
Het menselijke van de ‘grote verhalen’ kun je met humor beklemtonen zoals het hierbovenstaande prentje van ‘het laatste avondmaal’ waar Jezus aan een lange lege tafel zit en de apostelen boven op schermen aanwezig zijn, een bekend beeld in Corona-tijden.
Met nog steeds stijgende bewondering kijk ik nederig op naar het werk van Marguerite Yourcenar (1903-1987) die in haar opstel ‘Feesten uit de jaarkring’, verzameld in de bundel ‘De tijd, de grote beeldhouwer’ een bijdrage schrijft met als titel ‘Paassequentie: een van de mooiste verhalen.’ (1977)
Ze laat de rituelen en de religieuze betekenis rusten en vertrekt vanuit de menselijke inhoud die we zouden opmerken mocht ze door grote auteurs als Dostojevski en Tolstoj geschreven zijn.
Het menselijk al te menselijk verhaal druk ik graag in mijn bijdrage af. Ik zocht diezelfde ‘menselijkheid’ in de illustraties uit de grote kunstcollecties. Ook hier is er slechts een minderheid die de menselijke invalshoek verkiest boven de religieuze, wat niet betekent dat beide betekenissen elkaar niet kunnen aanvullen.
(Sommige afbeeldingen kun je vergroten door op de onderschriften te klikken)
‘Althans voor een ogenblik laat ik de plechtigheden en het ritueel van de heiligste der christelijke weken rusten en probeer uit de gewijde teksten die in de kerk gelezen worden maar niet altijd begrepen, die elementen te halen die ons diep zouden treffen als we ze tegenkwamen bij Dostojevski, bij Tolstoj, of in ongeacht welke biografie of reportage gewijd aan het leven van een groot mens of een groot slachtoffer. Kortom, het verloop van een van de allermooiste verhalen.
Een haast ironisch voorspel: arme lieden arriveren in de hoofdstad met hun geliefde meester, die bejubeld wordt door hetzelfde gepeupel dat hem weldra zal bespuwen. Een sober feestmaal: een verrader naar wie onder de twaalf aan tafel wordt geraden; een naïeveling die luidkeels zijn aanhankelijkheid betuigt en als eerste zijn moment van zwakte zal kennen; de jongste en meest beminde, die bijna lui tegen de schouder van de meester leunt, omhuld als hij is, wellicht, door de gulden cocon die vaak de jeugd beschermt; de meester, eenzaam door zijn wijsheid en zijn voorkennis te midden van die onwetenden en zwakken, toch nog altijd het beste wat hij gevonden heeft om hem te volgen en zijn werk voort te zetten.

Jacopo Bassano Laatste avondmaal 1542
Als de nacht valt, is die meester nog meer alleen in dat hoekje van de boomgaard dat uitziet op de stad waar allen, behalve zijn vijanden, hem vergeten zijn: de eindeloze donkere uren waarin de voorkennis verandert in doodsangst; het slachtoffer dat bidt dat de beproeving die hem wacht hem bespaard mag blijven, maar ook weet dat dit onmogelijk is en dat hij, ’moest hij het overdoen’, dezelfde weg opnieuw zou gaan; ’de eeuwige ziel’ die haar gelofte houdt ’ondanks de eenzame nacht’. (Laat Aragon en Rimbaud ons helpen Marcus en Johannes te begrijpen.) Terwijl hij lijdt, slapen zijn vrienden, niet bij machte de ernst van het moment te beseffen. ’Kun je niet een ogenblik met mij waken?’ Nee, dat kunnen ze niet; ze hebben slaap; en degene die hen roept, weet trouwens heel goed dat er een tijd zal komen waarin die ongelukkigen ook moeten lijden en waken.

