mont ventoux

Bergop bergaf, tot steeds nieuwe gedachten
bracht Amor mij; ’t gebaande pad leek al
meteen met een sereen bestaan in strijd.
Waar een verlaten bron of beek mij wachtte,
of tussen heuvels een beschaduwd dal,
daar vond soms mijn verwarde ziel respijt.

Uit ‘het liedboek’ van Petrarca, vertaling Peter Versteeg.

Het landschap, als landschap van de ziel, gaat net zo bergop bergaf, en ’t gebaande pad leek meteen in strijd ‘met een sereen bestaan’.

870x489_mont_ventoux_-_nuit_-_getty_0

Hij had wel iets met bergen, Francesco Petrarca.
Ja, wie bij het denken aan de Mont Ventoux (mons ventosus, de winderige berg!) fietsers en dappere patiënten kan wegdenken mag zich 26 april van het jaar 1336 voorstellen waar Francesco met broer en enkele bedienden de klim aanvat.
In een mooie bijdrage uit de zomer van 2004 schrijft Dick Wurtsten, historicus en theoloog:

‘Tijd om Petrarca zelf eens aan het woord te laten. Hij heeft namelijk verslag gedaan van zijn tocht in een prachtige Latijnse brief. Na een zeer moeizame tocht omhoog, waarbij zijn broer (die later monnik werd) de korte en rechte weg naar de top bewandelde, en hij zelf wel tot drie keer toe een andere weg koos, die hem gemakkelijker leek, maar waardoor hij in plaats van te klimmen tot de vaststelling moest komen dat hij aan het dalen was, beschrijft hij het uitzicht als volgt:

“Eerst stond ik daar als een verdwaasde, overweldigd door de ongewone atmosfeer en het onbelemmerde uitzicht. Ik kijk om me heen; een wolkendek was onder mijn voeten. En nu ik op een minder beroemde berg met eigen ogen zag wat ik gehoord en gelezen had over de Athos en de Olympus, werden die bergen ineens veel minder onwezenlijk voor mij. Hierna wendde ik mijn blik in de richting van mijn geliefde Italië. Ik zag die massief oprijzende en met sneeuw bedekte bergketen, de Alpen, waar ooit die onbehouwen vijand van alles wat Romeins was overheen trok… Het leek me alsof ze vlakbij waren, hoewel ze toch heel ver weg liggen.”

mont ventoux donker

Je zou het door een tekort aan zuurstof kunnen verklaren, maar houden we ’t maar bij de aard van beestje en de geplogenheden van de tijd als hij daarboven al dadelijk van extraspectie naar introspectie wil overgaan zoals Tom Lemaire dat in zijn ‘Filosofie van het landschap’ beschrijft:

Hier, boven op de Mont Ventoux, vindt in feite een dramatische ontmoeting plaats tussen Augustinus en Petrarca, tussen de geest van de middeleeuwen en die van de moderne tijden, tussen zelfinkeer en ekspansie. Petrarca’ s tocht is de articulatie van twee wereldbeschouwingen: die van het traditionele kristendom voor wie menselijke zelfverwerkelijking gelegen is in zelfinkeer, introspectie en die bang is zich in de grote wereldruimte te verliezen; en die van van de ontluikende moderne geest die haar heil zoekt in ‘extraspectie’, ekspansie en verkenning van het andere, en voor wie de wereldruimte het bereik is waarin ze geestdriftig zichzelf wordt.

Met de woorden van Petrarca:

Terwijl ik met aandacht en verwondering naar dit alles keek en daarbij nu eens dacht aan aardse zaken en dan weer, naar het voorbeeld van mijn lichaam, mijn geest deed opstijgen naar hoger sferen, kwam de gedachte bij mij op het boek “Belijdenissen” van Augustinus op te slaan […]; ik draag het altijd bij mij. Het formaat van het boekje is klein, maar wat er in staat, is geweldig. Ik sloeg het open om te gaan lezen waar het openviel, want waarop kon mijn oog anders vallen dan op een vrome en devote tekst? Toevallig viel het open bij het tiende boek. Mijn broer, die verwachtte iets van Augustinus te horen, stond er aandachtig met gespitste oren bij. God en hij die bij mij was, zijn mijn getuigen dat ik las wat stond op de plaats waarop ik het eerst mijn oog liet vallen:

‘En de mensen gaan om te bewonderen
de hoogten van de bergen
en de machtige golven van de zee
en de brede stromen van de rivieren
en de gang van de oceaan
en de omloop van de hemellichamen,
en zij verlaten zichzelf.’

mont-ventoux

Ik was met stomheid geslagen, en dan druk ik het zwak uit. Mijn broer wilde graag nog meer horen, maar ik vroeg hem mij met rust te laten en deed het boek dicht. Ik was boos op mezelf, omdat ik nog steeds aardse zaken bewonderde, terwijl ik toch allang, zelfs van de filosofen der heidenen, had kunnen leren dat

‘niets wonderbaarlijk is behalve de geest,
en dat niets groot is vergeleken bij zijn grootheid’.

