Letterlichtjes voor de kerstboom in het hoofd (11)

Neujahrskarte

Nog voor ‘de Druivelaar’ onze huiskamers binnendrong was er in onze jeugd ‘de (kleine) huisvriend’ als enige scheurkalender, al dan niet vastgekleefd op een stuk (publicitair getint) karton.

kalenderblok_2018_dagblokken_de_kleine_huisvriend
Je herkent hem ook nu nog door de afbeelding van een harpje op het schutblad. De Franse versie verkoos ‘ Petit farceur’ als naam, een duidelijke verwijzing naar de ‘moppen’ op de achterkant. Van de Westvlaamse ‘druivelaar’ was pas veel later sprake.
Heden ten dage worden we overspoeld door scheurkalenders van ‘Make That The Cat Wise’, ‘Positieve spreuken’, Wetenschap-scheurkalender, Peter’s Zeurkalender (aan te raden), en dan noem ik er slechts enkele van de talloze mogelijkheden om de dagen van 2020 door te komen.
‘De kleine huisvriend’ echter was een stevig dichtgelijmd blokje. Geen mogelijkheid om even te doorbladeren en stiekem alle grapjes ‘en avant’ te lezen.
Bij avondstond moest je dus eerst heel voorzichtig die ene dag die bijna tot het verleden behoorde, lospeuteren om niet terzelfdertijd een hele week los te maken. Je scheurde het blaadje van de dag werkelijk van het blokje los terwijl de toekomst zich beperkte tot de komende dag. Bedrog werd onmiddellijk ontmaskerd.
De voorbij dagen bewaarde ik een een lege pralinedoosje van Cote d’ Or.

image-934570-860_poster_16x9-yibp-934570

Dat ging goed in januari maar in februari moest ik al wel eens een dag of twee inhalen terwijl de maanden april-mei soms wel een week achterliepen. De grote vakantie werd helemaal een ramp voor de kleine huisvriend, al was het lospulken van drie weken ook een soort oefening in het leren herinneren van wat voor altijd achter jou lag: de geboorte van het historisch besef!
Eens de school begon probeerde ik weer bij de tijd te blijven en sinterklaas en kerstmis werden met ongeduld afgewacht, het laatste feest bijgestaan door een (zelf gemaakte) adventskalender.

Nürnberger-Christkindlesmarkt-Paul-Pittius-Berlin-um-19301

Het blokje was dan zo magertjes geworden dat je de steunende zijkanten kon afscheuren zonder de laatste weken uit elkaar te laten vallen.
De meestal flauwe grapjes kenden we meestal al van enkele jaren voordien, de heilige-namen en zonsopgangen en maanstanden lieten we voor wat ze waren. In de hemel.
Maar vandaag, 31 december, lag het nieuwe blokje klaar. Overtuigd dat het een wonderjaar zou worden zou je ’s morgens vroeg voorzichtig het eerste blaadje losmaken met de eerbied van het ongekende dat in dat dikke blokje lag te sluimeren.
Maakten we eerst nog vliegertjes van het voorbije jaar, later kleefde ik de blaadjes wel eens in mijn dagboek dat bij de paasvakantie ophield omdat ik ’s avonds te moe was om filosofische bedenkingen te formuleren. Een kinderleven en een kalenderleven spoorden niet zo goed samen.

Neujahrskarte

Stel dat je toen elk jaar dubbel had aangeschaft: eentje om te gebruiken en een kleine huisvriend voor later. Dan had je nu je kinderjaren in blokjes kunnen vasthouden denkend dat het wondere zich zou blijven tonen als je maar genoeg geduld en geloof had. Het geloof in het wonder is er nog steeds maar het geduld is altijd al een moeilijke zaak geweest.

AG_TW_Vintage_NY_1900

Ook dat nieuwe jaar wilde wel eens tegenvallen. Het begon al met de op school geschreven nieuwjaarsbrieven. Kreeg mijn broertje nog iets leuk van zijn peter en meter, mijn peter was duidelijk het huis uit en leefde nu in vrouwelijk gezelschap op enige afstand van de familie. Mijn nieuwjaarsbrief ging met de post naar die totaal onbekende man die ook nog mijn grootvader zou zijn. Antwoord kwam er nooit. Hij had het te druk, zei mijn vader. Mijn arme meter had al vroeg Parkinson op bezoek maar bleef glimlachen en ik herinner me nog steeds haar bevende handen die mij een ‘centje’ toestaken. Ik wilde dat onmiddellijk teruggeven en haar handen vasthouden en een liedje voor haar zingen. Ik wilde haar iets geven, dat had ze meer dan ik nodig vond ik.

kollerautographenmanuskripte-180304191607-thumbnail-4

En met dat nieuwe van het nieuwjaar had ik ook moeite. Ik herinner me dat ik als tienjarige de eerste januari de straat opliep benieuwd wat er allemaal nieuw zou zijn. Straat in, straat uit in dat kleine grensstadje. Bij elke draai of elk pleintje zou er wel iets nieuws te zien zijn. Neen. Alles was hetzelfde gebleven.
Gelukkig kwamen er familieleden met hun kinderen op bezoek omdat moeders’ ouders naast ons woonden.
Terwijl zij honderduit babbelden en een borreltje dronken liepen wij de tuin in en speelden wij zoals alleen kinderen dat kunnen, met overgave en plezier. Daarna nam ik ze mee naar de grote parochiekerk om er, na de rondgang, gezellig rond de grote kachel verhalen te vertellen, atmosfeer in overvloed. Daar vlogen we buiten nadat de kwezel van dienst ons meedeelde dat Gods huis diende om te bidden.
Het kon niet spannender. We liepen lachend weer naar huis waar de pistolé’s en sandwiches voortreffelijk smaakten. Het nieuwe jaar! Het kon de pot op!

2006AV4036-Cole-card-REPLACE-2560

Greetings card, John Callcott Horsley, 1843, England. Museum no. MSL.3293-1987. © Victoria and Albert Museum, London.

Henry Cole (1808 – 1882) was a prominent civil-servant, educator, inventor and the first director of the V&A. In the 1840s, he was instrumental in reforming the British postal system, helping to set up the Uniform Penny Post which encouraged the sending of seasonal greetings on decorated letterheads and visiting cards. Christmas was a busy time in the Cole household and with unanswered mail piling up, a timesaving solution was needed. Henry turned to his friend, artist John Callcott Horsley to illustrate his idea. (En zo werd de kaart hierboven de allereerste kerstkaart!)

072af45a2b270395b439eebec52da467

Letterlichtjes voor de kerstboom in het hoofd (10)

tafel vanboven

Achtentwintig december, feest van de onschuldige kinderen die ook wel eens onnozele kinderen worden genoemd.
Met mijn first class engel op weg naar de boekenwinkel omgeven door winterfrisse luchten en een rondslenterende, winkelende menigte keken we plotseling op de rug van een telefonerende dame, middelbare leeftijd nog een beetje in kerstkleuren gekleed, maar luid roepend. Van de wereld.
‘…maar ik heb zo mijn best gedaan!’
Ze wachtte even.
‘Ik zal volgend jaar een traiteur laten komen, ja!’
En dan waren we haar voorbij.
Het was een mélange van woede, spijt, teleurstelling, kortom: vernietigende onmacht.
Haar uitroepen werden begeleid door een hevig zwierende arm, ze draaide naar links, dan weer naar rechts, liep even vooruit, dan weer terug. Gsm stevig tegen het oor gedrukt.
Mijn engel zei: ‘Zullen we haar vragen om even een koffietje mee te gaan drinken dan kan ze ’t misschien vertellen?’
Omkijken bevestigde dat zo’n barmhartig plan onuitvoerbaar was, zo diep zat de woede met spijt en onmacht in haar ziel gespijkerd. Het eerste uur niet naar converserende taal terug te draaien.
We probeerden ons voor te stellen welke rampen op dat kerstfeest hadden plaats gevonden. De naam ‘traiteur’ liet een culinaire vergissing vermoeden.
Het zinnetje dat ons het meest trof was: ‘Ik heb zo mijn best gedaan!’.
Het klonk zo smartelijk, zo overtuigend dat niemand zelfs één ogenblikje zou durven twijfelen aan haar inspanningen om een lekkere maaltijd voor te zetten.
De kortstondige ontmoeting bleef voor en na de boekenwinkel ons voornaamste gespreksonderwerp.

Feature-1

Ja, dan mocht de kardinaal het hebben over het ‘terugplooien op de eigen kring’ maar weten kardinalen wel wat zo’n eigen kring, in casu gezin of familie in deze tijden voorstelt?
Wijzelf hadden met kind, kleinkind, zus en bijhorenden een heerlijke kerstdag beleefd met lange gesprekken, grappen en herinneringen, een zalig koud buffet, in een regie van mijn 1ste klas gevleugelde, en daarom trof het beeld van de roepende in de winkelwoestijn ons zo zeer. Wij waren heerlijk terugplooiend blij elkaar te zien en te horen en was dat niet de kern om sterk genoeg te zijn ook de buitenwereld tegemoet te treden en net zo zalig met onze Indische en Nederlandse, Japanse vrienden te maaltijden en honderuit te spreken en te luisteren?
De kardinaal bedoelde natuurlijk met zijn terug geplooi dat we ons zouden opsluiten in dat kringetje maar hij vergeet dat het net in die omgeving is dat we ons sterken en opladen om ook daarbuiten luisterend oor en alziend oog te zijn? Wij wensen hem van harte zo’n terugplooi-kring(etje) toe dat verruimt de blik op de wereld, scio expertum.

christmas-traditions-around-the-world-gettyimages-460213185

En die stem aan de andere kant van de telefoon?
Oordelen mogen we niet, kunnen we niet.
Maar de smartelijke stem die het uitriep dat ze zo goed haar best had gedaan, overtuigde ons.
Tot aan de grens van een geplande voedselvergiftiging zijn wij in dat geval bereid alle culinaire pogingen te blijven waarderen, zeker met kerstmis.
Zie je, beste kardinaal, het begint wel iets vroeger: elkaar weer in de armen vallen, weer mogen terugplooien na onnozelheden en vergissingen, dat is toch het begin voor we de wereld intrekken om ‘goed’ te doen en het ‘kwaad’ te vermijden?

800px-Charles_Green01

En in één van onze nieuwe boeken ‘De vrolijke wetenschap’ van de bekende Friedrich Nietzsche staat deze fraaie stelling:
(269) Waar geloof je in?
Dat het gewicht van alle dingen opnieuw moet worden vastgesteld. (p. 187, vertaling Hans Driessen Uitgave Vantilt 2018)

Dat denken wij ook voortdurend. Wat als zwaar doorgaat, blijkt je vleugels te geven.
Of: terugplooien kan voor uitstekend ontplooien zorgen. (mijn first class engel) Dat is wetenschappelijk zelfs bewezen met wetten rond actie en reactie en dies meer.
Nog  gelukkige feestdagen gewenst die zich ook verder dan de 28ste mogen uitstrekken.

Denk eraan het gewicht van de dingen voortdurend opnieuw vast te stellen. (in onderling overleg indien nodig) Dank u.

61ac782639c7310ec71f0bd09bb9c5e2

Mary Ruefle: 3 gedichten

Naar de monnik verzonden

Nacht valt
en de lege intimiteit van de hele wereld
vult mijn hart met schuim.
Het verleden is tot op deze ene plaats
samen gesukkeld
met een zaklamp in zijn mond
en valt in de stroom.
Oude tranen onder het oppervlak
stijgen en verspreiden zich als karper,
terwijl een ivoren haarspeld wegdrijft
zoals een verloren tand terugkerend in tijd.