De komst van de bende, klaar om de beklaagde te arresteren.
Het heethoofd, dat hem verdedigt op gevaar af de zaken nog erger te maken en dat bijna onmiddellijk terugkrabbelt. De beide gevestigde ordes, de kerkelijke en de wereldlijke, die, toch in verlegenheid gebracht, de beklaagde naar elkaar doorsturen; de eeuwige dialoog tussen begeestering en scepticisme die elkaar aanvullen. ’Al wie de waarheid liefheeft luistert naar mij. — Wat is waarheid?’ De geërgerde hoge ambtenaar, die in deze zaak zijn handen graag in onschuld zou willen wassen en aan de menigte de keuze laat welke gevangene voor het aanstaande feest zal worden vrij gelaten, en de keuze valt natuurlijk op de held van de misdaad en niet op de onschuldige rechtvaardige. De veroordeelde, die bespot, geslagen en gefolterd wordt door een stel potige bruten waarvan er waarschijnlijk verschillende brave huisvaders zijn, goede buren, beste kerels, en die wordt gedwongen de balk van zijn kruishout te slepen, zoals soms in de kampen de gevangenen een schop meesleepten om hun graf te graven. Het groepje vrienden die bij de terechtgestelde zijn gebleven, de vernedering en het gevaar aanvaardend waaraan trouw zich blootstelt. Het geruzie van de bewakers die elkaar de afgedragen plunje betwisten, zoals in oorlogstijd de kameraden van een dode soms ruzie maken om zijn koppel en zijn laarzen.

De liefde die zich openbaart in de vorm van aanbevelingen aan de zijnen, van iemand die tot dan toe te zeer door zijn zending in beslag genomen werd om veel aan hen te denken: stervend geeft hij zijn moeder zijn beste vriend tot zoon. (Zo, in onze dagen, in alle landen, de laatste brieven van veroordeelden of van soldaten die vertrekken voor een opdracht waarvan zij niet zullen terugkeren, vol raadgevingen aangaande het huwelijk van de zus of het pensioen van de oude moeder.) Het gesprek met een gewone misdadiger in wie hij een edel mens heeft herkend; de langdurige doodsstrijd in de zon, in de gure wind, ten aanschouwen van de menigte die langzamerhand uiteengaat omdat er maar geen eind aan komt. De kreet die schijnt te beduiden dat hij, wil alles zijn volbracht, eerst door de staat
van wanhoop heen moet. ’Waarom hebt Gij mij verlaten?’ En over een paar uur zullen die arme lieden voor hun dode de aalmoes krijgen van een graf, en de schildwachten (men hoedt zich voor samenscholingen) zullen slapen bij de muur, zoals daarnet bij de levende in doodsnood de vermoeide schamele gezellen deden.
Wat verder nog? De uren, de dagen, de weken die dan verstrijken tussen rouw en vertrouwen, tussen spookbeeld en God, in de schemerige sfeer waarin niets echt bewezen, bevestigd, overtuigend is, maar vvaarin men de ademtocht van het onverklaarbare voorbij voelt gaan, zoals in van die armzalige rapporten, bestemd voor maatschappijen ter bevordering van de psychische wetenschappen, die des te verwarrender zijn omdat ze tot geen enkele conclusie leiden. Het vroegere meisje van plezier, dat naar het kerkhof is gekomen om te bidden en te wenen en wie zij verloren heeft meent te herkennen in de gedaante van de tuinman. (Kan men een mooiere naam bedenken voor degene die zoveel zaden laat ontkiemen in de menselijke ziel?) En later, wanneer, naar de politierapporten melden, de emoties wat bedaard zijn, de twee leerlingen die langs een weg lopen en worden ingehaald door een sympathieke reiziger: die laat zich overhalen samen te gaan eten in de herberg en verdwijnt wanneer zij bij zichzelf zeggen dat Hij het is. Een van de allermooiste verhalen eindigt met de weerschijn van een Tegenwoordigheid, die veel lijkt op wolken welke nog gekleurd worden door de onder de horizon verdwenen zon.

’Ik zou mij dichter bij jezus voelen als hij niet was gekruisigd maar gefusilleerd’, zei me eens een jonge officier die de Koreaanse oorlog had meegemaakt. Voor hem en voor al degenen die er niet in slagen het wezenlijke terug te vinden onder wat men de bijzaken van het verleden zou kunnen noemen, heb ik het gewaagd het voorgaande te schrijven.’
Uit ‘Feesten van de jaarkring
Marguerite Yourcenar, De tijd, de grote beeldhouwer
Ambo Athenaeum-Polak & Van Gennep, 1985
Vertaling F.C. van de Bilt

https://www.2doc.nl/documentaires/series/2doc/2017/april/de-matthaus-missie.html
Ook na herlezing een prachtige parafrase op een overbekend verhaal door de ook door mij bewonderde Marguerite Yourcenar. De ‘illustraties’ zijn wonderschoon. Een mooie bijdrage, fraai afgerond met een fragment uit de Johannes Passion, door mij als lid van oratoriumkoren vele malen gezongen.
LikeLike