Na dertig jaar stonden ze voor voor de keuze: of het groot huisvuil, of een nieuwe bekleding. Zet je dierbare voorwerpen waarin je dertig jaar gelegen, gezeten en mensen ontvangen hebt op straat? Het oude leer verwijderen en er een nieuwe rood-bruine polyester-stof overtrekken is niet goedkoper dan kiezen voor nieuwe zitmeubelen.
Het tweede bankstel was nog met zeegras gevuld. De eerste koelkasten werden met dergelijk zeegras geïsoleerd. Zostera marina. Gordel van de zee.
Nu wordt het gebruikt om er ecologische doodskisten van te maken: zeegras en wortels van waterhyacinten, wist de jongste. Een begrafenisondernemer uit Sint-Pieters Woluwe plant voor elke overledene die hij begraaft of cremeert een boom in Nigeria. Acasia’s in een hartvorm. Via internet kunnen de familieleden het groeiproces van de boom volgen. ‘Grootoom Patrick heeft dringend water nodig!’ ‘Pa verliest blad.’
Ze opperden het idee dat je een vulling zou kunnen maken met de familiale asse die nu, opgesloten in een design urne, stond te bestoffen. De voorouders als rugdekking.
Wellicht waren er in de nabijheid van de Stille Zuidzee stammen die het gebeente van de naasten in een zitmeubel verwerkten zodat je je je kon terugtrekken in de armen van de betreurde overledene of uithuilen op oma’ s schouder.
Nieuwe zetels kwamen nauwelijks ter sprake. Ze vulden met hun grote vierkante en uitklapbare onderdelen drie vierde van de zitkamer en straalden een verlammende gezelligheid uit. Hierin je ging je letterlijk en figuurlijk onderuit.
Hun grootvader-zaliger was in hun kindertijd de enige zetelbezitter in huis : zijn ‘voltaire’ werd zelfs bij zijn afwezigheid eerbiedig open gelaten. De groottantes pochten met hun ‘bergères’. Deze zitmeubelen hoorden in het salon thuis. In de overige huiselijke ruimte werd alleen aan tafel en op het toilet gezeten.
Design-zetels straalden veel design maar weinig zetel uit. Zelfs eerbare prijswinnende ontwerpen bleken bij het uittesten nauwelijks op de hoogte van menselijke anatomie. Je zakte erin weg, veerde bij elke beweging een tijdje op en neer, verdronk in de bijhorende onderdelen of ontwikkelde speen door de harde rondingen van de overigens geheel naar de rennaissance ontworpen kussens waarop vergeving voor de zonden maar geen verkwikking voor de vermoeide mens geboden werd.
De uitdrukking ‘ik zie je wel zitten’ bleek verder weg dan ooit.
Waren het vroeger doorwinterde hervormde christenen, uitvinders van het kapitalisme overigens, die het oorkussen van de duivel onder elke zittend stel billen dachten te ontwaren, nu voerde een ware anti-zit-maffia bijna dagelijks actie via de media om de mens tot bewegen aan te zetten.
Hun overleden grootvader had het over bewegen-in-het-hoofd waarmee hij een gerede twijfel voorstond bij elke bewering die een zeker waarheidsgehalte poneerde. Zelfs het volkse wikipedia publiceerde dat bankstellen geliefd zijn omdat de meubels qua stijl bij elkaar horen. Al wordt het bezit als burgerlijk beschouwd, als bewijs daarvoor dat men een kant-en-klare inrichting koopt. (!)
(deze pagina is het laatst bewerkt op 10 aug 2010 om 6:43)
Taalkundig had de steller van dit legma blijkbaar een tijdje stil gezeten maar de toon was duidelijk gezet: sta op, gezetenen der aarde.
De huisgenoten besloten als reactie op deze kruistochten beide stellen opnieuw te laten overtrekken met een warme rood-bruine hedendaagse zetelstof die hen en hun nakomelingen zou overleven.
Ze wilden de kunst van het zitten (l’ art de s’ assesoir!) in al haar mogelijkheden belijden zonder daarom afbreuk te doen van de neiging tot wandelen en rennen om een bus of trein te halen. Voor schoolkinderen van alle leeftijden zou echter een peripatetisch onderricht ten zeerste aanbevolen zijn. Is er iets zaliger dan na het wandelend opdoen van wijsheid neer te zijgen?
Enkele dagen na het afleveren van de bankstellen kregen ze een bericht van de zetelfabriek. In de oudste chaise longue was een oude rode zijden hoedje ontdekt. Wel versleten maar merkwaardig gemaakt.
Wilde het toeval dat net die avond een Ierse dichter langskwam, een gewoonte die bij tekort aan subsidies of andere inkomsten als vriendenbezoek was gelegaliseerd.
Toen hij, ongemakkelijk gezeten op de tuinstoelen die ter vervanging van de zitmeubelen in transformatie dienst deden, over het rode hoedje hoorde vertellen, schrok hij. (let op: hij was nog steeds nuchter na zijn derde whiskey.)
‘Fear dearg’ konden zij na enige herhalingen opmaken uit zijn bevende klanken. ‘Fear dearg’
Dat was een Ierse uitdrukking die ‘rode man’ betekende. Een bekende soort kabouter uit de Ierse mythologie was de ‘far darrig’, in het rood gekleed en voorzien van een rood hoedje. Beetje boosaardig maar verzot op practical jokes!
Ze hoefden echter niet bang te zijn. Eens de far darrig zijn rode hoed achterliet was dat een teken dat hij zijn toverkrachten kwijt was en op zoek was gegaan naar een job als kabouter-in-een-pretpark of het tijdelijke met het eeuwige had verwisseld.
‘Tja,’ zei het kleinkind, ‘ik zou een beetje hulp bij algebra best kunnen gebruiken.’
Dat het kind later toch verhalen ging schrijven en een toekomst als burgerlijk ingenieur links liet liggen zegt eerder iets over het kind dan over het bestaan van kabouterlijke wezens. Denken wij.
En dat de oma van het kind steeds een opmerkelijk rood hoedje draagt, is ook toeval.