Sent to the monk

Night falls
and the empty intimacy of the whole world
fills my heart to frothing.
The past has trudged to this one spot
with a flashlight in its mouth
and falls into the stream.
Ancient tears beneath the surface
rise and scatter like carp,
while an ivory hairpin floats away
like a loose tooth going back in time.

“Sent to the Monk“ from Dunce. Copyright © 2019 by Mary Ruefle.

Geen uur kan ik rustig zijn

Ik begin
te spreken met viooltjes.
Tranen vallen in mijn soep
en ik drink ze.
Vroeger of later
geeft iedereen wel iets.
Ik draag hout, steen en
hooi in mijn hoofd.
De ogen van de viooltjes
worden veel groter.
Bij het einde van de dag
herlijm ik ook de gebroken voet
van de porseleinen herder
die bij mij logeert.
De volgende deur, in het huis
van de klokkenhersteller
tikken er een honderd klokken
tegelijkertijd. Hij en zijn vrouw
als het over hun handel gaat
slapen ’s nachts vredevol.

I cannot be quit an hour

I begin
to talk to violets.
Tears fall into my soup
and I drink them.
Sooner or later
everyone donates something.
I carry wood, stone, and
hay in my head.
The eyes of the violets
grow very wide.
At the end of the day
I reglue the broken foot
of the china shepherd
who has put up with me.
Next door, in the house
of the clock-repairer,
a hundred clocks tick
at once. He and his wife
go about their business
sleeping peacefully at night.

Copyright © 2018 by Mary Ruefle. Originally published in Poem-a-Day on January 31, 2018, by the Academy of American Poets.

De hand

De leraar stelt een vraag.
Jij kent het antwoord, je vermoedt
dat je de enige bent in de klas
die het antwoord kent, want de persoon
in kwestie ben jijzelf, en daarover
ben jij de grootste levende autoriteit,
maar je steekt je hand niet op.
Je klapt het deksel van je lessenaar open
en neemt er een appel uit.
Je kijkt door het venster.
Je steekt je hand niet op en er is
een essentiële schoonheid in je vingers,
die zelfs niet even tokkelen, maar stil
en vredevol liggen.
De leraar herhaalt de vraag.
Buiten het venster, op een overhangende tak
schudt een roodborstje zijn pluimpjes
en lente hangt in de lucht.

The hand

The teacher asks a question.
You know the answer, you suspect
you are the only one in the classroom
who knows the answer, because the person
in question is yourself, and on that
you are the greatest living authority,
but you don’t raise your hand.
You raise the top of your desk
and take out an apple.
You look out the window.
You don’t raise your hand and there is
some essential beauty in your fingers,
which aren’t even drumming, but lie
flat and peaceful.
The teacher repeats the question.
Outside the window, on an overhanging branch,
a robin is ruffling its feathers
and spring is in the air.

Mary Ruefle was born in Pennsylvania in 1952. Her father was a military officer, and she spent her early life traveling throughout the United States and Europe. She graduated from Bennington College in 1974 with a degree in literature.

Mary Ruefle(1952) is the author of many books, including Dunce (Wave Books, forthcoming 2019), My Private Property (Wave Books, 2016), Trances of the Blast (Wave Books, 2013), Madness, Rack, and Honey: Collected Lectures (Wave Books, 2012), a finalist for the National Book Critics Circle Award in Criticism, and Selected Poems (Wave Books, 2010), winner of the William Carlos Williams Award from the Poetry Society of America. She has also published a comic book, Go Home and Go to Bed! (Pilot Books/Orange Table Comics, 2007), and is an erasure artist, whose treatments of 19th century texts have been exhibited in museums and galleries and published in A Little White Shadow (Wave Books, 2006). Ruefle is the recipient of numerous honors, including the Robert Creeley Award, an Award in Literature from the American Academy of Arts and Letters, a Guggenheim fellowship, a National Endowment for the Arts fellowship, and a Whiting Award. She lives in Bennington, Vermont.

Writing has been a constant for as long as I can remember. The experience of moving around simply means I have no roots the way others might, I only saw my grandparents and cousins every three or four years, that kind of thing, and I don’t write many poems that are centred on the family; I have friends who have very large, close-knit families and it always amazes me, I can’t imagine what that would be like, despite the fact that I have a formidable imagination.

About Ruefle’s poems, the poet Tony Hoagland has said, “Her work combines the spiritual desperation of Dickinson with the rhetorical virtuosity of Wallace Stevens. The result (for those with ears to hear) is a poetry at once ornate and intense; linguistically marvelous, yes, but also as visceral as anything you are likely to encounter.”

Ruefle’s free-verse poetry is at once funny and dark, domestic and wild. Reviewing Post Meridian (2000), critic Lisa Beskin of the Boston Review observed, “Like John Ashbery and James Tate, Mary Ruefle investigates the multiplicities and frailties of being with an associative inventiveness and a lightness of touch; the purposefulness of her enquiry never eclipses the remarkable beauty of her work.”

I love dolls—the idea of dolls, Rilke’s writing on dolls. They’re little, fake human beings. I’ve seen a picture of the earliest human form made of clay in the British Isles, but I’m thinking now of when they first began as something one gives to a child. They’re essential. They’re there when you’re learning how to relate to one another at a very young age. And when you’re playing, a profoundly important psychological interchange is going on. What’s important—and I write about this in Madness, Rack, and Honey—is not when the child first speaks to the doll but when the doll first speaks back. That’s an enormous leap, when the doll has a voice that answers, when it enters into conversation with the child, and they often do. That’s the great moment. So yes, I love the miniature. I’m not immune to the pleasures of small things and a shrunken world. Now, I’m in the process of moving into a new house, and I’m unpacking, and there are a lot of very, very big things I have to do. I have to put curtains up, I have to hang things, I have to construct shelves—I have to do all of that! And the whole time I’m doing it, what I really want to be doing is opening the boxes with all the tiny, tiny things, putting them out, and spending hours arranging them. That’s my dessert. (The Paris review)

http://www.maryruefle.com/menu.html

Ritual is repetition, and repetition always results in rhythm. So it has everything in the world to do with poetry. In your own life, you have rituals now. And they will change. Your rituals will change—drastically—when you go from living alone to living with another human being. They will change drastically if you have children. They will change drastically if you have no job and you get a job. My life is full of ritual. It just doesn’t happen to be writing ritual. In your own life, do you brush your teeth or make your coffee first? We create ritual even when it’s unnecessary. So I’m a great believer in ritual. I would fall apart without it.

Metaphor is not, and never has been, a mere literary term. It is an event. A poem must rival a physical experience and metaphor is, simply, an exchange of energy between two things. If you believe that metaphor is an event, and not just a literary term denoting comparison, then you must conclude that a certain philosophy arises: the philosophy that everything in the world is connected. I’ll go slowly here: if metaphor is not idle comparison, but an exchange of energy, an event, then it unites the world by its very premise — that things connect and exchange energy.

Kerstmis

800px-Lorenzo_Costa_-_Nativity_-_WGA5430

Dat je over je eigen kinderschouders mee kunt kijken?
Of wist je al als kind:
achter mij sta ik als man of vrouw.
Voor ons beiden ligt het tedere kerstekind

In het puurste licht van overkant, ook
die ons zijn voorgegaan,
en op dagen als de deze ons intens bewonen.

Zie ons staan, ontdaan nu wij verenigd zijn.
De deuren openen voor wie een rustplaats zoekt.
Het schamele en het schone in onze ziel bezingen:
‘Amor, amor, quam dulcis est amor.’

P3020317

Achter elke kerstmis schuilt het lentelicht.
De winter gaat voorbij.

engel 01km

(schilderij is van Lorenzo Costa, 1490, de engel hoort thuis in ons huis.)

Letterlichtjes voor de kerstboom in het hoofd (9)

“A happy Christmas to you” (1905) (via TuckDB Ephemera)

In mijn serie over de ‘Turn of the screw’, nu weer na elkaar te lezen tijdens de donkere dagen van de winterwende, hebben we het meer dan één keer over de wortels van allerlei volksgebruiken zoals de figuur van Sinterklaas, Kerstman, Zwarte Piet, enz. Door de discussies zijn we wel eens vergeten dat ze hun oorsprong vinden in oude tot zeer oude volksgebruiken waarin de zachtzinnigheid niet dadelijk een bekommernis was.
De spookverhalen, the christmas-pantomimes, de zwarte piet, Krampus, ze zijn uit vrij donkere gebruiken ontstaan waarin vaak afgesloten gemeenschappen de donkerte van de winter en de donkerte in ons aller zielen trachtten te benaderen al dan niet spelend te verwerken.

“May all jollity ‘lighten’ your Christmas hours” 

Bekijken we in onze kerstafleveringen enkele ”kerstkaarten” uit het Europese verleden dan is de mens-vriendelijke vredevolle atmosfeer wel eens ver te zoeken.
We willen er graag enkele meegeven om de wortels van deze feestdagen rond licht en donker ook eens vanuit hun oorsprong te benaderen.

“May yours be a Joyful Christmas” (via Tea Tree Gully Library)

Grossman shows us two Christmas cards from the 1880s which feature beautifully drawn images of dead birds and which wish their recipients “May yours be a Joyful Christmas” and “A Loving Christmas Greeting”. He says that a picture of a dead robin or wren (both bird species were beloved and considered sacred in British folklore) were “bound to elicit Victorian sympathy and may reference common stories of poor children freezing to death at Christmas”. Was this a genuine attempt to raise awareness of social injustice and change society or would the person who received such a card really just smugly consider themselves better off than a homeless orphan?

A Krampus Christmas card (via Tea Tree Gully Library)

Continental children were not spared the horror of Christmas. When Santa Claus comes to town we sing that he is going to “find out who’s naughty and nice”. In Europe during throughout the 19th and early 20th century, the holy St. Nicholas enlisted the devil to help with his deliveries. St. Nicholas gave out treats to well-behaved children, while the devil, who appeared in many guises, kidnapped the bad kids and beat them with a stick! Perhaps “Grub vom Krampus” (Greetings from Krampus) in Germanic Christmas tradition, served as a warning akin to “You better watch out!”

“A Happy Christmas” (1900) (via Missouri History Museum/Wikimedia)

The rise of Christmas in Victorian England is often cited as going back to Queen Victoria, who with her German-born husband Prince Albert celebrated their 1848 holidays by decorating an evergreen tree, something captured in an illustration widely shared by the Illustrated London News. According to the BBC, the first major Christmas card dates to 1843, with Henry Cole illustrating a happy family around a dinner table. It was a little expensive for the average citizen, still the tradition caught on, so in 1880 alone, the BBC states, the new industry “produced 11.5 million cards.” (Hyperallergic.com)

“So please excuse this impecunious card, As all I’m good for is a used up.” (via TuckDB Ephemera)
Every good wish for your Christmas,” with frogs! (via the Library of Birmingham)

As a counterpart to Saint Nicholas, the predecessor of the more approachable Santa Claus, Krampus was evoked in Central Europe for centuries as a warning to kids to be good. Costumed Krampuses caused havoc in the streets of Alpine villages during annual December 6 festivals. What’s interesting about his current image is how it carries all the visual culture he’s traveled through, from pagan god to Christian devil. Al Ridenour in his 2016 book The Krampus and the Old, Dark Christmas: Roots and Rebirth of the Folkloric Devil notes that the Krampuskarten (Krampus cards) started to appear in the late 1880s, and “introduced the notion of the Krampus to regions beyond the creature’s Alpine homeland.” However, since the artists making these cards were often based in cities, not participating in the more rural traditions, their interpretations tended into more “Catholic depictions of the devil or the pagan figure of Pan.”

