DE TRANEN VAN DE KROKODIL (SLOT)

dyn006_original_510_496_jpeg_20344_829f988041a0c7ab7011dc0863e94b9f

In onze dubbele moraal is het steeds weer de klant die de hoer creëert, maar ieder zinnig mens zal moeten toegeven dat de hoer op zoek is naar een klant(en).
Dit is weer zo’n attributiefout.
Vanuit onze ‘moraal’ kan de hoer niet bestaan en is ze in leven geroepen door de zondige verlangens van de medemens.
Een mooi staaltje van zelfbedrog.

De wetenschappelijke revolutie preekte het mechanicisme, ofwel het idee dat de kosmos een machine is.
Dat leidde tot een enorme groei van onze kennis, vooral op het gebied van de natuurwetenschappen.
Vroon zegt dat dit juist mogelijk was omdat ons brein die mogelijkheden al bezat.
Voor die ontwikkeling is echter een prijs betaald.
Het mechanicisme brengt mee dat men geen respect voor apparaten hoeft te hebben, en we leggen diezelfde houding aan de dag bij de medemens.

Vanuit het menselijk gedrag leert Vroon dat inzichten en kennis niet altijd tot verandering van gedrag bijdragen.
Blijkbaar is daar tijd voor nodig, en tijd in evolutieve termen is ‘lange’ tijd.

’Het gaat er niet om of wij overleven, maar wel of de aarde met ons een toekomst heeft.
De meeteenheid is thans de menselijke geest.
Een schepsel dat het van zijn milieu weet te ‘winnen’, vernietigt echter zichzelf.
De relatie tussen de mens en de natuur is sinds de ontwikkeling van de technologie steeds instabieler geworden.
We lopen het risico dat het systeem als geheel ten gronde gaat.
De mens is druk bezig de aarde te doden waaruit hij is voortgekomen.
Misschien neemt de aarde wraak, en zal zij zich van haar letale vergissing ontdoen.’

Nog zo-even hoorde ik op het nieuws de lof zingen van ons onderwijs dat in heel de wereld ten zeerste zou geacht en gewaardeerd worden.
Ik geef toe dat zijn toegankelijkheid en de toewijding van de vele betrokkenen meestal zeer groot zijn, maar tegelijkertijd worden er veel te weinig vragen over de inhoud van dit onderwijs gesteld en propageren wij in deze ‘wetenschappelijke” opleiding nog te veel het mechanicisme zonder de betrokkenen vragen te leren stellen.
Vragen naar onszelf, onze betrokkenheid, onze solidariteit, onze toekomst.

Misschien moet ik gewoon de laatste regels van Vroons boek overnemen:

’De wetenschappelijke revolutie en haar gevolgen lijken te worden samengevat in de laatste woorden die een rabbi spreekt bij een begrafenis:
“Probeer niet te begrijpen wat te moeilijk voor je is.
Probeer niet te ontdekken wat verborgen moet blijven.
Stof, ga terug in de aarde; geest ga terug naar de plaats waar je vandaan bent gekomen.’

Maar als we het dan niet moeten begrijpen kunnen alvast de eerste stappen worden gezet om wat we al wel begrijpen in vraag te stellen, om dat wat niet verborgen is, verder te ontdekken, en om bij onze terugkeer in die vele harten aanwezig te mogen blijven.

dyn006_original_245_432_jpeg_20344_0611a94e984313ad7b06e37d173e99cf


DE TRANEN VAN DE KROKODIL (4)

Piet Vroon citeert in zijn boek het werk van Ernest Becker, Amerikaans antropoloog en psychoanalyticus.
Van hem verscheen in het Nederlands in 1975 ‘De ontkenning van de dood’, Ambo, Baarn.
Zijn werk heeft veel indruk op mij gemaakt.
Helaas is het boek in een Venetiaans kanaal terecht gekomen na een mislukte kampeerpoging van vrienden die het als vakantielectuur hadden meegenomen.

De mens is in tweeën gespleten.
Hij heeft een besef van stralende bijzonderheid doordat hij majesteitelijk uitrijst boven de natuur, maar desondanks zakt hij een meter of zo terug in de aarde teneinde blind en stom weg te rotten en voor altijd te verdwijnen.
Het is een verschrikkelijk dilemma.
De lagere diersoorten wordt deze pijnlijke tegenstelling bespaard omdat zij een symbolische identiteit en het daarbij horende zelfbewustzijn missen.(…)

Zij leven in een wereld zonder tijd, als waren zij slechts een kloppende bloedsomloop in stom bestaan.(…)

Zij leven en verdwijnen met dezelfde gedachteloosheid: een paar minuten vrees, een paar seconden doodsangst, en alles is voorbij.
Maar een heel leven lang dromen en ook op de zonnigste dagen achtervolgd worden door het noodlot van de dood, dat is wel iets anders.’ (p 62)

Je zou met hem inderdaad kunnen afvragen, en Pascal doet dat ook, waarom niet iedereen krankzinnig wordt.
Wij zijn, en dat zou een citaat van Freud zijn, geboren tussen urine en faeces.
Het lichaam is onvolmaakt, het heeft dierlijke impulsen, het beheerst ons vaak, het gaat dood, het rot al tijdens ons leven weg.

We zijn god en worm tegelijkertijd.
Ik herinner me Beckers citaat: Een god met een anus.

Becker noemt de oplossing van dit dilemma het ’casa sui-project’ (casa sui:. de oorzaak van jezelf)
Dit is een verzameling van pogingen om de rauwe feiten niet te zien door je mooi te kleden, op te maken, te discussiëren over literatuur, een blog bij te houden, door politieke utopieën na te jagen, boeken te schrijven, godsdiensten te bedenken die vrijwel allemaal een betere toekomst na dit leven in het vooruitzicht stellen), enz.
We wapenen ons met een soort ‘karakter-harnas’, maar het zijn pogingen die gedoemd zijn om te mislukken.

Zo beschouwt Becker geestesziekten als een karikatuur van de gezondheid.
Depressieve mensen worden volgens hem door schuldgevoelens geteisterd.
Zij hebben als het ware liever schuld dan dat zij vrij zijn, verantwoordelijkheid dragen en het leven onder ogen zien.
De depressieve mens zuigt de aandacht weg uit zijn omgeving en vraagt om mededogen.
Dat geeft hem het gevoel van macht over de anderen, wat goed past in het casa sui-project.
Een schizofreen laat weer een andere variant zien.
Het lichaam (de worm) wordt als vreemd ervaren, als behorend aan iemand anders of iets anders.
Ook op die manier kan een mens proberen zich als het ware los te maken van het sterfelijke en het onvolkomen bestaan.

Beckers boek wordt vooraf gegaan door een interview.
Want de auteur was stervende (hij werd slechts 49) en in het interview moet hij getuigen met zijn eigen sterfelijkheid, een moedig lang gesprek waarin hij het uiteindelijke als een grote stroom ziet, het leven, waarin wij ons kunnen verloren gooien, waarin onze moed en lafheid, ons doen en laten weer verder stromen.

