Bestudeer je bronnen, verzamel je getuigenissen, vergelijk je de verschenen studies, nergens overvalt je de machteloosheid zo sterk als bij het benaderen van machteloosheid tegenover een massa -al dan niet de zwijgende meerderheid, of luid skanderende betogers, goed getrainde troepen of opgezweepte hordes.
Ik betwijfel niet de overtuigingskracht die van een menigte kan uitgaan, bekijk met sympathie het jonge grut dat best aardige literatuur op pancartes ronddraagt en hoor graag het gejuich bij de definitieve goal bij een bekerwedstrijd, maar tegelijkertijd huiver ik als die nieuwe onstane ‘stem’ door de straten en het stadion dreunt.
In het getuigenisboek ‘Meer herinner ik me niet’ (Contact 1990) vertelt Adina Blady Szwajger, kinderarts bij het verzet in Warchau dit verhaal:
‘De dag na Pasen, 19 april 1943, begon het schieten in het getto.
lk kleedde me met zorg. lk trok mijn beste mantelpak aan, kamde mijn haar, poederde mijn gezicht en deed lippenstift op. Voor ik wegging, keek ik in de spiegel. Alles was in orde, ik zag een heel gewoon gezicht.
Ik kocht een bos goudbloemen van een bloemenmeisje. Een grote bos. Die bloemen hield ik met beide handen vast, zodat ik mijn gezicht erin kon duwen.
Ik ging naar het Kransinski-plein om zo dicht mogelijk bij mijn huis te zijn. Het was of mijn benen me uit zichzelf naar de muur brachten.
Er stond al een paar dagen een zweefmolen op het plein. Een zweefmolen in werking. Er zaten kinderen in die zweefmolen die altijd maar ronddraaide en ik hoorde de muziek. De kinderen lachten en de mensen die er Iangs liepen glimlachten. En aan de andere kant van de muur kon je het schieten horen.
Je kon het schieten horen en de kinderen Iachten.
En ik stond daar met mijn bos bloemen en ik glimlachte. Mijn benen voelden of ze van hout waren en zwaar en misschien was ik ergens gaan zitten als er een plek was geweest om te zitten. Maar die was er niet.
lk weet nog dat ik daar weer weg moest omdat ik iets te doen had, maar soms komt het me voor dat ik daar tot op de dag van vandaag ben blijven staan.’
Je hebt niet zoveel verbeelding nodig om die twee werelden voor je geest te halen: de gevechten in het getto en de muziek van de zweefmolen net buiten het getto. Tegelijkertijd.
Je beseft dat je geliefden op hezelfde ogenblik gedood worden terwijl de kinderen op de zweefmolen gillen van plezier.
En natuurlijk ben je blij dat de liefde voor het leven (het leef-klimaat) zoveel aandacht krijgt van degenen die de toekomst als een actief bewustzijn van de kwetsbaarheid van de kleine blauwe planeet zien en daar consequenter naar willen leven.
Laat het dus duidelijk zijn dat het gejuich zal verstommen eens het voelbaar wordt dat het de onbezorgde rijkdom van enkelen zal aantasten die machtig genoeg zijn hun scenario’ s door te drukken, en zij schaamteloos die rijkdom zullen gebruiken om het jeugdig enthousiasme te fnuiken en de geïnspireerden belachelijk te maken, af te zonderen en de meerderheid om te kopen met de bekende leugens en beloften.
Het is een bekend scenario in de geschiedenis.
Dat is het beeld van de zweefmolen aan de muur van het getto. Terwijl het verzet genadeloos wordt uitgemoord gaat het leven in de bezette stad gewoon verder.
Later zullen enkelen als helden worden herdacht, maar op het moment zelf liet zelfs het Poolse verzet het afweten.
We hebben ook mooie documentaires over het verzet in het getto gemaakt, we hebben het leven van Georg Elser verteld die nacht na nacht zich in Bürgerbräukeller in München liet opsluiten om daar een plaats voor een bom te prepareren, en het verzet in beeld gebracht van Von Stauffenberg (1944).
Ook deze verhalen moeten blijvend verteld worden.
