HET TOUW, tweede entr’ acte

dyn001_original_492_783_jpeg_20344_719bd5cc057748d34d9e2ddfb24e25f8

Beautiful losers

Your dream make-up is cracked and wearing thin
Your eyes are on your chin
It’s getting hard for you
But to make up is only make-believe
And we don’t need a scene like this

Whatever happened to the Beautiful Losers
Whatever happened to the Beautiful Losers

Your eyes closed and dreamed of places that you and I would go
It’s getting hard for me to love you, like I used to
I don’t believe “hello”
Do you?

Whatever happened to the Beautiful Losers
Whatever happened to the Beautiful Losers

Artist: Ocean Colour Scene

dyn001_original_453_704_jpeg_20344_21abb2d645d122cc75c9236fc4067998


HET TOUW, scène 19

NEGENTIENDE SCÈNE

DE LADDERS LIGGEN OP ELKAAR, EN DAAROP SAMENGEVOUWEN, HET ZEIL.
AAN DE ENE KANT VAN HET SPEELVLAK STAAT EMMERICH UIT TE KIJKEN, AAN DE ANDERE KANT ALISON.
HET IS VROEGE MORGEN

ALISON
Of jij iets ziet, Emmerich?

EMMERICH MAAKT DUIDELIJK DAT HIJ HET NIET BEGRIJPT

ALISON
Of-je-iets-ziet-Emme-rich?
Iets anders dan zand?
Misschien is een dag of twee te weinig om in het Beloofde Land binnen te mogen, maar zelfs een doodgewone oase met fris bronwater zou welkom zijn.
Of een karavaan die niet dadelijk onze ladders en het tentzeil inpikt maar ons een bult van hun kameel of dromedaris aanbiedt.

EMMERICH SLAAKT EEN KREET, KOMT NAAR ALISON GELOPEN, WIL HEM MEENEMEN NAAR ZIJN UITKIJKPLAATS.

ALISON
Allah of Jahweh heeft altijd een zwak voor de eenvoudigen van geest gehad.
Dus zeg me vlug waar en wat ik moet zien, en…

Maar dat zijn onze vroegere stadsgenoten op hun vurige Arabieren.
Je hoort ze tot hier roepen.

STILTE

Heet jij Emmerich, en ben ik de genaamde Alison?
In dat geval hebben ze het op ons gemunt! Stil.

STILTE

En is onze achternaam veranderd in ‘bedriegers’, en zou onze schuilnaam ‘verraders’ zijn?
En waarmee ze heen en weer zwaaien zie ik eerder als vlijmscherpe zwaarden of denk jij dat het waaiers voor wat koelte zijn?

STILTE

Emmerich, of we verzinnen een instant list of we zijn er geweest.
Ik denk zelfs dat de gieren boven onze hoofden die laatste veronderstelling met ons delen.

Ga boven op ons zeil liggen, Emmerich.
Speel mijn dode vriend.
Geen uitleg nu, doe gewoon wat ik je zeg.
`Val dood, maar doe het met stijl en zorg dat je voor hen zichtbaar bent.
Wees niet bang.
Ik laat je voorlopig niet in de steek.
Jij bent dood meer waard dan…euh…ik bedoel: speel met al je overtuiging dat je al enige uren ter ziele bent gegaan.
Vlug.
Ik ruik hun bloeddorst tot hier!

EMMERICH SPRINGT BOVEN OP ZEIL, LAAT ZICH ZEER OVERTUIGEND DOOD NEERVALLEN EN LIGT PATHETISCH LANG UITGEREKT DOOD TE ZIJN.
ALISON SPRINGT OOK OP HET ZEIL, TERWIJL HET GELUID VAN GESCHREEUW EN AANSTORMENDE PAARDEN VAN UIT DE ZAAL SCHIJNT TE KOMEN.
DAAROM RICHT ALISON ZICH OOK TOT DE ZAAL ALSOF DE AANVALLERS NU VANUIT DIE KANT KOMEN.

ALISON

Stop!
Vrienden wacht met uw wrede plannen!

HET RUMOER VERSTOMT ONMIDDELLIJK.

ALISON
Vrienden!
Ja, ik zeg ‘vrienden’!
Lach niet te vlug, vrienden.
Bespot niet wat heilig is, of noemen jullie vriendschap een wrange grap?

STILTE

Ik zou het begrijpen, vrienden.
Ik weet beter dan wie ook wat verraad betekent.
En is verraad door een vijand al een dolksteek wat moet dan verraad door een vriend zijn?
Juist.
Een vreselijke marteling.
Want elk uur van de dag overvalt je de twijfel, en het volgende uur verplettert de zekerheid je.
Ja, hij was het.
En weer de twijfel.
En weer de zekerheid.
Tot die zekerheid je hart in tweeën heeft gekliefd en slechts een wonder die pijn verzachten kan maar nooit meer helen.

Wat doet een mens die ongeneeslijk ziek is?
Hij wreekt zich op de levenden.
Onder zijn pruik is de rechter kaal en toch verdoemt hij in zijn vonnissen de kalen.

Ik weet het.
Deze man hier aan mijn voeten heeft jullie een wonder beloofd.
Hij zei: ik heb het gezien.
Ik heb mijn vriend over de slappe koord zien dansen zonder dat zijn v voeten het touw hebben aangeraakt.
Het was een vroege morgen, zoals deze morgen in de woestijn.
En jullie hebben toen gevraagd wanneer zijn vriend -ik dus- dat wonder voor de ganse stad herhalen zou.

Hij is met zijn zwerversmuts rond gegaan en ik moet toegeven, jullie gaven gul.
Een wonder was voor menig man een goudstuk waard.
Hij verzamelde jullie milde giften en liet toen weten dat er weldra plakkaten in de stad zouden hangen waarop zijn vriend -ik dus- het wonder zou herhalen ten aanschouwe van iedereen die ogen in zijn hoofd heeft en een verlangen naar sensatie koestert.

En ik begrijp dat jullie verbazing groot was, toen wij op een morgen verdwenen waren.
Ik begrijp de uitroepen ‘verraders’ en ‘dieven’ goed want wie de gulle burger een wonder belooft, moet die belofte trouw blijven, dat is zo.
Maar luister goed en knoop de volgende woorden in jullie verwarde oren.
Als een man naar Mekka, of naar Compostella of Jeruzalem gaat, bereidt hij zich dan niet jarenlang voor eer hij aan die tocht begint?
Ik zie jullie knikken.
En zo is het ook.
En als een man een huis wil bouwen, tekent hij dan niet eerst de plannen en laat hij die niet aan zijn buurman zien en vraagt hij niet deskundige raad voor hij aan die taak begint?
Ik zie jullie terecht knikken.
Zo zal dus ook de man, hoe zondig ook, die met Jahwehs en Allah’s kracht een wonder wil verrichten voor de hele stad, zich terugtrekken in de stilte van de woestijn.
Hij zal zich geselen, vasten en bidden.
Hij zal zich reinigen.
Hij zal zich met zijn vriend voorbereiden op zijn roeping: een werktuig van de Allerhoogste te mogen zijn zodat Uw geloof door deze daad versterkt wordt.

Ik zie jullie knikken.

Dat deden wij dus.
Wij trokken ons terug om ons voor te bereiden.
Ik, Uw dienaar, en mijn onstuimige vriend.
Ik zie jullie vragende ogen naar zijn lichaam aan mijn voeten kijken.

Ja, hij is mijn vriend.
Ja, ook als hij mijn vasten en boetedoening te zwaar vond en in jullie stad drank en mondvoorraad meenam, blijft hij mijn vriend.
Laten wij met de profeten barmhartig zijn.
Ook als hij protesteerde en niet dieper met mij de woestijn wilde intrekken, bleef hij mijn vriend.

Ook al moest ik hem neerslagen toen hij mij naar het leven stond, blijft hij mijn vriend.
Want ik weet dat hij tot inkeer zal komen als we over enkele dagen de stad weer binnentrekken.
Hij zal met mij het Licht hebben gezien.
Wij zullen het touw op de markt tussen deze ladders spannen, en ik zal, zuiver en nederig van geest, het touw niet aanraken, maar met de kracht van de Allerhoogste zal ik dansen ondanks de zwaartekracht.

Dus keer nu terug, en doe boete.
Bereid U voor op onze komst.
Geen drank of seks de volgende dagen.
Laat hier in de woestijn achter wat u hindert, uw rijkdom, uw teveel aan mondvoorraad en drank, uw beurs of juwelen.
Want dat de zwaartekracht die ons tegenhoudt om voor Gods Aanschijn te dansen.

Ik zal het aan de melaatsen uitdelen, ik zal er mijn arme zwakke vriend mee genezen, en wij zullen over enkele dagen samen als gezuiverde en ootmoedige schepsels het wonder van Gods barmhartigheid mogen aanschouwen.

Moge zijn vrede met U zijn.

ALISON WUIFT NAAR ALLE KANTEN, EEN GROEPSGEZANG WEERKLINKT.
HIJ DUWT MET ZIJN VOETEN ALISON DIE ZICH WIL OPRICHTEN WEER PLAT


HET TOUW, scène 18

ACHTTIENDE SCÈNE

WE HOREN DE ZANDSTORM OPSTEKEN. HET ZEIL STAAT STRAK MAAR JE MERKT TOCH DE RIMPELINGEN.
HET IS DONKER GEWORDEN.
ALISON NEEMT ALS EEN SOORT PIËTA DE GEKWETSTE EMMERICH OP ZIJN SCHOOT.

ALISON
Morgen is het mijn beurt, Emmerich.
Kun je ‘t nog tot morgen uithouden?
Dan neem ik jouw revolver mee.
En ik kom met drank en eten beladen terug.
Hun kamelen zullen alles voor ons dragen, Emmerich.
En weet je, ik breng het meisje met de gazellenogen mee en de oosterse jongen.
Ze zullen je wonden verzorgen, je zachtjes zingend masseren en je in de bron van de oase weer leven tot wekken.

EMMERICH KREUNT, EEN WINDSTOOT

ALISON

Volhouden, Emmerich.
Ik zal je een verhaaltje vertellen.
Dan gaat de nacht vlugger voorbij.

Ik vertel je deze nacht over het gevleugelde paard.
Niet over Pegasus, maar over zijn halfbroertjeTry-to-fly.
Ik zal hem Try noemen en dan weten we wel dat we Try-to-fly bedoelen.

Die gekke naam had hij aan zijn net zo’n eigenaardige constitutie te danken.
We zullen zijn stamboom niet uitpluizen, maar feit is dat hij als halfbroertje achteraan kwam.
Hij had namelijk bij zijn geboorte maar één vleugel.
Nu begrijp je natuurlijk dadelijk zijn naam Try-to-fly.
Heb jij al eens een vogel met één vleugel gezien, Emmerich?
In de lucht dan, bedoel ik.
Heb jij al eens een vliegtuig gezien met één vleugel?
Ja, in een rampenfilm.
Eén vleugel wil zeggen neerstorten als je er ooit twee hebt gehad.
Maar bij Try was dat anders.
Hij had er nooit twee gehad, hij was gewoon met één vleugel geboren.
Een gril van de natuur kun je wel zeggen.

EMMERICH KREUNT ALS DE WIND PLOTSELING HEVIG HUILT

ALISON
Stil maar.
Ik heb het niet over jou.
Want hoe gek het ook mag klinken, Try was helemaal niet ongelukkig, noch benijdde hij de twee vleugels van zijn halfbroertjes.
Hij dacht dat hij met die ene vleugel ook wel wat kon doen.
Je zou denken dat hij dus bij het grondpersoneel van de luchtmacht wilde werken, maar dat was ook weer helemaal mis gedacht, Emmerich, want ik hoor je denken, gekneusde knul van mij.
Neen, Try wilde op een of andere manier met die ene vleugel de lucht in.
De voorstellen om hem een kunstvleugel in te planten vond hij belachelijk.
Hij had nu eenmaal een vleugel, en een vleugel dient zoals zijn naam het aanduidt om te vliegen.

Het was een gek gezicht.
De vliegpogingen van Try to fly.
Iedereen hield op met werken.
Er klonk luid gelach in de stad als Try aan zijn fly begon en met zijn klikken en klakken de heuvel afdonderde.

Er verschenen spotprenten over zijn zogezegde hoogmoed, zijn psychiatrische afwijkingen, zijn belachelijke luchtsprongen en potsierlijke landingen.
Wie moest immers de kosten van die builen en schrammen dragen, van de hechtingen en spalken, van die scans en röntgen-opnamen?
Juist. De gemeenschap.
Kon hij nu niet gewoon zich bij zijn éénvleugelige toestand neerleggen, figuurlijk dan want letterlijk deed hij wekenlang niets anders.
Dacht hij aan respect te winnen, was hij op compensatie uit voor een zielige koude jeugd?
Kijk naar die andere éénvleugeligen, Try.
Die waaien de verhitte sportlui koelte toe.
Die dirigeerden het groot paardenkoor.
Die wekten zelfs elektriciteit op, en al was het dan maar een lampje van vijf watt, ze voelden zich tenminste nuttig.
Andere éénvleugeligen stichtten een kloosterorde, verdiepten zich in de diepste paardengedachten, probeerden geestelijk te vliegen, ja dat wel, maar ze vielen niemand lastig en baden voor een behouden thuiskomst als je hen iets toestak.