De vraag waarheen is weer een andere kwestie.
Teilhard de Chardin noemde de bestemming het punt omega, en menig godsdienstbeeld ziet deze aankomst als de eindtijd of het nirwana.

Maar de moed waarmee wij in deze tegenstelling moeten leven, vond ik terug bij een jong gestorven Kroatisch dichter Josip Pupacic:

Zonnig zal mijn graf zijn, stil
en vol van rijke gloed.
De oneindige ruimte waar stormen bedaren,
boven de klippen van thuis.

Ik zal niet verrijzen, waarom
ook zou ik beter leven dan ik al deed?
Wat mensen dood hebben genoemd
is voor mij de dood niet.

Ik zal mezelf in vele harten verspreiden,
en leven in menig leven.
Van hetgeen me nu donker lijkt,
zal alleen het mooie overleven.

 


De schilderijen zijn van Marie Becker-Pos, Ernests’ vrouw die nu in Vancouver leeft en werkt.


DE TRANEN VAN DE KROKODIL (3)

Onder invloed van Descartes die de geest als één geheel beschouwde is men lange tijd gaan geloven dat intelligentie één vermogen was, het vermogen om problemen op te lossen, afgekort g (general intelligence)

Wie dus goed is in het één is ook goed in het ander.
Problemen in het leven zijn veelvormig: rekenen, een vreemde taal leren, bladerdeeg bakken zonder oven, een computertaal leren, een sonate van Beethoven spelen, koffie zetten, vier carburateurs van een motorfiets synchroon afstellen, een weigeraar tijdens parachutespringen te lijf gaan, ruzie met de levenspartner beslechten, enz.
Niet iedereen is even goed of even slecht in dat alles.

Men heeft al te vaak intelligentie beschouwd als dat wat op de school wordt aangeleerd.
(Vroon zegt er fijntjes bij: behalve dan op de technische school en de huishoudschool)

In feite beschikt de mens over drie typen intelligentie, namelijk een vermogen tot het oplossen van analytische, van creatieve en van sociaal-emotionele problemen.

Zo kan iemand die op de middelbare school en eerste jaren van de universiteit erg goed is, toch mislukken omdat hij bij het opzetten van persoonlijke stellingen faalt bij gebrek aan creatieve vermogens daar waar hij altijd kon teren op zijn zeer goede analytisch kunnen.

Omgekeerd kan iemand die in het middelbaar telkens weer met de hakken over de sloot het haalt, zeer goed zijn bij het opzetten van experimenten in zijn verdere loopbaan.

Deze drie hoofdvormen hangen statistisch niet erg samen, kijk maar naar de niet bestaande correlatie tussen IQ en het succes binnen een beroep.

Ook de structuur van het analytisch intellect voldoet niet aan g.
Vroon noemt zeven verschillende intelligentiefactoren (zoals verbaal denken, numeriek denken, ruimtelijk inzicht)
Iemand noemt er zelfs 120!

Verstandelijke vermogens hebben dus een groot aantal mogelijke combinaties en opereren vaak los van elkaar.
Die meervoudigheid wordt in ons onderwijs nog steeds geweld aangedaan omdat men de opleiding steeds weer naar de 19de eeuwse analytische vermogens richt waarbij emotionele intelligentie en creativiteit in de kou blijven staan.

In onze taal hebben we zo maar eventjes 1200 woorden die met persoonlijkheidskenmerken of karaktertrekken te maken hebben.
Statische analyses laten zien dat je deze overvloed kunt terugbrengen tot 5-7 verzamelingen van begrippen.
Ons gedrag wordt in feite veel meer door situaties bepaald dan door interne karaktertrekken.
(denk even aan het experiment waarin een groep proefpersonen wordt verdeeld in bewakers en gevangenen, een experiment dat moest worden stopgezet wegens de ver doorgedreven wreedheid van de kandidaat-bewakers!)

Menselijk gedrag is vanuit karaktertrekken lang niet zo begrijpelijk en voorspelbaar als wij geneigd zijn te denken, zegt Vroon.
Veel van ons gedrag wordt bepaald door ‘de logica van de situatie’.
Als we mensen vragen een lijst met karakterkenmerken van elkaar op te maken dan zie je dat mensen die met elkaar in onmin leven elkaar veel meer negatieve eigenschappen toekennen, een duidelijk bewijs van een dubbele moraal.
De vijand is altijd slechter dan wijzelf.

Deze fenomenen worden bestudeerd in het kader van de attributietheorie, en een belangrijk begrip hier is de attributiefout

Deze fout heeft twee kanten.
Geven we een verklaring voor het gedrag van anderen dan wordt de situatie in het algemeen onderschat en de persoonlijkheid overschat.
Bij de beoordeling van ons eigen gedrag is dat net andersom.
Bij mislukkingen van onszelf wordt graag naar omstandigheden verwezen, en bij succes naar onze persoonlijkheid en in forse mate aanwezige intelligentie!

Kijk naar de politiek.
Als de regering een fout maakt, ligt dat aan de economische conjunctuur of de dreiging in het midden oosten, maar voor de oppositie is er duidelijk sprake van ‘een slechte ploeg’.
Na de verkiezingen zijn de rollen verwisseld en dezelfde mensen draaien plots een halve slag en geven dan dezelfde verklaringen.
Bij verlies worden niet de omstandigheden door de kiezer beoordeeld maar steeds de partij, een mooi voorbeeld van de attributiefout.

Dat mensen vaak door de situationeel druk handelen vergeten we al te vlug en de persoonlijkheid heeft meestal minder te betekenen dan wij veronderstellen.
Als wijzelf ons moeten rechtvaardigen hanteren we maar al te graag deze stelling: het was de schuld van Jan, het weer zat tegen, de computer viel uit.
Mijn persoonlijkheid heeft dan weer veel te weinig aandeel in mijn analyse.
Beoordeelt een andere persoon mij dat ervaart hij mij eerder tegen een wazige achtergrond en daardoor worden mijn karakterfouten en persoonlijkheidseigenschappen dan verantwoordelijk gesteld voor mijn falen.

Dat deze attributiefouten ook belangrijk zijn in de rechtspraak spreekt voor zichzelf, maar in regel worden ze steeds weer gemaakt omdat de samenhang tussen persoonlijkheid en omstandigheden nooit evenwichtig naar voren komen.
Feitelijkheden zoals men die in een wetboek van strafrecht vindt worden immers steeds losgekoppeld van persoonlijkheid en/of omstandigheden, naargelang het goed uit komt voor de ene of de andere partij.

De stelling van de gemeenschap die de rechter zou moeten verdedigen en/of beschermen ziet immers ook alleen maar die vage achtergrond waartegen een persoonlijkheid zich aftekent.

Maar dat is dan weer een ander verhaal!


