HET TOUW, scène 1C

ALISON
En nu, waarde Emmerich nu hebben we alleen de these van de fysische verblinding onderzocht, de ogen die reageren op fel zonlicht, maar…-en ik zeg duidelijk ‘maar’- er is ook een metafysische verblinding die met het zojuist geschetste natuurverschijnsel, de zonsopgang, kan samengaan.

Gebruikte ik daarjuist een beetje lichtzinnig het woord ‘wonder’ -ja, Emmerich, lichtzinnig, ik ben ook maar een zondaar net zoals jij- dan kan het lichtzinnig gebruik van het dat woord zelf een diepe geloofscrisis veroorzaken.

Stel je maar eens voor dat het een zonnige morgen was geweest, en ik in dat prille licht op de slappe koord liep.

-ja kijk niet zo ongelovig, het had gekund-

Kom, laten we het samen dramatiseren.

HIJ NEEMT EMMERICH BIJ DE HAND EN LEIDT HEM NAAR DE HOEK VAN DE RUIMTE EN BEGINT VAN DAARUIT EEN WANDELING MET HEM

ALISON
Stel je voor dat het een zonnige morgen was.
Jij speelt de argeloze toevallige voorbijganger, en ik sta daar op de koord terwijl achter mij de zon opkomt.
Sta daar niet te wachten, kom voorbij.

EMMERICH WACHT TOT ALISON WERKELIJK OP DE KOORD ZAL GAAN STAAN

ALISON
Neen, neen, neen, neen Emmerich.
Bij een reconstructie doen we ALSOF!
Je moet je je voorstellen dat ik op dit moment op de slappe koord dans, net zoals ik me moet voorstellen dat jij een anonieme argeloze voorbijganger bent.
En zoals wij ons beiden moeten voorstellen dat dit een zonnige morgen is, wat bij een temperatuur van 35 graden Celsius niet moeilijk mag zijn.

Begrepen?
Daar is de zon!
Ik loop op de koord.
Jij komt net toevallig voorbij.

Waarom doe je nu je ogen dicht?

EMMERICH WIJST NAAR DE DENKBEELDIGE ZON

ALISON
We staan nu ook weer niet op de evenaar, Emmerich!
Je kunt dus wel kijken, maar je ziet mij in tegenlicht de zwaartekracht bedwingen.

ALISON BEWEEGT ZICH MET BREDE GEBAREN ACHTER HET TOUW ALSOF HIJ EROP LOOPT.

ALISON
Je ziet mij als het ware VERSCHIJNEN uit het niets. VERSCHIJNEN.

HET DUURT EVEN MAAR DAN ZINKT EMMERICH OP ZIJN KNIEËN

ALISON
Voilà, nu zijn we er!

EMMERICH BLIJFT GEKNIELD MET ZIJN HOOFD OP DE GROND

ALISON
(neerkijkend op Emmerich) Ik geef toe dat het een aangenaam gevoel is.

Dat is geloofwaardig genoeg, Emmerich, tenzij je dit als yoga-oefening wilt opvatten.

EMMERICH KOMT RECHT, NOG MET ONTZAG

ALISON
Zou jij dat in het echt ook hebben gedaan, Emmerich?

EMMERICH KNIKT HEVIG VAN JA

ALISON
Werkelijk?

EMMERICH BEGINT ALISONS HANDEN TE KUSSEN.

ALISON
Laten we nu vooral niet overdrijven.
Ik zou niet graag van ongewenste intimiteiten worden beschuldigd.
Trouwens was ik een echte wonderdoener of een goddelijk personage, dan waren je lippen al intens verkoold.
Er moet tenslotte afstand blijven tussen het banale en het sacrale.

HIJ WIL EMMERICH WEGDUWEN MAAR DIE BLIJFT KUSSEN.
ALISON MAAKT AAN EEN KANT HET TOUW LOS VAN EEN LADDER EN BEGINT ERMEE OP EMMERICH TE MEPPEN.

ALISON
Emmerich, dit is ziekelijk!
Dit is gewoon misbruik.
Misbruik van de situatie.
Ik weet dat je met dat misbakken lijf van jou niet aan de bak komt, maar daarom moet je mij nog niet aanranden.

EMMERICH LIGT HELEMAAL PLAT GESLAGEN MAAR ALISON BLIJFT NOG MEPPEN

ALISON
Dit was een reconstructie.
Een hypothetische reconstructie.
Een reconstructie van iets dat plaats kon gevonden hebben, maar NIET gebeurd is!

EMMERICH IS RECHT GEKROPEN EN WRIJFT OVER DE PIJNLIJKE PLEKKEN.

dyn001_original_500_275_jpeg_20344_491423050a8d401e12f422585bbd5137

ALISON
En het pak rammel dat je van mij hebt gekregen moet je daar ook onder rangschikken: NIET gebeurd!
Ik wilde je waarschuwen wat een zonnige morgen teweeg kan brengen.
Voor je het weet vereer je een zondig mens, wellicht is hij een profeet, maar zondig, terwijl jij hem als Heiland en Verlosser beschouwt.

Voor je het beseft word je door een fysische verblinding ook metafysisch verblind.
Nog een maand verder en het gonst hier van pelgrims: ongelukkigen, wanhopigen, rolstoelen en bedden op wieltjes. het failliet van de geneeskunde en de psychiatrie wordt bij elk wonder weer zichtbaar, en daar bedank ik voor.