Ja, ik kende die éénvleugeligen tamelijk goed.
Ik hoorde bij de soort die uit woede voor dat verdomde gebrek een vriend kleineerde.
Ik schoof mijn gekneusde kant op zijn schouders zodat ik tenminste mij boven hem kon verheffen, ook al had ik maar één vleugel!
O wat was dat een fijn gevoel!

Ik verzon dat ik op de slappe koord kon dansen, en hij geloofde mij.
Ik vertelde hem de meest waanzinnige verhalen, en hij geloofde mij.
Ik zei dat ik van hem hield maar was gewoon op zijn warmte uit, en hij geloofde mij.
Ik stuurde hem om mondvoorraad en drinken, maar had stiekem mijn eigen voorraadje aangelegd en terwijl hij zijn leven waagde, wrat ik het alleen op, dronk ik de laatste druppels uit.
En toen hij gekneusd en half dood binnenstrompelde, noemde ik hem een lafaard, een hoerenjong en een opportunist.

ALISON MERKT NU DAT EMMERICH AL EEN TIJDJE IN SLAAP IS GEVALLEN.

ALISON
Hij slaapt.
Zou hij dat nog gehoord hebben, die sentimentele biecht van mij?
Natuurlijk niet.
En al zou hij iets hebben opgevangen ik kan hem dadelijk overtuigen dat het ijlkoorts was, hersenspinsels van een half dode man.

Nou, Emmerich.
Try to fly werd zijn naam elke dag meer en meer waard.
Hij gaf niet op.
Niet om een record te vestigen.
Niet om zoals de andere paarden te kunnen zijn.
Hij haatte die gelijkvormigheid als de pest.
Maar hij wilde dat gevoel om los te komen van de aarde even voelen.
Nu kan iedereen dat voelen door van de 27ste verdieping te springen, maar Try wilde dat gevoel kunnen herhalen en verfijnen.
Het was een verdomd veeleisend half-talentje.
En wat denk je Emmerich, is het hem gelukt?
Of vind je ‘t flauw als ik morgen het vervolg vertel?

De wind is gaan liggen.
De woestijnhemel zal vol sterren staan.
Hoor je hem vliegen, Emmerich?
Ja?
Ik ook.
Hij heeft gewacht tot de wind ging liggen en dan is hij vertrokken.
Hij kan niet lang in de lucht blijven.
Het is zoals met een stok een bootje vooruit wrikken.
Dat is zijn geheim.
Hij wrikt met die ene vleugel zijn paardengewicht de lucht in.
Critici zullen zeggen dat het niet sierlijk is, maar daar zijn de kolibrie’ s voor.

ALISON BEKIJKT DE REVOLVER.

ALISON
Zou je ook willen vliegen, Emmerich?
Eindelijk op de slappe koord kunnen dansen?

HIJ RICHT DE REVOLVER OP EMMERICHS HOOFD.

ALISON
Eerst jij.
En dan kom ik ook.

HIJ RICHT DE REVOLVER EVEN OP ZIJN EIGEN HOOFD

Jij bent Eva Braun en ik Adolf.
Buiten is het Berlijn.
We hebben met onze ene vleugel Europa in puin gelegd.
Met onze ene vleugel hebben we het vuur van de crematoria aangewakkerd, het cyclon-B-gas verspreid.
We hebben wraak genomen.
Dat was het.
Mensen van enige betekenis willen altijd wraak nemen.

Maar we zijn van generlei tel, Emmerich.
En wat moeten we wreken?
Wie moeten we voor het gerecht slepen?
We zitten in de woestijn.
Jij slaapt.
En ik heb slaap.
Laten we dus genoegen nemen om samen bewusteloos te zijn voor enkele uren.

HIJ GOOIT DE REVOLVER WEG, REKT ZICH UIT, DUWT EMMERICH BEETJE BRUTAAL VAN ZICH WEG, ZOEKT EEN PLAATSJE EN KRUIPT DAN DICHT BIJ EMMERICH OM HET WARM TE HEBBEN.

PAUZEDINSDAG HET TWEEDE BEDRIJF.


HET MOOIE BEELD OP DE WIT-ZWART FOTO IS VAN DE DUITSE BEELDHOUWER CHRISTOPH FISCHER


HET TOUW, scène 17

ZEVENTIENDE SCÈNE

AVOND IN DE WOESTIJN
EMMERICH IS BINNEN GESTROMPELD, GESCHEURDE KLEREN, BEBLOED GEZICHT.
HIJ HEEFT ALLERLEI VOORWERPEN TEGEN ZIJN BORST GEKLEMD EN VALT VOOR DE VOETEN VAN ALISON NEER
HIJ STEEKT TELKENS IETS OMHOOG, ALS ULTIEME INSPANNING

ALISON
Emmerich!
Is het de zon of waren het woestijnrovers?
Ja, dat zijn nog enkele hompen brood, waarvoor mijn dank.
Ben je uitgeschud, of …

En dat is zowaar gedroogde ham, of tenminste wat de hyena’s hebben overgelaten.

Hebben ze je gebeten?
Kon je ze niet van je afschudden of…

En dat mag voorwaar een kruikje voortreffelijke wijn zijn.

MET ZIJN MOND TREKT ALISON DE KURK VAN DE FLES. HIJ DRINKT GULZIG.

ALISON
Emmerich, je ziet er niet uit, maar je hebt nog altijd smaak.
Nu nog een blokje kaas zou niet misstaan.

EMMERICH STEEKT NOG IETS OMHOOG EN LAAT ZICH DAN VALLEN VOOR ALISONS VOETEN.

ALISON
Je bent een droomvriend, nog maar net heb ik wens uitgesproken of je ver…

ALISON HEEFT NU HET PAKJE OPENGEMAAKT, ER ZIT EEN REVOLVER IN.

ALISON
Een revolver?
Wat moet ik met een revolver?
Voor muskieten is het hier ‘s nachts te koud en wat eetbaar is, houdt zich bij dag verscholen.
HIJ TILT DE OVERVERMOEIDE EMMERICH EVEN VAN DE GROND OP

ALISON
Ik vroeg je iets, Emmerich.
Wat moet ik met een revolver?
Kon je dat geld niet aan een wiel kaas hebben uitgegeven?
Een revolver?

ALISON BEKIJKT HEM AANDACHTIG, ZIET DAT HIJ GELADEN IS, DRAAIT DE KAMER, KLIKT ZE WEER DICHT.
RICHT OP EMMERICH DIE TEVERGEEFS ZIJN HANDEN PROBEERT OP TE STEKEN, MAAR DAN BLIJKBAAR HET BEWUSTZIJN VERLIEST.

ALISON
Emmerich, mijn geplunderd broertje.
Emmerich, je dacht toch niet dat ik je werkelijk wilde…?

EMMERICH GEEFT GEEN TEKEN VAN LEVEN MEER.

Mijn God, nog voor een schot is gelost, blijkt hij al de pijp uit te zijn.

HIJ KNIELT NEER BIJ EMMERICH, KLETST HEM IN HET GEZICHT ZOALS MEN DAT BIJ BEWUSTELOZEN DOET OM WEER NAAR DE WERELD TE HALEN.

ALISON
Emmerich, wakker worden.

ALISON BEGINT ZICH VOL BROOD TE PROPPEN EN DRINKT ZOVEEL MOGELIJK WIJN TERWIJL HIJ MET EMMERICH PRAAT

ALISON
Je moet mij nog vertellen, Emmerich, mij vertellen wat jou is overkomen.
Ik wil horen of je inderdaad moedig bent geweest, want ik vrees dat het eerder je stommigheid is die jouw buit heeft gehalveerd.
Je hebt je toch niet laten beetnemen?
Je wilde toch niet de hyena’s voederen omdat ze je zo klagelijk aankeken?
Of waren je benen te kort en hebben de woestijnrovers je ingehaald?
Of..
Ik mag er niet aan denken, maar misschien ben je veel slimmer dan je je voordoet, heb jij misschien de andere helft van de buit verborgen en je daarna zelf toegetakeld zodat ik al vlug zou geloven dat je overvallen was terwijl je deze nacht stiekem je gaat volvreten terwijl ik van honger lig te ijlen?

Beken het maar, Emmerich.
Beken het zonder schaamte, het is de struggle for life, the survival of the fittest, daar schrikken we niet meer van.
We zijn al te lang onderweg.
We hebben genoeg wreedheid gezien en ondervonden om nog verbaasd te zijn van broedermoord en vriendenverraad!

HIJ HOUDT NOG EEN BEETJE BROOD EN VLEES OVER, NOG EEN LEKJE WIJN IN DE FLES.

ALISON
Maar er is nog brood, Alison. En vlees. En wijn.
Dat heeft die ware vriend uit zijn mond gespaard, want hij is een echte vriend.
Geen bange verklikker, geen sluwe bedrieger, geen handige harrie, maar een vriend in de ware betekenis van het woord.

Kom wakker worden. Etenstijd.
Brood en wijn.
Kom Judas.
Zelfs voor jou sopte de heer het brood in de wijn en gaf het je eten.

EMMERICH GEEFT NOG STEEDS GEEN TEKEN VAN LEVEN.

ALISON
Hou je niet van de domme.
Ofwel heb je al de helft van deze kostbare goederen naar binnen gewerkt, ofwel moet dat nog gebeuren en hang je nu de martelaar uit.

Ben je een martelaar, Emmerich?
Heb je je leven veil gehad voor je vriend?
Of was het lopen geblazen.
En nog iets.
Waar heb je dat verdomde geld vandaan gehaald om deze etenswaren te kopen?
We bezaten geen cent.
Je zult het toch niet gestolen hebben?
Of het met dat vuige lijf van jou betaald?
Dat was het!
Ze zaten jou achterna toen ze de diefstal ontdekten en je mocht het houden als je in natura betaalde.

Dat had ik echt niet van jou verwacht.
Dat je door rovers of hyena’ s was aangevallen, tot daar toe.
Maar diefstal en hoererij!
Ik zie je wel heimelijk glimlachen achter dat bebloede masker.
Straks ga je nog beweren dat je er nog van genoten hebt ook!

Kijk wat daarop mijn antwoord is.

HIJ EET HET LAATSTE BROOD EN VLEES OP EN DRINKT DE FLES LEEG.

ALISON
Voilà.
Dat is mijn antwoord.
Als je nu crepeert dan weet ik dat mijn redenering verkeerd was en zal ik je sterven in alle barmhartigheid en tederheid begeleiden, maar als je deze nacht verdwijnt, als ik het meisje met de gazellenogen of de oosterse jongen rond de tent hoor sluipen, dan zal ik mij vol verachting omdraaien.
Je doet maar, zal ik denken.
En al is dan mijn maag gevuld, mijn hart zal leger zijn dan die van de bedelkinderen.

HIJ KIJKT NAAR EMMERICH DIE ZICH KREUNEND BEGINT TE BEWEGEN.

ALISON
Zeg nu niet dat je me niet gehoord hebt.
Wat zeg je?
HIJ LEGT ZIJN OOR BIJ DE KREUNENDE EMMERICH

ALISON
O. Je hebt dorst.
Je lippen zijn inderdaad door de droogte gebarsten.

ALISON KIJKT NAAR DE LEGE TOESTANDEN

ALISON
Ja, ik denk dat ik slecht nieuws heb, Alison.
Je was nog maar net binnen gestrompeld en ik wilde je met al de liefde van mijn groot hart verzorgen, toen we door een kudde hyena’ s werden aangevallen.
En nog maar net hadden ze zich te goed gedaan aan het grootste gedeelte van wat jij had meegebracht of enkele woeste woestijnrovers stormden onze tent binnen en bedreigden ons.
Ja, ze wilden jou zelfs onteren als je begrijpt wat ik bedoel.
Ik heb gesmeekt jou te laten liggen en stelde hen mijn lichaam ter beschikking, maar ze lachten me uit en aten voor mijn ogen alles wat ons nog restte en dronken de fles wijn helemaal leeg.
Tot daar toe.
We leven nog.
Neen, bedank mij niet, Emmerich. Je moet rusten.
Ik weet het, ik had mijn leven veil voor het jouwe, maar zo hoort het ook.
Vrienden.
Besef je nu wat vrienden zijn, Emmerich?

EMMERICH KNIKT, LANGZAAM DONKER, DE WIND STEEKT OP.


Het schilderij bovenaan is van de Deense schilder Jan Esmann.


HET TOUW, scène 16

ZESTIENDE SCÈNE

DE TENT STAAT OPGESPANNEN OVER HET TOUW.
HEEL HELDER ZONLICHT OP HET WITTE ZEIL.
EMMERICH EN ALISON IN ONTBLOOT BOVENLIJF WUIVEN ZICH KOELTE TOE

ALISON
We hebben er eerlijk om gedobbeld, die laatste druppel was voor mij.

EMMERICH WIL DE VELDFLES NIET GEVEN EN PROBEERT ZE UIT TE KNIJPEN BOVEN ZIJN MOND

ALISON
Dat kan niet eens spreken maar zwelgt mijn waterrantsoen naar binnen.
Om die laatste druppels hebben we eerlijk de dobbelstenen laten beslissen.
Jij gooide en één en ik een zes.
Of wil je soms beweren dat één meer is dan zes?