De mooie poppen zijn van Akira en Larry Blount


DE TRANEN VAN DE KROKODIL (2)

Helemaal fraai wordt het als we zien hoe we met woorden en daden omgaan.
We denken dat we bijvoorbeeld door attitudes te veranderen ook ons gedrag kunnen veranderen.
Als je weet dat je door te roken longkanker kunt krijgen zou je denken dat je door die voorlichting zou gaan stoppen met roken.
Voorlichting blijkt geen effectieve methode te zijn om gedrag te veranderen.

Dus als we inzien dat iets moet worden gedaan of gelaten volgt daar niet altijd uit dat we ook anders handelen.
Blijkbaar zijn overtuigingen geen voldoende voorwaarde om (ander) gedrag te vertonen, idem voor verslavingen, voor de relatie tussen de mening die men heeft over etnische minderheden en de manier waarop men deze mensen behandelt, enz.

Je zou ook attitudes kunnen veranderen via het gedrag.
Woorden hollen als het ware achter daden aan.
Vroeg men aan studenten een stelling te verdedigen waarmee de sprekers het oneens waren dan blijkt de attitude in de richting van het pleidooi te verschuiven: wie tegen iets pleit, wordt ook (een beetje) tegen.
Vroon denkt dat wij waarschijnlijk ons gedrag in sociaal verband willen en moeten rechtvaardigen.
In de eerste situatie doen we dat door de attitude te herzien, in de tweede situatie kunnen we zeggen dat we louter om het geld hebben gepleit.

Vele experimenten over de relatie tussen attitudes en gedragingen zijn uitgevoerd door Nuttin (1975)
Zijn conclusies zijn pessimistisch.
Hij ervaarde dat mensen met een pleidooi voor iets of iemand waartegen ze zich gekant hebben in hun dagelijks leven, hun mening herzien in de richting van het gehouden pleidooi.

Wij kunnen beweren een voorstander van iets te zijn, terwijl we ons als tegenstander gedragen.
Er is een splitsing tussen woorden en serieus te nemen meningen.
Soms geeft een woord niet eens een mening weer.
Hieruit volgt dat de verandering van de attitude vaak niets te betekenen heeft.
Wat hooguit verandert is gepraat, maar woorden zijn dikwijls niet congruent met andere woorden.

Nuttin beweert dan ook dat gedrag ten opzichte van een of ander object verklaard noch bepaald wordt door de attitudes die ten opzichte van dat object aan de dag worden gelegd.
Vatten veel sociaal-psychologen woorden in ieder geval op als een zekere weerspiegeling van meningen, attitudes of gedragsdisposities, Nuttin trekt dit alles in twijfel.

Tranen van de krokodil, p73

Daarmee verwant is de relatie tussen motieven en daden.
Er zijn drie mogelijkheden.
De eerste is dat wij motieven in daden omzetten, en achteraf het oorspronkelijk motief (weer)geven.
Of: mensen doen maar wat raak, ze hebben geen overwegingen, en zullen desgevraagd een motief verzinnen.
En de tussenvorm: de motieven die worden opgegeven zijn een mengsel van de oorspronkelijke motieven en een (onbewuste) rechtvaardiging van het gedrag.

Er is dus een duidelijke gespletenheid tussen woorden en daden, en ook op gebied van motivatie heerst verdeeldheid binnen de menselijke geest.

En de intelligentie?
Laat ons die wijselijk voor een volgende aflevering behouden.


DE TRANEN VAN DE KROKODIL

dyn004_original_326_498_jpeg_20344_a99e34754d5278fa243006165d75c1ad

Piet Vroon, (1939-1998) hoogleraar functieleer en theoretische psychologie aan de Rijksuniversiteit Utrecht schreef interessante en leesbare boeken.
In 1989 publiceerde hij “Tranen van de krokodil”, over de te snelle evolutie van onze hersenen, Ambo, Baarn.

Toen we over het vreemde kind schreven, moest ik verschillende keren aan zijn boek denken, en om bij de voorbije serie aan te sluiten, zou ik er toch graag enkele specifieke gedachten uit citeren en illustreren.

Ons denken, ons doen en laten is inderdaad nog altijd onderhevig aan resten uit vroegere stadia, en zeker als we het hebben over onze nakomelingen, kinderen.

dyn004_original_588_728_jpeg_20344_3905b4b673cc596bf6ff790fb4bb3720

Laten we daarmee alvast een beetje recht doen aan de man die ooit de Nederlandse Universiteiten bestempelde als ZULO, Zeer Uitgebreid Lager Onderwijs, en die zijn doctorsbul terug wilde inleveren toen Albert Heijn een eredoctoraat kreeg.

Iedereen heeft het al eens meegemaakt.
Je zit in je auto, je rijdt voor de 1789ste keer van je werk naar huis en je bemerkt dat je in feite ‘bewusteloos’ aan het rijden bent.
Je let wel op, je reageert goed op tegenliggers of andere verkeersobstakels, maar je bent met je gedachten niet bij het rijden.

Een mooie term voor dat verschijnsel is ’subliminale perceptie’
Vroon zegt dat het denkbaar is dat bepaalde delen die met het bewustzijn te maken hebben pas laat zijn ontstaan en een relatief grote prikkelsterkte behoeven omdat zij vooral in noodgevallen moeten functioneren.
Voor alledaagse problemen is een selectieve, vage waarneming mogelijk voldoende.
Ook tijdens de slaap en narcose waar wij van de buitenwereld lijken afgesloten blijven we voor informatie toegankelijk, dat hebben verschillende proeven bewezen.

Vaak doen wij dus dingen zonder te beseffen op welke informatie ons gedrag aansluit, en dat noemen we subliminale perceptie.

Daarmee is het duidelijk dat het begrip bewustzijn niet zo dadelijk en helder te omschrijven is.
De manier waarop wij min of meer bewust de werkelijkheid ervaren is erg gelaagd en doet beroep op talrijke door de evolutie verworven hersenfuncties.

Op grond van deze waarnemingsverschijnselen mag men zeggen dat wij voor een deel ‘dierlijk’ zijn georganiseerd, ofwel dat evolutionair oude mechanismen tot op zekere hoogte in ons bewaard zijn gebleven.

(oc p54)
Ik vertel je dit omdat onze opvattingen over de werkelijkheid vaak meer op die ‘dierlijke’ dan op beredeneerde wijze ontstaan.
Zo vertelt Vroon in zijn boek dat wij eerder snelle beslissingen dan wel goed doordachte beslissingen verkiezen, want die snelheid was in een vroeger biologisch stadium erg belangrijk.

Zo’n dierlijke rest is ook het ’superstitious learning’, het bijgelovig leren dus, verworven gedrag dat aan toevallige omstandigheden wordt gelinkt en die men blijft herhalen.
Pannenkoek eten voor een marathon, bepaalde kledij dragen bij topprestatie, het Ave Maria zingen, enz.

