Collage_Fotorcombveelheid

Het zou mooi zijn om een woordenboek van je bewaarde kinderlijke begrippen samen te stellen. Vandaag over ‘de veelheid’.

In het gratis woordenboek van Van Daele staat er een dubbele verklaring bij ‘veelheid’ (d;v) 1 menigte, 2 groot aantal.
In mijn kinderlijke begrippen was ‘veelheid’ eerder ‘van-alles-iets(iemand) maar tegelijkertijd waargenomen’.
In een menigte nam je zelden iemand apart waar, en een groot aantal duidt op veelvuldig hetzelfde. Ook rommel komt niet in aanmerking, rommel is gewoon een ‘hoop’, een rommelhoop. Veelheid zou je best kunnen omschrijven als variaties op een thema.

Boskapel,_Lille_(1)
Wandelde je in de zomermaanden van 1954 van het buitenhuis met boomgaard naar de holle weg dan kwam je eerst langs ‘de boskapel’ met daarachter aansluitend een rondgang van zeven gietijzeren staanders met op elk één van ‘de vreugden en smarten van Sint Jozef‘. Dat was een veelheid en toch gecentreerd rond één thema. De heilige Jozef.

2014757Master
Of je liep in het naburige dorp langs de zeven pijlerkapelletjes die de zeven weeën van Onze-Lieve-Vrouw voorstellen en op één lange rij onder de lindebomen schuilen.

1280px-Pijlerkapelletjes_De_zeven_weeën_van_Onze-Lieve-Vrouw_in_Poederlee_02

Als kind stond je niet stil bij de inhoud. Het waren merktekens in een vertrouwd vakantielandschap. De boskapel was er gekomen dank zij een wonder, de pijlerkapelletjes waren een geschenk van een rijke boerenfamilie.
Het wonder sprak je wel aan: een kapelletje dat aan een boom hangt, daar ter beveiliging wordt weggehaald en er de volgende dag terughangt -en niet door mensenhanden gemanipuleerd- tot het vervangen is door een stenen exemplaar (1875) terwijl de kapelletjes onder de bomen in het naburige dorp  als geschenk bijna vanzelfsprekend bij de verworven rijkdom hoorden. (1911)

Als tienjarige heb je een heidens aanvoelen daaromtrent, nog niet aangetast door theologische of morele correcties. Kapelletjes waren immers huisjes. niet alleen voor de heilige hier vernoemden maar voor wezens uit je verbeelding die niet altijd concrete vormen aannamen maar zich bewogen tussen kabouters en betoverde hazen. (Ik was tenslotte een kleinkind van de voor mij onbekende grootvader Modest. Na een middagslaapje waren zijn urenlange vertellingen over zijn droominhoud bekend bij de huisgenoten, vertelde mijn vader mij.)

haas lang

Opgezadeld dus met deze erfelijke drang tot verzinnen wat nu fantaseren heet en bij anderen als literatuur doorgaat, was de veelheid een geschikte bron voor een gedachten- en woordenstroom die een schimmige maar veilige wereld bevloeide waar tienjarigen zich uitstekend in thuis voelden en die ze slechts als ‘iets’ oudere mens konden visualiseren, een eigenschap die je als tienjarige niet nodig had. Er was immers een andere wereld in, onder en boven de gewone, eens je je ogen opendeed en nog lang nadat je ze weer had gesloten .
Dat het hier nog om de voedstervader en de moeder van Jezus ging doet weinig terzake. In een studie zou dat tijds- en cultuurgebonden heten. Het ervaren van de veelheid immers was geen afgesplitste ervaring, de figuratie was iedereen bekend en hoog gekwalificeerd op dat moment. Dat tienjarigen ze nog vrij in hun wereld konden integreren zou Carl Jung best begrepen hebben als hij het over ‘liber librum aperit’ had, het ene boek opent het andere. Wat in de kinderlijke fantasie nog magie heet zal zich waarschijnlijk daarna als religieuze inhoud of literiare vertelling aandienen en op zijn beurt de levenswandel van de volwassen mens beïnvloeden.
Veelheid is daar de som van. Je benadert die veelheid niet met een analytische blik maar je dringt in het mysterie binnen door dans, spel en kunst. Of je leeft in de zomer van 1954 en je bent tien.