ALISON GRIJPT RUW DE VELDFLES EN SCHUDT NAUWELIJKS WAARNEEMBARE DRUPPEL UIT BOVEN ZIJN MOND.

ALISON
Verdomme Willem de Zwijger is mij te vlug af geweest!
Hier.
Ga op zoek naar water.
Zorg dat je terug bent voor het donker wordt.
En als het kan breng ook wat brood en beleg mee mocht de supermarkt nog open zijn, anders trek je maar één van je smartelijke gezichten als je een bakker of kaasboer ontmoet.
Mogelijk geven ze je iets te eten of ze hakken met hun kromzwaard dat zwijgende hoofd van je nutteloze romp.

EMMERICH STAAT RECHT. HIJ DENKT NA, JE ZIET HEM TWIJFELEN. DAN GOOIT HIJ DE WATERKRUIK OP DE GROND EN DRAAIT ZICH ALS EEN BOOS KIND WEG VAN ALISON

ALISON
Wat krijgen we nu?
Muiterij?
Opstand tegen het wettelijke gezag.
Mijn vriend verraadt de kroon.
Emmerich, dit was een bevel.

ALISON REIKT HEM DE WATERZAK AAN.
EMMERICH DUWT HEM WEG, BRUTAAL.

Dat heb ik gekoesterd aan mijn borst, dat addergebroed.
Ik, Alison, de koorddanser wiens naam tot in Marrakech weerklinkt.
Ik had maar te knippen en knappe mannen en vrouwen stonden als hijgende hondjes voor mij.
Spreek Alison, hijgden ze, spreek en we gaan met jou tot aan het einde van de wereld.
Prachtige oosterse jongens waren het en meisjes met gazellenogen, kracht en sierlijkheid straalden ze uit.
En wat deed ik?
Ik wendde mijn hoofd af.
Ik koos jou, Emmerich. Jij zwijgertje van mijn voeten, het manke dromertje, het kneusje van dienst, want onder mijn ruwe bast schuilt een blanke pit.

Ik had grote plannen met jou.
Ik wist dat er meer in je schuilde dan dat rolletje als de stomme van portici.
Ik zou je leren spreken.
Ik weet het, ik weet het, het zou me maanden en maanden van intense inspanning kosten, maar geloof me, makker, die kracht zat in mijn intentie opgesloten toen ik je vroeg om mee te gaan.
Die ader van ondergrondse energie die ik langzaam zou laten leeglopen in jouw beperkte maar essentiële gesproken woordenschat.
Want zoals de moeder haar kind zoogt, als het ware haar eigen leven in haar baby overgiet, zo zou ik mijn kunde naar die enorme leegte in dat hoofd van jou overbrengen.
Ik wist dat ik er niet rijk mee zou worden, en roem oogsten was er ook niet bij.
Maar wat doe je als je hart nu eenmaal groter dan je wil tot zelfbehoud is?
Sterven aan het kruis, Emmerich.

Elk lettertje van jou was een overwinning maar tegelijkertijd een nagel door mijn handen of mijn voeten.
Jij zou spreken met al die weggezogen energie van dit uitgeteerde lichaam.
Jij zou de maneschijn kunnen spellen met letters die ik nodig had om ‘melk’ te vragen, jaja de m van maneschijn kun je ook voor melk gebruiken.
Met de a kon ik abricoteren zeggen, mooi hè abricoteren, met abrikozenjam bestrijken.
Met de n van maan zou ik de neushoorn in mij wakker kunnen maken terwijl ik met de e van mane de engel werd die ik verdiende te zijn.
Met de sch kon ik mijn tranen schreien en hoor hoe de ij het ijzer kon smeden nu het heet was om met de laatste n van maneschijn de nulhypothese van dit leven onder ogen te kunnen zien.

Wat een weggeschonken rijkdom, besef je dat, Emmerich.
Geen melk noch abrikozenjam, geen neushoorn noch engel zou mij redden en het schreien zou voor altijd uitgesloten zijn terwijl het ijzer tot een koud zwaard verworden was en ik zelfs de nulhypothese moest opgeven voor de zwartste wanhoop in mijn hart.

Maar al die letters waren voor jou, vriend.
Ja, ik zeg ‘vriend’. Idem velle et idem nolle, dat wilde ik, hetzelfde willen en hetzelfde niet willen, idem veram amicitiam est zoals de heer Cicero dat zo treffend wist te verwoorden.

Vriend.
Jij zou de maneschijn kunnen spreken terwijl ik de zojuist opgesomde krachten en schoonheden voor jou graag wilde ontberen.
Hoor je dat woord, Emmerich?
Ont-beren?
De beer in mij laten zwijgen.
De beer die nooit bang is, ruig en beresterk aan jou wegschenken om in die leegte van het weggegeven woord een lijdend lam te zijn dat enkel nog even kan mekkeren voor de slachter het mes in zijn weke keeltje duwt.

Ik wilde er niet over spreken, ik wilde dit geheim voor altijd in mijn hart bewaren tot in de kille tombe waar mijn helemaal weggeschonken lichaam zou rusten, maar zwak mens als ik ben, zondaar en egoïst, heb ik het toch verraden.

Neen, ik ben niet waardig dat je mij zou omhelzen, vriend.
Ga gewoon op stap om een beetje water en mondvoorraad te zoeken en dat volstaat al besef ik dat het weinig is , maar voor wie het geven tot een gewoonte heeft gemaakt is het voldoende om weer een schenkende bron te zijn.

EMMERICH HEEFT AANDACHTIG GELUISTERD, IS DOOR HET AANDOENLIJKE VERHAAL MEEGESLEURD EN LOOPT MET DRINKFLES NAAR BUITEN.

ALISON
Blijf niet te lang weg, vriend.
Al zeg je weinig, je aanwezigheid sterkt mij zoals het frisse water en het kruimige brood dat je weldra zult meebrengen.

HIJ KIJKT EMMERICH NA, ZOEKT DAN ONDER DE ACHTERKANT VAN HET ZEIL EN HAALT DAAR EEN FLES WATER EN EEN BUNDELTJE IN VETPAPIER TE VOORSCHIJN.
HIJ WIKKELT HET OPEN, RUIKT AAN EEN KIPPENBILLETJE EN BEGINT HET SMAKELIJK OP TE ETEN.

ALISON
Van zoveel edelmoedigheid krijgt een mens honger, dat wel!

HIJ SMEKT EN DRINKT DAN MET VEEL GENOEGEN HET FLESJE LEEG.


HET TOUW, scène 15

VIJFTIENDE SCÈNE

HET IS NACHT IN DE WOESTIJN.
EMMERICH EN ALISON GEBRUIKEN HET HUIS, DE TENT, NU ALS DEKEN WAARIN ZE ZICH HEBBEN INGEWIKKELD ZODAT ALLEEN HUN GEZICHTEN ZICHTBAAR ZIJN.

ALISON
De woestijn heeft een koude hand en een warme tong.
Hier vinden ze ons nooit.
Hier kunnen we ons bezinnen op onze terugkeer in de wereld, Emmerich.

Wil jij terug naar de wereld?

EMMERICH HAALT SCHOUDERS OP, HIJ HEEFT HET KOUD.
HIJ KIJKT NAAR DE LADDERS DIE ACHTER HEN STAAN, HIJ VOLGT HET TOUW OF WIJST ERNAAR.

ALISON
Dat touw zal morgen het gebinte van onze nomaden-tent zijn, goede berberzoon.
Dank zij dat touw zullen wij niet omkomen door die verschroeiende tong, de tong van de draak.
Al zullen we hoe dan ook op zoek moeten gaan naar water en mondvoorraad.

EMMERICH BLIJFT NAAR HET TOUW KIJKEN, HIJ BEGINT TE WIEGEN MET ZIJN ARMEN ALSOF HIJ KOORD DANST.

ALISON
Zet dat verdomde koorddansen uit je kop, Emmerich.
Of wou jij voor de woestijnvossen en zandratten je kunstjes tonen?
Hier heerst stilte, waarde vriend.
Stilte om de nodige spraak uit je strot te kunnen trekken.
Als je durft spreken, kunnen we terug naar de wereld.
Dan zullen we onze gezamenlijke spraak als manna over het verdwaasde volk laten neerdwarrelen.

EMMERICH ZUCHT, HANGT STUK VAN HET ZEIL VOOR ZIJN GEZICHT.

ALISON
Ja, kruip maar weg.
Verberg die kop van jou.
En zoals de kleine kinderen denk je wellicht dat je ook voor ons allen onzichtbaar bent geworden!

dyn002_original_600_399_jpeg_20344_f4c2ce6a606ecbc348c026ea9ec648e1

EVEN STILTE, DAN KLINKT ER ACHTER DE SLUIER GEZOEM OF GEMURMEL.

ALISON
Hoor de stem van de onzichtbare.
Voor woorden is het nog te vroeg, maar woestijngezangen borrelen uit het niets.
Een wonder!
Een wonder in de woestijn.
Nu nog veertig jaar geduld en we komen aan in het beloofde land.

Emmerich!

ALISON TREKT RUW DE SLUIER WEG.

ALISON
Jij gelooft nog altijd in wonderen, Emmerich!
Jij denkt nog altijd dat je mij op de slappe koord zag lopen.
Maar dat was een illusie.
Een fata morgana om het in streektaal te zeggen.
Ik heb voor de nodige weerspiegelingen gezorgd, maar het was een projectie, Emmerich.
Het licht van de zon op de maan.
En jij denkt dat maneschijn echt bestaat.
Clair de lune, Emmerich.
Maar er is geen maneschijn.
Het is de weerkaatsing van die verdomde koperen ploert die ons morgen het leven onmogelijk zal maken.
De maan is dood.
Koud.
Een mummie.

Onze herinneringen en kwetsuren.
Maneschijn!
We praten zo lang op onszelf in totdat we die ouwe dode mamouschka horen ademen.
Maar het is bedrog.
We hebben goden en verschijningen op de dode maan van ons bestaan geprojecteerd.
Lachspiegels
Onze vervormingen hebben wanstaltige vormen aangenomen waarvoor we zelf zijn bang geworden.
Maar kijk in die spiegel, Emmerich.
Hoe vervormd hij ook is, je kijkt steeds tegen de projectie van jezelf aan.

Onze filosofie en andere grote gedachten, onze religie en hang naar het bovennatuurlijke, weerkaatsingen van onszelf!

dyn002_original_360_450_jpeg_20344_f07d9e78f08c518c9911ca78d3a79fa2

Want net zo min als de vis het water kan beschouwen -het zou zijn dood zijn- zo kunnen we ook onszelf niet verlaten.
Zelfs de achterpoortjes van ons onderbewuste zijn intussen bekende in- en uitgangen geworden.

Vergeet dus die koord.
We zullen als bedelmonniken naar de steden trekken en in de handen van de mensen hun toekomst lezen.
Daar houden ze van.
En zoals je de van pijn vertrokken smoel naar de tandarts verwijst, zo kun je met een beetje mensenkennis de diepte van de menselijke geest peilen, Emmerich, want hij is niet eens diep.

Plof, zegt het lood nog voor het goed en wel onder water is.
Plof, en we weten al dat het laagje water een oceaan moet verbeelden zoals we door het licht van de maan zijn gevangen genomen.

Het spijt me, Emmerich.
Ik ben de engel Gabriel niet.
Ik had je graag komen vertellen dat je weldra zou zwanger worden van gods zoon, maar dan moest ik zijn eerder pijnlijke dood en surplus in het verrassingspakket voorzien.

Wees nu eens eerlijk, zou jij als engel ook niet feestelijk bedanken voor zo’n vergiftigd geschenk?
Zou jij je ook niet laten vallen tot bij Lucifer omdat je ‘t eerlijker vond te branden dan die vrouw met zoveel dubbelzinnig plezier te overvallen.

HET BLIJFT EVEN STIL

ALISON
Maar ik zal je leren spreken, Alison.
Neen, geen engelenwoorden, maar eenvoudige woorden zoals, er was eens, en heks en arme kinderen, en een diep bos, en bliksem en donder, kortom alles wat nodig is om onze eigen maneschijn te produceren.

We zullen samen de dode wereld met onze woorden bevloeien.
Neen, hoop niet dat we volgend jaar kunnen oogsten.
We vertellen over Jake en de bonenstaak die tot in de wolken groeit maar terwijl maken we hun maïs afhandig zodat zij in ruil voor zoveel maneschijn onze maag vullen.

Is dat een goede ruil, Emmerich?

Laten we nu maar dicht bij elkaar kruipen.
Neen, niet voor dat schurftige gedoe dat voor liefde doorgaat, maar gewoon voor wat warmte in de koude woestijnnacht.

Slaapwel, Emmerich.

OOK HIJ TREKT NU HET ZEIL VOOR ZIJN GEZICHT TERWIJL ONDER HET ZEIL VAN EMMERICH NOG ZACHTJES IETS IN DE AARD VAN HET GEKENDE WIEGELIED WEERKLINKT, TOT OOK DAT UITSTERFT.

DUISTERNIS ALOM.


HET TOUW, scène 14

VEERTIENDE SCÈNE

ZE ZITTEN ENIGSZINS GEHAVEND BEIDEN IN EEN DWANGBUIS, RUG NAAR ELKAAR.