Nu is dat op zichzelf wel leuk om aan te zien en te verklaren, maar ik denk dat je dergelijk bijgelovig leren ook vlug op moraal en be- of veroordeling gaat toepassen.
Wat je door media wordt voorgekauwd, wat je door angst is ingehamerd ga je voor waar aannemen, omdat geloofwaardigheid eerder met gewoonte en macht te doen heeft dan met heldere wetenschappelijke bewijzen.
Wij conditioneren onszelf meer dan wij geloven.

Een astma-aanval kan uitgelokt worden door bloemetjes-behang omdat we toen we de eerste keer die aanval kregen bloemen zagen en ze in verband brachten met stuifmeel en pollen.

We zullen nog veel studiewerk moeten verrichten om de vage scheiding tussen bewustzijn en onderbewustzijn te begrijpen en te hanteren, om met de genetica onze meervoudigheid van handelen te duiden.

Het zou ons nu al nederig moeten maken bij het beoordelen van menselijk gedrag.
De automatische piloot brengt je wellicht veilig thuis maar is een slechte vriend als je iets van de weg wil leren begrijpen.


Naast dit boek dat je zeker nog in 2de handsboekhandels vindt en zelfs via internet kunt bestellen, ook nog het nummer van deze maand: Philosophie Magazine N° 2, Dossier Homme et Animal, La frontière disparaît. (Frans Magazine maar in de betere boekhandel zeker te vinden als je in Brussel of Wallonië bent)


DRIE BEELDEN

Kijkt hier naar Faustina
is zo ver van haar
maar draagt vrijwel ongeweten
nog haar harteklop,

haar roep of hij wel weet:
een jonge keizerszoon
laat geen kikkers los
eens gasten aan de tafels liggen.

wordt nu door zijn moeder
alleen met oudejaar nog een prins genoemd,

hij, die in de herinnering van zijn kinderen
een thuisloze vader zal zijn, altijd
op weg om het morgen beter te hebben.

ook jij wordt van steen, schijnt zij te zeggen,
of zou hij haar even van vlees en bloed willen zien?

zij samen, hollend achter de kikkers aan
terwijl de gasten applaudisseren-
of hoe een grap ook politiek kon zijn.


Is hier nog in gedachten.
Hij, die lichtgewicht
en zwaarmoedigheid zal verenigen
wie had dat nu gedacht
dat uitgerekend hij
de derde wereldoorlog zou beginnen?

hij die zich bij nacht
in moeders kleren hulde
en die zo lang haar rokken
als zijn hut gebruikte
dat hij zich lam schrok
toen hij zag dat
ook de jongens
wel eens als meisjes
kunnen glimlachen,
en ze uit wraak in krijgers transformeerde.


(schilderij van Ken Currie)


dyn003_original_375_600_jpeg_20344_fde96f8b19d2eca29413f695420c73d3

Zegt zij:

Ik ben het leven
ik zal de vrouw zijn
die in het blauw
van jullie ogen
schemert,
ook lang nadat de zee
kuis haar wimpers
op haar zandige wangen rusten liet.

ik heb alle tijd, zegt zij
want ik ben vrouw
tot in de wortels
van wat zal zijn en is geweest.

nu is er nog plaats,
maar eens zal jij
de andere zetel vullen
een jongen van het water

een aangespoelde drenkeling,
dit mannen-lot.


schilderij is van Mary Cassat


HET VREEMDE KIND (9)

Merk-waardig ben je dus als je bij je merk hoort, als je vertegenwoordigt wat je merk zegt uit te stralen.
En daar heb je natuurlijk al dadelijk het probleem:
Hoe kun je met die betrachting leven als je zelf-beeld helemaal niet aan dat ‘merk’ beantwoordt?

De meeste merken zullen dus zorgen voor een minimum aan moeilijkheden om bij hen te horen, of het althans zo voorstellen.
Beter nog: als je dit merk aanhangt, word je wat het merk belooft: mooi, mager, snel, nooit oud en lelijk, gezond.

De oudste merken waren de mythologische goden.
Maar zij hadden met het verloop van de tijd dit voordeel dat zij zeer menselijke kentrekjes gingen vertonen waarin verraad, ontrouw en andere menselijke zaken nooit veraf waren.

Een merk is een grootste gemene deler, of beter nog: het kleinste gemeen veelvoud.
Een merk is hoe dan ook on-persoonlijk.
Een merk ontkent het hebben van een zelf-beeld tenzij het beeld dat het merk zich heeft toegeëigend.
Een merk is een hedendaags ideaalbeeld waarmee iets aan de man, vrouw of kind kan gebracht worden.

In de marketing moraal vindt het merk de klant uit, al zal de marktdeskundige het tegenovergestelde beweren.
De interpretatie van het klantenprofiel richt zich onmiddellijk naar de verkoopbaarheid van het product.

En nu zijn we terug bij Disney waarmee deze serie begon: het merk vindt de klant uit, de klant gaat zich naar het merk richten en het merk corrigeert zich, vergroot de omvang van de grootste gemene deler of het kleinste gemeen veelvoud (wordt “passender” heet dat dan!) en dit beïnvloedt weer het gedrag van de klant die…enz.

Frankenstein is geen vreemdsoortig monster meer.
Het is ontstaan uit de drang om de wereld en haar ideeën en emoties VERKOOPBAAR te maken.

dyn006_original_610_556_jpeg_20344_9fca2df9a34525261f473daaf301485b

Wij zijn ons steeds meer en meer gaan richten naar die verkoopbaarheid omdat de marketing ons de mogelijkheid biedt ons zelfbeeld UIT TE SCHAKELEN of op een erg lage snelheid te laten draaien. (het uiterlijke zonder innerlijke bijvoorbeeld, het bestaan met primitieve motieven van hebben, meer hebben, alles hebben)

Het kinderbeeld heeft dus weinig of niets te maken met een kinder-persoonlijkheid.
Het is een prachtig ideaal beeld gericht op BEZIT (MIJN kind dat in MIJN huis past)) op WED-ijver (jij bent de slimste, de snelste), en op alles wat wij als volgroeiden niet meer hebben: JEUGD, ONSCHULD, AANHANKELIJKHEID. (het kind als huisdier)

Frankenstein is uitermate mooi geworden.

Maar de kunstmatigheid van het beeld is wellicht monsterlijker dan het gruwelijke uitzicht waarmee hij ons in filmen en boeken overvalt.

Want dit bezit moet verdedigd worden, beveiligd, geïsoleerd dus.
De wedijver vraagt een blinde aanpassing aan wat de mensen zoals doen om de macht te veroveren en te behouden.
En de creatie van dit onschuld-ideaal spreekt het vrij van elke verantwoordelijkheid waarmee deze noodlottige opvoeding hem heeft opgezadeld. (de dubbele moraal om maar iets te noemen)

Een zelf-beeld immers zorgt voor zelf-analyse, onderzoekt de motieven voor je eigen gedrag en het bedrog dat je voortdurend tegenover jezelf pleegt.
Een zelfbeeld stuwt je waarschijnlijk uit de vaart der mooien, slanken, en super-verstandigen, want oog voor het mankement en erfelijke factoren, naast geaardheid en zin voor solidariteit maken van jou een ‘lastige KLANT’, om het in marketing termen te blijven zeggen.