An early 1900s Krampus card (via Wikimedia)

Gelukkig waren er ook heel fraaie kaarten, oogstrelend, echte esthetische objecten

“The House Beautiful was a concept of interior design within the Aesthetic Movement that sought to transform the Victorian home into a haven of beauty and good taste,” Zakreski said. “While the higher end of the market was supplied by the objects created by Arts and Crafts artists, cheaper versions were made available by manufacturers who mass-produced these objects, making them more affordable and therefore more widespread … the aesthetic Christmas card was one of these objects.” (Hyperallergic.com )

Thomas Crane, Interior of card (1880), published by Marcus Ward (all cards from the collection of Peter Wadham, courtesy Patricia Zakreski)

Multiple copies of these designs were then produced at low costs thanks to developments in industrial technology; factory workers would carve every line into steel, sending their engravings to the printing room where others colored and stamped the cards, tint by tint. Along with spreading messages of joy and good health to someone’s friends and family, the cards were also gifts of good taste, products of careful handcraft. They also educated the public on respected decorative aesthetics and visual trends: Zakreski references a 1881 article in the journal The Relinquary that notes, “Christmas Cards are decidedly to the fore as art educators of the people … [T]hey bring high art — really high art — along with loving words and friendly wishes to the poorest cottages … ” Often displayed in drawing rooms, these cards were often later preserved in albums, kept as objects cherished not only for the holiday sentiments they carried but also their detailed drawings and skilled coloring. (ibidem)

Early 1880s card by Thomas Crane, published by Marcus Ward

Letterlichtjes voor de kerstboom in het hoofd (8)

Winter-light-photography-sopo-titvinidze-2-800x534

Het wondere begon al midden november. Tot dan was het kleine grensstadje een stadje als een ander geweest, maar eens de elfde maand flink in de kalender vooruit was geschoten kwam er een wonderlijke sfeer over de straten die tot in de huiskamers, ja tot in de slaapkamers doordrong.
Waarschijnlijk moest je tussen de zeven en twaalf jaar oud zijn, dat was de eerste voorwaarde. Je mocht ook niet te veel familie hebben in wat toen nog ‘de Koekenstad’ (Antwerpen) werd genoemd -niet alleen vanwege de hen toegeschreven pretentie die zich via de beeldspraak ‘dikke nekken’ vertoonde, maar vooral wegens diezelfde sfeer in dit seizoen die echter daar (volgens onze ouders) ‘commercieel’ werd opgepompt en niet spontaan vanuit de mensen zou plaats vinden. Het woord ‘commercieel’ begrepen we niet maar was best plezierig om te onthouden.

DSC_0093

Het begon in de klas met een heel gewone vraag rond half drie-drie uur in de namiddag. Vijftien uur was niet aan ons besteed.
‘Meester, mag het licht aan?’
‘Ja, doe maar, dat is gezelliger!’
De vragensteller liep bijna plechtig naar de schakelaar en daar verdween de vale aankomende donkerte in een boterachtig geel licht dat ons aan de latere avonduren thuis herinnerde.
Dit was niet meer het oord waar vijftig knaapjes en meer (babyboomers!) schoonschrift, rekenen en vaderlandse geschiedenis werd onderwezen, dit was Nemo’s duikboot die ons naar de diepten van het wonder bracht waarin veiligheid en gezelligheid broer en zus bleken te zijn.
Een fikse regenbui kon alleen maar dat gevoel versterken en als er een joch riep dat het begon te sneeuwen hoorde je (tot op de dag vandaag) ‘oooh’s’ van vewondering die net zo goed bij een prachtig kunstwerk hadden gepast als bij de verschijning van een kerstengel of een sprookjesfee.
Het harde witte buislampenlicht was toen gelukkig nog iets voor werkplaatsen en garages. Het zachte gelige bleef het gezegende.
Later in het internaat brandde op de grote speelplaatsen diezelfde gelige lampen zodat je niet meer moest voetballen maar ‘ketting’ mocht spelen, een heerlijke opwinding die je van je meester maakte als je de lange jongensketting van gevangenen kon bevrijden.

boy_silhouette_family_fun_child_night_fireworks_bonfire_family_outdoors-1223854.jpg!d

In het stadje echter had je nog een thuis die datzelfde licht beloofde als je door de schaars verlichte straten eindelijk de dag mocht achterlaten.
Natuurlijk waren er de etalages waarin geschenken, chocolade en sinaasappelen de ‘heilige dakenbeklimmers’ voorspelden. Achter de kerk in de sjieke snoepwinkel van de Victor Van Halstraat reed er zelfs een elektrische trein door een landschap van geschenken. In de dubbele etalages van de Grand Bazar National was er plaats tekort voor de dromen van deze eerste naoorlogse kinderbende. En na de komst van de Sint bleef het even stil om dan, met de toenmalige soberheid, de kerstlichtjes boven de straten te zien verschijnen en marsepein en speculaas vervangen werden door pralines en koekjes in blikken dozen. Wij zongen Susa Nina en Stille Nacht of met het knapenkoor ‘Amor, amor quam dulcis est amor’ in donkere kerken waarin het licht in de donkerste nacht werd gevierd.

Gamekeeper-Sinterklaas-etalage-2016-

Thuis begon mijn vader zijn jaarlijkse grot te bouwen met bruin inpakpapier dat wild mocht beschilderd worden en dan op een eenvoudige stellage van twee steunen en ijzerdraad werd geboetseerd. Er kwam een boom waarin ‘engelenhaar’ je fameus kon prikken of je laten jeuken en de lichtjes die hij zelf in alle kleuren had geschilderd werden door ons ma in dit heidense symbool gedecoreerd. De boom werd geduld omdat naast hem de grote kerststal oprees waarin we elke dag voor onszelf met de beelden (niet zo kristelijke) voorstellingen gaven tot de drie koningen tussen 3 en 6 januari het einde van het wondere aankondigden maar we toch nog eerst langs de straten zwierven in gekleurde koning gedecoreerd met eigen gemaakte sterren om wat bij te verdienen voor de ‘harde’ komende wintermaanden waarin de vasten als meesterproef diende.

Kerstmis-2016.1

Nu, na bijna zeventig jaar later begin ik te begrijpen dat die veiligheid en innige atmosfeer ook door onze volwassenen werd aangemoedigd met de net voorbije oorlog nog diep in het geheugen. Zij voerden wat graag de eerste naoorlogse kinderen mee in die nodige dromen na de nog nabije nachtmerrie waarover in alle talen werd gezwegen.
Maar januari-februari bleken vries- en sneeuwmaanden, dus buiten avonturen tot in het donker.

En dan was er begin maart die omgekeerde beweging. Iemand stak rond drie vier uur zijn vinger op.
‘Meester, mag het licht uit?’
‘Zou dat al waar kunnen zijn?’ vroeg de meester geheimzinnig.
We wachtten tot plotseling het gelige licht verdween en er jawel nieuw fris licht uit de eerste lentedagen de klas binnenkwam.
‘Waaaw,’ klonk het nog een beetje ingetogen.
Maar na de bel stormden we de speelplaats op en springen we als jonge kalveren de lucht in niet wetend waar en wat te beginnen met de lengende dagen van een eeuwige zomer.

DSC_5150Lam

foto Marius Visser

Letterlichtjes voor de kerstboom in het hoofd (7)

1d1aa3d5-5b05-11e9-abcc-02b7b76bf47f

De boodschap van een verdwaalde ster, short story

Natuurlijk zou ik je een brief schrijven. Er zijn er die ver vooruitlopen -je ziet dat ook bij kinderen op tocht door bossen en landerijen-, die nog voor de anderen een vermoeden zullen krijgen van het landschap, al opgewonden terugkomen en hun vrienden enthousiast over hun ontdekkingen vertellen met een ijver die je laat geloven dat zij daardoor het alleenrecht opeisen van hun waarnemingen door ze uit werkelijke vreugde of uit een beetje boosaardigheid, nog voor de anderen het nieuwe met eigen ogen kunnen waarnemen,  haar uitvoerig  onder woorden brengen met de oude overtuiging dat het nieuwe daardoor hun eigendom wordt.
Het is die oude drift die ik bewonder bij mijn collega’s maar tegelijkertijd wantrouw omdat in onze wetenschap elke ontdekking een eigenaar krijgt toegewezen die in overleg met de tragere geesten voor een uitgewerkte waarneming zal zorgen en daardoor een hemellichaam op zijn, haar naam mag schrijven.

M64_Blackeye_Galaxy_from_the_Mount_Lemmon_SkyCenter_Schulman_Telescope_courtesy_Adam_Block

Zo spreek je in de wiskunde over het magisch vierkant van Franklin ook al was de man zich niet helemaal bewust van de prachtige symmetrie die hij met zijn 8 x 8 veroorzaakte. Georges-Louis Leclerc gaf de naam van zijn graafschap Buffon aan de Monte Carlossimulatie door een naald op een vel papier met lijnen te laten vallen en door het aantal keren dat ze een lijn raakte een schatting verkreeg voor de waarde van de wiskundige constante pi (3,1415).
Wist hij veel dat zijn simulatie door Ferni zou gebruikt worden om eigenschappen van het neutron te bestuderen en bij de ontwikkeling van een atoombom tijdens de tweede Wereldoorlog er het Manhattan Project mee zou ontwikkelen. Maar het waren duidelijk vindingen die onder de naam van de ontdekker bekend zijn geworden.

Afbeelding bewaard met toegepaste instellingen.

Black eye-galaxie (M 64): Dit is een van de meest ongewone galaxieen aan de hemel. Ze lijkt op een gewoon spiraalstelsel met dichtgewonden armen, maar door een 100 tot 150mm telescoop zie je dat een kolossale stofwolk het centrum ervan domineert, waardoor ze er eruitziet als een zwart oog.

Het vreemde sterrenstelsel Zwarteoog werd door Pigott en Johan Elert Bode ontdekt, onafhankelijk van elkaar, maar dat zich daaruit een ster zou losmaken die een onduidelijke koers beschrijft is mijn ontdekking temeer daar ik die koers als een soort geschreven codes ben gaan lezen.
Te gek, of te hoge ouderdom? Ik weet wanneer ik een intellectuele structuur zie, en de boodschap van die verdwaalde ster is zo’n structuur!
Misschien is het de voorbode van een supernova maar het feit dat het stelsel ook wel eens ‘The Sleeping Beauty galaxy’ is gaan heten duidt eens te meer op een wonderlijke eigenschap van dit stelsel dat zich uitstrekt met een diameter van meer dan 50.000 lichtjaren op zo’n 14 tot 20 miljoen lichtjaren van ons.

Of het nu werkelijk een hemellichaam is dat zich uit dit stelsel losmaakt of we wellicht een door intellect gecodeerd signaal waarnemen in de bewegingen laat ik nog in het midden.
Waar de beweging lange tijd ophield begon ik een nieuwe codering. Zo verkreeg ik een aantal tekens die ook door hun herhaling op een code kunnen duiden.
De langste pauze was voor mij een aanwijzing om te denken aan een nieuwe boodschap.
De twee reeksen hebben zich gedurende enkele maanden in dezelfde zin herhaald.

Voor ik het dus aan de wereld bekend maak stuur ik jou wat ik denk voor ‘codes’ of ‘woordfragmenten’ te kunnen houden: de tekens, vectoren,  die ik kon afleiden uit de koersveranderingen van die losgekomen ster. Misschien een formule, een mededeling van een ver geëvolueerde beschaving? Voorlopig dus ten zeerste geheim! Zou jij me kunnen zeggen of hier iets uit af te leiden is?