ALISON

Jouw idee over het vrouwelijke is inderdaad voor correctie vatbaar, Emmerich.
Een agent van tweehonderd pond die naar onze kampeervergunning kwam kijken.

En wij maar meppen om indruk te maken.
Blindelings meppen.
Wat er ook rondom ons gebeurde, wat ze ons ook toeschreeuwden, het sterkste mannetje zou haar krijgen.
Dat is de natuur.

Tot ik begon te vermoeden dat schouders van dat formaat en een snor niet dadelijk vrouwelijke kenmerken zijn.
Maar toen was het al gebeurd.
De opgeroepen hulp maakte ons beiden immobiel.
Om af te koelen.

Stelletje jeanetten riep de ordedienaar nog toen ze ons achterlieten.
Jullie vinden pijn lijden vast leuk, sado’s.
We moeten jullie niet in deze stad, fuckers.
Zet jullie tenten maar naast die zigeneurtroep, macho’s.

Kun jij bewegen, Emmerich?

ZE PROBEREN ZICH LOS TE WRIKKEN, MAAR TEVERGEEFS.

ALISON
Het doet me denken aan een man die ik gekend heb.
Heb ik je al verteld over Francis Alfa Plate?
Francis Alfa Plate was beeldhouwer.
Van in zijn kinderjaren wilde hij de mens en zijn gevoelens in klei, steen en marmer vastleggen.
Ze had geen artistieke wortels, deze neiging, maar in feite was zijn talent uit een soort van inertie, zeg maar luiheid, geboren.

Voor Francis Alfa Plate draaide wereld te vlug rond,
Waar wij een slenterend mens onder zijn kont zouden schuppen om wat meer snelheid te vorderen, was zelfs een schuifelende grijsaard voor Francis een komeet.

Ja, ik zeg het goed, Emmerich. Een komeet.
Het zal waarschijnlijk een nog niet in kaart gebrachte ziekte zijn, maar Francis’ brein nam de wereld in vijfde versnelling waar.
En om die bliksemschichten tot waarneembare wezens en handelingen te herleiden, besloot hij al op jonge leeftijd beeldhouwer te worden.

Wij, gewone en gezonde mensen, vinden het vervelend een Grieks beeld te zien dat intussentijd zo’n tweeduizend vijfhonderd jaar de arm achter het billenwerk geheven houdt, discus in aanslag, zonder dat er verder iets gebeurt.
Wij willen beweging zien, wij willen actie.
En al weten wij door deductie en een goede schoolopleiding dat het beeld de discus nooit lanceren zal, toch zien we het tuig in onze geest zijn weg door het zwerk zoeken.

Voor Francis Alfa Plate waren dergelijke beelden de hemel op aarde.
Hier was de schepping herleid tot één zeshonderdste seconde en het zal je dan ook niet verbazen, Emmerich dat naast het beeldhouwen ook de fotografie zijn volle aandacht mocht genieten.

Vinden wij de zilverdruk met de in de lucht zwevende duiker bespottelijk, voor Francis was deze een metafysische realiteit: een gevangen beweging die voor eeuwig haar stabiliteit zou bewaren.
Nooit zou de gekromde duikelaar het water bereiken.
De tijd werd in het ootje genomen.
De tijd werd stil gezet, althans op papier of in marmer.

Deze liefde voor het roerloze drukte hij uit in een verzameling van gevangenen, les prisonnés zoals hij ze noemde.
De kunst is geen bevrijder, integendeel, zij rooft alles wat ons menselijk is en prangt het in een kader of een volume
Kunstenaars zijn inderdaad een bende niet behandelde sadomasochisten, Emmerich.

Nu hebben de meesten van dit gild altijd naar verheven momenten gezocht, de slang die de vader en kinderen omstrengelt, de fiere ruiter op zijn paard, paard waarvan de ene opgerichte poot de beweging suggereert, de gesneuvelde patriot die zich in de armen zijner moeder languit heeft uitgestrekt, de pelikaan die met ware doodsverachting zijn eigen hart open pikt om zijn jonge pelikaantjes voedsel te verschaffen, maar voor Francis telde al dit pathos niet, zijn pathetiek lag in de wereld van alledag.

De vader die gebogen zijn eigen kont afveegt, het kind dat de resultaten van het neusgepeuter bestudeert, de geeuwende oom die om twee uur ‘s nachts voor de televisie wakker wordt, de bijna hoorbare boer na een rijkelijke maaltijd, het bovenste knoopje van de zondagse broek geopend, de bilspleet zichtbaar aan de achterkant.

Ik wil je eetlust niet verder om zeep helpen, Emmerich, maar ik kan niet zwijgen over de hond die ‘s meesters gulp besnuffelt, de in het borsthaar graaiende echtgenoot, de slonzige onderbroek half afgezakt, allen nog door een morgenerectie opgehouden, de navelstaarder, de uitgezakte slapers in de trein, de tenenpulkers wiens vieze sokken nog voor de pas ontblote voeten liggen.

En het moet gezegd, Francis’ beelden, meestal in bovenmenselijke proporties waren naar de natuur uitgewerkt, tot in het kleinste detail verzorgd.

Wat denk je dat er met hem gebeurd is?
Werd hij onder prijzen bedolven, was zijn werk het onderwerp van de internationale kunstkritiek, kwam de liefde van het geportretteerde volk hem als een warme gloed tegemoet als hij zich publiekelijk vertoonde?

Het antwoord is eenvoudig, Emmerich.
Had jij ooit van Francis Alfa Plate gehoord voor ik mijn verhaal vertelde?Ben je zijn naam ooit in een monografie tegengekomen, was er sprake van dat hij de koninklijke optrekjes mocht verluchten of werd zijn kunst tot diep menselijke expressie uitgeroepen?

Neen, dus.
Ik voel je hoofd schudden, Emmerich.

Hij werd gehaat.
Hij werd beschuldigd van mensenhaat, men zocht het in zijn vrij normale jeugd, men vond niets bij zijn voorouders die maïs teelden en elke zondag naar de kerk gingen.
Dus besloot de goegemeente de ergste straf toe te passen.
Men zweeg over Francis Alfa Plate.
Men zweeg hem dood.
Want dat laatste mag je letterlijk nemen, Emmerich, dat van dat doodzwijgen.
Op een morgen lag hij in een vrij banale houding -ik bespaar je de details- tussen zijn beelden.
Er werd even over kwaad opzet gesproken, maar de straf van god haalde het op elke moordgedachte.

En Emmerich, heb jij ooit beelden van Plate gezien in welk museum dan ook, op welk druk plein in een wereldstad?

Juist.
Zijn beelden werden gesmolten, en uit al dat brons goten de godvrezenden de honderd vijftig klokjes en klokken van een beiaard die nu nog altijd, elk kwartier, de zomer in stukken rammelt .
De plaats hou ik geheim maar nu begrijp je dat ik beiaardmuziek met banale dingen associeer, of met wat wij banaal noemen uiteraard.

INTUSSENTIJD IS EMMERICH LOSGEKOMEN.
HET BLIJKT DAT ZIJN DWANGBUIS NIET EENS DICHT WERD GEMAAKT.

Verdomme Emmerich, ik heb je los verteld.
Mijn bevrijdende woorden hebben weer hun werk gedaan.

Kom we verhuizen naar de woestijn.

ZE PLOOIEN VLUG HET LAKEN OP, LEGGEN HET OP DE SAMENGEVOUWEN LADDERS EN VERDWIJNEN MET HUN HEBBEN EN HOUDEN.


HET TOUW, scène 13

DERTIENDE SCÈNE

ALISON
Nu je schamele herseninhoud zich begint te verzamelen om in die ene verworven groef enig denkwerk te gaan verrichten, bid ik jou, Emmerich, laat ons afzien van dit dwaze gedoe.
Laat het touw het touw en blijven wij beiden met onze voeten op de pokdalige huid van onze moeder.
Tenslotte zijn we beter met een dak boven ons hoofd dan de illusie levendig te houden om ons van de zwaartekracht los te maken.
Wel?

EMMERICH HEEFT AANDACHTIG GELUISTERD MAAR BLIJFT NAAR HET TOUW KIJKEN.

ALISON
Ik zei: wel.

EMMERICH
Ik..begrijp…er niets …van.

HIJ WIL ZIJN LADDER OPKLIMMEN.

ALISON
Emmerich.
De conclusie van het wederzijdse onbegrip was ons duidelijk.
Noch jij, noch ik begrijpen iets van de uitroep op onze moeder waarin wij haar vragen waarom wij zouden bestaan. Laat dat duidelijk wezen.

EMMERICH
Niets.

ALISON
En dat onbegrip is toch een uitstekende bodem om onze plannen te wijzigen.
Willen we nog iets van dit bestaan maken dat enigszins op een redelijk bestaan wijst, dan verkiezen we toch de brede buik van moeder aarde boven de smalle lijn van het waanzinnige evenwichtstouw.
Of niet soms?

EMMERICH
Ik..

ALISON
Jij begrijpt er niets van, inderdaad.
En ik al evenmin.
Dus moeten wij elkaar helpen om in deze smog der absurditeit onze weg te vinden.
Zie jij een weg?

EMMERICH WIJST NAAR HET TOUW

ALISON
O, juist.
Je bedoelt het touw.

EMMERICH KNIKT DANKBAAR.

ALISON

Wel Emmerich, in al jouw kinderlijke argeloosheid heb jij mij inderdaad de juiste weg gewezen.
Het touw.
De ruggengraat van ons bestaan.

EMMERICH BEGEEFT ZICH VROLIJK OP ZIJN LADDER.

ALISON
Wat een intuïtie, Emmerich.
Je staat meteen op de goede plaats.

EMMERICH WIL NOG HOGER

ALISON
Emmerich!
Je wilt toch niet het touw beschadigen met je veel te grote en enigszins lompe voeten?
Wat was ook weer dit touw?
Inderdaad.
Dit touw is de ruggengraat van ons bestaan.
Wie loopt er nu over zijn ruggengraat?
Het is niet alleen een vreemde manier van zelfmoord maar zelfs in Absurdistan zou men nog grinniken om zo’n dwaze daad, en weet je, grinniken in Absurdistan is net zo zeldzaam als naakt ter kerke gaan.

Emmerich, blijf staan.
Let op!

ALISON HAALT EEN OPGEPLOOID ZEIL TE VOORSCHIJN EN GEEFT EEN EIND AAN EMMERICH TERWIJL HIJ MET HET ANDERE EIND OP ZIJN LADDER KLIMT ZODAT DUIDELIJK EEN TENT IS ONTSTAAN.

ALISON
En nu vastmaken, Emmerich.
Wij zijn eindelijk thuis gekomen.

AL FLUITEND MAAKT ALISON ENIGSZINS DOOR EMMERICH GEHOLPEN DE TENT VAST EN SPANT HIJ HAAR BENEDEN OPEN ZODAT WE OOK VANUIT DE TOESCHOUWERS ER EEN INKIJK IN HEBBEN.

ALISON
Dat is prachtig, Emmerich.
Begrijp je nu wat ik met ‘ruggengraat’ bedoelde?
Jouw afkomst is mij nog steeds onduidelijk, maar mijn volk komt uit de woestijn.
Nomaden waren we.
Dit mobiele huis beschermt ons en wordt de kern van de stam, le tribu.
Dit is de wieg van de nationaliteit.

Hitte of regen zullen ons niet deren, en wie ons bloed door zijn aderen voelt bruisen, zal hier een veilig onderkomen vinden.
Voel jij mijn bloed door jouw aderen bruisen, Emmerich?

EMMERICH KNIKT.
ZE SCHUDDEN ELKAAR DE HAND.

ALISON
Wij zullen voortaan bloedsbroeders zijn, Emmerich.
Nu we dat zijn kunnen we onze stam verder uitbreiden.

EMMERICH KIJKT HEM ONBEGRIJPEND AAN.

ALISON
Ik zie je kijken.
Jij dacht toch niet dat we elkaar ook nog gingen bevruchten, ventje?

Althans niet in seksuele zin uiteraard.
Onze gedachten, onze levens, die bevruchten elkaar onophoudelijk, dat is de vermenging van de urban culture met de …boeren…ik bedoel met de cultuur van het platteland.

Of dacht jij het heertje te zijn, Emmerich en zag je mij als landbouwer?

EMMERICH SCHUDT HET HOOFD

Je ziet hoe vanzelfsprekend wij onze plaats kennen en aanvaarden.
Dus is het nu uitkijken naar een dame en een boerin.

Hier moeten we de natuur een handje toesteken want al zijn we niet onaardig van uitzicht, de schoonheid moet ook nog worden waargenomen, nietwaar?

EMMERICH KNIKT.

ALISON
Ik stel voor dat we een robbertje vechten.
Vrouwen houden van vechtende mannen.
Vrouwen denken altijd dat mannen om hen vechten, en laat dat dan nog meestal zo zijn ook.

EMMERICH IS INTUSSEN OP ZIJN LADDER GEKROPEN EN WIJST NAAR DE VERTE.

ALISON
Zie je iemand aankomen, Emmerich?

EMMERICH KNIKT VROLIJK.

ALISON
Kom dan vlug naar beneden en laten we elkaar naar het leven staan.