Begrijp je mijn angsten, lieve vriendin? De angst die door mijn eigen beperktheid en lafheid wordt gevoed om eerder te zwijgen en weg te kijken dan om luidop naar het ‘neen’ te leven dat een ‘ja’ voor de overlevers zal zijn.
Dat is het verhaal van de hoedendoos waarin miljoenen afwezigen slechts een klein geluidje in de geschiedenis achterlaten, maar een geluidje dat hen zal gedenken, dat de dapperen zal aanzetten op tijd ‘niet-met-mij’, ‘niet-met-ons’ te roepen. En de muziek van de duizenden zweefmolens zal hen proberen te overstemmen.
Begrijp je mijn angst voor de dapperen, want dat zijn ze: degenen die telkens weer hun schamele moed bijeen scharrelen en belangrijke vragen blijven stellen en daar naar leven terwijl de kermis hen probeert te overroepen. Dat is het verhaal waar vooral het verhaal telt en niet de rituelen.
Het beetje macht dat ik dan nog bezit is: vertellen.
Mijn leven in dat leven vertellen, proberen te verbeelden dat ik niet alleen de toeschouwer ben maar een aanwezige.
Mezelf binnen brengen in dat verhaal, de machteloosheid van ‘de houten benen’ omzetten in het met open ogen aankijken van de geschiedenis.
Niet als geschiedkundige maar als verteller: stel dat…
De geschiedkundige heeft zijn/haar functie, maar ook de verteller die het verhaal op allerlei manieren kan openen. In het geval van de hoedendoos was dat door zelf mee te spelen, door als kind van een Duits onderofficier en een Joodse moeder verplicht te zijn beide partijen onder ogen te zien en bij de luisteraar te brengen.
Stel dat…
In ‘Een kalkoen met een hemd, 4000 jaar Joodse wijsheden’ (BZZTÔh, 1992) vertelt Willy Bril (1926-2017) dit prachtige verhaal:
‘ledere keer als het joodse volk in gevaar verkeerde ging de Baal Sjem-Tov naar een bepaalde plek in het woud, ontstak daar een vuur en sprak een gebed uit. Zijn volk bleef gespaard.
Een generatie later ging zijn leerling en opvolger, rebbe Dov-Ber van Mezzeritsj, naar dezelfde plek in het woud omdat er weer een ramp dreigde voor de joodse bevolking.
‘Heer van het heelal,’ zei hij, ‘ik weet niet hoe ik vuur moet maken, maar ik heb de plek gevonden en ik ken het gebed, misschien is dat voldoende?’
En het was voldoende.
Weer een generatie later ging rebbe Mosje-Leib Sassov naar het woud met hetzelfde doel en hij zei:
‘lk weet niet hoe ik vuur moet maken, ik ken het gebed niet, maar de juiste plek heb ik gevonden.‘ En het volk werd gespaard.
Toen rebbe Israel van Rizjin aan de beurt was, zei hlj: ‘Heer, ik kan geen vuur maken, lk ben het gebed vergeten en ik weet zelfs niet waar de juiste plek is.
Het enige wat ik kan, is hier staan en het verhaal vertellen.’
Het verhaal vertellen.
Niet een verslag uitbrengen of een zedenles, maar gewoon: het verhaal vertellen.
Op de manier van de verteller.
En je moet je historische vragen blijven stellen over het voor mij nog steeds onvoldoende begrepen tekortschieten van de geallieerden: waarom de treinen zo lang ongestoord de kampen konden bereiken, waarom de ‘teruggekeerden’ niet dadelijk in het verhaal van het nieuwe Israel pasten en later de geschiedenis misbruikt werd om de eigen overmacht door te drukken tegenover de buurvolkeren.
Ook die verhalen dus.
Laten we er dus maar staan en met zovele anderen het verhaal vertellen.
Bij de muziek van de zweefmolen.
Bij het schieten achter de muren.
Bij het verdreven worden uit je eigen land.
Bij het gepest worden in je school.
Een stem uit de massa.
En nog een stem.
Ik ben telkens weer benieuwd je stem te horen.