Het zijn, denk ik twee losstaande constructies, zinnetjes, mededelingen of uitroepen. Hier en daar zijn dezelfde tekens een bewijs van gecodeerd taalgebruik.
Ik wil je best bij mijn ontdekking betrekken, dan kunnen we na de Kerst onze eerste bevindingen publiceren. Best mogelijk dat het nonsens zijn, dat ik me wat voorstel, maar je weet nooit waar het intellect zich verbergt! Hierbij een copie van de constructies die ik uit de baan van de verdwaalde ster heb afgleid. Mijn bijdragen over asymetrische cryptografie hebben dus toch een weg geopend, veronderstellen we.
Hopelijk was het geen dwaaltocht in de hyperruimte.

Ziehier:

jiddisch079

2048x1152

Waarde collega,

De twee zinnetjes zijn twee mededelingen in het Jiddisch met het Hebreeuwse alfabet:

איך האָב דיך אױך ליב!

איך װעל אײַך שרײַבן אַ בריװ

-Ikh hob dikh oykh lib.
-Ikh vel aykh shraybn a briv.

-Ik heb je ook lief.
-Ik wil je een briefje schrijven.

Dr. Barn Alexander
Felix Hausdorf-studies.
Geniet van rustige feestdagen.

Een gezegde van mijn Poolse grootmoeder: Zelfs achter de oneindigheid van de sterrenhemel ben je nog zichtbaar. Niet bang zijn, kind.  Ik blijf je koesteren.

b0504751-5969-11e9-abcc-02b7b76bf47f

Letterlichtjes voor de kerstboom in het hoofd (6)

OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Kerstnacht – het woord is als een lafenis,
een koele sneeuw, glanzend onder het zachte
stralen der sterren – op de landen is
het weerloos stil, een ongerept verwachten.

Kerstnacht – het eenzaam zwerven der gedachten
rondom het oud verhaal, het nimmer uit te spreken
verlangen naar het helder zingen in de nacht en
het opgaan van de ster, een lichtend teken.

Kerstnacht – het sneeuwt op uw geschonden aarde,
dun en verstuivend dekt een huivering
van ijle val, een lichte zuivering
het vragen, dat wij stil bewaarden.

uit: ‘Verzamelde gedichten’, 2005. Ida Gerhardt

angel-wings-angels-art-carving-wings-Favim.com-348635

Letterlichtjes voor de kerstboom in het hoofd (5)

marina sersale looking back

Kijk dat doen wij, zei mijn tweedehandse engel terwijl ik maar bleef kijken naar de prachtige foto van Marina Sersale (1962), woont in Rome en naast fotografe met haar man ‘parfumeur’ is. Kijken en ruiken.
Hoe ook een geur een herinnering wakker maakt.
‘Looking back’.
Dat doen we voortdurend ‘Looking back’.
Of er iemand volgt, meeloopt, opduikt, achterblijft, wegloopt, opstijgt, neerstort.
Of kijken naar wat of wie voorbij is. En of voorbij voorbij is. En of voorbij helaas niet voorbij kan gaan.

alone

Troostlied voor wie met Kerst alleen zijn

Wees niet zo bang voor Kerst. Het zijn twee dagen,
dat is niet meer dan achtenveertig uur,
En uren, het ene vlug, het andere trager,
uren vervliegen op den duur.

Raak niet verloren in herinneringen,
wees toch een beetje wijzer deze keer.
Zing maar van “Stille Nacht” als je kunt zingen,
want stil zal het zijn, die nachten. Zeer.

Zing in jezelf: ‘De witte vlokken zweven’
terwijl de regen langs de pannen ruist.
Het kind is niet in Bethlehem gebleven:
het is naar Golgotha verhuisd.

Gedenk de dieren op de schalen en de borden,
die zitten meer dan jij in de puree.
Eten is beter dan gegeten worden,
ook in de glans van Lucas 2..

Zeg ‘nee’ als mensen je te eten vragen,
want in een anders gelukkige gezin
daar is de kerstboom enkel te verdragen
met een uitslaande brand erin.

Wees niet zo bang voor Kerst. Het zijn twee dagen.

Willem Wilmink
uit: ‘Verzamelde liedjes en gedichten’, 2004.

Cherubs_Cupids-56a0004f3df78cafda9f8cae

En wie diverse soorten engelen wil bekijken met de mooie ogen van mijn eerstehands-engel, klikt hier maar even:
GROETEN UIT DE ENGELENBAK

ja matejko-Aniol_z_dudami

 

Letterlichtjes voor de kerstboom in het hoofd (4)

vlucht egypte

Hij hoort hem de oude woorden zeggen.
Hij, het kind.
Hem: de vader.
‘En het geschiede in die dagen’: de oude woorden.

Uit je huis moeten.
Dagreizen ver.

Waarom?
Wat niet te vertellen is.
Onzichtbare woorden zijn de meest gevaarlijke.
Vanwege.

Sprookjes blijven veilig ver weg.
Maar dit verhaal
kon ook hier en nu gebeuren.
Feesttafel die alleen achterblijft.
Vanwege.

De vader kon al in de geschiedenis kijken.
Hij herinnerde zich wel enkele ‘vanwege’s’.

Begrijp je waarom de ster onzichtbaar was?

490102@2xVanwege

‘En het geschiedde in die dagen
dat er een bevel uitging vanwege keizer Augustus…’
Je las het ons strak en plechtig voor.

Weg moesten ze uit hun huizen
dagreizen ver om ergens geteld.
Waarom? Vanwege. Dat woord kende ik niet.

Maar wel dat het bevel ook hier
kon gelden, aan deze feestelijke dis
en wij vertrekken moesten, plotseling

Om geteld of erger. Het kind, de kribbe
de wijzen uit het Oosten vielen in het niet.

Ik keek naar buiten. Nergens scheen de ster.
Je stem leek ver, je las de oude woorden.

En ik vreesde met grote vreze. Vanwege.

J. Bernlef (uit: ‘Aambeeld’, 1998.)

CQ32-uJXAAEvxIC

Jaren lang waren er, goed verborgen, maar daarom door het kind ontdekt -achteloos lopen ze de zichtbare dingen voorbij, maar het verborgene vinden is hun tweede natuur.- twee valiesjes en een reiszak. Met de noodzakelijke dingen.
Vanwege.
Mijn tweedehandse engel, behoeder van mijn verbeelding, zucht begrijpend.
Harde stemmen
onder ogen die je nooit durven aankijken, roepende monden dat het moet vooruitgaan.

Geteld worden en herteld.
tot er alleen het vertellen overbleef.
Of het zwijgen.
Vanwege.

images_10.10

(schilderijen van Pieter Bruegel, Tamara De Lempicka en Felix Nussbaum

Letterlichtjes voor de kerstboom in het hoofd (3)

peur-du-noir23

Het diepe kleine-kinderdonker.
Herinner je.
Nergens is er een deur en ramen zijn onbestaande.
Boven en onder zijn nog niet uitgevonden.

Uit dat donker
een stem die een liedje zingt.
De poes stoot de deur open,
vriendelijk licht dooft de zwarte hel,
vlekt wolken op de zoldering, lamplicht
van voorbijrijdende auto’ s.
De wereld bestaat echt.
Alles blijft.
Of…

uVVsW3JaM8TqBg9NCOAaG8MJE4U

Laurent Millet 2007

Wolken

Er is wellicht geen ding dat niet
een wolk is. Wolken zijn kathedralen
van lijvig steen en Bijbelse ramen
die de tijden slechten zal. Wolk is de Odyssee,
die telkens als we haar openslaan verandert
als de zee. De weerglans van je gezicht
is al anders in de spiegel en de dag
is een twijfelachtig labyrint.
Wij zijn die gaan. De welgevormde
wolk die oplost in het avondrood
is ons beeld. Onophoudelijk gaat
de roos over in een andere roos.
Je bent wolk, zee, vergetelheid.
Je bent ook wat je hebt verloren.

Jorge Luis Borges (1899-1986)
Alle gedichten. Vert. Barber van de Pol en Maarten Steenmeijer. Tweetalige uitgave. De Bezige Bij

Turrell-skyspace-738906-Yokshire Sculpture Park

Mijn tweedehandse beseft dat het verlies van vleugels verkeerdelijk als het ontkennen van een engel wordt beschouwd.
Hij dringt erop aan dat het geleidelijk aan leren zweven, dichterlijk aan wolken toegekend, vooral in het loslaten van ideeën die de zwaartekracht bevorderen, moet gebeuren.
Oplossen in het avondrood lijkt heel poëtisch maar wil gewoon zeggen: doodgaan.
Hier liggen oudere tot vrij oude kinderen ook wel eens wakker van.
Maar de heer Borges besluit erg fraai:
Je bent ook wat je hebt verloren.

48ca093d83106b71249a4f6da5ac22c6

Je verlies zijn.
Daarom dat wolken soms de oorzaak van een verkoelende bui zijn.
De wolk is niet verloren.
Tarwe, appelaars en aardappelen om er maar enkele te noemen zouden van vreugde zingend kunnen afgebeeld worden bij het resultaat van zo’n regenbui.
En een wolk van een kind roept:
de regen schrijft op het raam, papa.

islay_rain_water_texture_2_by_kvaale_d8qbwxs-fullview

Letterlichtjes voor de kerstboom in het hoofd (2)

candle-flames 2

Deze tijd van het jaar werkt als een vergrootglas.
‘Nabijheid,’ zegt de tweedehandse.
En hij steekt zijn getrainde wijsvinger in de lucht:
‘Het vraagt enige afstand.’
Net dan ben ik met mijn lucifer bij de wiek van de kaars.
‘Beste gevleugelde, het kan niet dicht genoeg wil je dadelijk onze bevende schaduwen op de boekenruggen zien dansen.’
De wijsvinger gaat mijn richting uit, hoogte groot hoofd met blijkbaar nooit voldoende inhoud.
‘Intussen hebben die dingen onder dat schedeldak zo’n duizendtal berekeningen gemaakt om het vlammetje naar de kaars over te brengen, niet? Dat is ‘afstand’.
Ik ontdek ook de droefheid van de uitgeblazen lucifer:
weggegooid hout om een vlammetje over te brengen.
De kaars brandt.

230808-1600x1067-lit_candles

De boekenruggen staan jaren tegen elkaar aan:
Anna Karenina naast deel 1 van David Copperfield die naast de gebroeders Karamazow staat.
Broederlijk of zusterlijk.
Maar ze lezen elkaar niet.
Ze wachten op de hand die hen uit het rijtje haalt.
De Decamerone deel 1 naast de Brieven van Oscar Wilde: Samengeklonken en toch alleen. Onbereikbaar voor elkaar.

Mijn bijdehandse heeft een mooie tekst om bij kaarslicht te lezen.

Met droge voeten

Ik rende water door, gleed uit en viel.
Hou je benen bij je, zei iemand, diep
in slaap naast mij, je schopt me, slaap toch. Sliep
en rende. Nergens water te bekennen.
Gleed uit, viel. Hij naast mij
werd wakker, hielp mij overeind,
klopte mijn kleren af. Je moet, zei hij,
liever gewoon weglopen. Niet zo rennen.

Eva Gerlach, uit de bundel: In een bocht van de zee.

Ik besefte dat er mooie afstanden bestonden
om zo dichtbij te zijn.

