32.
Tenslotte had Cavaillé-Coll, orgelbouwer, het hem nog voor de inauguratie van het nieuwe orgel in de Saint Clotilde geschreven: ‘Vous manquez de bonnes voix graves et comme votre choeur n’ est soutenu par rien ni orgue ni contrabasse il faudrait y ajouter quelques bonnes pédales.’
Hij had een uitstekend organist accompagnateur gekozen en zelfs zijn plaats vrij gehouden toen Théodore Dubois in 1869 voor een jaartje naar de Villa Médicis’ vertrok. Nu vervulde Samuel Rousseau zijn taak en werd Théodore zijn kapelmeester. De ‘maîtrise’ bestond uit twaalf kinderstemmen, opgeleid door l’ abbé Leclère. Ze zongen vanuit een verhoog, kant voorportaal dat tegen de tribune van het grote orgel was gemonteerd. Een contrabas en enkele klavieren van het kleine begeleidingsorgel ondersteunde de koristen.
Met de dwingende wens van l’ abbé Hamelin, liefhebber van kerkelijke gezangen en plechtige diensten, was het om ‘la splendeur du culte’ te doen, om de gewijde woorden van deze soms wat stuurse voorganger in de mond te nemen.
Het transcendente van het sublieme drama, menselijk op de eerste plaats, zoals het op het fronton van de voorgevel was gebeeldhouwd: een Christus die zijn wonden toont en beroep doet op de nu heersende traditie van het medelijden. Het hart en het bloed van de Redder inspireerden de gelovigen tot een eigenzinnige devotie.
Er was een ‘Vie de Jésus’ van Strauss in een vertaling van Littré uit 1856 en vooral ‘La vie de Jésus’ van Renan (1863) dat een enorm succes kende. Het was het boek dat hij op zijn nachtkastje had liggen toen hij het haar uitleende voor ze op Paasdag zijn offertorium ‘Dextra Domini’ mocht begeleiden terwijl hij zelf het gelegenheidskoor en solisten zou dirigeren en Théodore de koorrepetities zou leiden. Ze ontdekte dat het werk aan Hamelin was opgedragen, een poging om hem te tonen waartoe hij in staat was. In feite bleek het een offertoriumtekst uit de cultus van Witte Donderdag maar zijn compositie was duidelijk voor de heilige Paasdag bedoeld.
De compositie leek op een sonate met twee thema’ s. Een complete expositie in het eerste thema met een fijnzinnige modulatie van si bémol, toonaard waarin het werk was geschreven, naar ré-bemol op de woorden: ‘Non moriar sed vivam.’ Zij zag de zachte expositie als de binnenkant van het gebeuren, de schroom bij zoveel lijden terwijl daarna de voorgevel van het gebouw zichtbaar werd.
Emilie hield van de vrouwelijke ruimte waarin tekst en melodie samensmolten. Er was natuurlijk het gevaar dat de mannenstemmen die het eerste gedeelte openden zich door de eenvoudige melodie tot een zieloze dreun lieten verleiden, maar hij maakte hen duidelijk dat er een ‘ingehouden’ vreugde aanwezig moest zijn, een vervulling waarin jezelf nog niet geloofde maar die zich weldra zou ontplooien. De variaties op de aa’s van het Alleluia waren een beekje, op weg naar een brede trage rivier.
Dextra Domini, een a-capella van kinderstemmen, liet haar de nabijheid van de Vader niet als een triomf aanvoelen, maar als een waas waarin het mysterie zich hult. Er was geen sprake van een overwinning, de alleluia’ s betekenden vooral licht en mededogen. Licht dat ze herkende uit de vroegte in de hotelkamer, net op de rand van de versmelting en de hardheid van de nieuwe dag, onwetend dat ditzelfde licht haar weldra in de expositie bij Nadar zou tegemoetkomen.