HIJ SLAAT ZICHZELF MET HET TOUW

ALISON
Ik vind het verschrikkelijk dat ik jou moest slaan, dat ik er plezier in had jou met dit touw tegen de grond te meppen, en erger nog dat ik dit , deze zelfkastijding, ook nog leuk vind.
Jij was dus ook aan ‘t genieten terwijl ik je afranselde?

EMMERICH SCHUDT HEVIG EN BANG MET ZIJN HOOFD: NEEN

ALISON
Wat ik zo leuk vind, zal jij ook wel lusten.

dyn001_original_450_305_jpeg_20344_8a4a235a0ee171f81eadf9e862a78e73

HIJ BEGINT EMMERICH WEER AF TE SLAAN

ALISON
(alsof hij als zijn eigen vader zichzelf aframmelt, lang geleden)

En wat was jij aan ‘t doen, viezerik?
Jajaja, aan ‘t lezen!
Moet jij je daarom in een hoer verkleden, jannette!
Dat is dan mijn zoon die zich als een hoer verkleed om zich af te rukken terwijl hij naar foto’ s van venten kijkt. Alé, jongens.
En dat zou ik gemaakt hebben, daar zouden mijn genen in moeten rondreizen?
Ik sla je…

HIJ DRAAIT HET TOUW ROND EMMERICH, DAN NEEMT HIJ HET ANDERE EIND VAN HET TOUW EN PROBEERT ALS DOOR EEN ZEKERE SPREEKBUIS DE INGEKAPSELDE PERSOON TE BEREIKEN DIE NU ZIJN OUDE VADER IS GEWORDEN.
LANGZAAM KOMT EMMERICH UIT ZIJN COCON TE VOORSCHIJN.

ALISON
Pa! Hallo, pa! Ben je daar nog?

(draait zich naar denkbeeldige verzorger) Ik weet het, ik weet het, hij herkent niemand meer.

Pa, ik ben het, Alison, je oudste zoon.
Ik kom je zeggen dat ik het jou niet kwalijk neem, weet je nog die dag dat je mij betrapte bij het masturberen terwijl ik…

Pas toen ik veel ouder werd, besefte ik hoe moeilijk het voor jou en ma moet geweest zijn om zo’n zot kind als ik in huis te moeten hebben.
Iemand die op de slappe koord kan dansen, zegt hij, een koord waarop nog geen musje zijn evenwicht kon houden.
Terwijl jij gewoon van kanarievogels en voetbal hield moest die zoon van jou een koorddanser zijn.

Waarom zijn we dood als we elkander al een beetje gaan begrijpen?

NU IS EMMERICH HELEMAAL VRIJ.
ZE HANGEN SAMEN HET TOUW WEER OP ZIJN PLAATS.

(einde van de eerste scène)


HET TOUW, scène 1B

ALISON
Het was een grijze morgen, de dag dat Alison Doyle uit de Lamash Lane, 114, over het slappe touw zou lopen. Zonder paraplu of – sol, zonder evenwichtsstok.

Stel dat het een zonnige morgen was.
Dat je merels en leeuweriken hoorde nog voor het helemaal licht werd.
Zo’n morgen toen oom Mikhail Bereslavski van het dak viel.

Dat was een zonnige morgen.

En oom Mikhail die met zijn drie baantjes vroeg uit de veren was, kroop op het dak om de schoorsteen te herstellen -hij zei dat er een vogelnest zou ingevallen zijn, zodat de kachel op zijn studeerkamer meer rook dan vuur maakte-en al hoor ik je denken, Emmerich, dat oom Mikhail’s huis op de hoogste kam van de heuvel stond en dat er dus moeilijk uit de wolken een vogelnest in je schoorsteen kan komen vallen, ja, ik hoor je dat denken, maar toch dacht hij dat want zo’n vogel kon wel eens ongezien aan de oostkant zijn nest tegen de schoorsteen hebben gemaakt en toen de hele familie was uitgevlogen kwam de rest van dat arendsnest bij de eerste herfststorm pardoes in die pijp terecht en hoestte mijn oom de longen uit zijn lijf toen hij de kachel aanstak, en werd de theorie van het nest geboren en wilde hij per sé op die vroege zomermorgen zijn theorie bevestigd zien en triomfantelijk met het verlaten vogelnest binnenkomen, en…

EMMERICH KIJKT AL EEN TIJDJE WEG VAN DE VERTELLENDE ALISON

ALISON
Luister je nog, Emmerich, of zijn die drie hersens in die malle kop van jou nog altijd zo ontdaan van mijn koorddanserij dat je geen aandacht meer kunt houden, ook al doe ik mijn best en kennen ze mij als de beste verteller na George Brechbühl, maar dat is dan ook een Duitser en met de lange winters daar kunnen ze alleen hun leven redden met vertellen als het bier op is, terwijl ik wel snel maar steeds verstandig de dingen bij hun juiste naam weet te noemen?