In the bleak midwinter, frosty wind made moan,
earth stood hard as iron, water like a stone;
snow had fallen, snow on snow, snow on snow,
in the bleak midwinter, long ago.

Our God, heaven cannot hold him, nor earth sustain;
heaven and earth shall flee away when he comes to reign.
In the bleak midwinter a stable place sufficed
the Lord God Almighty, Jesus Christ.

Enough for Him, whom cherubim, worship night and day,
Breastful of milk, and a mangerful of hay;
Enough for Him, whom angels fall before,
The ox and ass and camel which adore.

Angels and archangels may have gathered there,
cherubim and seraphim thronged the air;
but his mother only, in her maiden bliss,
worshiped the beloved with a kiss.

What can I give him, poor as I am?
If I were a shepherd, I would bring a lamb;
if I were a Wise Man, I would do my part;
yet what I can I give him: give my heart.

3eef496142e5be9295cb66f1a0f5adb1

Christina Georgina Rossetti (Londen, 5 december 1830 – aldaar 27 december 1894) was een Engels dichteres en prozaschrijfster. Veel van haar werk is religieus van aard en gaat over het afstand doen van aardse liefde. Ook blijkt uit veel van haar gedichten een preoccupatie met de dood. Zij poseerde als model voor een aantal schilderijen van haar broer Dante Gabriel Rossetti en andere prerafaëlieten, al was ze geen lid van deze beweging. Christina Rossetti was een zuster van de dichter en kunstschilder Dante Gabriel Rossetti, de kunstcriticus William Michael Rossetti en de schrijfster Maria Francesca Rossetti. Hun vader, Gabriele Rossetti, was een Italiaans asielzoeker uit Napels en hun moeder was Frances Polidori, de zuster van Lord Byrons vriend en arts John William Polidori. (Wikipedia)

Letterlichtjes voor de kerstboom in het hoofd (1)

hb_1971.115.1ab2

Beetje minderen misschien, zei er een stemmetje.
Niet dwingend maar wel met enig ongeduld.
Tijd om iets in de kerstboom te hangen.
Kun je zoiets schrijven?
Zo kort als een briefje met ‘waw’ op.
Of ‘glukupikron’, een oud Grieks woord van Sappho:
‘bitterzoet’. (goed vertaald zou het zoetbitter zijn!)
-γλυκύπικρον-
Ook mooi in het engels: ‘bittersweet’.

Wat voorbij vliegt, meneer.

Een beetje tijd -vooral kersttijd- die je wilde vasthouden.
Of:
Een moment stilte tussen twee muzieknoten.
-Schubert is daar goed in.-
Dat dus.
Wat je niet kunt vastpakken, in het beste geval herinneren of hopen.
Zacht beddengoed is het voor een tweedehands-engel.

Bijna besef je niet dat je uitademt,
maar hoe plezierig is het, na een moment van spanning of verdriet.
Uitademen.
Doe je dat traag en diep dan zou het kunnen dat je -deze tijd van het jaar-
nog de geur van dennen zou rieken: hars, groene naalden en sneeuwlucht.

γλυκύπικρον

Oudere mensen die in verbeelding doen,
hebben wel eens een tweedehands-engel in dienst.
Niet dadelijk het soort voor Gods loftrompet
maar degenen die je aan ‘déjà-vu’ herinneren,
Gezien maar nog niet goedgekeurd.
Lieder ohne Worte.
Soms ook ‘kwijt-gelegd’.

Dus elke dag, iets om in de symbolische kerstboom te hangen
Zoals je gedachten in kleuren terugvindt.
Of een karakter in krullen.
Met vulpen geschreven.

Mijn tweedehandse knikt.

9

INTRO BIJ PETER HANDKE’ S ‘DE KUNST VAN HET VRAGEN'(verlengde versie)

411ac8_5b965768594c479bb445ed65c41bd180mv2-600x588

Ze stonden voor de deur.
(Er was geen plaats voor hen in de herberg.)

Het is een bekend opstapje in deze donkere dagen voor kerstmis.
Je kunt het dadelijk op de vluchtelingen-problematiek projecteren, de warmste week erbij halen, het beleid daaromtrent onder de kritische loupe leggen, en met een gerust gevoel de afgepeigerde voeten onder de feestdis steken.

Maar…
Het is mijn deur.
Vreemd genoeg heb ik het gevoel dat ik voor mijn eigen deur sta.
Voor mijn gesloten deur.
Ik heb verschillende sleutels geprobeerd maar door een of ander vreemd toeval past er geen enkele.
Tot daar toe.
Het is geen bijzonder gevoel.
Ik ben er zeker van dat velen zich hierin herkennen.

Er is in dit geval geen gsm, geen laat ontwaakte geliefde die je eindelijk hoort bellen, geen geheime plaats voor een reservesleutel, geen krachtige schouder noch een uit zijn bed gehaalde slotenmaker.
Of het een droom is of een werkelijke situatie doet niets ter zake.
Het publiek wacht. Gek als het is op een dergelijke situatie waar het woord ‘onmogelijk’ is aan vastgeklonken.
Er is de weg van het alternatief: de stal, het hotel, de toevallige voorbijganger, slaapplaats voor daklozen, het meisje met de zwavelstokjes.
Je ontloopt de situatie. Uitgesloten dus.

800px-Pentures_Boulanger_portes_fermées_hôtel_cluny

Nu komen de verbeelders.
Het zouden schilders, beeldhouwers, fotografen, zangers of componisten kunnen zijn die met het thema van de gesloten deur aan het werk gaan.
Bij Peter Handke, auteur en Nobelprijswinnaar, zijn het in zijn toneelstuk ‘De kunst van het vragen, of de reis naar het welluidende land’ onderandere twee acteurs: toneelspeelster en toneelspeler.
Hij laat ze aan het woord.

yellow_russians

TONEELSPEELSTER:
Ik heb nooit iets anders willen zijn dan toneelspeelster.
Mijn blik omhoog naar een boomkruin moet door de ogen van anderen worden gezien. Als ik, alleen in mijn kamer, mij omdraaide, stelde ik mij voor hoe er door de massa’s toeschouwers een rilling ging.
Wanneer ik mijn arm zo uitstrek, dat hij zich werkelijk toont als een uitgestrekte arm, wanneer ik naar iemand zo mijn oren neig, dat ze werkelijk geneigde oren worden, wanneer ik naar je kan kijken met deze ogen, met mijn eigen ogen, hier, dan stel ik mij niet alleen voor, nee, dan voel ik dat wat ik juist dan belichaam — ja, tenslotte doe ik dan niets,’ ik belichaam slechts’ — zich aan jou voorbij terzelfder tijd richt tot een publiek dat tot aan de horizon om me heen is, zich over mijn ware moment verheugt of samen met mij treurt en dat, zo het al niet zegt: ]a, zo is het, tenminste in een gemeenschappelijke ademtocht denkt: ]a, zo is het ooit geweest!
Een toneelspeler, denk ik, moet een waarspeler zijn, iets heel schaars.

TONEELSPELER
]a, zo is het ook bij mij ooit geweest, herinner ik me.
Lukte me eenmaal een waar gevoel, dan wilde ik daarmee, met zijn glans in mijn ogen, met zijn rust op mijn lippen, met zijn trilling in mijn stem, ter plekke worden gefilmd, in close-up, die terzelfder tijd geprojecteerd werd op reusachtige schermen in alle stadions ter wereld.
Niet omdat ik tegen iets wilde ageren en helden uitbeelden moest ik zonodig gaan toneelspelen, maar omdat ik eindelijk langer dan een paar seconden ernstig wilde zijn en dat de wereld ook wilde laten meevoelen. Maar inmiddels heb ik die impuls bijna verloren.

TONEELSPEELSTER
En ik ook. Sedert ik metterdaad optreed gebeurt het nog maar zelden dat ik zoals vroeger, toen het nog niet mijn beroep was, met een juist gebaar op de juiste plaats een wereld omvat.
Hebben je leraren ook aan jou uitgelegd dat hij, van wie elke enkeling in het publiek kan zeggen: “Mijn toneelspeler”, pas zo iemand wordt als hij datgene wat hij sedert zijn vroegste kinderjaren in een onzichtbaar licht voelde gebeuren, in het zichtbare licht op een verfijnde manier herhaalt — als de doorlatendheid in persoon — zodat uiteindelijk niet hij, maar het publiek als toneelspelers naar huis gaat, en wel als mensen die van hun toneelspelersaard overtuigd zijn omdat zij pas door hem, de openingen scheppende, begrepen hebben dat ook zij deze doorlatendheid steeds belichamen en pas op zulke toneelspelersmomenten zowel zichzelf als hun medemensen als de helden en de eenzamen ervaren die wij en onze moeders, onze vaders, onze broers, onze buren in werkelijkheid ook zijn?
En hebben je leraren ook jou erop gewezen dat wij, de toneelspelers van vandaag, tot die doorlatendheid niet meer in staat zijn? Dat onze gebaren alleen nog naar onszelf wijzen in plaats van naar een ruimte ginder?

pink flooooyd

-Het belichamen als probleem. Niet alleen voor een toneelspeler, maar voor elke kunstenaar. Gebaren die niet alleen naar jezelf wijzen in plaats van naar een ruimte ginder: een ruimte waarin je de wereld kunt laten meevoelen.
-Je hebt daarvoor, volgens Handke, een juist gebaar nodig op de juiste plaats de wereld omvattend vanuit onzichtbaar licht dat daarna: ‘doorlatendheid’ wordt genoemd. Even later verklaard: ‘dat deze doorlatendheid’ niet meer lukt omdat wij niet helemaal van vooraf aan weer met het vragen beginnen.’

Das-verborgene-Hauptwerk_big_teaser_article

TONEELSPELER
(Wijst)
Kijk, die haas daar, ons evenbeeld! Kijk naar zijn licht doorlatende lepels!

TONEELSPEELSTER ‘
Dat al die woorden, waarmee de grote oude verhalen verteld werden, -en waarzonder er geen verhalen bestaan, “zegen”, “vloek”, “liefde”, “toorn”, “zee”, “droom”, “waanzin”, “woestijn”, “gejammer”, “zout”, “ellende”, “vrede”, “oorlog”-, voor ons, Tegenwoordigen, vreemde woorden zijn geworden, waarvan wij het laatste restje betekenis nog verder vernietigen doordat wij ze ofwel pijnlijk verkeerd uitspreken ofwel zo maar laten vallen als in het geklets van wandelstraten? Dat wij niet in staat zijn de lange verstrengelde zinnen te vormen waarin uitgerekend die woorden weer monter hun plaats innemen?

TONEELSPELER
(Probeert)
Zoals het geluk bestaat —- want ik heb het ervaren — bestaat ook de ellende — want ik heb haar ervaren —, en ook ik ben ooit van een oorlog huiswaarts gekeerd, waarna de zee mij als haar kind heeft omspeeld, zodat ik de dankbaarheid zelf werd…

TONEELSPEELSTER
Dat onze lichamen vandaag de dag niet langer die stilte om zich heen weten te maken, waarin de toeschouwers elkaar kunnen ontmoeten, maar ofwel onneembare bolwerken zijn ofwel in de kooi lokkende apen?

TONEELSPELER
Ik wilde steeds het derde lichaam zijn!

TONEELSPEELSTER
Dat ons de nederlagen ontbreken, die ons het twijfelen bijbrengen en ons spelen eerst vruchtbaar maken?

TQNEELSPELER
Ik leef van de vrucht van de wonden uit mijn kinderjaren.

TONEELSPEELSTER
Dat wij optreden als de spookbleke reïncarnaties van onze voorgangers?