De berg had ik tot tevredenheid gezien. Nu richtte ik mijn inwendige blik op mijzelf, en vanaf dat moment heeft niemand mij nog een woord horen zeggen, totdat we bij de voet van de berg waren gekomen. Dat citaat had me genoeg stof tot nadenken gegeven. Ik kon niet geloven dat dit me toevallig was gebeurd. Ik had het gevoel dat alles wat ik daar had gelezen, voor mij persoonlijk was gezegd en niet voor een ander.

mont-ventoux-on-stilts-16-9

Het genieten van het uitzicht (duidelijk een ervaring die nog niet in dat oude wereldbeeld thuishoort) brengt toch problemen mee. Mag dat wel, zomaar van het landschap genieten?

“Daar liet ik mijn gedachten hun snelle vlucht nemen van stoffelijke naar onstoffelijke zaken, en sprak ik mezelf als volgt toe: ‘Besef dat dit, wat je vandaag bij de beklimming van deze berg meermalen hebt ervaren, jou en vele anderen ook overkomt op de weg naar het gelukzalige leven. De mensen realiseren zich dat niet zo gemakkelijk, omdat de bewegingen van het lichaam openlijk zichtbaar zijn maar die van de geest onzichtbaar en verborgen. Het leven dat wij het gelukzalige noemen, bevindt zich op een hoge plaats; een smalle weg, zegt men, leidt daarheen. Onderweg rijzen vele heuvels op en men moet met glorieuze schreden van deugd naar deugd gaan. Op de top is het einddoel van alles, het einde van de weg: daar ligt de bestemming van onze reis. […] jij, Francesco Petrarca,wat weerhoud je dan? Klaarblijkelijk niets anders dan de weg langs de laagste aardse genietingen, die minder steil is en op het eerste gezicht geschikter lijkt. Maar het is van tweeën één: hoe lang je ook hebt rondgedwaald, bezwaard door de last van de dom voor je uit geschoven inspanning, het is óf de top van het gelukzalig leven bereiken óf uitgeput neertuimelen in de diepten van je zonden.”

En Ton Lemaire:
‘Aan de ene kant de beslotenheid van de bespiegeling, waarin de ziel zich probeerde te rechtvaardigen voor de eeuwigheid, aan de andere kant de ontsluiting van de wereld en de beginnende existentie van het individu. Deze aarzelende bewondering voor de grootsheid van de wereld betekent een heroriëntering van het westen, en Petrarca’s vergezicht is als het ware een visioen bij de opening van een nieuw tijdperk: de bestijging van de hoge berg zal het christelijke wereldbeeld verruimen en verruimtelijken, en tenslotte zal ze het doen verdampen.’ (p13)

bron: Francesco Petrarca, De top van de Ventoux, vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Chris Tazelaar, Ambo-klassiek 1990

1820945-AHSTZCRZ-32

Francesco Petrarca (1304 – 1374) was Italiaanse dichter, schrijver en filosoof, die het meest bekend is vanwege zijn 366 gedichten die hij weidde aan ‘Laura’. Volgens de overlevering zou hij haar op 6 april 1327, een Goede Vrijdag, in de kerk van St.-Claire hebben gezien en op slag verliefd op haar zijn geworden. Naar hem werd de literaire stijl petrarkisme genoemd: een stijl waarin de geliefde bezongen wordt als een van een afstand bezien ideaal. De dichter ziet zijn muse, prijst haar, verafgoodt haar, maar zal haar nooit bezitten.

Eén van de meest bekende sonnetten van Petrarca is Sonnet 104, soms bekend onder de apocriefe titel ‘Tegenstrijdigheden’:

Sonetto 104

Pace non trovo, et non ò da far guerra;
e temo, et spero; et ardo, et son un ghiaccio;
et volo sopra ’l cielo, et giaccio in terra;
et nulla stringo, et tutto ’l mondo abbraccio.

Tal m’à in pregion, che non m’apre né serra,
né per suo mi riten né scioglie il laccio;
et non m’ancide Amore, et non mi sferra,
né mi vuol vivo, né mi trae d’impaccio.

Veggio senza occhi, et non ò lingua et grido;
10et bramo di perir, et cheggio aita;
et ò in odio me stesso, et amo altrui.

Pascomi di dolor, piangendo rido;
egualmente mi spiace morte et vita:
in questo stato son, donna, per voi.

4435-12538
Miniature of Petrarca’s songbook depicting Laura de Noves crowning the poet (15th c.). Renaissance art. Quattrocento. Florentine school. Miniature Painting. ITALY. TUSCANY. Florence. Biblioteca Medicea Laurenziana (Laurentian Library).

Sonnet 104

Ik vind geen vrede en kan niet strijden
Ik hoop, ik vrees, ik gloei en ben van ijs
Ik zweef naar boven en val in mijn lijden
Ik bemin de wereld die ik zo misprijs.

Ik ben verlost en kan me niet bevrijden
Ik heb houvast en raak toch van de wijs
Ik voel me levend en gestorven, beide
Door een liefde die hel is alsook paradijs.

Ik ben verblind, ik schreeuw en kan niet praten
Ik haat mezelf en houd van iedereen,
Ik roep om hulp en wil het leven laten,

Ik huil van vreugde , ik lach terwijl ik ween
Leven en dood, zij zullen mij niet baten
En dit, vrouwe, komt door u alleen.

Rianne Werring (1988)
Petrarca – Sonnet 104.

Ton Lemaire, Filosofie van het landschap, Ambo, Bilthoven 1970 2de druk

images2.persgroep.net