een kleuren- en vormenkern.
Ook de wezens die de beweging vormen zijn plant, dier, menselijk door elkaar.
Ook hier wordt het vervloeien van vormen, materialen en kleuren een wezenlijk kenmerk.
Je denkt erover na om in het centrum van het doek te springen, om meegenomen te worden door het wezenlijk onwezenlijke.
Het banale, het triviale, de twijfel, het zit allemaal op je te wachten in die bestian room, maar door zijn samenstelling ontsnapt het aan zijn onderdelen: er wordt bewogen, en je moet je de eenvoud van kinderlijk beschouwen aanmeten om in die nieuwe werkelijkheid binnen te lopen, zoals je je door een stripverhaal laat meeslepen.
Alles is fake.
Maar het houdt je gevangen.
Flirt with disaster.
Gelukkig maar.
Hier moet je spelen.
Mee-spelen.
Vooral niets uit-leggen.
Eerder in-nemen.
‘Obscurantist folklore’ noemde een collega het.
Tussen Oklahoma en Houston Texas waar de kunstenaar nu woont en werkt.
Hancock’s talent lies less in the originality of his tropes and more in his deft adulteration of our culture’s organizing memes, presented here in an entertaining meditation on the relationship between creativity, sustenance, and asceticism.
En daarmee zijn enkele pijlen op de grond getrokken, maar je moet zelf die relatie tussen kreativiteit, overdaad en ascetisme laten botsen.
Het is juichen en mummelen tesamen en daarbij niet goed weten wat dat gejuich of gemummel heeft uitgelokt.
Loop niet te vlug weg.
Er zouden zetels en kussens moeten staan zodat je half wakend half slapend de kleuren over je heen voelt komen.
Ik kruip ertussen met mijn lettertjes.
Ik ben een beetje plant, zwaai met mijn dierenstaart en brul het uit als mens.
Ik heb adem te kort.
Ik ben onooglijk klein.
Maar daardoor kan ik uitvloeien.
Ik beweeg in deze mythologie
van het verre westen.
Ik heb
altijd
graag als kind
op muren geschreven.
Later was het enkel Zorro
die zijn merkteken
achterliet.
Weet je
ik tekende nieuwe gebouwen
waar niemand kon wonen.
De kamers waren er
voor gedachten
of herinneringen.
Ik was er thuis.