‘Hier terug zijn, tegenover en te midden van mijn heuvels, is iets wat me altijd, maar deze keer meer dan ooit, diep beroert.
U moet weten dat bepaalde oerbeelden zoals de boom, het huis, de wijngaard, het pad, de avond, het brood, het fruit, enz. me op deze plaatsen voor het eerst zijn geopenbaard, of liever dat op deze plaats op een zekere tweesprong waar een groot huis staat, met een rode traliedeur die knarst, met een terras waarop het kopergroen terechtkwam waarmee de pergola werd bewerkt, en waar mijn knieën altijd vuil van waren; en daarom geeft het terugzien van deze bomen, huizen, wijnstokken, enz. me een gevoel van buitengewone verbeeldingskracht, alsof het absolute beeld van deze dingen nu in me geboren wordt, alsof ik een kind ben, maar dan een kind dat in deze ontdekking een rijkdom aan echo’ s, aan situaties, aan woorden, aan terugkomstgen, aan verbeelding kortom met zich meedraagt, die werkelijk mateloos is.’
(Cesare Pavese, Leven als ambacht. dagboeken en brieven, met een voorwoord van Patricia de Martelaere, vertaling Anton Haakman, De Bezige Bij, A’dam 2003)
Vind je het werk van Bradley Castellanos (1974) hierbij ongepast?
Je vertelde mij dat hij op dit ogenblik in New York tentoonstelt, dus vond ik zijn schilderijen (of beter zijn fotocollages met allerlei andere media aangevuld) een treffende tegenstelling -als ze dat zouden zijn- met de stellingen van Pavese die eerder een beeld van gisteren zou oproepen, even terug dus naar de doeken van John Beerman.
Pavese schrijft zijn tekst op 25 en 27 juni 1942 aan een jonge studente, Fernanda Pivano die hij al van 1939 kent en met wie hij (ik citeer Tjeu Van den Berk) intiem bevriend is.
Het landschap is niet alleen een verzameling fysische elementen, maar hij noemt het een mythe, naar het voorbeeld van de Oude Grieken. (later zullen uit die mythe-opvatting zijn Gesprekken met Leuco verschijnen).
Het is een personage, een absoluut beeld van de dingen die hij in zijn kinderjaren heeft opgedaan en die hij nu als volwassen man uit zijn onderbewustzijn terughaalt en bewust ervaart.
‘We hebben universele mythes van de verbeelding nodig, om deze ervaring die mijn plaats is op de wereld op grondige en onvergetelijke wijze uit te drukken.’
En nu naar Tjeu Van den Berk:
‘Voor de moderne mens, ook al kan die niet langer meer in de mythen geloven, blijft in de kern die werkelijkheid echter nog even onbegrijpelijk en onuitsprekelijk als zij voor de ‘ouden’ was.
Daar hij geen sacrale antennes meer heeft uit staan, wordt hij ironisch, sceptisch, ja cynisch.
Pavese stelt dat ironie voor de oude moderne mens, die het oude geloof in de mythen als bijgeloof heeft afgezworen, onontkoombaar wordt.
“De grote moderne kunst is altijd ironisch zoals de antieke religieus was.” (en dat was dan een citaat van Pavese uit 1942)
(Tjeu van den Berk, Het Numineuze, Meinema, Zoetermeer, 2005)
Je hebt dus aan de ene kant het irrationele van de mythe en aan de andere kant de logos, het proberen bewust te worden van de kern der dingen.
Nu en dan gebeurt dat op een onverwacht moment, een van je paard gebliksemd worden, een moment dat alles samenvalt.
Niet dat je plotseling grote inzichten krijgt, neen, het is een niet verklaarbaar gevoel van diep geluk, een samenvallen van ratio en irrationaliteit, zonder concrete aanwijzing, vaak in je kinder-puberjaren, omdat je dan nog openstaat voor dit eidetische waarnemen.
Bijna iedereen van ons kan zo’n herinneringen oproepen denk ik.
En het is zo’n moment dat we “Het Numineuze” noemen, een woord dat is uitgevonden door Rudolf Otto, een groot denker die we later zeker nog zullen terughalen in ons discours.
Maar nu eerst Van Daele:
Numen: onpersoonlijke hogere macht, knik, goddelijke openbaring als afkomstig van wat totaal anders is.
En citeert dan Gerard Reve:
“Vandaar dat zij, als een immer wenkend en immer dreigend numen, hem fascineerde en obsedeerde.”
Otto schrijft:
‘Wanneer men van omen omineus kan maken, dan ook van numen numineus.”
Laten we dus maar even huiveren, beetje de wenkbrauwen fronsen mag ook al, maar we zijn nu eenmaal deze weg opgegaan, en dan is het inderdaad omijken in verwondering.