326_001

Kwam je in de nu al lang verdwenen ‘holle weg’ dan liep je langs muren bruin zavelzand waarin je gesteente vond met afdrukken van voorhistorische schelpen.
‘Tot hier kwam dus de zee,’ zei mijn moeder op een van de zeldzame keren dat ze met ons de bossen introk. Meestal waren we elke dag alleen met vriendjes en vriendinnetjes op stap.
Voor kinderen uit een Kempisch grensstadje was ‘zee’ een begrip waar nog geen strand of dijk bijhoorde: woeste golven, walvissen en haaien echter bewogen er zich in grote getale terwijl wij uitkeken over de uitgestrekte gras- en heivlakte begrensd door de Galgenberg.
Was dat gras en al die wilde bloemen van iemand, wilde ik weten. In een film zou mijn moeder zachtjes, ja van ons allen zeggen, maar toen haalde ze haar schouders op, een beetje verbaasd door de vraag.

albrecht_duerer_das_grosse_rasenstueck_1503_c_albertina-_wien-1080x1410

Albrecht Dürer, “The Great Piece of Turf” (1503), watercolor, body color, heightened with opaque white (© The ALBERTINA Museum, Vienna)

Als ik nu de grote graspol van Dürer zie besef ik dadelijk de veelheid: de variëteit en toch de eenheid.
Kijk goed. Je moet wel oud genoeg zijn om je kindertijd nog in die (vermeende) ongereptheid te kunnen ervaren denk ik.
Een beetje verder, eens je de holle weg uit was, begonnen de bossen en zavelkuilen. In mijn kindertijd was ‘zavel’ niet dadelijk een bouwmateriaal maar een speelmaterie. Ik kende wel vier, vijf kleuren zavel waarin we speelden, kuilen en knikkerbanen maakten en languit gingen liggen om naar de heen- en weer wiegende dennenbomen te kijken als de avondwind opstak en je toch nog even naar de wolken keek voor het hongergevoel je naar huis dreef. Ook de veelheid van geluiden telde:  het hoorbaar wiegen van de kruinen, het roepen van vogels, het opstuiven van bosduiven.
De veelheid van een bos is me nog het diepste bijgebleven. Door die veelheid ontstond diepte, en diepte was schemer, en schemer… Juist. Betovering.

6c8a976a93f1d20530a0540742dd40ef

Ga op zoek -begin in je herinnering- naar de veelheid uit je kinderjaren. Kijk dan naar tekeningen, schilderijen, en luister naar muziek die volgens jou deze ‘veelheid’ benadert. Er is geen betere manier om weer ‘heel’ te worden, weer verbonden met het kind dat je nog altijd bent. Zonder betovering wordt veelheid een kapitalistisch begrip maar dat is een ander verhaal voor een andere auteur.

petrification-2573864_960_720

Van de holle weg heb ik slechts 1 oude postkaart-foto gevonden waarin hij gereduceerd wordt tot ‘zandkuil’. In mijn herinnering was hij langs beide zijden van de weg hoog opgetrokken en kwam je via die weg tot aan een zandhelling in de bossen, een schitterend speelterrein.

Toch nog een fotootje gevonden van die befaamde ‘holle weg’.  Hier zie je beide broertjes met emmertje en zandzeefje door moeders wonderbox gekiekt.

holle weg lille098

De inhoud van mijn tienjarige verhalen is gesmolten, maar belangrijker was de belevenis:  een maand lang een onderdeeltje zijn van een grote veelheid natuur die nu een bijklank heeft van verdwijnende schoonheid. De veelheid van dagen en mensen, het grote gezin van nonkel Lowie en tante Fannie, zus van mijn vader. De hartelijkheid van nonkel Michael, broer van vader en tante Julia, de sportiviteit van nonkel Gaby, jongste broer van vader, en tante Yvonne.  Zij hoorden bij  de wereld van twee zomers in Sint Pieters Lille.

img_6741-2

(foto’s van de Boskapel en Pijlerkapelletjes: Wikimedia funkyxian)

Deze mooie eerste vioolsonate opus 78 van Johannes Brahms wordt ook wel eens ‘de regensonate’ genoemd omdat Brahms in het derde gedeelte, het allegro molto moderato, quotes gebruikt uit zijn eigen liederen: ‘Regenlied’ opus 59 nr 3 en ‘Nachklang’ opus 59 nr 4 (1873)
Maar het is een zachte regen. Regen die de dorre grond van het vergeten weer vruchtbaar maakt. Het jongetje van bijna tien staat in de open deur van het tuinhuis terwijl de boomgaard lekt van een malse bui zomerregen na enkele hevige donderslagen. Gras- en loofgeuren vullen de opentrekkende lucht. Kom je niet binnen, vraagt zijn vader. Straks, pa, zegt hij. Straks. Het kostbare nu moet zo lang mogelijk duren.

depositphotos_236072546-stock-video-apples-with-water-drops-on