TONEELSPELER
Zo er al in mij vandaag een kracht is, dan is het wel die van iemand die volledig opnieuw begint.

TONEELSPEELSTER
Dat wij aanspraak maken op het aan ons overgeleverde als op onze kolonie, met een schaamteloze vanzelfsprekendheid?

TONEELSPELER
Zo ik al van’ kindsbeen af, en zonder welke leraar dan ook, iets weet, dan is het dit: dat er niets op deze wereld te bezitten valt, jij niet en niemand. Ik ben een enthousiaste bezitloze. En ook ik ben iemand uit de streek van de verbaasden, voor wie nooit iets vanzelfsprekend zal zijn en die, wanneer hij niets verbazends meer op zijn weg vindt, door heimwee overvallen wordt. En naar nog iets hevigers dan alleen maar verbazing gaat mijn heimwee uit: naar het steeds opnieuw verbijsterd worden. (Beiden staan op)

TONEELSPEELSTER
En ten slotte, en vooral, hebben ook jou de leraren gezegd dat ons, Tegenwoordigen, deze doorlatendheid niet meer lukt omdat wij niet helemaal van vooraf aan weer met het vragen beginnen? Waarbij zij ons echter ten goede houden dat het grondritme van ons ademen, zien en horen, zoals ook bij hen en bij diegenen voor hen, duidelijk nog steeds dat is van een aanhoudend stom-vragen, met de hunkering van een kind onderweg naar de verlossende expressie? Dat zo’n stom-blijven en niet-vragen echter niet weer een van onze onbekwaamheden is, maar veeleer, precies in onze als schaamteloos bekend staande moderne tijd, als het levensteken van een oorspronkelijke schroom? Dat echter deze schroom, waarmee wij Tegenwoordigen op beslissende momenten ofwel de juiste vraag verzwijgen ofwel in de plaats daarvan een schertsvraag stellen, ons vruchtbaarste talent is — onze bijzonderste gave? Dat het echter nu de hoogste tijd is, ons met de schroom als kompas op weg te begeven en met geconcentreerde ernst en de grootst mogelijke lichtvoetigheid tussen de tragedies en komedies eenmaal het ontbrekende drama van het vragen te spelen dat —hebben je leraren dat ook opgemerkt? – geenszins de reeds bestaande leer van een moraliteit of het beetnemende gevraag van een socratische dialoog mag hebben — geen denkvragen, niet het vragen als vallen zetten! —, maar wel, op enkele rustplaatsen tenminste, iets troostends van sprookjes of kluchten? Dat echter de grondtrek in ons drama van het vragen die van een ontdekkingsreis zou moeten zijn, en zijn grondtoon, door alle zoekende en tastende parafrasen heen, de toon van psalmen? Dat wij dit spel van het vragen in elke situatie zouden moeten beschouwen als een aan het licht brengen van onze meest verborgen en veraf gelegen wereld? Dat het daarbij steeds nog beter is, verkeerd te vragen dan helemaal niet meer te vragen: het eerste zou slechts een fout zijn, het laatste echter inmiddels een schuld?

TONEELSPELER
Begin dan maar. Vraag. Speel maar eerst de vragenstelster. Ik ben nog niet zover. Vraag maar in mijn plaats.
Help me voort met je vragen. Maar begin bescheiden, liefst met ons beiden hier. En laat je eerst een keer rustig gaan. Je wordt niet getest. ]e rnedespelers zijn niet je leraren, maar zoeken raad net als wij. Er bestaat geen voorgetekende weg. Het kan zijn dat wij met onze expeditie de zoektocht naar de Noord Westdoorvaart overdoen, die Captain Cook maar niet kon vinden — gewoon, omdat zij niet bestaat. Onze voorgangers zullen wel geweten hebben waarom het vragen voor hen geen stof was voor een drama, want zo het al stof is, dan in zoveel in talloze richtingen uit elkaar lopende vormen dat die ene grondslaggevende of doelgerichte vorm misschien helemaal niet te vinden is. Zo volkomen onmogelijk en zonder zin kan ons vertrek echter niet zijn, want anders zou ik er toch niet zo vol verlangen naar zijn. Tot het vragen behoort het gaan: gaan vragen, buiten, in de open lucht. Mijn voorstelling van onze vraagreis is die van een voetreis der generaties in de lichte lucht van een hoogplateau; zo worden wij weer de oude rondtrekkende toneelspelers en is ons vragen een gelijkmatig voorbijstromende waterloop zonder ondiepe plekken. Licht en lucht, staat ons dus bij. Rol in het vraagdrama, die ik me toch heb gewenst, laat je belichamen. Goede geest van het vragen, sta ons, Tegenwoordigen, een zoekspel met je toe, want wij hebben het nodig. En anders dan vroeger bij monde van je orakeldienaren moet ons op onze vragen dus geen antwoorden geven op je traditionele plek, maar ons slechts dan uit de nood helpen als ieder van ons zich afvraagt welke vragen hij nog heeft. Kom met je vragen, vrouw. En word langzamer, vanaf hier gaat het bergopwaarts. En stel je vragen korter dan tot nog toe, ook dat gaat samen met klimmen. En begin schaamteloos, zoals de kleine kinderen, de bedronkenen en de gekken. En als je niet weet hoe het verder moet, spring dan, of doe het zoals onze haas daar aan de horizon.

12786a

-Het gaat om de mogelijkheid ‘openingen’ te scheppen, en geen gebaren die naar onszelf wijzen in plaats van naar een ruimte ginder.
-Dat al de bekende opgesomde woorden zonder dewelke geen grote verhalen bestaan zelfs nog verkeerd worden uitgesproken.
‘-Dat wij niet in staat zijn de lange verstrengelde zinnen te vormen waarin uitgerekend die woorden weer monter hun plaats innemen?’
-Woorden waarmee de grote oude verhalen verteld werden en zonder dewelke er geen grote verhalen bestaan.
-Als we dan zwijgen, kunnen we dan die lange stilte rond ons maken waarin toeschouwers elkaar kunnen ontmoeten?
-Of blijven we doorgaan als de spookbleke reïncarnaties van onze voorgangers?
-En wat te denken dat niet alleen verbazing telt, maar een heimwee om steeds verbijsterd te worden?
-Je moet dus helemaal vooraan weer met vragen beginnen.
Met de grondtoon van psalmen.
-En wees niet bang: beter verkeerd te vragen dan helemaal niet tevragen. De vragen dus, meneer Handke. Laten we proberen met een dialoog.

closed+door

(een man voor de eigen gesloten deur)

TONEELSPELER:
Nog voor je de straat inkwam wist je dat dit de dag was.
Waarom ik dat wist?
Het is een goedkope verklaring voor ongeluk: ja hoor, altijd geweten!

Of ik wel ooit echt binnen ben geweest?

Was dat huis waar ik gewoon was binnen te komen misschien niet eens mijn eigen huis?
Een spookhuis met gedweeë geesten of het geduldig ratelen van een televisiekok die je vriendelijk leert je eigen potje te koken?
De kinderen op tijd in bed.
De vrouw naar de Spaanse les.
En de mannelijke volwassen bewoner die na een dutje op de zetel wakker schrikt en denkt dat hij een nare droom had terwijl hij iemand op de deur hoort kloppen die binnen wil.
Wat dacht je?

TONEELSPEELSTER:
En hij beseft dat dit niet zijn huis is waarin hij is wakker geworden. Dat hij vreemde kinderen in bed heeft gestopt en dat zijn vrouw nooit Spaanse of Italiaanse les heeft gevolgd. Erger nog dat hij niet eens weet of hij wel een vrouw heeft gehad en als dat zo was, waar ze dan wel gebleven was!

TONEELSPELER:
En of dat geklop inderdaad niet zijn eigen geklop voor de gesloten deur was? En hij dus weigerde om de deur te openen, goed wetend dat de aanblik van de radeloze niet te verdragen zou zijn, zoals zijn gezicht ’s morgens in de spiegel nog de verschikkingen van de nacht droeg en hij haar hoorde vragen of hij geweend had terwijl hij al tien keer ‘vermoeide ogen’ had gezegd, te weinig slaap, te veel achter het scherm en waarschijnlijk een slecht werkende suikerhuishouding. Enfin, de leeftijd.

TONEELSPEELSTER:
Het is dus een rol, denkt hij. Zoals hij vaak zegt als hij van zijn werk komt: zeg mij wie ik ben en hij zal er zijn. Tarzan, Sinterklaas, een Italiaanse bedelmonnik, Tom Doley of Samantha Jones. En hij verwacht dat ik zeemzoet het bij ‘de allerliefste’ hou of hem de kans geef als een huilende jungle-bewoner zijn wilde kreten uit te stoten, bengelend aan een denkbeeldige liaan en hij me zal optillen, pollepel nog in de hand, You Jane en me Tarzan, waarop een kus en een landing in de zetel aldan niet met menselijk al te menselijk mannelijk vervolg en dankuwel mijn honger is al over als ik eindelijk bevrijd en weer naar de keuken moet.

TONEELSPELER:
‘Met zinnen uit de werkelijkheid’ terwijl het verhaal er al lang niet meer toe doet. Best mogelijk dat hij het later verzint eens ze de deur achter zich heeft dicht geslagen en hij zijn intussen volwassen kinderen zijn kleurrijke thuiskomsten opdist terwijl hij zijn broodje botert.

TONEELSPEELSTER:
Blijft de vraag waarom hij zijn biografie van dergelijke vermakelijke anekdoten voorziet terwijl zij zelden thuis was toen, al naar de nachtdienst was of met vriendinnen winkelen.
Kinderen hadden ze niet -in spookbleke reïncarnaties zou hij zo’n teder vroeg gestorven jochie verzinnen waarop zij het ongenadig kon afpakken, hem met één zin ook deze droom als een versleten fietsband kon aflaten met veel gesis en o, de tranen van de toeschouwers en hoe het zo ver was kunnen komen, en…

TONEELSPELER:
Kom met je vragen, vrouw. Hou op met kloppen, man.
We zullen dadelijk de woorden zingen om het geslotene los te wrikken. Een zoekspel zoals we eens de meubels kozen, en de kleur van elke kamer bespraken. Lopen we de vragers achterna of wordt het nestelen?

(de cursieve gedeelten komen uit het ‘De kunst van het vragen’, vertaling van Leonard Nolens, een uitgave van de Koninklijke Vlaamse Schouwburg.)

B9721639251Z.1_20191119132038_000+GVIETIIBC.1-0

PETER HANDKE ZELF:

Ik had bijvoorbeeld nooit gedacht dat ik ooit stukken zou schrijven. Het theater zoals het toen was, was voor mij een relict uit een vervlogen tijd. Ook aan Beckett en Brecht had ik geen boodschap. De verhalen op het toneel gingen mij niet aan, in plaats van eenvoudig te zijn, waren het steeds alleen maar vereenvoudigingen. De mogelijkheden van de werkelijkheid waren door de onmogelijkheden van het theater beperkt. (…) In plaats van een nieuwe methode zag ik dramaturgie. De fatale betekenisruimte (het toneel betekent de wereld) bleef buiten beschouwing en leidde tot voor mij lachwekkend eenduidige symbolismen zoals die van Becketts pantomime, die op het toneel geworpen wordt, dat was voor mij geen nieuwigheid, maar een terugval naar de oude betekenis van het toneel.