Waar is het kind?
En als we het al aantreffen, wat weten we van zijn werkelijk bestaan?

Heel weinig mag het nederig klinken.


HET VREEMDE KIND (8)

De hedendaagse voorstellingen van kinderen en jongeren neigen meestal naar de geïdealiseerde en lijfelijk erg volwassen kant: voor de publiciteit moeten zij zijn wat hen ten zeerste kwalijk zou genomen worden in het werkelijke leven.

En daarmee zijn we terug in de Victoriaanse tijd waarin een verboden verlangen verheven wordt tot schoonheidsideaal.

Laten we eerlijk blijven.
Het gaat tenslotte om een soort van machts-uitoefening, aan-trekken.
Daar is niets mis mee want het is de weg naar het hart en de rede om het nog eens ouderwets te zeggen.

De bijbehorende schilderij van Burns, hoe heilig ook, hoe zedig het wolkenwerk ook mag zijn, heeft het over een mooi lichaam, een aantrekkelijk iemand, en dat vertrekpunt hoef je dus niet te ontkennen.

Het was al Sint Paul die zei dat voor de reinen alles rein was, en Augustinus bevestigde dat, maar blijkbaar was dat ‘alles’ beperkt in volume en voorstelling.
Maar de weg naar de beschouwer ligt natuurlijk open.
Publiciteit of kunst is tenslotte de weg naar de kijker, en of het nu om het verspreiden van sportkledij of het propageren van heiligheid is te doen, het doel zal vaak de middelen heiligen en dat mag je inderdaad in allerlei betekenissen opvatten.

dyn006_original_400_500_jpeg_20344_f9caaa5ba683c989f70efb2c43c53d2e

Dat is niet zo maar een vaststelling.
Ze maakt van de toeschouwer de voornaamste medeplichtige om het in criminele zin uit te drukken.
De verbeelding ontstond voor zijn/haar mooie ogen, en als je dat weet besef je dat wat vaak vervloekt wordt in de moraliteit tenslotte in ons allen zeer diep aanwezig is: zin voor het mooie, hunker naar genot, hongerig naar versmelting.

De beeldvijandigheid van de grote monotheïstische godsdiensten heeft zeker daarin een oorzaak, en de vaak lachwekkende en pijnlijke jacht naar zgn. ‘kinderporno’ is in hetzelfde bedje ziek.
Wij vertrouwen onze ogen niet, en nog minder onze aandriften.
In plaats van hen te sublimeren, te gebruiken in de dagelijkse omgeving zullen we ze nog eerder verketteren.
Alsof we daarmee onze eigen aandrang willen beveiligen voor het oordeel van anderen: wij zijn zo niet! Wij zijn gezonde, normale mensen.

Dit is het gemummel in het donker, en willen we de zoekmachines geloven dan zijn die “enkelingen” wel erg actief bezig terwijl de rechtvaardigen zich met wetenschappelijk werk bezighouden.

Wij leven in een tijd van ‘brands’ merken.
Een televisiezender is zelfs een merk geworden.
Een idee als merk.

Merken zijn ook bij kinderen en jongeren erg belangrijk.
Dat begint heel vroeg met studio 100 (heeft hier nog nooit iemand over media-concentratie gekwekt?) dat loopt zeker over allerlei gebruiksspulletjes en mondt alvast uit in kledij, van schoeisel tot haarbedekking en wat zich daar rond en daartussen nog kan bewegen.

In een tijd van merken heb je dus te doen met GEMERKTEN.
Je getuigt door je uiterlijk, je kledij, je accessoires, dat je ergens bij hoort.
Dat ‘ergens’ is inderdaad vaag, niet omschreven.
Maar er zijn duidelijk ongeschreven regels, en ‘nergens’ bijhoren leidt tot een ander soort GEMERKT zijn.
Ik bedoel: het merk zelf heeft geen morele kwaliteiten, het duidt op een hoeveelheid, op een verlangen om met velen te zijn, of juist niet, om bij de ‘uitverkorenen’ te horen.
Daardoor begin je de wereld te verdelen en brand-merk je de anderen.

Hoe benader je merken?
Wat kun je zeggen over de opvoeding tot ‘merk’?
Wanneer ben je merk-waardig?

Kijk met open ogen, je wordt nog niet gemerkt als je dat doet.

Hopen we.


HET VREEMDE KIND(7)

Natuurlijk was ik verbaasd en ontroerd door de mooie werken van Albert Anker.
Dat is het mooie van de ontdekking: je komt op een spoor, je volgt de kromming van de weg en je ziet nieuwe vergezichten uit het verleden die je helpen om het heden beter te begrijpen of te verdragen.

Dat Anker de zoon van een veearts was verbaast me niet.
Hij kent de authenticiteit van het dagelijkse leven.

Hij versiert of verdonkert niets.
Hij kijkt met een scherpe blik naar de omgeving waarin hij woonde en werkte en hij probeerde die werkelijkheid weer te geven zonder ze al te veel te interpreteren.

Dat hij bleef pendelen tussen Parijs en zijn Zwitsers geboortedorp waar hij bleef wonen en ook stierf verbaast me al evenmin.
Parijs kon hem vormen, maar geen moment heeft hij zijn omgeving verraden.

Hij getuigt ook zonder pamfletterigheid van het harde leven.
Kinderen en volwassen leven er (noodgedwongen) dicht bij elkaar, en het onderscheid is er miniem.
Vaak doen zijn taferelen denken aan de grote gezinnen uit onze eigen kinderjaren: je was er met velen, maar je was iemand want de zorg voor allerlei werd je opgedragen omdat het nu eenmaal zo hoorde als je lid bent van een groep.

Daarom kan ik ook zijn stillevens zo smaken.
Ze pronken al evenmin met de schittering van rijke tafelen of duur gerei, ze laten zien dat de onderdelen elke dag gebruikt worden.
Hun poëzie ontlenen ze aan het leven.

Er is weinig onderscheid tussen oud en jong.
De jongen leest de oude grootvader voor, het kind slaapt tegen de keramiekkachel aan terwijl de volwassenen voor zich uit staren, de school komt even wreedaardig over als de verplichte verzameling jonge mensen nu, en even potsierlijk de vorm van onderwijs, kortom je hebt te leren van het leven, en dat is vaak je omgeving, je grote broer of zus, je ouders, en je staat er meestal alleen voor want veel tijd om dingen uit te praten was er voorwaar niet.