EMMERICH KOMT AARZELEND EN VOLGT ALISONS VOORBEELD DIE ZIJN BOVENKLEREN UITTREKT EN IN GEVECHTSHOUDING GAAT STAAN.
ZE GAAN ELKAAR TE LIJF.

BLACK-OUT


HET TOUW, scène 12

TWAALFDE SCÈNE

DE LADDERS STAAN WEER DIAGONAAL, HET SLAPPE TOUW ERTUSSEN.
TIJDENS DE DONKERTE IS HET LIEDJE VAN EMMERICH BLIJVEN KLINKEN, AL DAN NIET MET DE HULP VAN EEN ORKESTRAAL STEUNTJE.
NU ZIT EMMERICH MET ZIJN RUG NAAR HET PUBLIEK OP DE VERSTE LADDER EN BIJ TUSSENPOZEN BREEKT ER EEN FLARD LIEDJE UIT ZIJN KEEL EN STUURT HIJ HET NAAR DE RUIMTE ACHTER HET SPEELVLAK.
ALISON KOMT VAN ZIJN LADDER.

ALISON
Als baby zong zijn reeds lang overleden moeder dit deuntje bij de wieg van de arme Emmerich.
En omdat het mens noch als moeder noch als zangeres enig talent bezat, hield ze met haar gekrijs het kind wakker en deze toestand van haar controversieel moederschap werd in de babyhersentjes van dit wicht gegrift om later als vertraagd trauma zichtbaar, en zelfs hoorbaar te worden.

FLARD LIEDJE

ALISON
Aangemoedigd door zijn vriend en geestelijke leidsman Alison verbrak hij de muur van stilte, en zoals het meestal gaat, was de klankenvloed van dit jarenlang verstopte keelgat niet meer te bedwingen en braakte hij op ongeregelde en onvoorziene tijden flarden van zijn jeugdtrauma uit.

FLARD LIEDJE

ALISON
De reden van dit auditief overgeefsel moest niet in het trauma maar in de overlevingsdrift van het vroeger zwijgende schepsel worden gezocht.

Immers, eens hij de moed vond om klanken voort te brengen, daartoe aangemoedigd door mijzelf als vriend en gelegenheidstherapeut, smaakte hij vrijwel ongeblikkelijk de genoegdoening het medelijden en de goedkeuring van de volksgemeenschap op te roepen die wezens van deze aard aan haar sentimentele borst koestert, op straat neerzijgt waar mensen zijn omgebracht, kilo’s bloemen van het leven berooft en een aardig aantal knuffeldieren daartussen verspreidt om de heer te danken dat zij nog in leven zijn en mijn god het had haar, de volksgemeenschap, net zo goed kunnen overkomen.

FLARD LIEDJE

ALISON
Dus stoot hij deze rauwe klanken uit zodat de omgeving zich van zijn pijn en verlatenheid bewust wordt en wat hij niet dacht te kunnen vinden in zijn vroege kinderjaren, treft hij nu overvloedig aan: gekoesterd te worden door kranten en televisieprogramma’ s, de sjoesjoe zijn van de bond der vals zingende maar goed bedoelende mama’s, de held van de dag worden op alle straathoeken waar ooit een mens gewelddadig is omgekomen -neen, niet door het verkeer, dat verdient slechts drie lijntjes, dat is te alledaags- maar het symbool van de zwijgende meerderheid -nu zijn we er, het woord is eindelijk gevallen en in stukken gebroken- het symbool van de zwijgende meerderheid die in dit keelgeluid van de getraumatiseerde ook een oerklank van erkenning wenst te zien en klaar staat om op iedereen in te hakken die noch politiek correct, noch huilerig is aangelegd.

FLARD LIEDJE

ALISON
Hou op, Emmerich, verdiep je terug in zwijgen en weemoedig kijken, want niets is zo mooi bij een gekwetste ziel dan de zwijgende blik, al scoort dit gemekker ook zeer hoog in reportages en programma’s die uit het leven heten gegrepen te zijn.

NOG EEN OPSTOOT, KORTER, ONDERBREKEN DOOR ALISON

Ik weet het Rachel, jij hebt recht op gekrijs als je om je kinderen rouwt, maar wij zouden wat meer met verstomming en deemoed moeten geslagen zijn.
En willen wij die muren van stilte rond de hedendaagse Jericho’s slopen, dan zullen we geduldig moeten rondgaan, neen niet op de trompetten blazend, laat dat aan de engelen van de oordeelsdag, maar met luisterhoorns in onze verstopte oren het gemurmel en geruis van al die vreemde talen in ons moeten opnemen.

Ik weet het, we zullen door de muren heen moeten schreeuwen, dat is zo bij een ommuurde stad, en er zullen woorden en zinnen mis begrepen worden.
Maar we blijven rondgaan.
We blijven luisteren.
En wat we niet begrijpen of waar we ons boos om maken, vragen we gewoon aan de andere kant.

En tussen het roepen en vloeken, tussen godverdomme en allah-mag-het-weten, duwen we hier en daar al eens een steen uit de ommuurde stad.
Let op, zij die er binnenin denken te wonen zitten voor de anderen aan de buitenkant en vice versa, lachwekkend, maar zo is het!

En tussen de scheldwoorden en vunzige namen waarmee wij elkaar bekladden, klinkt er al eens een lachje, een lach, een gebulder, en we merken dat we allebei in dezelfde stad wonen en terwijl we ons hoofd schudden en luider gaan lachen, brokkelen steeds meer stenen af en slopen we geduldig de muren -ik weet het, er zijn er die ze achter onze rug weer willen opbouwen- maar we blijven gaten maken en na het luisteren en wederzijds geroep, worden onze rauwe klanken menselijke zinnen.

Ik begrijp er niets van, is zo’n zin.
Of waarom nou net de vrijdag, of wat is dat met die zondag van jullie?

Ik weet het, ik weet, het zijn nog onnozele vragen, het is zo’n beetje ‘t ongemak van mensen die tijdens een congres aan dezelfde tafel hun lunch gebruiken.

Ik woon in Kasjmier, en het stinkt daar net zo erg als hier.
Ik ben van Antwerpen, maar mijn voorouders kwamen uit Egypte.
Ik heet niet voor niets Gust van de farao.

Er wordt al eens gegniffeld, er zijn nog incidenten voor wie de stenen zijn die uit de muur gevallen zijn, en we begrijpen er nog altijd niets van.
Hoor je dat Emmerich, we begrijpen er nog altijd niets van.
Maar we kunnen het tenminste tegen elkaar zeggen.

Ik zeg: ik begrijp er niets van.
Hij antwoord: ik ook niet.
Bon dan is er tenminste al iets wat ons verbindt.

Emmerich, ik zou een goede zwarte predikant geweest zijn, maar dat zwarte blijft tot mijn gemoed beperkt, ik geef het toe.
Ik zou de volkeren hebben toegesproken…en…

INTUSSENTIJD IS EMMERICH HELEMAAL NAAR HEM GEKEERD EN HIJ BEGINT WEER TE KNIKKEN EN HET DUURT NOG ENKELE OGENBLIKKEN OF HIJ IS WEER AAN ‘T HANDENKUSSEN ENZ.

O, neen, Emmerich.
Laat dat!
Ik…ik heb maar wat uit mijn mouw geschud, mijn pa was dominee, of was het mijn moeder, dat kan ook.
Wij hebben het woord gekregen, maar we weten niet wat we ermee moeten aanvangen, Emmerich.
het rolt uit onze mond, en hier en daar raapt iemand er iets van op, zoals de brokstukken van de muren van Jericho.
En we zijn er goed in, dat weten we.

Maar onze woorden breken geen muren af, ze bouwen ze weer op, veilig en wel maken ze weer een Jericho waarin wij het licht hebben gezien.
Wij, de Albert Speer’s van het duizendjarige Berlijn.
Wij de stadsprofeetjes derde klas, de halftalenten, de weke harten en vol schietende gemoederen, de prekers die zich zo graag in eigen nat wentelen.

EVEN STILTE

ALISON
En wat moeten we zeggen, Emmerich?
Wat moeten we in ‘s hemelsnaam nog zeggen?

EMMERICH BEGINT MOEITE TE DOEN. ALISON VERWACHT OPNIEUW EEN LIEDJESFLARD, MAAR DAN KOMT ER DIT:

EMMERICH
…niets…

ALISON
Je zegt het, Emmerich. Je zegt het. Und sagt kein einziges Wort.

EMMERICH
…wij begrijpen…Niets.

NU IS ALISON VERSTOMD. HIJ KUST VOORZICHTIG DE HAND VAN EMMERICH.
BLACK OUT.


De mooie schilderijen van de Noorse schilder Kjeld Tidemand Johanessen (1948-)


HET TOUW, scène 11

ELFDE SCÈNE

ZE BEVINDEN ZICH NU BEIDEN ONDER EEN CONSTRUCTIE DIE DOOR BEIDE LADDERS WORDT GEVORMD.
ZE HANGEN IN HET MIDDEN VAN DE CONSTRUCTIE AAN HET TOUW, STEUNEND OP EEN BOL DIE FOUCAULTS SLINGER KAN VERBEELDEN.
ALS HET LICHT WEER AANGAAT, ZWIEREN ZE NET RICHTING TOESCHOUWERS, ZE GILLEN, ALISON LUID, EMMERICH GELUIDLOOS.

ALISON
Vanaf vandaag heet hij Jean Bernard Leon, Emmerich!
Ter ere van Jean Bernard Leon Foucault, wiens slinger wie op dit ogenblik in de wildernis uitproberen.

Wildernis?
Zei ik werkelijk wildernis?

EMMERICH KNIKT HEVIG, ALISON SPRINGT VAN DE SLINGER EN REMT HEM ONMIDDELLIJK AF.
EMMERICH BLIJFT ER VERBAASD OP STAAN.

ALISON
Waar ligt die wildernis, beste Jean Bernard Leon?
Aan mijn Tarzan-gestalte te zien bevinden wij ons toch pal op de evenaar?

EMMERICH KNIKT, ZEER OVERTUIGD.

ALISON

Tenzij wij hem zelf in beweging brengen zoals we daarjuist deden is een slinger van de heer Jean Bernard Leon Foucault hier totaal misplaatst.
Kijk me niet zo aan, Emmerich Jean Bernard Leon.

Zullen we een beetje natuurkunde in die dwerghersens van jouw wakker schudden?

EMMERICH SCHUDT ZELF MET ZIJN HOOFD, HIJ BLIJFT ECHTER EVEN ONBEGRIJPEND KIJKEN.

ALISON
Hij zal slingeren, dat wel. Maar roteert hij ook?
Zullen we zoals aan de Noordpool, heen en weer slingerend, een kring beschrijven, eens in de 24 uur.
Heen en weer slingerend beschrijven we een kring omdat de aarde draait en wij dus bijgevolg meedraaien?

Ja, dat zullen we, Jean Bernard Leon.
Maar naarmate we afzakken naar de evenaar zullen we steeds minder roteren om werkelijk helemaal stil te staan eens we ons op die evenaar bevinden.

Stil.
Eindelijk geen rotatie meer, het gehijg en geduw van de planeten ligt achter ons.
We kunnen ons als kinderen heen en weer laten schommelen, maar we blijven puntgaaf boven onze eigen as.

Hebben we in Parijs nog 32 uur nodig om een volledige kring te beschrijven, hier op breedtegraad nul, nul komma nul uur, minuten en seconden.
We schommelen steeds in dezelfde baan naar voren, en steeds in dezelfde baan naar achter.
Met een beetje fantasie komen we in een perpetuum mobilum terecht, en zullen we, eens in beweging, eeuwig schommelen op de evenaar, Jean Bernard Leon.

EMMERICH SPRINGT BANG VAN DE BOL EN HOUDT HEM DAN MET ZIJN HAND ANGSTVALLIG STIL, HIJ WIL NIET IN DIE EEUWIGE SCHOMMELING TERECHTKOMEN.
DAN DEINST HIJ ACHTERUIT.

ALISON
Begrijp je nu waarom de pinguïns op de zuidpool er zo kwakkelend bijlopen?
Ze zijn zot gedraaid.
Het zijn, samen met de eskimo’ s de Soefi’ s avant la lettre.
Wij wijsheid zoekt moet op de polen zijn, maar wie voor rust kiest, haaste zich naar de evenaar.

Daarom hurken de bewoners van deze streken onder een boom en kennen zij de kunst van het palaberen terwijl de westerlingen en de oosterlingen zich te pletter haasten om hun kringetjes vol te maken, onvoldaan als ze zijn over de rustgevende heen en weer beweging van de tijd, de tiktak in onze hersenen; de biologische klok hebben ze geforceerd tot een verbrandingsmotor die rondjes draait om zijn kleppen en daarna de wielen in beweging te zetten.
Het is de uitvinding van het wiel die de mens de das heeft omgedaan!

Alleen kleine kinderen weten hoe zalig het is te schommelen, en opa Smith.
Het is geen schrik, noch minder berusting, maar het is de concentratie in hoogst eigen persoon.

Menselijke wezens schommelen negen maanden in het vruchtwater bij hun moeder.
Maar wij lanceren ze op aarde alsof het kleine raketten zijn die in kringen rond het bestaan op zoek gaan naar de onmetelijke verten terwijl die verten slechts in de schommeling te vinden zijn.