De methode van mijn eerste stukken is daarom een beperking van de theatrale handeling tot woorden, waarvan de tegenstrijdige betekenis een handeling en een individueel verhaal onmogelijk maakten. De methode bestond erin dat niet langer een beeld van de werkelijkheid werd gegeven, dat de werkelijkheid niet langer gespeeld en voorgespiegeld werd, maar dat met woorden en zinnen uit de werkelijkheid gespeeld werd. De methode van mijn eerste stuk bestond erin dat alle methodes totnogtoe ontkend werden.

Street-Art-Saint-Brieuc-8-854x502

En in een bespreking:

De methode bestond erin dat niet langer een beeld van de werkelijkheid werd gegeven, dat de werkelijkheid niet langer gespeeld en voorgespiegeld werd, maar dat met woorden en zinnen uit de werkelijkheid gespeeld werd. De methode van mijn eerste stuk bestond erin dat alle methodes totnogtoe ontkend werden.”

We moeten met een schone lei beginnen, zegt de Toneelspeelster, alle oude vragen vergeten, net als alle ingesleten wetten van het theater. Het theater als metafoor voor de wereld, voor de natuur, voor de kunst. En inderdaad, Handke gooit alle bestaande theatertradities overboord en zoekt naar iets nieuws. Geen plot, geen dramatische lijn, alleen een reeks incidenten..(Volkskrant Marian Buys)

De schrijver zet zeven mensen op het toneel die op weg gaan naar het Achterland, waarin alleen de dichter de weg weet. En daar is hij, de Ingezetene, in kuitbroek met een klein hoedje op, gids van dit wonderlijke gezelschap: een oud echtpaar, twee jonge, verliefde toneelspelers en een komisch, filosofisch koppel dat als twee tegenpolen bij elkaar hoort, de één geniet van al het schone terwijl de ander een notoire zwartkijker is.

Dan is er nog een verstekeling, Parcival, die de taal niet machtig is. Hij is de personificatie van de onschuld, de onbedorven ziel die zich nog kan verwonderen. En bij monde van al deze personages horen we de dichter zelf hardop denken in zijn behoefte aan nieuwe vragen, want ‘verdwijnt het vragen, dan verdwijnt ook de scheppingsdrift’. (De Volkskrant Marian Buys)

ob_87e32f_chirico-conversation-1927
Nadat Handke in 1974 met Die Unvernünftigen sterben aus een theateradempauze heeft ingelast, verschijnt in 1982 een zogenaamd dramatisch gedicht: Über die Dörfer. De boodschap van het stuk is: ‘geht über die Dörfer’, ga de langzame weg, onttrek je aan de taal van het systeem, de ‘moderne leugen’, en probeer de vrijheid te vinden in de stilte. Leg de wereld niet vast in eenduidige woorden, maar gebruik de taal onbevangen en creatief. Gebruik het woord in zijn magische, bezwerende en mythische kracht. In 1996 regisseert Lucas Vandervorst dit toneelstuk bij De Tijd, een jaar na zijn regie van De kunst van het vragen (Das Spiel vom Fragen oder Die Reise zum sonoren Land, geschreven in 1989) in samenwerking met de KVS.

9-Copier-1

‘De gesloten deur’ willen we zeker verder uitwerken, als praktijk van een theoretische veronderstelling.  We zijn ons ook bewust van de controverse rondom Peter Handke. Om die te leren begrijpen willen we hier graag enkele fragmenten plaatsen uit zijn toespraak ‘De geborgenheid onder het schedeldak‘ bij de aanvaarding van de Büchnerprijs van de Akademie voor Taal en Letterkunde te Darmstadt in 1974.  De vertaling is van Tom Graftdijk.

depositphotos_14005083-stock-photo-spirit-level-and-architectural-drawings

‘Hoe wordt men een politiek geëngageerd mens! Het donker is op dit moment weer donkerder dan twee maanden geleden, de vloer van de ruimte waarin men zich bevindt loopt schuin af. Nee, geen ‘O, ja…’ – het gaat niet alleen om een ziekelijke uitwas van het bewustzijn: toen ik een waterpas op de vloer legde gleed de luchtbel daarin uit het midden weg, de vloer was inderdaad scheef. Ook de kookplaat in de keuken helt zozeer af dat de olie in de pan meteen in één richting samenvloeit. Oplichters, bedriegers! dacht ik en bedoelde de bouwfirma. De reclamatiebrief, waarop ik nooit antwoord krijg, begin ik altijd met ‘Zeer geachte heren…’ en breng hun met voorkomende tact mijn bezwaren onder het oog, in de mening dat dat bij een vreedzame schikking pas geeft. Eén keer schreef ik over ‘mijn advocaat’ en gooide de brief weg toen ik me voorstelde hoe de heren daarom zouden grijnzen. Ik heb geen advocaat. Het donker van nu is opnieuw de duisternis uit de kinderjaren. Men zit alleen in een ruimte, zelf is men in veiligheid, maar degene waarvan men het meeste houdt ontbreekt nog. Jullie worden moe van angst, en deze moeheid is een diepe, sprakeloze smart. Niet langer het met een opgeluchte schok ontwaken uit een gedachtenvlucht; zware en overal verstijfde gedachteloosheid.

LK6MEOFDTUTYRVJ2IKP3XKOYG4

Kant en klare beelden voor mijn ogen

Deze moeheid is niet de gewone moeheid, hij is een vorm van pijn, het zijn de pijnen van de angst. Iemand vertelde dat hij als hij van de zaak thuiskomt direkt de t.v. moet aanzetten om niet onmiddellijk in slaap te vallen. Twee maanden geleden geloofde ik nog dat ik de t.v. niet meer nodig had, maar nu schakel ik hem vaak weer in zogauw het donker wordt. Met de kant en klare beelden voor mijn ogen, de kunstmatige stemmen in mijn oren, denk ik net als Anzengruber’s steenklopper Hans als hij in het weiland ligt: ‘Mij kan niets meer overkomen!’ Het journaal begint sinds een paar weken een halfuur eerder; dat is er de oorzaak van dat de kinderen vroeger moeten gaan slapen. ‘Ik krijg ze nu een halfuur vroeger naar bed’, vertelde iemand. In de straten hoort men de kinderen van Duitsland lachen als Ernie uit de Sesamstraat. Waarom is het zo zonderling om een in alle bijzonderheden politiek bestaan te leiden? ‘Ga eens naar Darmstadt en zie hoe de heren zich daar op jullie kosten amuseren en vertel daarna jullie hongerende vrouwen en kinderen dat hun brood in vreemde magen heerlijk is gevallen…’ Dat kan men als een citaat uit het verleden opduiken, maar als men het nu zelf zou zeggen zou dat de heren alleen maar eens te meer doen grijnslachen.

0abxjpdz6nl11

Wat is politiek denken.?

Ik zat voor de t.v. en probeerde iets te denken, maar het waren alleen onuitsprekelijke woorden zonder samenhang die met mijn schedeldak in botsing kwamen. Toen ik Nixon zag dacht ik: ‘Gangster!’; toen ik de Chileense generaals zag dacht ik: ‘Bandieten!’ Tegelijk klonk het mij als iemand dat uitsprak lachwekkend in de oren. Aan de andere kant waren de kommentaren die ik las alleen maar andere versies van de ‘Zeer geachte heren’-frase. onder gevaar voor overdrijving had ik het volgende kunnen zeggen: ‘Oplichters! Bandieten! Moordenaars!’ Dat zou ik ook gemeend hebben. Al het andere behoorde toen al tot de fiktie van het kompromis. Ik zei niets. Maar plotseling vond ik hen die het toch wél uitspraken niet meer lachwekkend: zij spraken hun sprakeloosheid uit, ik verzweeg haar. En toen sprak het vanzelf: ja, Nixon is een gangster, de Chileense generaals zijn bandieten, de Portugese soldaten van Wiriyamoe in Mozambique zijn moordenaars. Jij, aannemer, bent een oplichter. Dat is niet subtiel? Subtiel formuleert de Frankfurter Allgemeine: ‘Bij urenlang observeren van Allende’s gelaatsuitdrukkingen liet zijn karakter zich daaruit als onhelder en dus dubieus aflezen.’

allende

Wat is politiek denken? Politieke aktiviteiten heb ik altijd alleen maar gevolgd zoals ik sportreportages volgde; ontsteld voelde ik me telkens pas op het moment dat de politiek bloedig werd. En vanouds voelde ik mij solidair met de slachtoffers: bij aanblik van de slachtoffers zag ik mijn vroegere partijkiezen voor een ideologie alleen nog als een sportief duimopsteken. Ook dat kan ideologisch zijn, zegt men. Om onderscheid te kunnen maken tussen slachtoffers en slachtoffers zou ik een dialektische sprong moeten kunnen maken. Ik begrijp hoe vernuftig die sprong wel niet is en in iedere diskussie voer ik hem ook uit, maar zodra de slachtoffers een fysieke gedaante annemen maak ik hem ongedaan. Dat is de reden waarom ik tot nu toe niet in staat ben een in alle details politiek bestaan te leiden. Er is een dialektiek die niets anders is dan immorele routine.

Zolang ik me kan herinneren heb ik een afkeer van macht gehad, en deze afkeer is niet iets moreels, hij is ingeschapen, een eigenschap van iedere lichaamscel afzonderlijk. Vele jaren geleden werd ik door een leraar met de strijkstok geslagen, en nu zou ik willen opspringen om zijn stok doormidden te breken. Eens, in het internaat, toen ik aan de beurt was om vóór te bidden en ik, hoewel ik een heet hoofd kreeg van inspanning, te zacht bad voor de grote zaal en de geestelijke opziener daarop brulde dat ik harder moest bidden, onderbrak ik echter het gebed, liep naar de opziener toe en deelde hem mijn nadrukkelijke wens mede van zijn ruwheid verschoond te blijven. Maar waarom zweeg ik dan, toen ik jaren later goedgekeurd werd voor dienst bij de gewapende troepen en de officier ons bij de inspektie met veel suggestieve opeenhopingen van klinkers en medeklinkers de wind beschreef die door de trotse rijen der soldatengraven giert? Dat wekte toen moordlust in mij op, en die heb ik nu nog, zeer geachte heer…

American_military_cemetery_2003

Begrippen zijn het eerste het slechtste

Er is dus een onderscheid mogelijk: wat mij onbekwaam maakt voor een politieke existentie en wat mijn onwil daartoe bepaalt, is niet de afkeer van geweld maar de afkeer van macht; pas de macht verleent het geweld het aanzien van het rationele doordat zij over de middelen beschikt om het te ritualiseren. Mijn weerzin tegen het uitgekookt redenerende geweld van de macht is onoverwinnelijk; tot op heden ervaar ik bijna allen die machtig zijn als vormloos en doods. En van dit gevoel kan men door geen enkele dialektiek bevrijd worden. Vele jaren geleden bekeek ik een van de inmiddels gemeengoed geworden concentratiekampfoto’s: iemand met kaalgeschoren hoofd, grote ogen en holle wangen zat daar op een hoop aarde op de voorgrond; ik bekeek de foto nog eens, nieuwgierig maar zonder herinnering; deze gefotografeerde mens was tot een verwisselbaar symbool vervluchtigd. Plotseling merkte ik zijn voeten op: zij waren met de tenen tegenover elkaar geplaatst, zoals soms bij kinderen, en nu kreeg het beeld diepte en voelde ik bij het zien van deze voeten de zware moeheid die een verschijningsvorm is van de angst. Is dat een politieke ervaring? Stellig vormt de aanblik van deze op elkaar wijzende voeten door de jaren heen de bezieling van mijn afschuw en woede, tot in mijn dromen, en door mijn dromen heen weer naar buiten, en stelt hij mij bovendien tot waarnemingen in staat waarvoor ik via de normale begrippen, die de wereld van de fenomenen altijd op een eindpunt willen vastleggen, blind zou zijn gebleven. Ik ben overtuigd van de begripsontbindende en daardoor voor de toekomst wezenlijk belangrijke kracht van het poëtische denken. Thomas Bernard zei dat hij zodra er bij hem tijdens het schrijven ook maar de eerste aanzet van een verhaal aan de horizon opdook, die neer zou schieten. Ik antwoord daarop: zodra bij het schrijven ook maar de eerste aanzet van een begrip opduikt, wijk ik – als ik dat nog kan – uit naar een andere richting, naar een ander landschap, waar nog geen vergemakkelijkingen en totaliteitspretenties via begrippen bestaan. Want die bieden zich immers, bij iedere schrijvende beweging, aan als het eerste het slechtste; als men moe is laat men hen staan; zij zijn het ogenschijnlijk moeilijke, dat gemakkelijk te fabriceren is.