Je kunt dit eenvoudige leven ook niet idealiseren want overal sluipt het verval en de armoede erin rond.
En net zoals nu bestond er al een crèche waar je werd ondergebracht om de dag door te brengen tot je ouder(s) weer tijd hadden of konden maken.

Je vindt dus zeker geen romantisering van de armoede zoals in een mooie Oliver-film of zoals in Annie waar arm zijn een voorrecht wordt.
Het leven is er, en je hebt het te leven.
In huis is er de kachel waar rond de lange winteravonden van het bergvolk zich afspelen, en buiten wordt er gewerkt en geleden.

Toch spreekt uit de beelden een groot mededogen. (de schilder overwoog in zijn jonge jaren in een klooster te gaan)en een merkwaardige zin om de waardigheid van deze mensen duidelijk te maken.

Als ik dan kijk naar de foto’s van de hedendaagse kinderen, de dure publiciteitsfoto’ s waarop hun verbondenheid moet blijken, dan voel ik me weer terug bij af.
Het zijn opnieuw exempels geworden: voorbeeldkinderen, met alles erop en eraan, tot en met hun lichamelijke idealisering.
Hier zijn het geen heiligenbeelden, maar verlangens naar zeer materiële idealen.
De concentratie aan idealisering is in zo’n hoge mate aanwezig dat het kind eruit verdwijnt.
De iconen blijven.

Ook de lichamelijkheid is dubbelzinnig, of ze dient om te verkopen, of ze is een ideaalbeeld voor het samenzijn met bijvoorbeeld de vader, net de figuur die het meeste afwezig is!

Wat hen verbindt is de gemeenschappelijke eenzaamheid.
De kinderen van Albert Anker en de kinderen uit de hedendaagse foto’ s leven zonder al te veel vooruitzichten.
Of door de armoede of door de rijkdom zijn ze geïsoleerd.

Kijk maar even naar het schooltafereel waar ze duidelijk met tevelen zijn, en kijk naar de eenzame luxekinderen die met te weinig zijn om hun gang te kunnen gaan.

Sociale zekerheid of het reservaat, twee rollen die weinig met je eigenheid hebben te maken.


HET VREEMDE KIND (6)

Dankjewel voor je mooie gallerij van gisteren.
Ik bied je vandaag gewoon enkele hedendaagse foto’ s aan.

Niet als antwoord, maar op een of andere manier hebben ze toch met elkaar te maken.
Als het dan frisser wordt, kunnen we onze bedenkingen bij elkaar leggen.

dyn005_original_600_865_jpeg_20344_04b788a245cd5128f0e6c68314c98e7d
dyn005_original_600_790_jpeg_20344_e0a38b16203d1f5bb942cc0300f61aa5
dyn005_original_480_600_jpeg_20344_fdbe5ff399c917ae2c56d03ca64150d2
dyn005_original_420_486_jpeg_20344_15e1db8eb96119861aa98868fb6c3028

HET VREEMDE KIND (5)

Soms is het goed langs het verleden het heden te benaderen.
Begin deze maand werd in Parijs een erg mooi jongensportret geveild.
het stond in de catalogus geschat voor 1500 euro en werd tenslotte verkocht voor 48.000 euro, kosten inbegrepen.

Ik werd dus erg nieuwsgierig.
Eerst en vooral omdat ik het portretje erg mooi vond en ik het graag zelf had gekocht voor mijn collectie, maar daarna -48.000 euro is eerder een droombedrag voor mij- ging mijn nieuwsgierigheid naar de schilder van het werk, zeker toen ik las dat jij in je bijdrages over het vreemde kind kinderbeelden en beelden van de kindertijd onder de loep nam.

Het is een slechte scan, maar de andere prenten zullen je zeker helpen om een beeld te vormen van deze meester.
Zijn naam: Albert ANKER (1831-1910) Zwitser.

Ik zorg hier voor een kijkverhaal dat je kunt aanklikken om te vergroten en dan kun je vanuit je eigen ervaringen morgen een volgende stap zetten

<img

Kijk goed, en onthou de datum 1831-1910, en bewonder of heb medelijden.


HET VREEMDE KIND (4)

Ik zal niet zo vlug een Disney-executive citeren, maar vandaag is het een mooi begin.
Een dergelijk personage legt in 1997 uit hoe door de media in de familie een beeld van een ‘sophisticated’ kind ontstaat, dat op zijn beurt de media creëert, dat dus de familie verandert, die op hun beurt weer het kindbeeld maken…en de slang gaat sneller en sneller in eigen staart bijten.

‘Kinderen van acht van nu zijn de kinderen van twaalf uit 1950. We kunnen dus niet doen of al deze kinderen nog in 1950 leven en gelukkig zijn, dat is belachelijk.’

Ik citeer verder een onderzoek uit 1970 (nog voor MTV en dergelijke) waarin aan 3200 lagere schoolkinderen werd gevraagd waarom zij niet naar X en R rated filmen mochten kijken, wat er dus aan verboden stuff in deze filmen zou zitten.

Hier kreeg je heel duidelijke antwoorden dat ze dat allemaal heel goed wisten maar verondersteld waren dit niet te weten.
Samuel Janus en Barbara Bess die het onderzoek leidden schreven:

‘One learns that what the adult world has established is an adult psychic censor that will not admit of children’s growth and experience.
Selective perception may becloud and avoid awareness of childhood sexuality, but it does not eliminate that sexuality.”


Latency: Fact or Fiction, American Journal of Psychoanalysis 36, nr 4 (1976) 345-46.

Maakte de heer Freud ons bekend met iets als het bestaan van deze seksualiteit, hij zorgde er tegelijkertijd voor dat er een soort ‘latentie’ bleef waarin al deze commoties niet meer ter sprake kwamen.

Natuurlijk was dat al een hele verandering in tegenstelling met het kindbeeld uit de Victoriaanse tijd.
In de 19de eeuw immers ontstond het ambigue beeld van het onschuldige maar tegelijkertijd aantrekkelijke kind, en voor die gespletenheid ontstond die dubbele morele standaard die op dit ogenblik weer opgeld maakt.

Toch even aanduiden dat Eva en met haar Adam en wij allen met de erfzonde belast werden niet door ‘seks’ maar door ‘verboden kennis’.
Gelukkig dat we door de Verlichting opnieuw kennis als beschermer zijn gaan zien, als genezer en bevrijder.
Een mooi werk daaromtrent:
Roger Shattuck Forbidden Knowledge: From Prometheus to Pornography , St. Martins Press, 1996, New York.

Bij jonge kinderen zien we nieuwsgierigheid als een deugd, de drang om de wereld te ontdekken.
Midden de 20ste eeuw vonden we de nieuwsgierigheid naar je eigen lichaam en het maken van baby’s normaal en mooi.
“In a child’s mind, this investigation (of the body) is much the same as, say, tinkering with toys to see how they operate or watching birds build a nest.”
(Nicole Wise, A curious time, Parenting, maart 1994, 110)

En de commentaar op dit artikel gaat verder:
‘This explanation washes when Junior is reaching onto his training pants, but it is harder to countenance when he’ s unzipping hig baggy men’ s sized Tommy Hilfigers; now it is a “risk” behavior.
“If curiosity is cute in the kitten, we suspect it could kill the cat.”
Judith Levine, Harmfull to Minors, University ofd Minnesota Press Minnesota, London, 2002.

