
Bij de verhouding vader-zoon kon ik me wel wat voorstellen. Dat zijn hypostasen die ik vanuit ervaringen en lectuur kan vatten, maar wat met die ‘duif’?
Een duif als ‘geest’. Duiven zijn in bepaalde milieu’s prijsbeesten maar door burger en burgervaders/moeders worden ze met een verzameling scheve ogen aangekeken. Houtduiven vooral, die hebben zich vanuit de veldranden tot in de woonomgevingen genesteld al schijnt dat laatste begrip ook al niet veel voor te stellen. Enkele takjes en daarop de twee eieren. Omdat de balkondeuren van mijn slaapkamer overdag openstaan vond ik na enkele dagen een ei onder mijn bed. Anderzijds zijn er houtduiven die in niets aan hun beschreven soortgenoten doen denken.

(foto Robert Kastelijn)
Boven de blauwe regen in de combinatie van hedera en het vermeld gewas nestelt sedert enkele dagen een koppeltje. De voorbereidingen tot dat nestelen hebben vier, vijf dagen geduurd. Onder ons verbazend oog vlogen ze op en af met takjes en takken, doken ze van op een schoorsteen met ware doodsverachting in het hangende gewas en bleven na de werkzaamheden gezellig koerend onzichtbaar aan het nageslacht werken. Hoed u dus voor wat mensen in wikipedia en andere leerzame geschriften zoals dit kwijt willen.
Minder edele gedachten over deze gevleugelden hoor ik wel eens bij stadsmensen: gevleugelde ratten, ongedierte, ziekteverspreiders, erfgoed-verwoesters, en u kunt zeker het lijstje aanvullen met niet zo vriendelijke epithata.
De harde boodschap: duiven voederen is strafbaar siert dan ook menige historische stad die het in voorbije tijden ook niet zo nauw na met de conservatie van wat de voorvaderen aan bouwsels achterlieten.

We kennen de sierduifjes die bij huwelijken het prille geluk van de geliefden voorstellen bij het kiezen van de open luchten terwijl de met rijst en confetti bestrooiden hen naogen net voor ze zich aan drank en spijs gaan begeven en in de kunst zijn er genoegzaam duiven-ikonen bekend tot de luchtige lijn van Picasso en de monumentale schildering op de gevel van een (leegstaand) huis van straat-artiest Super A (Stefan Thelen) in Goes, Nederland of de felgekleurde duiven vorig jaar in Watou.
Bij de boodschap aan Maria waarin haar vriendelijk maar dwingend verzocht wordt de dienstmaagd des Heren te zijn wordt in de iconografie ook een duif gebruikt die voor de ‘onbevlekte’ ontvangenis staat, een twijfelachtig symbool waarin elke vorm van seksualiteit buiten spel zou worden gezet, ware het niet dat de duif nu eenmaal geen geheelonthouder is op dit gebied, integendeel. Ja, de onschuld, maar dat is de buitenkant nietwaar, ontdaan van het ware duivenwezen, de projectie waarin we ook de vredesduif kwijtkunnen.
(in dat verband is het net vandaag, 12 augustus, 45 jaar geleden dat tussen het Duitsland van Willy Brandt en de Sovjetunie het ‘deutsch-sovjetischen Vertrag’ werd afgesloten, op zijn beurt 31 jaar en 50 miljoen wereldoorlogsdoden na het Hitler-Stalin verdrag. Tussen 1970 en 1989 zou er nog 19 jaar nodig zijn om de muur open te breken.)

In de eerste versie van mijn verhaal had ik nog deze toevoeging:
‘Was het ook niet nuttig dat de Columbidae in tegenstelling tot andere vogels water met de snavel konden opzuigen, symbool voor de ‘fons vivus’, ‘de bron waaruit het leven springt’ zoals dat in de Veni Creator Spiritus-hymne zo treffend werd bezongen?’
Ook symbolen kunnen aan metaalmoeheid lijden, ze zijn immers pogingen tot benadering van de ‘ousia’ die erg tijds- en plaatsgebonden zijn.
Toch ben ik het wezenlijke van de geest vergeten: de lucht, de adem.
Is er een mooier geluid dan het opstijgen of neerkomen van een duif waarbij de vleugels trillingen verwekken die mij even lief zijn als de trillingen die muziek veroorzaken?
Het is geen klepperen, eerder suizen. In ‘Onze Taaltuin’ jaargang 3 (Rotterdam 1934-1935) heeft de auteur het over dierengeluiden in de Nederlandse (lees Noord-NL) taal over een fluittoon die vrij zuiver het geluid van zwiepende duivenvleugels nabootst en in het Drentse gebied zou gebruikt worden.
In het Christelijk maandschrift voor den beschaafden stand (!), Volume 12 (1833) is er sprake van zilveren duiven-vleugelen geteekend met een wederschijn van goud naar analogie met vers 14 in psalm 29:
Als duiven-vleugels laten,
Die glinsteren als silver fijn,
En geven eenen wederschijn
Van gout, schoon boven maten.
Dat ‘schoon boven maten’ brengt een auditieve en visuele waarneming samen die ‘boven maten’ van onze gewone concepties uitstijgt. Zouden geluiden ons verder brengen dan hetgene wij met ogen waarnemen?
Een gedicht van ene J.J. de Stoppelaar uit ‘De Beweging’, jaargang 15 (1919)
De duiven (fragment)
Een snelle wind, zo is de vlucht van duiven:
Zij scheert het akkermaals en dan de bomen.
De takken gonzen en de lovers wuiven,
Totdat de schoonste allerhoogste is genomen.
Hier strijkt de vlucht nu neer, maar lang nog wuiven
De twijgen na, om niet tot rust te komen,
Want met een wervlend uit elkander stuiven
Vervliegt de vlaag en zwenkt naar lager zomen.