En net als hij bijna bij de schoorsteen is komt de zon op aan de andere kant van het huis, de oostkant dus, en verblind als hij is, pakt hij naast de schoorsteen en trekt hij zich aan de lucht omhoog, maar die bood met de 120 kilogram van oom Mikhail niet dadelijk weerstand zodat hij als een verzopen luchtzwemmer naar de bodem zonk, in dit geval het glazen dak van de veranda en de ontbijttafel daaronder en als een ernstig doorbloede runderlap op tantes porselein kwakte- toen ze hem weghaalden vonden ze de scherven van van het melkpotje in zijn broek- en daar zijn laatste woorden uitzuchtte: het was een eksternest, godverdomme, en met dat weinig stichtelijk woord verwisselde hij het tijdelijke met het eeuwige, zodat tante Elfriede nog steeds bij het zien van een ekster in woede ontsteekt en naar binnen loopt om Mikhails’ geweer te halen en de troep denkbeeldige eksters met hagel te doorzeven tot ze haar voorzitster van de kleiduifschieterij hebben gemaakt en zij in de club haar woede kan botvieren.

HIJ KIJKT NAAR EMMERICH DIE ADEMLOOS NAAR HET VERHAAL HEEFT GELUISTERD EN NOG STEEDS MET OPEN MOND ZIT.

dyn005_original_500_332_jpeg_20344_92eae33592365ceb5494bac348eb122d

ALISON
Begrijp je dat, Emmerich.
Was het nu een grijze morgen geweest, dan hadden we oom Mikhail nog in ons midden en zouden we zijn weergaloze winden in de tuin kunnen horen, want hij was een windekind, mijn god!- terwijl hij de haag bijsnoeit, knip-knip-beukkkk-knip-knip-knip-beukkkk, en hadden we hem nog kunnen vragen zijn broek te laten zakken om zo’n gasstoot te laten ontvlammen bij een brandende lucifer, een petroleumvlam die uit de diepste aardlaag kwam door de behaarde tunnel van dat overrijpe gat, maar dat is door die zonnige dag totaal verleden tijd, oom Mikhail is alleen nog maar een boel verhalen, en tante Elfriede was nooit kampioen kleiduifschieten bij de post-veteranen geworden.

En dat komt allemaal maar omdat het die bepaalde dag een zonnige morgen was.
Ik hoop dat je met dit leerrijke voorbeeld begrijpt dat de eerste zin van mijn verhaal dus niet zo onbelangrijk is, ook al gaat het hier slechts om een reconstructie.

Het was een grijze morgen, de dag dat Alison Doyle uit de Lamash Lane, 114, over het slappe touw zou lopen. Zonder paraplu of – sol, zonder evenwichtsstok.

Stel dat een zonnige morgen was geweest?
Wat dan?

HET BLIJFT EVEN STIL MAAR DAN LOOPT EMMERICH NAAR HET TOUW EN TOONT HIJ AAN DAT ALISON BEVANGEN DOOR DE ZON VAN HET TOUW ZOU GESTORT ZIJN.

ALISON
Ik ben blij dat mijn poging niet vruchteloos is geweest, Emmerich.
Je ziet hoe leerrijk de kennis van het verleden kan zijn.
Maar laten we ophouden daarover te filosoferen want het was een grijze morgen.
Er was dus plaats voor “het wonder”, de durf, het onmogelijke.

(vervolgt)


HET TOUW, scène 1A

OP HET TONEEL STAAN TWEE LADDERS, VER UIT ELKAAR.
ER HANGT EEN TOUW TUSSEN BEIDE LADDERS, NIET STRAK, INTEGENDEEL

ALISON
(hij komt van de ladder)
Je mag best verstijfd staan, Emmerich. Dat begrijp ik.
Stel dat jij over deze koord zou lopen, geloof me, ik zou ook versteld staan.

WE ZIEN EMMERICH NOG STEEDS DE DENKBEELDIGE WEG DIE ALISON ZOU AFGELEGD HEBBEN MET ZIJN OGEN TELKENS WEER TERUG AFLEGGEN.

ALISON
Maar.
Maar, je hebt me met je eigen ogen gezien.

HIJ LOOPT NAAR DE ANDERE KANT WAAR ZIJN TOCHT ZOU BEGONNEN ZIJN EN KLIMT OP DE LADDER.

ALISON
Neen, natuurlijk wil ik je dit geen tweede keer aandoen.
Laten we menselijk blijven.
Ik wil gewoon re-con-stru-eren.
Dat doen ze bij elke misdaad. Reconstrueren.

HIJ STAAT NU HELEMAAL BOVEN EN ZWIERT MET HET TOUW ALSOF ER IEMAND GAAT TOUWTJE SPRINGEN.

ALISON
Ik zou kunnen touwtje springen
Ja, Emmerich, ja verstijfde knul van mij.
Touw-tje spring-en.
Van op de ladder , in de lucht touwtje springen.
Jij draait het touw en ik spring.
Eén meter boven de grond touwtje springen zonder één keer de grond te raken.
Zwevend touwtje springen.

EMMERICH WIL NAAR BOVEN KLAUTEREN.

ALISON
Beneden blijven, makker.
Ik ben nog volop aan ‘t reconstrueren en jij wil sensatiegeil al aan de volgende stunt beginnen.

EMMERICH KOMT HOOFDSCHUDDEND NAAR BENEDEN

ALISON
Samengevat dus.
Jij zei…

EMMERICH WIL TELKENS IETS ZEGGEN, MAAR WORDT DADELIJK ONDERBROKEN

dyn003_original_432_580_jpeg_20344_550200b2bbe36a97e53eb1a7f48dcd85

ALSION
Jij zei dat ik ook vandaag niet over het touw kon lopen.
Jij zei dat het touw niet strak genoeg gespannen was.
Jij zei dat ik een paraplu of een lange stok nodig had. Voor het evenwicht.
Dat zei jij.