De dubbelzinnigheid van ons hedendaags kindbeeld is enerzijds de ‘te beschermen onschuld’ en anderzijds deze niet bestaande onschuld in goede banen te leiden als ze dreigt te ontsporen in allerlei vormen van geweld.

Anderzijds probeer je door te censureren te beschermen wat je nalaat te onderwijzen.
Een pijnlijke vaststelling!

Dus laten we de dichter aan het woord:

I do not know-it is without name-it is a word unsaid,
It is not in any dictionary, utterance, symbol.

Something it swings on more than the earth I swing on
To it the creation is the friend whose embracing awakes me.

Walt Whitman, Song of Myself.

Het is een eerste voorzichtige stap om een facet van een hedendaags kindbeeld te beschrijven.
Want door onwetendheid dringt de geur van brandstapels vlug tot in de veilige huizen door.


HET VREEMDE KIND (3)

In de Nieuwe Tijden kwamen kinderen en het beeld van de kindertijd niet dichter bij de volwassene en het beeld van de volwassenheid, integendeel. De afstand werd steeds maar groter.

Door het beschavingsproces en in de context van steeds nieuwe gemeenschapsvormen komt het tot een zich versterkende desintegratie van kinderen en volwassenen.
In de industriële samenleving kom je typische ‘volwassene-kind’ verhoudingen tegen.

Zoals in de Renaissance de kloof tussen de bovenste laag en het volk bestond, zie je in de moderne tijden die kloof tussen kinderen en volwassenen.
Verfijnde gevoelsregels, de groeiende rol van het intellectuele, de verwijdering van de natuur, het waren aanleidingen die de bovenste laag der bevolking van de onderste lagen scheidden.
De geschiedenis van de kindertijd en het beschavingsproces verlopen paralel.

En daarmee paralel verloopt ook het proces tussen Europese en de overzeese culturen.
De kenmerken tussen de zgn. ‘beschaafde wereld’ en de ‘wilde’ wereld van de nieuwe volkeren vind je terug in het wilde van de kindertijd tegenover het ‘afgewerkte’ van de volwassen wereld.

Een kind wordt steeds meer vergeleken met dat niet affe van de ‘wilde’ mens.
Met de uitvinding van de opvoeding (Katharina Rutschky) probeert de gemeenschap die sterk wordende breuk tussen kinderen en volwassenen te genezen, normatief te overbruggen.
Het kindbeeld van de 18de en 19de eeuw vertoont daardoor een gigantische projectie: alles wat de mensheid aan samenlevings-vooruitgang bereikt had en nog wil bereiken wordt aan kinderen aangeleerd.
Kinderen lijken onbegrensd ‘lernfähig’.

Zij worden de proefdieren bij wie dagelijks de natuur in beschaving wordt omgezet.
Dat wat de opvoeders interesseert aan deze kinderen is niet hun eigen wil, hun eigen leven, maar wel datgene wat dat eigene kan omvormen, louteren en veredelen.

In de schriftuur van die tijd worden kinderbeelden als ‘exempel’ gebruikt, exemplum eruditionis.
Het wonder van de opvoeding vervangt het wonder van de genade.
En ook als het kinderleven niet goed afloopt, blijven zij exempla, voorbeelden van ongelukskinderen die zich niet aan de regels konden aanpassen.
Zij sterven zoals de kinderheiligen uit de voorbije tijden een voorbeeld-dood.

Kindercultus uit de voorbije tijden wordt omgevormd tot cultus van de kindertijd.
Het deugdensysteem dat de kleine Fina belichaamde en met haar dood bevestigde, vond nog plaats in een gemeenschap waarin kinderen en volwassenen nog dicht bij elkaar stonden.
Het kind was hier een exponent van het voorbeeld ‘geduld’ (een erg onkinderlijke eigenschap) Een eigenschap die zowel gold voor kinderen EN volwassenen.

Heel anders wordt dat in de burgerlijke maatschappij. Hier is het kind nog ruw en onaf en is het aan die status gebonden, een status waaraan de volwassenen intussen ontsnapt waren.

dyn006_original_500_464_jpeg_20344_937a9b329ae164aa04ccc0b843d4fc24

De fascinatie van de kindertijd had in de burgerlijke samenleving nog een complementaire kant: het was juist die ‘wilde’ toestand van het onaffe kind die voor romantische projecties zorgde waarin dit onaffe het ‘zuivere’ het ‘reine’ gingen vertegenwoordigen.
Was het niet opgevoede kind eerst nog de ‘de niet-mens’, in de romantische projectie werd het ‘de betere mens’.

Zo gingen ook de zgn. wilde mensen uit de overzeese gebieden na een tijdje een soort tegencultuur voor de Europese beschaving vormen, iets waaraan wij nog wel eens durven lijden als we bijvoorbeeld het over-romantiseren van indianen-culturen beschouwen.

Ook deze romantische projectie had niets met het wezen kind te doen, het ging om een wensbeeld.
De volwassenen projecteren op kinderen hun droombeelden voor een betere wereld.

’Wo Kinder sind, da ist ein goldnes Zeitalter.’ (Novalis)

In de geseculariseerde wereld vormen kinderen een Heiland-projectie voor beter tijden, ja voor de messiaanse eindtijd.

Steeds weer moet het kind de wereld redden.
Van Brentano’ s Fanferlieschen tot Michael Endes Momo en Nooit eindigend verhaal.

Het is uiteraard geen pure idealisering want het beeld van het kind als een alternatief ontwerp draagt in zich ook de kritiek voor de bestaande samenleving in zich, en niet alleen de kritiek maar ook de wens om zich tegen deze maatschappij te verzetten.

De ontdekking van de Kindertijd als de “einzig unverstümmelte Natur” (Schiller) verwijst tegelijkertijd naar de Verstümmelung van de volwassenen in de samenleving.
‘Wie niet wordt als een kind…’ kan dus een samenlevings-utopie inhouden.

Voor Novalis is het kind een synthese tussen intellect en fantasie, in Schlegels Lucinde is het als een opheffing tussen de tegenstelling mannelijk/vrouwelijk, met inbegrip van een liberale zedelijkheid, en bij Jean Paul wordt het de scepsis tegenover het systeem opvoeding, en bij Hölderin herinnert het aan de beloften die de burgerlijke revolutie inhield.

Het zijn wensen om de afstand tussen kinderen en volwassenen te overbruggen, al zijn de richtingen die men wil uitgaan wel eens tegenovergesteld.
Wil men naar een nieuw mensbeeld of wil men een zekere terugkeer naar de kindertijd?