Daarom, als ik stervend ben, Jean Bernard Leon, wieg mij. Wieg mij in een grote wieg, en trek zachtjes aan het wiegetouw terwijl ik lig te ijlen, te reutelen en mijn terminale winden te laten.
Wieg mij tot ik geen teken van leven meer geef, en leg me dan in de vurige armen van mijn moeder het vuur.
Zij is voor iedereen genadig.
Zij is niet jaloers.
Ze is warm, brengt ons weer op smelttemperatuur en geeft ons terug aan de lucht waarin wij opwaaien en ons verenigen met het niemand moeten zijn.

Hoor je, Emmerich.
Het niemand moeten zijn.
Nu lijden wij elke dag, elk tiktak om iemand te zijn en om dat iemand in ieders hart of armen te willen drukken.
Dat is een vermoeiende zaak, Emmerich.
Maar na het ultieme geschommel mogen we eindelijk weer niemand zijn, en dat is de genade van de dood.

Zullen we?

HIJ NODIGT EMMERICH UIT OM OP DE BOL TE GAAN SCHOMMELEN. EMMERICH AARZELT, HIJ HERINNERT ZICH HET WOORD EEUWIG.
TENSLOTTE BEGINNEN ZE SAMEN ZACHTJES TE SCHOMMELEN EN HEEL SCHUCHTER ZINGT EMMERICH ZIJN SLAAPLIEDJE TERWIJL ALISON IN EEN VROLIJK LACHEN UITBARST, HET SLINGEREN WORDT HEVIG.

BLACK OUT


HET TOUW, scène 10

TIENDE SCÈNE

EMMERICH IS OP WEG NAAR ZIJN LADDER.

ALISON
Emmerich!
Emmerich wat ben je van plan met dat wasgoed?

EMMERICH BLIJFT STAAN, ZET DE MAND NEER EN WIJST NAAR ACHTER.

ALISON
Emmerich, voorzichtig.
Dat zijn mijn dramatis personae van daarnet.

EMMERICH KNIKT

ALISON
Weet jij wat dramatis personae zijn?

EMMERICH KNIKT EN WIJST MET ZIJN KIN NAAR DE MAND.

ALISON
Ik dacht dat het wasgoed was.

EMMERICH KAN NIET GOED VOLGEN, HIJ NEEMT DE MAND OP EN KIJKT ER AANDACHTIG IN.

ALISON
Wel?

EMMERICH HAALT NA EEN TIJDJE ZIJN SCHOUDERS OP.

ALISON
Vraag het ze. Vraag of ze wasgoed zijn of mijn dramatis personae van daarnet. Toe, vraag het gewoon.

EMMERICH KIJKT WANTROUWIG NAAR ALISON, HIJ BEGINT DE LIST TE BEGRIJPEN.

ALISON
Je vraagt gewoon: beste aanwezigen in deze wasmand, zijn jullie wasgoed of heb ik met dramatis personae te doen.

EMMERICH GLIMLACHT SCHAAPACHTIG EN GAAT OP ZIJN KNIEËN BIJ DE MAND ZITTEN.

ALISON
Goed zo, en nu …”Beste aan-wezi-gen in de-ze was-mand…

EMMERICH DOET ALSOF HIJ WIL BEGINNEN SPREKEN MAAR KIJKT DAN VERBAASD NAAR DE INHOUD VAN DE MAND.
HIJ MAAKT EEN GEBAAR DAT DE INHOUD SLAAPT EN ALISON DUS STIL MOET ZIJN.

ALISON

Wat zeg je?
Oh, ze…slapen?
Ja, na zo’n vermoeiend optreden.

ALISON WIL VERDER GAAN, MAAR EMMERICH HOUDT HEM TEGEN, HIJ WIJST OP HET BOVENSTE KLEDINGSTUK, HET TUINPAKJE VAN HET JONGETJE.
HIJ NEEMT HET TUINPAKJE VOORZICHTIG VAST EN LEGT ZIJN OOR TEGEN DE PLAATS WAAR HET HOOFD VAN HET JONGETJE KON ZIJN.
HIJ KNIKT ALSOF HET JONGETJE HEM IETS IN ZIJN OOR FLUISTERT.

ALISON
Is Johannes nog wakker?
Heeft hij een kwade droom gehad?
Droomde hij dat zijn vriend en heer als een slaaf is gecrepeerd, en dat hij nu bang is in het donker?

EMMERICH KNIKT.
HIJ WIEGT HET KIND IN ZIJN ARMEN.

ALISON
Verdomme, Emmerich, ik wist niet dat er een moeder aan jou is verloren gegaan.
Weet je wat, zing een slaapliedje voor Johannes.
Leg hem voorzichtig boven op de anderen en zing een liedje.
Dan weet hij dat het maar een boze droom is geweest.
Als hij dan straks wakker wordt, kunnen ze samen gaan vissen op het meer.
Zing een liedje, Emmerich.
Nu zijn vriend er niet meer is, moet jij voor hem zorgen.

EMMERICH LEGT HET JONGETJE VOORZICHTIG TERUG IN DE MAND, LEUNT GEKNIELD TEGEN ZIJN VOETEN EN ZINGT GELUIDLOOS: WE ZIEN ZIJN MOND OPEN EN DICHT GAAN, WE ZIEN ZIJN MIMIEK: SLAAP KINDJE, DAARBUITEN LOOPT EEN SCHAAP, ZINGEN.

ALISON
Dat is perfect, Emmerich.
Dat slaap kindje slaap verdrijft zijn boze dromen.
En nu hij dat schaap daarbuiten ziet lopen, weet hij dat alles weer helemaal in orde is.
Hij zal straks wakker worden en het graf leeg vinden.

Melig, maar mooi.
Kan het ietsje luider zodat ik ook mee mag genieten?
Ik heb ook vaak boze dromen.
De mensen willen dat ik op een slappe koord ga lopen en dat ik mijn vriend onderwijs in diezelfde kunst.
Dat is een boze droom, Emmerich.
Als jij nu een beetje luider zingt, dan weet ik dat het een droom is, dat we straks wakker worden en samen naar de bowling kunnen gaan.
Of zullen we gaan schaatsen?

HIJ RAAKT HET TOUW AAN, KIJKT VERSCHRIKT NAAR DE LADDERS.

Zing dus een beetje luider, Emmerich want dit voelt echt als een touw.
En die ladder waaraan het vast zit, lijken verdomd veel op echte ladders.
Weet je wat dat betekent, Emmerich?
Als dit geen boze droom is, moet ik zo dadelijk het touw op omdat jij in al je onnozelheid denkt dat ik over die koord kan lopen en wat nog erger is, dat jij denkt ooit hetzelfde te kunnen doen.

Daarom zing een beetje luider, dan zal het touw vervagen, en een liaan in een oerwoud zijn.
De ladders worden prachtige bomen uit het regenwoud.
En ik ben Tarzan en kom je redden net voor je door een koloniaal in de fik wordt gestoken.

Zing, Emmerich.

HET BLIJFT EVEN STIL EN DAN HOREN WE HEEL HEES MAAR DUIDELIJK EMMERICH TERWIJL HET LICHT LANGZAAM DOOFT

EMMERICH
…slaap kindje slaap…
daarbuiten…loopt…een schaap.

ALISON
Emmerich!
We zijn in het regenwoud.

ALISON SLAAKT EEN LUIDE TARZANKREET.

ALISON
Ik kom je verlossen van de uitbuiters, Emmerich.
Jij zult Tarzans’ zoon zijn.

VAN OP DE LADDER SPRINGT HIJ RICHTING EMMERICH

BLACK OUT


HET TOUW, scène 9

NEGENDE SCÈNE

ALISON WIL EMMERICH ACHTERNA LOPEN, MAAR STOPT HALF WEG, KIJKT NAAR HET TOUW TUSSEN DE TWEE LADDERS EN SCHIJNT ZICH IETS TE HERINNEREN.

ALISON
Tenslotte is Alison een vrouwennaam.
Ja, al vond ik hem altijd heel mannelijk klinken.
Waarschijnlijk kwam dat door de combinatie van ali en son, iets mannelijker kan ik mij moeilijker voorstellen.

Maar er is dus ook de vrouw.

Er zijn dagen dat ik helemaal een vrouw ben.
Dat mijn hemd strak rond mijn borsten spant en ik er niet van zou opkijken dat ik in verwachting zou zijn.
Die tweedeling moet waarschijnlijk nog een naam krijgen.
Al staat er al in Genesis, in het scheppingsverhaal: “man EN vrouw schiep Hij hen.”

Dat is altijd aardig weggemoffeld.
Het was duidelijk dat hij met de man Adam bedoelde en Eva de naam vrouw kreeg.
Maar als je de oorspronkelijke teksten bestudeert staat er wel duidelijk dat hij hen beiden man en vrouw schiep. Edam en Ava, dat kon net zo goed.

AL PRATEND HEEFT HIJ EEN G GROTE WASMAND AANGEZEULD EN BEGINT HIJ NU OP HET TOUW, DE WASDRAAD, ALLERLEI KLEDINGSTUKKEN OP TE HANGEN.

ALISON
De meeste vrouwen hebben hier een hekel aan.
Ik niet.
Ik heb er altijd van gehouden.
Ik doe het ook langzaam, alsof ik een kunstwerk maak.
Dat zal waarschijnlijk al zijn uitgevonden, was-art, maar ik weet bijna instinctief de plaats van elk stuk.
Neen, niet elk stuk naast elkaar.
Dat is amateurisme.
Neem nu dit jek.
Ik hang het bij de mouwen op, mooi in het midden.
Vaders thuiskomst.
Tenminste bij een licht zuiderbriesje.
Bij een zuidwester is het eerder de vlucht uit de tuin van Eden, en bij een strakke Noordenwind of na een lichte vriesnacht heeft vader de ziekte van Becherev, een vergroeide ruggengraat.

Je kunt studentikoos met bustehouders en slipjes aan het werk, maar die tijd heb ik achter mij gelaten.
Ik hang hier een hemd bij de mouwen.
Alsof ze elkaar een handje geven.
En ook aan de andere kant.
Ook daar arm aan arm.
Wat denk je?
De heilige drievuldigheid.
Zo heb ik mij als kind dat mystieke raadsel voorgesteld.
Drie wapperende godheden in de avondwind, de geest waait waar hij wil, en toch zijn ze één groot geheel, een siamese drieling dus.

Ze houden hun goddelijke armen gestrekt omdat ze dan groter lijken.
Om meer liefde te kunnen geven.
Ja, dat hebben wij ervan gemaakt, maar het is gewoon om groter te lijken, om indruk te maken, om het mysterie te vergroten, zoals dat hoort bij mysteries.

NU HANGT HIJ AAN DE LINKERKANT HET TUINPAK VAN EEN JONGEN EN AAN DE ANDERE KANT DE JURK VAN EEN MEISJE, ECHTER ZONDER DE ARMEN TE VERBINDEN, GEWOON ZOALS HET MEESTAL GEBEURT, OP EEN KLEINE AFSTAND VAN DE DRIEVULDIGHEID.

En dan daarnaast dit tuinpakje.
Dat is de zoon na een dag in de palestijnse modder.
Je ziet het, ‘t is al een flinke jongen.

En aan de andere kant…

HIJ BEKIJKT HET ZWIERIGE JURKJE…

Ja, nu hebben we een probleem.
Nu moeten we even ons bijbelboekje te buiten gaan.
Alhoewel.
Er staat alleen maar dat hij zijn eniggeboren zoon naar de aarde stuurde en over het meisje wordt er met geen woord gerept al wordt er ook niet uitdrukkelijk gezegd dat zij er niet bij was.
Ik kan me voorstellen dat die nederige stille timmerman toch ook wel eens iets buiten keukenkasten en stoelen, aan de schepping wilde bijdragen.
En wat moet zo’n timmermanskind zonder zusje?
Kon hij zijn handen niet van de klei houden om er duifjes van te maken en ze dan als levende duif de lucht in te sturen.
En dan die Palestijnen maar denken dat ze op kleiduiven schoten terwijl ze als bloederige prakjes naar beneden dwarrelden, maar dat zijn ze in die streken intussen wel gewoon geworden.

HIJ BEKIJKT ZIJN SCHEPPING.

Hier breng je dus het mysterie naar de aarde, en voor een mysterie is een touw, een wasdraad, net zo dienstig als het hoofd van een eremiet in de woestijn.
Dat is het mooie aan een mysterie.
Je kunt het overal aan ophangen.

HIJ GAAT ONDER HET JEK STAAN EN STEEKT ZIJN ARMEN IN DE OPGEHANGEN MOUWEN .

Ik ben nu de zoon.
Niet de kleine jongen, die hangt rechts van mij.
Maar de goddelijke zoon, al zou je in het midden ook wel de vader kunnen verwachten, of wellicht de geest die zoon en vader met elkaar verbindt.
Maar laten we het bij de goddelijke zoon houden.
Hij is deze houding aardig gewoon.
Hij hing niet alleen op het kruis.
Hij was het kruis.

Kan het een beetje meer goede vrijdag zijn?

DE LICHTEN WORDEN AANGEPAST, EEN BEETJE GEROMMEL IN DE VERTE MAG ER OOK BIJ.