35550048194_f9c600f011_c

Bijna met een gevoel van welbehagen

Een paar dagen geleden liep ik door Frankfurt. Een trieste zaterdagmiddag in die straten waardoor men vanuit het centrum naar de voorsteden rijdt, geen centrum meer maar ook nog geen eigen stadsdeel, woonwijk noch handelswijk, een paar verlaten schijnenende kantoren, een lege lunchroom met een pompeuze naam, het niemandsland in de grote steden. Met ingespannen blik keek ik rond en voelde mij uitgedaagd om in alle fenomenen tekens te zoeken. In het raam van een parterrewoning stonden twee grote, gevlekte honden. Uit een huis wierp een oudere vrouw een regenjas van waterdichte zijde naar een oude man die beneden op straat stond. Toen kwam ik langs een deurplaat met veel namen en dacht plotseling: ‘Grappig, die hebben allemaal namen, die heten inderdaad allemaal zus of zo!’ Op een dergelijke middag zat ik in een Hessisch dorp als enige in het dorpscafé, dat de achterkamer van een kruidenierswinkel was, mijn handen plakten aan het plastic tafelkleed en ik las in een Hör zu van een paar maanden oud. Net als in de achterkamer van de kruidenierszaak in het Hessische dorp werd ik ook in die Frankfurtse straat de existentie van anderen gewaar aan mijzelf, maar vooral als toneelspeler die hen verpersoonlijkte, huiverend en toch bijna met een gevoel van welbehagen.

deurbellen-met-namen-studen

De ellende onder het schedelgewelf

Opeens viel mij tijdens mijn begerige waarnemingen iets op: de innerlijke lichaamservaring dat mijn schedeldak zich over mij heen welfde en mij voor alle blikken afschermde. En onder het massieve schedelgewelf liet ik in een bijna intieme afwezigheid de algemene ellende op mij inwerken. Toen ik dat opmerkte bedacht ik dat men om dit tafereel te verstoren onmiddellijk geweld zou moeten toepassen; maar dat was maar één van de vele ireëele gedachten waar ik mee speelde. ‘De sterrenhemel in oktober’, stond onlangs in de krant. En toen ik in de supermarkt de met poedersuiker overdekte en met dunne goudpapieren koordjes omwikkelde kerststollen zag, gruwde ik van de voorstelling hoe straks boven de straten onvermijdelijk weer de kerststerren zouden hangen. Langs de Autobahn van Duisburg naar Dusseldorf zag ik jaren geleden ’s nachts altijd een blauw bord oplichten: Dr. Johnson’s handcreme. ’s Morgens poets ik mijn tanden met Dr. Best’s tandenborstel, mijn haar was ik met Dr. Dralles’ shampoo, met Dr. Scholl’s likdoornpleisters probeerde ik eens een wrat weg te krijgen. Verenigt geest en politiek, aldus een banderolle om het verzameld werk van Carlo Schmidt. Een op de drie Duitsers heeft een rekening bij de postspaarbank, een op de tien een levensverzekering bij de Hamburg-Mannheimer, een op de duizend pleegt zelfmoord. Het Melitta-vuilniszakkenpakket levert twintig vuilniszakken, het Melitta vrieskussenpakket bevat vijfendertig vrieskussens, het Melitta verfrissingspakket bevat veertig verfrissingsbuiltjes. Welk een veelvuldigheid der fenomenen!

0ea4afa9-83e4-4fd0-9314-aa1cbf541159._CR0,0,970,300_PT0_SX970__

Hoe wordt men een poëtisch mens?

Nog steeds te weinig contradicties… In zijn Werkjournaal schreef Brecht op 31 augustus 1944: ‘Op momenten van verwarring valt het gevoel in haar komponenten uiteen zoals een dodelijk getroffen rijk in staten uit elkaar valt. Hun onderlinge relaties worden vernietigd (opeens wordt duidelijk hoezeer het geheel uit verschillende gedeelten bestaat), alleen de betekenis die zij voor zichzelf hebben blijft hun over, dat is een nietige betekenis, het komt voor dat ik zeer plotseling in zaken als muziek of ook politiek geen betekenis meer kan zien, de intiemste vrienden of verwanten als vreemden zie, enz. Gezondheid bestaat uit evenwicht.’ Wat Brecht hier, uit een bekrompen angst voor de zinloosheid, gispt als ziekte en verwarring is niets anders dan het in de hoop gefundeerde poëtische denken, dat de wereld altijd weer opnieuw laat beginnen wanneer ik er in mijn verstoktheid al van uitging dat zij definitief was, en het is ook de basis van het zelfbewustzijn waarmee ik schrijf. Hoe wordt men een poëtisch mens? Op alle vragen, ook op deze, laat zich het fraaie, rake antwoord geven: dat is een lang verhaal. Als ik iemand gevoelsmatige solidariteit, sociale bewustheid, vriendschap en geduld wil bijbrengen stoot ik hem niet af met laat-westerse logica, maar probeer hem te vertellen hoe het ooit met mijzelf zo ging, dat wil zeggen, ik probeer mij te herinneren.

ELawz3IWkAA_VmW.jpg large

Wat ik voor ogen heb is een literatuur, die helemaal vrij is. Vrij van al die meningen. Het basisprobleem van de huidige literatuur is dat hij te journalistiek is, dat al die discussies die op het moment plaats vinden te veel in de literatuur terecht komen. De emancipatie van de vrouw, discriminatie, derde wereld, dat komt allemaal in de literatuur terecht, in plaats dat de literatuur wordt gebruikt voor nieuwe ervaringen. Daarom zijn bijna alle boeken die ik las verziekt. Ik kan dat niet lezen, tenminste niet als literatuur. Het hoort ergens anders thuis. Ik wil me best informeren, ik doe dat ook. Ik lees kranten, kijk televisie. Maar als ik een boek lees, wil ik een heel andere energie voelen. Literatuur is niet de wereld, niet de werkelijkheid van de straat.

Mijn werkelijke opvoeding heb ik gekregen tijdens het lezen, niet van de opvoeders. De literatuur pakte me waar mijn opvoeders mij niet kenden, dus niet aanpakten. Ik heb me door de literatuur laten veranderen. Later heb ik, door te schrijven, geleerd mijzelf te veranderen. Niet letterlijk, maar toch. Ik begreep zoveel niet van mijzelf. Kijk, ik geloof ook aan het toeval. De mooiste herinneringen zijn toevallige, je weet niet waar ze vandaan komen, je speelt er geen rol in, ze hebben ook geen sociale betekenis. Herinneringen waar ik zelf helemaal niet in voor kom, zijn voor mij de belangrijkste. Omdat het herinneringen zijn maar tegelijkertijd ook toekomstbeelden. Die beelden zijn voor de fantasie ongelooflijk stimulerend. Daarmee kun je verder denken.

Soms heb ik dan het gevoel: ik ben ook eigenlijk helemaal geen schrijver, ik moet dat laten. Dat verdien ik niet met de oplichterij die ik bedrijf. Meestal wil ik mijzelf helemaal niet als schrijver zien. Wat is dat nou? Als je toch kijkt naar al die mensen die dagelijks naar kantoor gaan, die gaan werken, die iets doen. Maar is een paradox, dat er op de een of andere manier toch iets gemaakts van mij is. In plaats van werk toch iets dat door mij is gemaakt. Als andere mensen dat kunnen meebeleven, dan ben ik daar toch wel tevreden mee. Dan denk ik dat het toch het allermooiste is om kunstenaar te zijn. Schilder, componist te zijn, is het ideale leven. Dat mensen door de huiver van het poëtische worden gegrepen – dan ben ik al heel tevreden. Tegelijkertijd is het een belachelijk idee dat ik dat zou doen.

(Peter Handke een ontmoeting met Andre Matthijsse Bzzlletin jaargang 6 1977-1978)
narrative-794978_1920

https://dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=hand001#lit_pri

THE TURN OF THE SCREW (1)

DS543338_942long

Einde juli en verder in augustus 2007 publiceerden we een 23-delige serie ‘The turn of the screw’.  Het verhaal van Henry James, geschreven in 1897,  bleef auteurs , cineasten en componisten boeien tot op de dag van vandaag. (een nieuwe filmversie ‘The Turning’ met Floria Sigismondi als regisseuse komt in 2020 in de filmzalen.) In deze donkere dagen willen we even terugkeren naar het onderwerp. Een goede gelegenheid om de serie te lezen of te herlezen in de wintersfeer waarin het oorspronkelijke verhaal ooit ontstaan is..


 


We komen nu echt op het terrein van de 19de eeuwse geesten en spoken, al wil ik niet dadelijk Edgar Allen Poe citeren maar wel het wonderlijke verhaal ‘THE TURN OF THE SCREW’ van Williams James’ broer Henry.

Ernst Braches schreef er een boeiende studie over: ‘Engel en afgrond’, Over the turn of the screw van Henry James, Meulenhoff, A’dam 1983

In 1961 was er een verfilming gebaseerd op dit verhaal met in de hoofdrol Deborah Kerr.
Het kreeg de partijdige naam ‘The Innocents’ mee, en ik ben er zeker van dat Henry James deze titel ten zeerste had afgekeurd. Daarna kwamen er talrijke verfilmingen en bewerkingen, ook voor theater en opera.

turn01

Maar al is het scherm klein, de mooie zwart-wit fotografie van Freddy Francis blijft bekoren.
Deborah speelt een gouvernante die op het afgelegen landgoed Bly de hoede over een meisje (Flora) en een jongen (Miles) krijgt.

Maar zijn ‘the innocents’ wel zo onschuldig als ze zich voordoen, en wat gebeurde er met de vorige gouvernante en de verdwenen meid en knecht?

turn02

Het lijkt een typisch 19de eeuws spookverhaal, maar het feit dat er een bibliotheek boeken met commentaar over is verschenen, laat toch iets anders vermoeden.

Nu is het gewoon even kijken naar het korte filmfragment, want de tocht naar de ware betekenis ligt zoals altijd verborgen.

En lectuur van het verhaal dat in 1898 verscheen kan zeker helpen.
Het is een dunne novelle, in de unieke stijl van Henri James.

Benjamin Britten maakte er een opera van, en zowel de opera als de film The Innocents zijn op DVD terug te vinden of via you tube te bekijken. En weldra een nieuwe film: ‘The Turning’ (2020)

Je kunt verder met deze link ‘The Turn of the Screw (2) Het Begin, en daarna onderaan volgende aflevering kiezen of naar onze WEGWIJZER gaan vanaf 27 juli 2007 elke aflevering apart aanklikken.