EMMERICH KNIKT

ALISON
Het was een grijze morgen, de dag dat Alison Doyle uit de Lamash lane 114 over het slappe touw zou lopen. Zonder paraplu of -sol, zonder evenwichtsstok.
Ik weet het, ik weet, het is intussen warm geworden.
Geen mens nog op straat.
De honden hijgen hun tong uit hun bek.
Maar het was een grijze morgen.

EMMERICH IS INTUSSEN OP EEN LAGE SPORT VAN DE LADDER GAAN ZITTEN EN KIJKT ENIGSZINS VERVEELD.

ALISON
Ik hoor je denken, Emmerich.
Dat is op zichzelf net zo merkwaardig als zeldzaam.
Maar laat ik je nu, net op deze dag, horen denken.
Je denkt: wat kan het mij verdommen of het nu een grijze morgen was.
Dat dacht jij, of niet soms?

EMMERICH WIL NEEN ZEGGEN, MAAR BEDENKT ZICH, WACHT EVEN EN ZEGT DAN AARZELEND WEL JA MET ZIJN LICHAAM.

ALISON
Zie je wel!
Zie je wel
Het is een gave, dus verdienste heb ik er niet aan.
Als baby hoorde ik mijn moeder denken, maar wat is dat toch een schatje van een baby, en die levendige oogjes, die donkere diepe zigeuneroogjes.
En als ik dat hoorde kneep ik mijn ogen stijf dicht, duim in de mond.
Om haar te pesten.
Want spreken kon ik nog niet, dus..
En ik hoorde haar denken: maar wat is het een dwarskop die baby van mij, ik moet maar aan zijn oogjes denken, en hij knijpt ze dicht.

Godverdomde baby, die oogjes heb je wel van mij, en natuurlijk ook van je geschifte vader, geef ik toe, maar zonder ons geen oogjes, was je een blind molletje, was je helemaal niks, misschien een idee, ja hoogstens een idee, zoiets als: we zouden best een babytje willen, nietwaar John Doyle.
Dat laatste was er al te veel aan.

Niks baby, Maggie uit New Bedford!
Babi’s dat is stront en lawaai, dat is oelepoelemoeleschoelewapperke van de familie boven zijn bedje, dat is meneer Doyle uw zoon heeft tijdens het kringgesprek een drol gedraaid, dat is pa ik heb geld nodig, meneer, hij kan de meisjes niet gerust laten en…(even stilte)

Dat hoorde ik allemaal.
Hier. In mijn hoofd.
Zoals ik jou hoorde denken. Vandaag. De dag die met een grijze morgen begon.

(VERVOLGT)


Het schilderij hierboven is van Suzanne en Jim Lublin.


in de verte, het onweer en ’s nachts een man in de maan

In de verte het onweer,
zo heet dit doek.

Nog ligt zij in de rust van het pastorale.
Onder de helling, dat wel.
Het is zomer.
In de verte rommelt de lucht.

Mijn grootmoeder zei
dat de engelen met knikkers speelden
die tot vuurbollen uitgroeiden
en wel eens op de arme aarde vielen.

Bij God is alles mogelijk.
Jaja, alles, ook het boze, die Täuschung,das Gute und Böse.

Bliksemstrepen verhieven
haar woorden tot orakels.

De knikkers werden hemelrotsen,
afgebroken van de donderwolken
wo der Jupiter wohnt
und auch der Sohn des Menschen.

Zouden ze wat stiller
willen spreken
vroeg het blonde bange kind.

Het is zingen, zei mijn grootmoeder,
als ze dronken zijn, zingen ze.
Döbbelkorn, wie im Berliner Jahren
de godendeemstering toen jij geboren werd.


 

dyn003_original_550_358_jpeg_20344_5399911506061c3040f6094aea44a0d0

Weg gereden
uit zijn hemelkaas
verlicht zijn ros
het onbestaande pad

Wat doet
de man uit de maan
op de donkere dorpsweg?

Hij wacht
op de morgen.

Dan verbleekt hij
in het zonlicht

De jongen
die zijn motor vindt
zal ’s nachts
weten waar naar toe.

Simon staat in de maan, zegt het kind.
Hij wuift.


iconen en het collectief geheugen (slot) (537)

Wil je Wyeths beoordelen in termen van vooruitgang, verandering, inventiviteit of zelfbewustzijn, dan is dat zoeken naar een artiest die er niet is.
De overtuigingen waarmee hij zich met een naïeve integriteit verbindt, houden hem weg van het zich betrokken voelen bij de variëteit aan leven.
Zijn kunst schijnt een vehikel te zijn om gesettelde waarden te herhalen.

Zijn scepticisme valt samen met de kwaliteiten van het landelijke geloof.
Zijn geloof in het onvermijdelijke verlies is in feite een simplistische omkering van het Victoriaanse optimisme.
De verroeste ironie, de vernietigende opmerkingen over ongeteste overtuigingen, speelse en kronkelende ideeën die we in de moderne kunst zouden verwachten, die vind je nergens in zijn kunst. Nergens.

