
Het mag duidelijk zijn dat deze bijdrage geen vragen wil stellen bij het mooie initiatief de wildgroei in de tuinen te bevorderen maar eerder vanuit data als de net voorbije 4de en de komende 9de en 10de meidag een ander ‘maaien’ zichtbaar te maken dat -dachten wij- nu wel tot de ‘geschiedenis’ is gaan behoren, maar weer volop in de bloedigste betekenis van het woord dagelijks tot in Europa bloesem en bloed verenigt. Wilde ik dit jaar de weelde van de blauwe regen in beeld brengen dan kon dat alleen vanuit de zwarte schaduw van zijn knoestige stammen.
It should be clear that this contribution does not seek to question the fine initiative of promoting sprawl in the gardens but rather to make visible, from dates such as the just-passed 4th and the coming 9th and 10th May, another 'mowing' that we thought belonged to 'history', but which, in the bloodiest sense of the word, unites blossom and blood daily in Europe. If I wanted to picture the opulence of the wisteria this year, I could only do so from the black shadows of its gnarled trunks.

In de mooie verzameling teksten van Nelleke Noordervliet ‘Schatplicht’ (Uitgeverij Augustus A’dam-Antwerpen 2013) vond ik in de late uren een prachtige tekst ‘De ongrijpbaarheid van het kwaad’ , de neerslag van een toespraak ter gelegenheid van de herdenking van 4 mei in de Nieuwe Kerk te Amsterdam in 2006. Haar woorden zijn actueler dan ooit. Ze verspreiden is dan niet alleen een eerbetoon maar pure noodzakelijkheid.

‘Hoe kon het gebeuren? In Europa. In Duitsland. In Azië. In Japan. Hoe kon de zucht tot veroveren en onderdrukken bezit nemen van zovelen? Hoe kon een misplaatst gevoel van superioriteit leiden tot vervolging en vernietiging van miljoenen medemensen? Waarom is er niet eerder ingegrepen?
Het is allemaal beschreven. Geschiedschrijving helpt een overzicht te krijgen. Optimist als de mens vaak is, meent hij van de geschiedenis te zullen Ieren. De voornaamste les is dat de mens niets leert van de geschiedenis, althans geen consequenties verbindt aan de lessen. Als dat wel zo was, leefden we nu in het paradijs. Nee, nu val ik ons iets te hard. Het is waar: oorlog is helaas gangbaarder dan vrede, maar is er nu ergens ter wereld oorlog of heerst ergens ter wereld een mensonterend regime, dan sluiten we onze ogen niet. Niet altijd. In sommige gevallen heeft de internationale gemeenschap na ampele beraadslagingen een vredesmissie naar een dergelijk gebied gestuurd. En ook daarvan is geleerd. Door schade en schande. Er is geen schone oorlog, er is geen zuivere vrede. Geschiedschrijving maakt ons bewust van onze feilbaarheid.
Ze maakt ons alert op nieuwe verschijningsvormen van onrecht, terreur, misleiding. Niet alleen in anderen maar ook in onszelf.

De grote totalitaire regimes zijn verdwenen uit Europa. Dat wil niet zeggen dat de voorwaarden waaronder ze konden ontstaan met hen zijn verdwenen. Hannah Arendt heeft dat in haar diepgravende analyse van het totalitarisme afdoende duidelijk gemaakt. Wat me blijft intrigeren is hoe in een mens, die onder normale omstandigheden niet geneigd is tot crimineel gedrag, die niet erfelijk is belast of andere tekortkomingen in zijn systeem vertoont, de besmetting met het kwaad plaatsvindt, hoe het komt dat mensen bereid zijn hun individualiteit en kritisch oordeelsvermogen op te geven, uit eigen vrije wil, en actief een rol te gaan vervullen in een machinerie van haat en vernietiging. Hoezeer ook een totalitaire beweging welhaast een natuurverschijnsel lijkt dat alles en iedereen op zijn verwoestende weg meesleept: elke beweging bestaat uit mensen, individuen, verblind, hongerig, vervuld van eigenbelang, wraakzucht, jaloezie en wat al niet, maar altijd eenlingen, met het vermogen te denken en lief te hebben. Mij intrigeert dat omslagpunt waarop een individu zijn keuze maakt: mee te gaan of weerstand te bieden. Velen buigen, maar sommigen niet. Sommigen niet. Weten we van onszelf of we de moed zullen opbrengen? Ik durf mijn hand niet voor mijzelf in het vuur te steken. Van niemand valt te voorspellen of hij in de beproeving stand kan houden.