Nu verwissel ik mijn vader en de geest voor de goede en de slechte moordenaar.
Aan mijn rechterzijde de goede, uiteraard, en aan de linkerzijde…juist.
Op de uiterste hoeken zie je nu de jonge Johannes en aan de andere kant, Maria Magdalena.

Ik kende een man die dadelijk na kerstmis al aan zijn Jezusrol voor het passiespel begon te oefenen.
James Brooks heette hij, en dat hij Brooks heette heeft niets met dit wasgoed te maken maar is gewoon een aardige coïncidentie zoals het hele leven uit aardige en vooral onaardige coïncidenties is samen genaaid.

Vanaf Driekoningen liet James zijn baard en snor groeien.
En niet alleen friste hij zijn geheugen op en herlas hij zijn tekst -na 32 jaar wist hij elke komma staan, elk kreuntje vond zijn weg, elk gebaar schoot als een doornloot uit zijn lijf, -maar ook verdiepte hij zich in het mysterie van de goddelijke zoon die een slavendood zou sterven.

Ik geef het toe.
Deze constructie is niet van mij maar van John Brooks, want het mocht nog maar februari zijn of daar hing hij tussen de goede en de slechte moordenaar aan de wasdraad.
Hij liet er zich door zijn vrouw vastketenen met de handboeien van het Sannehedrin.
Bij weer en wind riep hij Lama lama sabactani, wat dat verder ook wilde zeggen, het stond nu eenmaal zo op papier, en hij keek aandachtig naar de goede moordenaar die vandaag nog met hem in het paradijs zou zijn terwijl hij de kwade -meestal zijn met verf besmeurde behangershemd- geen blik waardig gunde.

Als het regende kwam zijn vrouw hem rond halfvijf verlossen en bij droog weer wilde hij tot half acht blijven hangen.

Wat deed hij daar?
Hij dacht na.
Hij schudde de oude mens van zich af.
Hij boette voor zijn zonden van het voorbije jaar.
Voor de nachten met Anthony, de kapperszoon, de namiddagen met Mary, de dominees’ vrouw, de vloeken op oudejaarsavond en de openbare zedenschennis na een nachtje stappen als hij tegen het gemeentehuis de landkaart van Michigan piste.

Maar elke dag eens het drie uur werd, was hij de man op het kruis en riep hij tegen de jonge Johannes: zoon ziedaar uw moeder, en bij afwezigheid van moeder nam hij even Maria Magdalena voor moeder Maria en zei hij: vrouw, ziedaar uw zoon.
En toen die adoptiekwestie was geregeld en de soldaten al om zijn kleren dobbelden, zei hij dat hij dorst had en bij het slagen van de kerkklok, het is volbracht, en bleef hij tot kwart over drie voor dood hangen.

Begin maart kwamen er al mensen door de haag naar zijn steeds vorderende repetities kijken.
Was in februari het is volbracht nog maar een zinnetje waarmee net zo goed het einde van de afwas kon worden afgekondigd, nu werd het een steeds zwaardere afsluiting van een levenstaak waarvan de verlossing van de mensheid het hoofddoel bleek.

Maar het laatste jaar van zijn leven kreeg de kappersvader er genoeg van, ja zijn zoon mocht dan wel voor de mannen zijn, maar die ouwe komediant zonder centen zou nooit voor een goede bruidsschat kunnen instaan terwijl de dochter van de dominee, lelijk als de nacht zonder sterren, met brullende zuidwester en gietende regen, op een stevige erfenis langs vaders kant kon rekenen.
En omdat de dominee dat zelf ook vond en hij er genoeg van had dat zijn eega met Jezus voosde, sloten die twee een verbond.
Zij speelden in het passiespel toevallig ook Caïphas en Pilatus.

Ze zorgden ervoor dat Johns vrouw die voor de bloemen in de kerk zorgde, in datzelfde gebouw -per ongeluk- werd opgesloten zodat John-Jezus tot in het donker aan zijn wasdraad bleef hangen en hij toen twee lichtende fakkels zag opduiken en daaronder Caïphas en Pilatus in vol ornaat.

Ze wilden hem alleen maar bang maken, hem eens goed de les leren, hem voor altijd van die dubbele zedeloosheid genezen, maar wisten zij veel dat hij net die dag, na de moter van zijn Ford te hebben schoongemaakt, in een met benzine en spiritus doordrenkte jek hing te lijden dat bij het eerste vonkje van de goedkope tuinfakkels vuur vatte waarop de hele wasmand aan zijn voeten mee de fik in ging, al de nylon voetbaltruitjes van de metallo’s zorgden voor een hevige steekvlam zodat ook de goede en de slechte moordenaar en zelfs Johannes en Maria Magdalena, na al die uren kurkdroog, voor heilige tongen zorgden.

HIJ BEVRIJDT ZICH UIT HET JEK.

Er was dat jaar geen passiespel.
Er was er een geweest, dat wel.
De Geest waait waar hij wil.
De zoon van de kapper en de dochter van de dominee zijn gehuwd, een sober feest waarvoor hun vaders even uit de gevangenis mochten.

Maar voor Jezus zelf was het te laat.
Misschien is hij verrezen en heeft hij zich als Emmerich vermomd, geslagen met stomheid.

EMMERICH HEEFT STIEKEM HET HELE VERHAAL MEE BELUISTERD EN IS TELKENS IETS DICHTERBIJ GEKOMEN.

De was is droog, Emmerich, haal hem eraf.
Onze passie zal zich in hogere sferen moeten afspelen.

EMMERICH BEGINT DE WAS VAN HET TOUW TE HALEN.


HET TOUW, scène 8

ACHTSTE SCÈNE

TERWIJL EMMERICH OP WEG IS NAAR ZIJN LADDER, ROEPT ALISON

ALISON
Emmerich!
Emmerich de activiteit van jouw oren is omgekeerd evenredig met die van je mond.
Je hoort te veel en zegt te weinig!
Ik heb je met mijn woordendiarree ondergescheten, en dan zou je denken dat zoveel heiligheid en geestelijke visie, dat zoveel visioenen je zouden doen steigeren, zoals een wild paard dat geen berijder duldt .
Of laten we bij een ezeltje blijven dat wel de Heiland op zijn rug verdraagt, maar met al dat gejuich langs de weg nog eerder dan zijn meester de balken van het kruis in zijn stem kon leggen.

Ik weet het, het is beeldspraak, en dat veronderstelt niet alleen een gretig oor maar ook nog een verbinding naar de grijze massa.

Vergeef me Emmerich, ik deed het niet met opzet.
Het was niet met voorbedachte rade.
Het was zoals een buikkramp, een overdaad aan licht, een epileptische reactie van de moe getergde en onvolkomen ziel.

Het komt uit mij en was ik een echte bedrieger dan zou ik zeggen dat niet ik maar hij die mij leidt mij spreken liet, maar er is niemand.

Misschien is het jouw stilte die om een woordenbrei vraagt, wellicht is mijn bevlogenheid een tekort aan matigheid of onvermogen mezelf te analyseren.

Ik ben een profeet zonder god.
Ik heb zelfs geen aardse held of inspirator.
Ik heb het op mijn opvoeding geschoven, maar eens je de zestien voorbij bent, heb je zelf genoeg stuurkracht om je koers te corrigeren en open zee te kiezen.

Ik meende ook elk woord zoals de componist muziek schrijft die hij daarna met het orkest tot leven brengt en dan verrast is om zoveel complexiteit die hij onder controle dacht te hebben, maar die langs alle onvermoede kanten naar de luisteraars kruipt.

Terwijl ik door de trance van mijn gedachtendraaien bevlogen ben, verrassen de vondsten mij en zie ik tot mijn ontzetting dat ze een gewillig oor vinden.
Ik probeer me onderuit te halen, lach met mijn eigen woordenstapels, maar hun vleugelslag is sterker dan mijn verlangen naar vaste grond onder de voeten.

Ik weet het, elke stadsprofeet is lachwekkend. In zijn eigen woestijn denkt hij een vox clamans te zijn, een roepende, maar dat is ook de drenkeling die om hulp schreeuwt of de minnaars die in hun wederzijdse extase hun zwaartekracht verliezen.

Je beseft dat je zot maar ook machtig bent, dat je mits een beetje voorbereiding je de mensen uit hun hokken kunt halen, dat je ze gewoon vlaggen in hun handen moet duwen en ze zullen roepen om meer.

Ik weet het dat de lammen zullen opstaan, dat de diepbedroefden hun glimlach hervinden, dat de wondes van de melaatsen zullen helen en zelfs de dode vriend uit het graf zal komen.
Want de stadsprofeet was zelf een lamme, de meeste dagen wordt hij door diepe droefheid overmand, en zijn lichaam is een en al wonde terwijl hij voor de mensen een dode is, afgeschreven van de rol.

Hij weet dus waarover hij spreekt, en of het nu echt gebeurt, of het de kracht van de goochelaar is, het doet er niet toe want zijn publiek is er rotsvast van overtuigd dat het inderdaad allemaal heeft plaats gevonden.

Zelfs als hij al die krachten een halt toeroept en in de walvis onderduikt, zal hij zijn stem weer in de duisternis een verhaal over de diepte laten vertellen, en het duurt niet lang of ze vinden hem terug, en hoe hij ook roept dat hij de minsten der minsten is, ze zullen hem op de schouders dragen en…een week later verraden en aan het hout timmeren.

En jij, zwijgende oorschelp, jij gelooft dat hij op de slappe koord kan dansen, dat hij zich zelfs boven de koord kan bewegen zoals de leerlingen hun jezus over het water zagen lopen.
En als ik dan mijn kunsten de deur wijs dan wacht er mij alleen nog de stilte van de totale verlatenheid want de vrienden hebben het op een lopen gezet nu ik geen succesnummer meer ben en ik hun toekomstige carrière alleen maar kan schaden.

Wat moet ik doen, Emmerich?
Spreken helpt niet en zwijgen is ook geen oplossing.
O; ja!
Emmerich luister.
Je kunt mij redden.
Wil je dat?

EMMERICH KNIKT ZEER OVERTUIGEND JA

ALISON
Ik kan zwijgen als jij begint te spreken.

EMMERICH KIJKT ONTZET

ALISON
Het hoeft niet dadelijk de redevoering van Brutus te zijn en noch minder verwacht ik de biecht van een gekwelde ongelukkige.
Zeg gewoon dat je ‘t begrijpt, dat je ‘t niet erg vindt, dat je je best amuseert maar er geen gevaar is voor verdwazing.

Dat is alles.
Enkele woorden zijn voldoende.
Zeg: ik begrijp het, Alison. Ik snap wat je bedoelt. Ga nu maar rusten.

LANGE STILTE. WE ZIEN ALISON KOKHALZEND MOEITE DOEN, MAAR DAN SPRINGT HIJ VAN ZIJN LADDER EN LOOPT HIJ HEEL VLUG WEG.


HET TOUW scène 7

ZEVENDE SCÈNE

EMMERICH PROBEERT ZICH LOS TE MAKEN, DAT IS NIET ZO MOEILIJK, HET TOUW VALT NOGAL VLUG VAN HEM ZODAT HIJ WAT HULPELOOS STAAT ROND TE KIJKEN EN ZONDER GELUID OP ZIJN MAMA ROEPT.
TENSLOTTE BEGINT HIJ HET TOUW WEER OM ZICH HEEN TE WIKKELEN EN KRUIPT HIJ DICHT BIJ DE GROTE MOEDERLADDER.

DAT KAN IN STILTE OF MET ERG LUIDE HEDENDAAGSE MUZIEK.

HIJ ZOU LIEFST IN DAT MOEDERLICHAAM TERUG WILLEN, MAAR HET TOUW ZIT AAN DE BUITENKANT VAST EN MAAKT HEM DE TERUGWEG ONMOGELIJK.

ALISON IS BIJNA ONMERKBAAR TERUG GEKOMEN EN KLIMT OP DE ANDERE LADDER EN BEKIJKT VANDAAR HET TAFEREELTJE.

ALISON
Heb je ‘t koud, Emmerich?

EMMERICH ZOEKT VANWAAR DE STEM KOMT, VINDT NIET DADELIJK DE SPREKER, ALSOF ER EEN STEM UIT ‘DEN HOGE’ VOOR HEM KLINKT.
DAAROP SPEELT ALISON IN EN HIJ BEGINT MET EEN OVERPLECHTIGE STEM TE PRATEN.

ALISON
Of je’ t koud hebt, Emmerich?

EMMERICH SCHUDT KNIKT HEVIG JA, EN GAAT NOG DICHTER BIJ DE MOEDERLADDER KRUIPEN.

ALISON
“Hij kreeg een droom en zag een ladder die op aarde stond waarvan de top tot in de wolken reikte.
Langs de ladder gingen Gods engelen op en af.”

Genesis, hoofdstuk 28, vers 12.

EMMERICH KIJKT NAAR ALISONS LADDER DIE NU (IN ZIJN GEDACHTEN) HELEMAAL IN EEN FEL WIT, GOUDEN LICHT KOMT.
VOL ONTZAG VALT HIJ OP ZIJN KNIEËN EN DRUKT HIJ ZIJN GEZICHT TEGEN DE GROND.

