Velen veronderstellen dat we in een tijd zijn aanbeland waarin veel aan zijn einde komt: ‘het einde van de ideologie’, ‘het einde van de politiek’, ‘het einde van de kunst’, ‘het einde van de filosofie’, en zelfs ‘het einde van de geschiedenis’.
Met een Romeinse metafoor zouden we kunnen zeggen dat we op een breukvlak van twee eeuwen leven.
Frank Ankersmit stelt de hypothetische vraag of we nu niet sneller van het verleden vandaan schijnen te leven.
‘En is het besef van deze beweging niet juist hoe een breukervaring zich voltrekt? Ik weet het, sinds de dagen van Cato de Oudere beweert vrijwel iedere tijd zoiets van zichzelf uit onvrede met de eigen tijd. Zoals Kant al zei: ‘dass die Welt im Argen liegt, ist eine Klage die so alt ist wie die Geschichte.’ En ik weet ook dat optische vertekening ons vaak spoken doet zien.’ (411)
Toch ervaart de auteur dat er heden ten dage minder continuïteit tussen heden en verleden is dan ooit het geval is geweest. Is dan het verleden zijn relevantie verloren, is de bestudering van het verleden daardoor een zinloze bezigheid geworden, vraagt hij zich af.
Vreemde redenering.
Denken we er goed over na dan verliest de geschiedbeoefening juist aan zin en betekenis naarmate de tijd langzamer verloopt en het heden sterker op het verleden lijkt. In een statische maatschappij heeft geschiedbeoefening geen zin omdat het heden in geen enkel opzicht van het verleden is te onderscheiden.
Het wekt dan ook geen verbazing dat de moderne geschiedbeoefening in de loop van de negentiende eeuw is ontstaan als reactie op de schokgolven van de Franse revolutie en de industriële revolutie, en niet in een relatief statische periode als de middeleeuwen. (de vraag dringt zich op of die zgn. middeleeuwse statica niet aan onze verkeerde waarneming is te danken, maar daarover later.)
‘Fukuyama’s opgewekte boek over het ‘einde van de geschiedenis’ is karakteristiek-hoezeer hij ook mag betreuren dat onze tijd geen ruimte laat voor mensen met ‘thumos’ (in bezit van rijke geest). Hoe moeten wij de collectieve ervaring van het zich snel van ons verwijderende verleden dan wel duiden?’ (412)
Externe of objectieve veranderingen zoals bijvoorbeeld de machtsgreep van een nieuwe dynastie, of de invoering van een nieuwe staatsgreep laten zich alleen ‘ex post facto’ aanwijzen, een advocatenwoord om aan te duiden dat we hen pas NA de gebeurtenissen kunnen vaststellen. (ze zijn extern aan onszelf) Het leven blijft ondanks deze veranderingen gewoon wat het was. We ervaren ze als een verandering in onze Umwelt en niet als een verandering in onszelf.
‘Neemt het tempo van de geschiedenis echter toe dan worden we meer nadrukkelijk in een verhouding tot ons vroegere zelf geplaatst. De geschiedenis voltrekt zich aan onszelf, het historische proces wordt, om zo te zeggen, geïnternaliseerd; op zo’n moment is de geschiedenis niet langer een proces dat zich buiten ons voltrekt, maar wij zijn in de geschiedenis opgenomen en maken deel van haar uit.’ (412)
Daardoor zullen we onze eigen gevoelens over de gang van de geschiedenis ontwikkelen, en we ervaren dergelijke gevoelens als heel vanzelfsprekend. Anders dan een natuurverschijnsel dat we met een zekere objectiviteit kunnen gadeslaan, maar hier betreft het een ontwikkeling waarin wijzelf -bewust- participeren.
De notie van een heden dat zich steeds sneller van het verleden beweegt is uiteraard een metafoor die Ankersmit graag preciseert.
Daarvoor is het van belang vast te stellen hoe we ons verhouden tot deze beweging. Is het een beweging die als buitenstaander ‘van buitenaf’ constateren of is het er een waarin we zelf zijn opgenomen?
Natuurlijk is het nooit het een of het ander, maar de dosering kan verschillen.
Neem de rampen die zich voordeden in de eerste helft van de twintigste eeuw, de revoluties, oorlogen, de holocaust. Zij die het aan de lijve hebben ondervonden -in de meest letterlijke zin- en wij als beschouwers uit de 21ste eeuw.
‘Deze rampen hebben iets ‘objectiefs’ als waren het door mensenhanden veroorzaakte watersnoden of vulkanische uitbarstingen. Essentieel is de herkenbaarheid van zulke rampen: men kan moeilijk in de oorlog zijn en niet weten dat het zo is. De herkenbaarheid was direkt het gevolg van de lotsongelijkheid van diegenen die ermee in aanraking kwamen: sommigen overleefden de oorlog, anderen niet, sommigen kwamen op de verschrikkelijkste manier aan hun einde in Hitlers concentratiekampen, anderen kenden de verschrikkingen van de tweede wereldoorlog slechts via de radio of de krant. In deze lotsongelijkheid manifesteerde zich de loop van de geschiedenis, maakte ze zich voelbaar, en niemand kon erover in onwetendheid blijven.’ (413-414)
Maar de geschiedenis kan zich ook op een andere manier voordoen. Treft een lot ons allen gemeenschappelijk dan ligt de aanwezigheid van de geschiedenis niet voor de hand. De relativiteit van de beweging kan ons bedriegen. (als iedereen 100km/uur rijdt, lijkt het alsof je stilstaat.)
De verandering die in onze moderne-informatie-maatschappij op gang is gekomen ontrekt zich aan het zicht om de verandering ons gelijkelijk overkomt. Democratische verandering lijkt som bedrieglijk veel op stilstand terwijl we ons in feite door de geschiedenis met een snelheid bewegen die niet niet onderdoet voor het tempo van de geschiedenis tijdens bijvoorbeeld de Franse Revolutie.
Het tempo van deze verandering kunnen we
alleen aan onszelf vaststellen door ons te herinneren waar we zelf eerder waren.
Er is niet langer een ‘differentieel’ tussen onszelf en wat er buiten ons met anderen gebeurt. De historische ervaring is dan geïnternaliseerd, dat wil zeggen een persoonlijke ervaring geworden. (Ankersmit noemde het eerder de privatisering van het verleden)
‘Vroeger vormden collectiviteiten als een natie, een volk of een klasse de brug naar het verleden, terwijl tegenwoordig het verleden een zaak van het individu is geworden.’
Denk aan de hedendaagse cultus van herdenking en vooral van herinnering.
‘De herdenking privilegieert de eigen ervaring van het verleden met een vrijpostigheid (zo niet brutaliteit) die tot voor kort als ongepast beschouwd zou zijn; in de herdenking is het veleden immers het willoze passieve object van wat wij, hier en nu, toevalligerwijze de moeite van het herdenken waard achten.’
In onze tijd staat de persoonlijke omgang met het verleden model voor hoe wij ons tot het verleden verhouden.
Dit zet ons op het spoor van de nostalgie!
(Schilderijen: Brad Kunkle, Pennsylvania 1978. Leeft en werkt in New York City)