Wyeth denkt met animistische associaties om een beschrijving te lokaliseren.
Hij vertrekt vanuit een close up naar het verre, het totaalplan.
Op het land is alles leeg. je vindt alleen sporen van dierlijke en menselijke passage.
Ideeën zijn vermomd in het landschap onder de vorm van licht en afstand.

Je zou denken dat alles rustig is op zijn doeken, dat alles voor altijd is ingeslapen, maar tegelijkertijd dreigt uit die stilte het onvermoede: wat bevindt er zich achter die open deuren, wie heeft dat kopje gebruikt, wie gaat er schuil achter het venster, en waarom komt er geen rook uit de schoorsteen, waar is de hond.
De stilte.

Deze soort van deductieve vlucht is een taal waarmee landelijke mensen perfect vertrouwd zijn.
De stem in hun oren is hun eigen stem.
Ze zijn vertrouwd om mensen te lezen, objecten, de lucht, en bovenal vreemdelingen, die niet eens vermoeden dat deze zwijgende ogen een schat aan gegevens opslaan.
Dit is een proto-literaire vorm, erg visueel, en voor de stadsmens een gesloten boek.

Al de gebeurtenissen op het platteland zijn flitsen, verschuivingen.
De glimp van rood zien ze niet, zelfs als ze het zien wordt hij niet als vos herkend.
Het zijn verschuivingen in het landschap.
Ik weet nog dat mijn grootvader me meenam op lange wandelingen door de bossen. Hij nam het landschap op in zijn totaliteit, als er iets veranderde in dat landschap zag hij die verandering terwijl wij nog bezig waren met het zoeken naar mogelijke bewegingen.

De trouw aan zijn manier van observeren, dat is het meest ware in Wyeths’ kunst.
Trouw aan die innerlijke stroom van deductieve taal waarnaar buitenmensen luisteren als ze op stap zijn.
Het is een soort landschap lezen, en als je die referentie uit het beeld haalt, blijft alleen een cliché achter.
Verwachtingen, het discours tussen observator en situatie.
Als we dus van Wyeths’ stem spreken dan is het niet alleen zijn persoonlijk discours maar een dialoog tussen voorwerpen en natuur, een dialoog die landelijke bewoners kennen en herkennen.

Wyeths en zijn volgelingen.
Hij leidt in feite een leger van dode mannen, die het modernisme herroepen en de morele gezondheid willen herstellen door de drie-eenheid van natuur, nationalisme and godheid.
Al deelt hij hun politieke opvattingen, hij is een outsider door zijn verinnerlijking, zijn onzegbare taal waarin een reuk een soort horen kan zijn, en zien een soort luisteren wordt.

dyn001_original_450_301_jpeg_20344_2cd96789839a74df74930d9d8db2b1c3

Iemand wordt een en al oog en oor, overactief in de stilte van het landschap, en zoals Thoreau schreef: ‘Ik ben gevoelig aan een zekere verdubbeling. Ik sta net zo verwijderd van mezelf als van iemand anders.’
De identiteit wordt in het landschap vertaald. En door die bijna dierlijke empathie schildert hij klankbeelden voor familiaire en ongewone sensaties, familiair in een eerder onfamiliaire manier.

In dit landschap leven zet je aan tot schilderen, want schilderen is kijken.
Emerson: “spirit is matter reduced to an extreme thinness”.
Deze geest waart rond in de meeste van zijn doeken, maar sommigen denken dat hij een heilige geest is en anderen vergapen zich aan het prentje terwijl de geest waait waar hij wil.

We raken daarmee een heel essentieel probleem aan, en je moet ver van huis zijn om over thuis te kunnen schrijven.
In de overgang tussen de landelijke – en stadsculturen bevinden wij ons in een griezelig niemandsland, en vanuit dat niemandsland verdoemen wij elkaar, die van ‘t stad, en die van den buiten.
Adorno schreef ooit mooie zinnen over de wraak van de plattelander op de ‘intellectueel’ in de kampen, en waarschijnlijk leeft onze afkomst dieper in ons dan wij in onze design huizen wel vermoeden.
Over die breuklijn wil ik het zeker in volgende brieven hebben.
Kijk nu nog even naar Wyeth en overleef de hysterie die telkens weer de kop opsteekt als wij ons per se beter moeten voelen terwijl wij gewoon onderdeel van het grote landschap zijn.


iconen en het collectief geheugen (4) (536)

Met een gemak en een welbespraaktheid die een genie benaderen bespeelt Wyeth zijn miljoenenenpubliek.
Hij deelt hun verzuchtingen, hij is in staat om ze eindeloos te bespelen door hen het gevoel een zekere vorm van gemeenschappelijkheid te geven, net zoals Billy Graham.

Hij stimuleert een begraven imaginair leven terwijl hij de oppervlakte onaangeroerd laat.
Terwijl hij deze gemeenschappelijk nood vervult, echoot Wyeths stem met zijn mythe op een manier die het modernisme onbekend is.

Het criterium van zijn publiek is waarheid door ervaring, gecheckt met referenties naar de natuur, en is hun ervaring zelf banaal, ze blijft onaangetast door de kunst.

Wat het publiek ziet is geen proces, noch een formele handigheid, maar een beeld, een instant beeld, alles in één keer.
In die zin veroorzaakt het groeiende modernistische narcisme, met respect voor zijn eigen betekenis, het verdwijnen van een gemeenschap en laat het de vervreemding van de artiest toenemen.