Die terugkeer naar de kindertijd is een veelvoudig thema in de burgerlijke literatuur.
En zo ontstaat een ander beeld: het gevoel dat alles al gebeurd is in de kindertijd en er daarna nog weinig te beleven valt.

En of dat beeld ons dichter bij elkaar brengt?
Wij scheppen ons een verleden, zei ik al.
En de motieven voor die schepping zijn niet altijd zo edel als wij ons voorhouden.

Dus ga ik enkele dagen op het land leven, in de stilte van de zomer.
Ik laat er deze beelden bezinken en hoop je volgende week over mijn zoektochten verder te berichten.


HET VREEMDE KIND (2)

In geen andere godsdienst als in het Christendom wordt het beeld van het kind naast dat van de dode man op het kruis gecultiveerd.
In dit zeldzame beeld van een anonieme schilder (uit mijn veiling-carrièrre) worden de twee op een schrijnende manier samen gebracht.

Het voorwerp van de middeleeuwse devotie is het kind waarvoor zelfs de machtigen der aarde, in de persoon van de koningen, de knie buigen..

Enerzijds wordt het goddelijke kind gered op de vlucht naar Egypte maar tegelijkertijd sterven honderden onschuldige kinderen (althans in het verhaal want historisch blijft er niet veel over van deze mythe) door Herodes’ toedoen.

Dit feest van het Kind was in de middeleeuwen een merkwaardige feestdag waar de bestaande orde aardig op zijn kop werd gezet.

Rond 1200 wordt deze cultus ‘geïndividualiseerd’ en ‘geëmotionaliseerd’, vooral door het vieren van het kerstfeest in Grecio waar door Frans van Assissië het kerstgebeuren voortaan zal gedramatiseerd worden in beelden en taferelen.

Deze verpersoonlijking van de devotie loopt als een leitmotiv door de religie en de mystieke bewegingen van de late middeleeuwen.
Naast de nerveuze passie-mystiek ontwikkelt zich in de religieuze vrouwengemeenschappenook een kerstmystiek.
Kinderafbeeldingen in de vorm van poppen en Maria-figuren duiken in de kloosters op als voorwerpen van devotie.
Rond ie kinderpoppen ontwikkelen zich gebruiken die vaak tot op de dag van vandaag nog verder leven zoals Santo Bambino in de Aracoeli-kerk op het Capitool in Rome.
Sedert de baroktijd worden wonderbare Kinder-figuren vereerd in bedevaartsoorden en heilige plaatsen: het Salzburger Loretokindje, het Sarner Jezuskind, het Praagse Kindje Jezus.

Ook in de literatuur nemen de voorstellingen van de Jezus’ kindertijd toe, en worden ze steeds realistischer.
Ze drukken de verinnerlijking van de devotie uit en betrekken ook de Moeder-figuur in de iconografie.
Ook het aantal heilige kinderen is merkbaar toegenomen: Agnes, Susanna, Vitus, Sebastiaan, en nog vele anderen.
Maar bij hen wordt niet het kinderlijke benadrukt, maar eerder de toestand waardoor ze juist zijn heilig geworden: hun maagdelijkheid, het martelaarschap.
Ik heb je al over de heilige Fina verteld, maar in Siena had je de driejarige Orsina, in het Alpengebied de tweejarige Simon van Trient (1475) en in Lienz de vierjarige Ursula(1442), de tweejarige Andreas in Rinn bij Hall (1462), en aan de Nederrijn de heilige Werner van Oberwesel (1287)
Bij de vier laatst genoemde ging hun cultus samen met Jodenpogroms want zij zouden Christelijke kinderen ombrengen.

Ook de kinderjaren van volwassen heiligen krijgen tijdens de laat-middeleeuwen aandacht, zoals het kinderleven van Maria en Johannes de Doper.

Een van de oudste kinderscènes is de legende die sinds de 12de eeuw de rondgang deed.
Het is het verhaal van het jongetje en de heilige Augustinus waarvan je hierbij een oude afbeelding vindt.
Ze vertelt de grondige pieker-partijen van Augustinus omtrent het wonder van de heilige Drievuldigheid waarbij hij aan de rand van de zee een spelend jongetje bemerkt.
Het kind vertelt hem dat je eerder de zee met een lepeltje kunt leegscheppen dan dit mysterie doorgronden.

Ik heb het nog als kind mogen aanhoren van een oude broeder en moet eerlijk toegeven dat ik de vergelijking erg treffend vond.

Kindercultus dus als grondpatroon in de traditie van het Avondland.
En hoe moet je daarbij, in die voorburgelijke tijd de these hard maken dat je met deze mythes het besef van een eigen kinderlijke aanwezigheid zou ontkennen?

Ik denk dat je ook al in deze tijd van een zekere afstand tussen kind en volwassene kunt spreken, een afstand die ieders eigenheid benadrukt waardoor het kind de andere als vreemd wezen kan beschouwen.

In deze tijd wordt dat andere nog niet door de ratio maar door de religie benaderd, als een soort “Faszinosum’, het kind als fascinatie, en Jean Batany noemt het in zijn geschriften dat het om een zekere morele ambiguïteit van de jeugdige onvolmaaktheid zou handelen.

(J.Batany, ‘L’ enfance dans la literature moralisante’, in Annales de démographie historique 1973 (Enfant et Sociétés), p125.

Ondanks de voorstelling van het kind als een kleine volwassene heeft de middeleeuwen in het nog niet tot wasdom gekomen menselijke wezen een bestemde bijzonderheid waargenomen, die moeilijk kon geduid worden, en die voor de mens uit die tijd voor een diep onbehagen heeft gezorgd.
Men wantrouwt het kind: op zijn leeftijd kan een zogenaamde volmaaktheid alleen maar bedrog zijn. (…)

Maar daarmee had die onbestemdheid van het kind ook een tegensprekelijke functie: zoals alles wat de harmonie stoort, wat de gewoonten door elkaar schudt, kan dit als een soort inmenging van het bovennatuurlijke worden gezien.
Die ambivalente verschijning van het kind kan de toegangsdeur van de duivel tot de wereld zijn (zeker in de puberteit!) maar ook als toegangsdeur tot God worden beschouwd (vooral in de vroege kinderjaren) door allerlei wonderen of gebeurtenissen die zijn nabijheid benadrukken.

Het kind is een vreemd wezen.

‘Die Erfahrung des Kindes als eines fremden Wesens, im Prozess der Zivilisation verstärkt und im Verlauf der Säkularisation gesellschaftlich verallgemeinert, wird zum entscheidenden Konsitutionsmerkmal der Kindheitsbilder der bürgerlichen Epoche.’
Das Fremde Kind, ibid.

We zullen blijkbaar nog zeldzaam als gelijken kunnen samenleven, als je onder samenleven het erkennen van dezelfde listen en lusten kunt begrijpen.

Maar dat is weer een ander verhaal.