37. De achtste dag
In de taxi werd het idee van de toneelrepetities geboren.
’Maar tante Fannie, ik heb je al zo vaak verteld over de verhaaltjes die we er samen maken en spelen! Dat zeg je dan,’ zei Bram.
’Ze luistert pedagogisch. Dat wil zeggen dat ze doet alsof ze vol aandacht je uiteenzetting beluistert, maar de inhoud ervan is ze na vijf minuten al vergeten. Zo lang je maar geen ongelukkig gezicht trekt of opstandige taal gebruikt, is alles wat je vertelt best in orde.
‘ Via vrienden van zijn logeervriendje Chrisje (een jongetje met twee ton lego -blokken en een reptiel als huisdier) had Elias met onze ‘toneelgroep’ kennis gemaakt.
’Voel je je al beter?’ vroeg ik.
’Zo’n schepping is een verschrikkelijk werk, Michiel. Maar na mijn zevende dag is alles weer ok. .’ ’
Hebben we in één klap ook een naam voor ons gezelschap. De zevende dag,’ zei Bram.
‘Dat is al een televisieprogramma.’
‘Dan noemen we ons “de achtste dag”. De extra dag. Nog ongeschapen want dat doen wij met onze spelletjes.’
Hannah’s voorstel werd unaniem goedgekeurd.
Tante Fannie bleek een schat van een mens. Niets paniek, geen lastige vragen. Ze ontving ons hartelijk. Dat er nog jonge mensen waren met zoveel verantwoordelijkheidszin, dat Elias van geluk mocht spreken (instemmend overdadig geknik van ons allen) en dat gelukkig zijn ouders overmorgen zouden thuiskomen, dat hij net aan een vitaminen – kuur was begonnen, dat de specialist zei dat ze zich niet ongerust moesten maken en dat ze nu voor ons zou zorgen want de wind zat verkeerd en we moesten ons maar eens goed verwarmen voor we weer naar huis gingen, een mens kan niet voorzichtig genoeg zijn.
Terwijl ze thee ging zetten en onze patiënt vanuit zijn zetel bij de open haard ons vragend aankeek, staken wij onze duim omhoog, stilzwijgend teken dat onze verwachtingen in alles overtroffen waren.
’Als jullie straks weg zijn, zal ze me duizend vragen stellen over jullie!’
‘Pijnlijk!’ riep Bram. ‘Mijn verleden zal hier te grabbel worden gegooid. Het laatste restje goede naam mag ik nu wel vergeten.
‘ We noteerden zijn thuisadres, een villa langs de ring, en na een heerlijk kopje thee met cake, namen we afscheid.
’Je hoort van ons. Zorg goed voor jezelf.’
We dankten de gastvrouw, omarmden de bleke Schepper en wandelden de stad in.
De eerste minuten zegden we niets.
Ieder van ons overliep in zichzelf de voorbije uren.
‘We moeten nog opruimen,’ zei Hannah als eerste.
Bram zou dat morgen wel voor zijn rekening nemen, maar we wilden blijkbaar terug naar het nest boven de stad om onze wonden te likken.
Niemand van ons durfde zijn angsten uitspreken. We voelden instinctief dat we op de rand van een nieuw tijdperk stonden, dat er naast de tijd voor het opklaren van onze verlangens naar de geliefde, er een periode aankwam waarin we heel kwetsbaar zouden zijn.
Hoe leeg was onze speelzolder zonder hem.
We staken enkele kaarsen aan en gingen bij de bomen van zijn tuin zitten.
Bram was de eerste die over zijn schrik durfde spreken:
‘Gek, maar hij is niet alleen onze vriend maar ook een beetje ons kind geworden. Zo ervaar ik het toch.’
‘Wij zijn wellicht de enigen die hij in zijn verhalenwereld heeft toegelaten.’
‘Misschien heeft hij voor iedereen een andere wereld klaar, Hannah. Een spel van hem waarin hijzelf verborgen blijft.’
Dat dachten de anderen niet.
’Hij doorziet ons dadelijk, dat wel. Als hij ons in zijn spel betrekt , worden we altijd met onszelf geconfronteerd, alsof hij ons al jaren kent.’
’Maar daardoor blijft hijzelf buiten schot, Hannah.’
’Soms denk ik dat hij zijn leven aan het onze probeert te toetsen. Kinderen kijken op naar hun oudere soortgenoten. Maar dan zijn er weer momenten dat hij duidelijk de oudste is, dat hij ons moed geeft om in de spiegel te kijken. Daar gebruikt hij zijn spelen voor.’
Hannah’s wijze samenvatting.
’Maar in ons scheppingsverhaal hebben we zijn en onze levens samengebracht. Die mengeling zorgde juist voor vuurwerk,’ vulde Bram aan.
‘We moeten nog opruimen. De bomen opbergen. We mogen geen spoor nalaten. Hier is al honderd jaar niets meer gebeurd.’
We hingen de paradijselijke bomen aan de kapstokken in een hoge hangkast. Daarover een berg mantels en jurken uit de tijd der processies. De kerststaldieren keerden terug naar hun schuilplaatsen. Ieder van ons zou één bad-eendje adopteren tot de Schepper van de tuin weer in ons midden was.
’Tijd om ons te gaan bedrinken,’ zei Bram. ‘Ik trakteer .’
‘En dan zeggen dat Eva voor de zondeval verantwoordelijk was.’
Ik nam de megafoon:
‘Hallo, hallo, dit is uw slang van dienst. Bij gebrek aan appelen en mango’s zal het deze keer met bier en wijn moeten lukken. Op dus naar het bijhuis van het paradijs, het Putje.’
38. Woorden
Elk woord kun je oppompen. Het krijgt dan een dikke buik zoals een aanstaande moeder. Is zijn tijd daar, komen er wel honderd kleine woordjes uit dat ene woord. Ze zijn nog bloot en ze huilen omdat ze nog niets betekenen.
Tot ze iemand vinden die hen verzint. Ze spurten om ter eerst naar een verhaaltje.
Het woordje ‘er’ van er was eens, wint meestal. Maar ook het woordje ‘toen’ -‘toen de winter voor de deur stond.’- heeft snelle voetjes.
Ik hou ook wel van trage woorden zoals ‘gelukkig’ waarmee verhaaltjes eindigen: ‘ze leefden nog lang en gelukkig’. Woorden die een geheim verbergen of heel traag open bloeien vind ik het mooist.
‘Piramide’ of ‘verduizendvoudigen’ bijvoorbeeld.
Woorden met belletjes om hun enkels zoals ‘tierlantijntjes’ gebruik ik als ik droevig ben.
Nu ik vandaag naar buiten kijk, vind ik ‘morgenkrieken’ prachtig. Het licht gekookt in rijstpapier, saffraan erbij, snuifje vanille, 24 krieken en enkele oranjesnippers. Het recept voor een vroege wintermorgen.
Warm in woorden bewaren.