Geachte heer Dumortier,
Ik ben een antiquair, geen duivelskunstenaar of een bevlogen hystericus.
U, als psychiater, voelt zich steeds aangetrokken tot het onredelijke omdat u denkt met uw medische redelijkheid de waanzin te kunnen bedwingen of haar te verechtvaardigen tot kunst of mystiek.
Mijn zoeken naar het onzichtbare is geen dwangneurose, geen onontkoombare noodzakelijkheid.
Het is een poging tot opheffen van mijn eigen soortelijk gewicht zonder enige bijbedoeling.
Ik ben geen grote minnaar van volksmassa’ s, dat moet ik toegeven, noch heb ik filantropische neigingen of bevlogen ogenblikken waarop ik in één ogenblik eidetisch kan schouwen zodat ik op datzelfde moment het geschapene doorgrond.
Ik hou van dingen die ik in mijn handen kan houden, of ze nu van hout of zilver zijn, van oud leder of uit parelmoer, als ze maar tastbaar aanwezig zijn.
Ik geloof in de chemie die ons met begoochelingen omtrent het bovennatuurlijke kan vullen zoals zuurstofgebrek in de hersenen ons door lange tunnels met een lichtend uiteinde laat lopen.
Men moet een sterke believer van het zichtbare zijn om tot het onzichtbare te worden aangetrokken zoals uw eigen gekte-u vergeeft mij de toespeling- u wellicht tot het beroep van psychiater heeft geleid.
Het zal weldra schemeren, en dat verschijnsel wil ik niet missen.
Ik stop met woorden en hul mij in de twilight zone, deze schoonmoeder van de grote onzichtbaarheid.
Met hoogachting,
Theodore Silverstein