Het plaatje in plaats van het praatje.
Antwerpenaren zijn echter in beide disciplines goed geweest.
Al moet ik toegeven dat de familie waarover ik het hier wil hebben uit de Kempen komt, en dan nog wel uit Herentals.

Nicolaas Francken werd in 1510 in Herentals geboren en was de stamvader van een reeks schilderende Francken’s.
Hij verhuisde in de vroege jaren zestig (1560!) naar Antwerpen en had drie zonen die net zoals de vader er duchtig op los schilderden.
Hiëronymus Francken I, Frans Francken I en Ambrosius Francken I.
Frans en Ambrosius waren leerjongens bij Frans Floris in Antwerpen, nog voor de vader definitief van Herentals naar Antwerpen kwam wonen.

Al de zonen van Frans Francken I werden ook artiesten: Thomas heeft slechts één altaarstuk nagelaten (St. Leonardus, Aartselaar), Hiëronymus II en Frans II, de meest getalenteerde en best bekende.
Er was ook nog een Ambrosius II die bekend werd voor zijn landschappen en scènes uit het boerenleven.

De zonen van Frans II, Frans III, Hiëronymus III en Ambrosius III hadden niet het grote talent van hun vader geërfd maar waren ook schilders.
Herman van der Mast schilderde ooit de hele familie samen.

Het is dus Frans Francken II (1581-1642) die in mijn bijdrage voor de plaatjes zorgt.
En met plaatjes bedoel ik dan ook plaatjes.
Op mijn reizen kwam ik bijna in alle grote musea schilderijen van deze merkwaardige man tegen.
Inhoudelijk moet je niet dadelijk naar grote vernieuwingen gaan zoeken, maar zijn werk maakt duidelijk dat er een heuse schilderfabriek kon ontstaan, dat schilders elkaar bijstonden zoals nu de ene muzikant bij de andere formatie zijn diensten aanbiedt.

Rubens bewonderde niet alleen het werk van Frans, maar ook zijn werkwijze, zijn handel. Hij nam dan ook de fabrieksvorm over om van Rembrandt maar te zwijgen.

Het werk hierboven is van Jan Breughel, een heus prentenboek.
Je kunt er lang naar kijken voor je alle wezens en omgeving hebt bekeken, het is een verzamelplaat.
De figuren echter zijn van Frans Francken II.
We weten al lang dat de meest bekwame leerlingen zich specialiseerden in bloemen, dieren, landschappen en zo hun meesters productie verfraaiden, maar ook zelfstandige schilders zorgden vaak voor een eigen bijdrage, vooral dan in altaarstukken, of bij het schilderen van decoratie op mooi afgewerkte kabinetten.

Burgemeester Rockox soepeert hier in zijn kunstkamer
Frans schilderde een groot aantal van deze “kunstkamers”.

Hier ook kun je je niet ontdoen van de indruk dat je naar een stripverhaal kijkt.
Er zijn de mensen van allerlei standen en rangen die zich op hun manier bezighouden of worden bezig gehouden.
Kijk naar de muzikanten, de vrouwen bij het vuur, de rijkelijk gedekte tafel, de schilderijen van bekende en totaal onbekende (gebleven) meesters.

Het is een echt plaatjesboek, tot en met de aanwezigheid van de twee papegaaien, en het beeld van een kindje op het tafeltje naast de soepeerders, alsof het daar op zijn beurt ligt te wachten om als dessert te dienen.

dyn002_original_580_580_jpeg_20344_f43180f3e8ebd6faeaa3fa814542ac02

Helemaal een stripverhaal wordt zijn werk: de verloren zoon.
In verschillende taferelen wordt het lot beschreven van de jongeman die het ouderlijk huis verliet voor een leven van slempen en vertier en die berooid weer in ’s vaders armen wordt gesloten.

Een calvinistisch schilder zou die terugkeer als centraal thema hebben gekozen, maar een Antwerpenaar zet het vrolijke leven van de zoon centraal en brengt al de rest daarrond in grissaille.

De loop van het verhaal, tot en met het slachten van het vetste kalf, wordt rondom het zondige leven van de verloren zoon weergegeven.

Het zou in de prenten van de 16de-17de eeuw een constante worden: het centrale thema wordt omgeven door gebeurtenissen die al hebben plaats gehad of nog moeten plaatshebben.
Er wordt dus niet alleen in het doek zelf gedramatiseerd, maar het verloop van de tijd waarin het verhaal heeft plaats gevonden krijgt een afzonderlijke plaats, je zou werkelijk van de allervroegste stripverhalen kunnen spreken.

Een ander aspect is de verzameling.
Gefortuneerde mensen verzamelden kunst, inzonderheid beeldhouwwerk en schilderijen en pronkten in hun “pronkkamer” met hun aanwinsten.
Sommige huizen werden heuse gallerijen, al bestonden die gallerijen op zichzelf en kon men daar in alle rust een keuze gaan maken.
De kunsthandel werd een lucratieve zaak.

De ateliers zelf werden ontmoetingsplaatsen.
Er wordt gemusiceerd, de laatste weetjes worden er uitgewisseld, men komt de schilderende dame(jawel!) bewonderen, of was de belangstelling eerder naar haar werk gericht?

Er is plaats voor zilverwerk, wetenschappelijke geschriften en verfijnde eet-en drinkgelagen.

De gulzigheid is groot.
Men wil kijken, kijken en nog eens kijken, en dat bekekene wordt een bewijs van rijkdom en macht.

Wie in Antwerpen of Amsterdam woont en geld heeft, weet waar naar toe.
Wij, nog net zo gulzig maar zeker niet zo gefortuneerd, mogen meekijken.