Als gesofistikeerde primitieven met hun transcendentale populisme, wekt Wyeth en zijn vaste groep, vooroordelen op die op het conflict tussen twee levenswijzen duiden: het landelijke, en het stedelijke bestaan.

De modernistische kunst is een stedelijke (urban) kunst, en ze heeft het pastorale idee in verschillende vermommingen geïncorporeerd. Ze verbergt vaak een nostalgie voor het landschap in een abstracte façade.
In de modernistische kunst zijn de landschappen door stedelijke creaturen geborsteld, schilders die niets van het landelijke leven afweten.
Impressionistische landschappen zijn zo neutraal als kubistische gitaren.

De natuur wordt een soort waarnemings-laboratorium waarin licht en kleur zichzelf losmaken van de voorstelling om de hoofdrollen te spelen.
Het landschap, zelfs een expressionistisch waarin hevige emotie is geprojecteerd, is van zijn geweld ontdaan.

De Darwiaanse struggle is van het landschap naar de stad overgebracht, en deze omzetting van de landelijke mythologie is een niet geëxploreerd deel van de urban mind.
Het is deze instelling echter die wel de stedelijke kijk op het landschap aanvaardt, (van Fairfield Porter’s zonnige idealiseringen tot Hoppers donker realisme) maar de landelijke kijk zelf niet aanvaardt of die niet is toegerust om deze beeldvorming te lezen of waar te nemen tenzij in cliché’ s, met nationalistische vormen geïdentificeerd, een perceptie die de vrijmoedige geest bezwaart.

Dus wordt Wyeth, de enige pure landelijke artiest, aangevallen met een hevigheid ver boven de gewone doenwijze van de kritische onenigheid.
De afschuw van Wyeth in wel opgevoede kringen wordt alleen geëvenaard bij de identificatie van zijn publiek met de abstractie met het communisme.

dyn005_original_600_500_jpeg_20344_29c21ad2ae5dc84e034273d3069a9ea6

Zo kun je twee artiesten met elkaar verbinden die zich met stedelijke en landelijke mythes identificeren: Warhol en Wyeth.
De twee Andy’s, van elkaar door een grote canyon van ironie gescheiden, ontmoeten elkaar in grote beelden eerder dan in schilderijen.
Beiden vertellen meer over de stedelijke en landelijke milieus dan elke andere Amerikaanse artiest.
Beiden wekken hevige vooroordelen op die hen uit de kunstgeschiedenis stoten en hen plaatsen in de sociale geschiedenis en de legenden.
Ze delen spiegelbeelden van onschuld met elkaar: Wyeth is een gesofistikeerde primitief en Warhol zoals Jarry, een primitieve gesofistikeerde.

Wyeth was onbewust de erfgenaam van een 19de eeuw apparatus dat niet verder ging dan Constable als schilder, Coleridge in de literatuur, het transcendentalisme in de filosofie en Theodor Lipps in de esthetica.
Natuurexpressies zijn uiteraard tot een repertoire van clichés geslonken.
Wyeth gebruikt ze alsof hij nooit had gehoord dat het cliché’ s waren, en dus op die manier verschillend maar net zo werkzaam als een ironische quotatie.
Hij forceert ons de waarheid aan te nemen die zij verinnerlijken.

De modernistische kunst is niet aan plaats gebonden, het is een mentale houding die geen grenzen kent, die met een zeker gemak met een soort formalistisch esperanto communiceert.
Landelijke kunst is onafscheidelijk van plaats, en je vindt pathos alsook landelijke sluwheid in zijn devotie voor twee kleine reservaten, Chadds Ford in Pennsylvania en Cushing in Maine. (omgeven door neon en supersnelwegen)

Hij leeft in een verzegeld milieu, primitief en in beelden die voor aanhangers van grandma Moses onaanvaardbaar zijn, maar tegelijkertijd een provinciaal die verbijsterd is door het idee van vooruitgang.
Zijn kunst zet zich af tegen een ontwikkeling die ze vaak lijkt te zoeken.
Dit tekort aan vooruitgang is zijn manier om met de stedelijke buitenwereld om te gaan, een wereld die zijn raison d’ être zou verstoren.
Tezelfdertijd, zijn rigide curatorschap over de twee plaatsen die zijn werk authenticiteit verlenen en zijn schrik om zich buiten hen te bewegen.

Als het subject van de realistische kunst verdwijnt, wordt ze nog minder begrijpelijk dan de meest rigoureuze abstractie.

Nog te vervolgen dus.


iconen en het collectief geheugen (3) (535)

En wie zijn dan die massa’s ‘klanten’ van Wyeth?
Wie koopt de reproducties van zijn werk als een soort sociale verplichting?

Ik volg de boeiende zienswijze van Brian O’Doherty in zijn boek “The Voice and the Myth: American Masters”, waarin hij met veel zin voor humor en psychologisch inzicht de werken van de Amerikaanse meesters bekijkt en ontleedt.

Diegenen die zich herkennen in Wyeth’s werk zijn mensen voor wie het concept “natuur” nog een levende kracht is.
Ze bewonderen stabiliteit en orde, ze vinden het nieuwe verdacht, vertrouwen het onorthodoxe niet maar schuwen daarom niet het excentrieke.