Ik stel me voor hoe het gaat. Er zijn problemen in een gemeenschap. Er heerst onrust, verwarring. Er zijn smeulende conflicten.
In het zoeken naar een uitweg wordt een idee voor een oplossing geopperd. Het klinkt plausibel. Verlossend zelfs. De visie wint aan populariteit en wordt krachtiger, radicaler. ]e hele omgeving spreekt zich uit voor die kijk op de kwestie, met wat mitsen en maren, maar toch. ]e discussieert. Stelt vragen. Argumenteert. Geeft toe. Of niet. Of een beetje. ]e twijfelt. Er zit misschien wel wat in. Of niet. De anderen twijfelen steeds minder. Wie is nou gek, zij of jij? De visie wordt steeds meer absoluut. De taal verandert. De betekenis van woorden verandert. Bijna ongemerkt. Al spoedig schaam je je voor je twijfel. ]e spreekt hem niet meer uit.
Tegenstand wordt steeds minder geduld. Mensen die je hoog had zijn de ideologie toegedaan. ]e wordt een buitenstaander. Dat wil je niet zijn. ]e vreest de eenzaamheid, de uitsluiting. En ach, als zovelen de nieuwe politiek aanhangen, wat maakt jouw protest dan nog uit? En als je je aansluit ben je ook maar een onaanzienlijke druppel in de oceaan. Wat doe je ertoe, jij klein mens? Alles om je heen is veranderd, je verandert zelf. Tot je jezelf niet meer herkent.

Men zegt dat juist de geleidelijke, stapsgewijze voortschrijding van het kwaad de betrekkelijke meegaandheid van mensen onder een totalitair regime tekent. Mensen worden heel langzaam ontmenselijkt. Onmerkbaar verliezen ze het beeld van de ander als gelijke. Hun individualiteit wordt hun ontnomen. In ruil daarvoor krijgen ze angst.
‘Wil een totalitaire heerschappij het gedrag van haar onderdanen leiden,’ schrijft Hannah Arendt, ‘dan moet elk van hen erop voorbereid worden dat hij even geschikt is voor de rol van uitvoerder als voor de rol van slachtoffer.’ Je kunt niet meer kiezen. De staat kiest voor jou. De openheid van de toekomst houdt op te bestaan.

Ik blijf zoeken naar het moment van twijfel, het moment van toegeven, het beslissende moment, waarop een mens zich laat gaan in overgave en zelfverlies, het moment waarop het kwaad vat krijgt op een individu. Hoe is het kwaad als kwaad te herkennen? Wie jong is gelooft maar al te graag in de neiging van de mens tot het goede; hij begint zijn leven net en dan is moedeloosheid of cynisme geen vrolijke metgezel. Geleidelijk aan wordt hij wijzer en ontkiemt in zijn hart het zaad van de twijfel. Is de mens wel geneigd tot het goede? De werkelijkheid dwingt hem onder ogen te zien dat het ‘goede’ niet makkelijk herkenbaar is. Zelfs het kwaad dient zich aan in de mantel van het goede. Woorden als vrijheid en waarheid worden maar al te vaak misbruikt.
‘Do not go gentle into that good night, rage, rage against the dying of the light.’
We verzetten ons tegen de duisternis. We verzetten ons tegen het vergeten. Maar hoe kunnen we ons verzetten als de verhalen van de oorlog verstenen tot mythen? Als we het lied zo vaak hebben gehoord dat de betekenis uit de tekst is verdwenen. We moeten ons allereerst verzetten tegen gemakzucht en afstomping in onszelf. Blijf luisteren. Naar alle verhalen van oorlog.Verhalen van kinderen die een geweer in de hand gedrukt krijgen.Verhalen van vluchtelingen. Verhalen van gemartelden en gegijzelden. Verhalen van vermoeide soldaten. Verhalen van verdwenen dorpen. Verzamel verhalen en wordt niet moe. Luister naar verhalen van toen en naar verhalen van nu. Luister naar de stem van je eigen vrijheid. Maar hoor ook je uitvluchten, je excuses, je drogredenen. Volg niet klakkeloos leiders. Durf alleen te staan. Durf je uit te spreken. Wees moedig. Wie goed luistert neemt geen wapens op, behalve om de menselijkheid te verdedigen.
Toen Rotterdam brandde, op 14mei 1940, stonden mijn grootouders van moederszijde, een oom, een tante en mijn moeder in de etagewoning van opa en oma in Crooswijk, niet ver van de Jonker Fransstraat waar het vuur woedde. Ze waren erg bang. Zomaar was vier dagen tevoren de oorlog uitgebroken. Vliegtuigen lieten parachutisten vallen. Geruisloos zweefden ze door een hemelsblauwe lucht naar beneden, herauten van strijd en van dood. Nu kwamen de vliegtuigen met brandbommen aanronken, vlogen over, lieten hun loodzware last vallen. Elk ogenblik kon een voltreffer het dak van opa’s en oma’s huis raken. Ze hadden de armen om elkaar heen geslagen. Ik weet niet of ze gesproken hebben of gebeden, gevloekt of gehuild. Ze hebben gedacht te zullen sterven, zomaar op een dag in mei. Ze stonden als een menselijk schild over mijn nichtje heen, dat toen een paar maanden oud was. Het enige wapen dat ze hadden om de menselijkheid te verdedigen was hun eigen lichaam. Dat ene kleine jongen mensenleven telde. Ze moesten de toekomst redden. Ze moesten de toekomst redden.
Nellke Noordervliet, fragmenten uit 'De Ongrijpbaarheid van het Kwaad' Gebundeld in 'Schatplicht' Uitgeverij Augustus Amsterdam-Antwerpen 2013