ALISON
Denk jij nu werkelijk dat god op al die mannenkonten zit te wachten?
Bedek die kont van jou, Emmerich!

EMMERICH VOELT, HIJ DENKT DAT ZIJN BROEK IS GESCHEURD, HIJ BUIGT OPNIEUW, DE HANDEN OP ZIJN BILLEN.

dyn002_original_600_408_jpeg_20344_e3c8641d6753a9ed74f17005a5ce00c9

ALISON
Staat er nergens in de heilige boeken dat God een afschuw heeft van al dat gebuig, dat hij na al die eeuwen die konten beu is, en dat men vanaf deze dagen zijn kont met een heilig tapijtje moet bedekken, tenslotte is God ook maar een mens en al zullen er wel bevallige achterwerken tussenzitten, de soort die ter aarde buigt is niet dadelijk uitverkoren om in zijn blote kont aan de hemelse sferen deel te nemen, vandaar mijn langgerokte engelen.

Het eerste charmante billenpaar mag zonder boetedoen de eeuwige zaligheid in, ach, zegt god, als ik aan de tuin van Eden denk, dat eerste stel dat ongegeneerd tussen de leeuw en het lam lag te rollebollen.

Emmerich, heb jij al gerollebold?

EMMERICH KIJKT VERSCHRIKT OP, NOG ALTIJD BEIDE HANDEN OP DE BILLEN.

ALISON
Of jij al gerollebold hebt, Emmerich, ik heb de mens niet voor niets lief gehad, en in plaats van al die mannenkonten zag ik liever een bevallige stukje porno zoals jullie dat noemen, maar dan niet het gehijg en gezucht dat in nachtelijke uren via de beeldbuizen op jullie wordt los gelaten, neen, het werkelijke rollebollen is een kunst, Emmerich.
Het heeft zelfs niets met dat ding tussen je benen te maken, die achteruitgeschoven slurf , maar alles met vallen.
Liefde, Emmerich, dat is vallen.
Ach ja, je hebt elkanders armen, dat klinkt mooi maar het is een ver begin.
Vallen, in de diepte zoals de Soufi’s na een nacht draaien zichzelf in de zon hebben geboord en daar blijven vallen.

Ben jij al eens in de zon gevallen, Emmerich.
De gelukkigen op aarde vallen met hun gat in de boter denken ze, maar wie werkelijk het rollebollen liefheeft, moet zich rond maken, vandaar het draaien van de soufi’ s of van de kleine kinderen op de speelplaats, ze draaien zich tot ze in de zon vallen en niet dat lullige ventje op de maan, maar het schepsel in de zon zijn, Echnaton, om maar iemand te noemen.

Dat is rollebollen, Emmerich.

Ik kende een man, of was het een vrouw, of beiden, kortom ik kende een wezen.
En dat wezen woonde in de Chinese keizers, in Xuande, Chengua, Jiajing, Tiashune, Qianlong, maar ook in de kinderen die hun papieren vliegers oplieten, in de boeren die met gebogen rug op de rijstvelden werkten, en in de mooie vrouwen die de verfijnde theeceremonie vlekkeloos konden uitvoeren, maar ook in de baard van de profeet, in de pluimage van Raphael, onder de voetzolen van Jezus die al weldoende rondging, hij was bij de ministerraad en de vakbondsafgevaardigden, hij zat te zuchten in de gevangenissen en te juichen in de voetbalstadia, hij had aids en honger, maar hij was tegelijkertijd het zuivere bergwater, de lauwe melk en de honing die het gehemelte streelt en de vingers zo zalig plakken laat, hij was bij het mekkeren van de schapen, het gisten van het brood en het kreunen van de dakbedekking onder de zomerzon, kortom hij, zij of allebei was het al-wezen.

EMMERICH BEGINT WEER TE BUIGEN, HANDEN OP DE BILLEN

dyn002_original_276_394_jpeg_20344_a4e59ae68f544840c7b5e8beb5697e87

ALISON
En het al-wezen vraagt die gymnastiek niet, want al dat verdomde lichaamsgetril zal nog eens de wereld uit balans brengen, en leg dat maar eens uit dat je tegen een meteoriet bent aan gesmakt uit religieuze motieven!

En dat is nog niets, het al-wezen beseft dat er jacht op hem wordt gemaakt.
Dat de bange mensen in hordes voor hun veiligheid opkomen terwijl ze elkaar kapot roddelen en de mooiste stukken land vol huizen met te grote garages bouwen.

Dat drie auto’s vier televisies en twee homecinema’s een serieuze bron van zorgen en rijkdom kunnen zijn, en als is het al-wezen graag in het diepe gebrom van de zestienklepper, al valt het voor de zwierige lijn van de sportwagen, het al-wezen beseft dat het niet meer om hem of haar is te doen.

Het gaat om de dure driedubbele ramen, en niet meer om het licht dat erdoor valt en elk moment van de dag de kamer koestert met zijn lange zoekende vingers.

Het al-wezen schrikt niet van wat wij al eeuwenlang van hem of haar hebben gemaakt, de dondergod, de almachtige, de got sei mit uns, en Dieu le veut, en in naam van Allah.
Al evenmin schrikt het al-wezen van de hompen vlees die wegens van zijn door mensen uitgevonden namen de lucht invliegen, hij kent ons, hij is niet de vader noch de zoon of de heilige geest.
Hij is ons hoofdkussen, en de kussen op ons hoofd en iets lager, en nog iets lager, ja zelfs daar, ook daar is hij, al proberen we dat al eeuwen te verdoemen, wij de primitieve alligatorstammen.

Hij eist geen offers, noch minder moeten wij hem navolgen of leven volgens zijn heilige geschriften die tenslotte ook maar mensenwerk zijn, hij vraagt gewoon om hem te vinden, om eindelijk eens rond te draaien, ja Emmerich draai! Draai, draai!

EMMERICH IS UIT ZIJN TOUW GEDRAAID EN PROBEERT STUNTELIG ROND TE DRAAIEN.

Maar denk niet te veel aan je eigen as, Emmerich, maar draai met de zon mee, met de aarde en de maan en de sterren -mijn god nog even en ik word tot goeroe uitgeroepen- maar tenslotte is al dat gedraai het rollebollen van het al-wezen.

EMMERICH STAAT STIL, DUIZELIG ALS HIJ IS, WAGGELT HIJ DOOR DE RUIMTE EN VALT EN BLIJFT UITGEPUT LIGGEN.

Emmerich!
Blijf liggen.
Doe nu eens eindelijk wat je moet doen als je gevallen bent.
Blijven liggen.
En janken of klaarkomen, ‘t maakt allebei akelig lawaai.
EMMERICH PROBEERT GELUIDLOOS LAWAAI TE MAKEN.

Janken met je ziel, Emmerich, met dat stuk van het al-wezen dat verfrommeld in ons te rotten ligt want zelfs met de diepvries aan in ons binnenste blijft het niet meer goed.

Het zit zoals een blinde mol in ons te graven, tot het uitgeput zichzelf verfrommelt, verdroogt, en wij het met de resten van de rijke maaltijden mee uitkakken.

Kom ma, die navelstreng heb je nu niet meer nodig.
Ik hang hem aan de vaderlijke kant van de schepping.
Ik weet het moeder, dat is gevaarlijk, die vaderlijke kant, nog gevaarlijker dan de uwe, en hun rollebollen heeft bloederige gevolgen, ik weet het, maar het is nu eenmaal nodig om het touw te spannen.

Het touw tussen ma en
pa, en daar moet en wij over lopen, slecht of goed weer, een grijze morgen of tegenlicht, het zal ons lukken.

Als je bent uitgerust, klim dan op de ladder, we gaan eraan beginnen!

HIJ HAAKT HET TOUW AAN DE ANDERE LADDER EN RAAPT EMMERICH OP.


HET TOUW scène 6

ZESDE SCÈNE

NU EN DAN PROBEERT EMMERICH NOG EVEN PARTIJ TE GEVEN, HIJ RICHT ZICH OP, MAAKT ENKELE SCHUCHTERE BOKSGEBAREN MAAR ALS ALISON UITHAALT, KRIMPT HIJ IN ELKAAR.
HET WORDT EEN KORTE PANTOMIME VAN 2 CIRCUSCLOWNS

ALISON

Het is een kwestie van vallen, Emmerich.
Ja, vallen.

HIJ GAAT ONDER EEN OPGERICHTE LADDER STAAN ALSOF HIJ IN DE BUIK VAN ZIJN MOEDER ZIT

ALISON
Kijk, Emmerich.
Dit is de grote moeder.
We zijn in haar warme deinende lichaam groot geworden.

HIJ GAAT TUSSEN DE LADDER HANGEN, WEKT DE INDRUK DAT HIJ IN HAAR ZIT, EMBRYO, KIJKT DOOR DE LADDER NAAR BUITEN.

ALISON
Ik hoorde de geluiden van de overvliegende bommenwerpers, op weg naar Duitsland.
Ik rende met mijn moeder mee naar de schuilkelder.
Ik voelde haar schrik als de projectielen fluitend naar beneden kwamen.
Ik sidderde bij elke ontploffing.
Hoe moet je als embryo een gezond mens worden als je dit hebt meegemaakt?

Toen het ghetto werd leeg gemaakt was ik nauwelijks enkele centimeter groot maar ik hoorde de muziek van de paardenmolen die aan deze kant van de muur stond.
Terwijl de tanks vuurden, draaide de paardenmolen zijn rondjes.

HET BLIJFT EVEN STIL ZODAT WE IN DE STILTE DE ONHOORBARE MUZIEK TOCH KUNNEN HOREN.

ALISON
Het is een kwestie van vallen.
Mensen gooiden zich van de balkons om niet in hun handen te vallen.
Anderen wierpen zich uit de ramen.

Het is een kwestie van vallen.
Met zoveel vallende mensen om me heen, wilde ik uit haar lichaam vallen.

Andere kinderen zouden weggekropen zijn, maar ik wilde naar buiten.
Misschien dacht ik dat het vuurwerk boven de jaarlijkse kermis werd afgestoken.
Ik liet me vallen.

HIJ LAAT ZICH UIT DE LADDERS OP DE GROND VALLEN EN SCHREEUWT LUID.

ALISON
Het hele leven zou in het teken van vallen staan.
Honderden keren van de koord tuimelen voor je eindelijk enkele stapjes in de lucht kon zetten.
Alison, de skywalker met het bebloede gezicht, de kapotte neus en de gebroken ribben.

Zie je deze handen, Emmerich.
Ze zijn hard geworden.
Hard van telkens weer de val te breken.

Vallen was onze familieziekte.
Oom Mikhail die van het dak door de veranda op de ontbijttafel viel.
En opa Smith die in zijn schommelstoel gevallen was omdat hij de lucht van achter de heuvelkam op zijn hoofd had gekregen.

Maar we waren tenminste vrij, Emmerich.
Los van de grote moeder, weg van de aarde, verblind door de morgenzon, maar los!

HIJ HAALT HET TOUW IN DE GROTE MOEDERLADDER VAST EN HAAKT HET ANDERE EINDE IN EMMERICHS BROEKSRIEM

ALISON
Maar jij hangt nog vast, Emmerich.
Dat moedertje van jou heeft je niet losgelaten.
O, ze kan zo overweldigend zijn, die moederliefde!
Je leerde laat lopen want zij liep de benen van onder haar moederlijke kont om jou op je wenken te bedienen.
Je leerde niet eens spreken want zij zei alles in jouw plaats.
En de prijs daarvoor was jullie verbondenheid zoals ze dat zo mooi noemde.

Moedertje zou zelfs in jouw plaats je buikkrampen in stinkende winden hebben omgezet zodat jouw kinderlijke darmpjes niet eens moesten werken om die zee aan moedermelk te verteren.

Moedertje besprak al haar geheimen met jou, en bij elk geheim spande ze het touw aan, want je losmaken zou ze als een verraad beschouwen.

Moedertje koloniseerde jouw gedachten, bracht je ontbijt op bed, fezelde terwijl de andere kinderen jaloers toekeken.

En ze omspon jou met haar zoete woordjes, haar kleine prins, haar ridder , haar miniatuur tovenaar, haar reservehart, haar alles.

En nu en dan vierde ze het touw om je de indruk van vrijheid te geven, maar als je even haar schaduw verliet, snokte ze met een moederlijke vermaning haar jochie weer naar zich toe.

En kwam er eens een prins of prinses al dan niet op het witte paard dan werd hij met de zonden van Israël overladen zodat zij rein en propertjes bleef en de boze buitenwereld voor elke neurose van jou verantwoordelijk was.

INTUSSEN IS EMMERICH HELEMAAL VASTGEBONDEN MET HET TOUW.

ALISON
Alleen wie in de lucht kon lopen, mocht je goedkeuring wegdragen.
O die fantastische Verlosser die de zwaartekracht van jouw moederlijke net zou dragelijk maken.

En jij zou als bruidsjonkertje het mystieke huwelijk tussen die Heiland en de grote moeder mogen bijwonen.
Witte bloemetjes strooide je op hun pad.
Jij mankepoot en zwijgebek.
Het sloepje voor altijd verankerd aan die romantische huwelijksboot.

Maak je nu maar los, Emmerich!

ALISON VERLAAT DE SCÈNE;