Ze geloven in de menselijke goedheid, en ze kunnen gevaarlijk zijn als dat geloof bedreigd wordt.
In hun leven zijn natuur, religie en moraal werkelijke krachten en een groot deel van hun energie is gewijd aan het in stand houden van deze drie waardes, die de evolutie van een sociale orde zullen leiden.

Ze behouden een sterk vertrouwen in de toekomst, en dit optimisme is een krachtig middel om hun tradities als in het verleden te conserveren.
Het boze wordt gerationaliseerd als een falen in het leven naar de letter van deze drie waarden, en die pijlers komen er steeds versterkt uit.

They are not unlike Wyeth himself.
Ze zijn helemaal niet zoals Wyeth is!

dyn004_original_356_300_jpeg_20344_bde21aad63175237dd37221ce95a8b54

Kijk je naar de het gat tussen avant-garde en het publiek, dan vind je een dergelijke afstand niet tussen Wyeth en zijn publiek.
Lijken Wyetht’s visuele concepten in onbruik geraakt, hun energie blijven ze naar het publiek uitstralen, een energie die hen ook langzamer dan wij gewoon zijn laat verdwijnen.
De bron van die energie is de krachtige weerstand tegen verandering.
Weerstand die ervoor zorgt dat je waarden kunt behouden die zin geven aan je leven.
Je zou Wyetht’s publiek, hoe gesofistikeerd ook, eerder primitief kunnen noemen.
Ze behouden hun eigen bijgeloof, geloof, iconen en wel omschreven kijk op de wereld, en hun geritualiseerde manieren om een uitlaat voor geweld te vinden.

dyn004_original_400_266_jpeg_20344_41bf82f3ea0d7076658131c583f88b40

In wezen is het een primitieve maatschappij met daarin of side bij side een progressieve-destructieve groep die door een artiest bediend worden die best mag gesofisticeerd zijn, maar primitief in zijn ideeën is.
Wyetht’s communicatie met zijn publiek is zo onmiddellijk dat zoals Mc Luhan schreef, het medium de boodschap lijkt.

Wyetht’s kunst, schrijft Brian O’ Doherty functioneert sociaal in die zin dat ze zowel de avant-garde als het Russische realisme jaloers kan maken!
De kijkers op de grote overzichtstentoonstelling in 1968 stonden net zo nieuwsgierig aan te schuiven als de lange rijen voor Lenins graf.
Keek je naar de kijkers dan was het duidelijk dat de schilderijen hun iconen waren, dat ze voor hen de waarden uitstraalden waarmee zij hun levens leidden.

Zo krijgen ook Wyetht’s boeken een zeker ‘sacraal’ karakter: de natuur als morele kracht, geïdentificeerd met nationalisme.
En het was die zogenaamde herkenning die van de gesofistikeerde estheten reactie uitlokte, een herkenning die eerder expliciet dan impliciet in Wyetht’s werk terug te vinden is.
En op die manier reageren Wyetht’s kijkers op de avant garde.

Morgen meer.


iconen en het collectief geheugen (534)

Een bijna Steinbeck’s tafereel is dit, de openbare verkoop van een hoeve, na de dood van de farmers vrouw.

Er kan heel wat verteld worden en wie goed kijkt, maakt zich vlug de verschillende verhaallijnen eigen.
Kijk naar het autospoor dat naast het voor auto’s onberijdbare karre-en traktorspoor loopt, twee werelden die naast elkaar bestaan.
Kijk naar de boerderij in de diepte waarvoor de mensen zich verzameld hebben.

De eigenaars, vader en zoon staan bij hun gammele auto, buiten het gebeuren al zijn ze er tegen hun wil de kern van.

Het is een prachtig doek uit de harde depressietijd.

Maar nu komen de critici, de collega-avant-gardisten, de kunstwereld, aan het woord.
In de New York Times van gisteren was het al vlug raak! Ironie en afstand voor het fenomeen Andrew Wyeth waren uit elke regel af te lezen.

‘Impressive technique and cinematic compositions have a lot to do with the perennially healthy market for reproductions of Mr. Wyeth’s paintings. Going through this exhibition, you would have to be a pretty determined Wyeth opponent to resist his Magic Realism and his cannily economical ways of composing scenes and telling stories.

Hoe kan een kunstenaar die zelf zwemt in luxe en weelde, die zeer verkoopbare kunst maakt, die alleen al van de rechten van copies een halve stad kan onderhouden, hoe kan nu een kunstenaar van deze soort opkomen tegen alles waarvoor zijn eigen levensstijl staat?

Kijk naar het mooie doek hiernaast.

The inspiration for Tenant Farmer, 1961, grew from an experience from which he was moved to paint the scene. Walking home in the snow a few days before Christmas in Chadds Ford, an image of a frozen deer dangling from a willow tree next to a dilapidated brick house lingered in Wyeth’s mind. Beginning in January and over a span of four months, he began painting the vision after completing a series of pencil and dry brush studies of the house, log pile and deer.

Composing the scene within a shallow spatial setting, Wyeth painted the sky as a still and airless backdrop against which the hanging animal, bare branches of the tree and stark angles of the eighteenth century brick house are emphasized. The work appears cold and motionless, with the only elements of implied movement indicated in the window curtain and dangling tree branches. An oppressive, heavy silence pervades the scene, providing a lonely and disquieting atmosphere to the work. For Wyeth, who recalled thinking of the young buck once alive and running freely, the images of deer and house in Tenant Farmer became symbols of death and decay.

En laat hij zelf een fervent jager zijn!
Ik zeg maar wat, maar het is best mogelijk.

Ik wil de stelling duidelijk maken: waarom wordt rond de handel van deze kunstenaar zo’n drukte gemaakt en zeggen we geen woord over de Picasso-industrie, om Rembrandt maar niet te vergeten die in A’dam een ware schildersfabriek had opgestart, een werkwijze waarover onze eigen Rubens best kon meespreken.

Hier zijn we in 1946, het jaar van vaders dood.
Ze heeft de schilder erg aangegrepen.
Zijn vader was zijn leraar, zijn vriend, en zijn vader.

Een jonge man rent de heuvel af.
Heuvels, lege huizen, deuren en ramen, het zijn enkele steeds terugkerende picturale onderdelen van zijn verhalen.

Ook hier mag je je weer afvragen wie de man is, waarom hij gaat lopen, wat er net daarvoor en daarna zal gebeuren.
Storytelling van de hoogste orde.

Andrew Wyeth leerde ei-tempera gebruiken als verfsoort, dus niet de gebruikelijke olieverf.
Hij begon met waterverf waarmee hij krachtige landschappen van de Maine kust penseelde.
Zijn schoonbroer, Peter Hurd, leerde hem die ‘egg tempera’ kennen.
Daardoor kon hij deze mooie effecten, deze ‘textural effects’ bereiken op zijn doeken.
Het was een snel drogend medium, en eens droog had het een fresco-achtig oppervlak.

Zo vertelt hij in zijn boek ‘Secret Life’:

“Oil is hot and fiery, almost like a summer night, where tempera is a cool breeze, dry, crackling like winter branches blowing in the wind. I’m a dry person, really. I’m not a juicy painter. There’s no fight in oil. It doesn’t have the austere in it.”

En daar begint het al: There’s no fight in oil.

Jamaar roepen de aanbidders van Vincent, de kunstenaar MOET met de materie vechten.
‘It doen’t have the austere in it’!

In een erg mooi geschreven opstel over de schilder schrijft Brian O’Doherty dit:

“Wyeth’s success, within which he apparently resides easily enough, arouses in the “genuine” artist a contempt that is obligatory if he is to maintain his intellectual respectability.
The artist-hero is expected to be so troubled by his success that he reinforces his myth by rejecting it-thus raging, as it were, against the bars in that zoo to which American society generally relegates its cultural activities.
Success cuts off careers in America for a very sharp reason. It makes the artist part of what he has based his art on rejecting: the values of the majority and the commercial engines supporting them.

The divided mind and the aborted career usually have been attributed to the crassness of American society or some such easily apprehended generality. More acutely felt by the successful artist or writer, however, may be the closing of the ranks among his colleagues, and an exclusion, prompted by envy and intolerance, that amounts almost to an expulsion.

While some American writers have exhibited an appetite for the sillier aspects of superstardom, or have been ill-equipped to deflect it, we have underestimated the attrition caused, not just by the public, but by colleagues.

To succeed in America may demand more toughness of spirit than to fail. Few manage to have careers both successful and long.

Stof genoeg om er een nachtje over te slapen.
Je hoort morgen meer.


iconen en het collectief geheugen (533)

Misschien is het doek overbekend: Christina’s world.
Maar of het nu Christina is, of jij, of ikzelf, we kunnen ons bijna onmiddellijk verplaatsen in het standpunt van het schilderij.

Je kijkt vanop een afstand naar het huis.
Haar huis.
Jouw huis.Mijn huis.

Of anders nog:
onze wereld waarin wij ons niet kunnen herkennen.

Het huis in de verte.
Het bruist er niet van leven.
Het is er stil.
Verlaten.

Er loopt een weg naar toe.
Een weg?
Een dicht gegroeide weg.

Toch kijkt Christina gespannen naar het huis.
Is ze weg gelopen?
Wil ze terug naar huis?
Wacht ze tot iemand buitenkomt?

Misschien wil ze het huis ongezien binnenkomen?
Wil ze sluipen?
Of draait ze zich een laatste keer naar het huis voor ze voor altijd weg zal gaan?

Nu keert ze terug.
Vanuit de privé-jet van de familie kijkt ze naar het huis dat ze in haar jonge meisjestijd nog vanuit de lege weide had bekeken.

“Otherworld” heet dit doek.
Tussen Christina’ s world, 1948 en dit werk, 2002, liggen dus vierenvijftig jaar.
En zoals Christina echt bestond of bestaat (ze was de intieme vriendin van schilders’ vrouw) zo bestaat ook het vliegtuig echt, want daarmee verplaatst de familie zich tussen hun huizen in Pennsylvaia en Main.

Geen armoezaaier dus, deze schilder, ANDREW WYETH, zoon van de bekende illustrator en schilder N.C. Wyeth en op zijn beurt vader van de intussen ook al bekende schilder James Wyeth.
Drie generaties schilders.
Met hun eigen museum, met hun eigen handel en wandel.
Burgers van de wereld, het grote geld en al wat een schilder zoals wij hem in onze onderbewuste gedachten kregen opgeslagen, niet mocht zijn: welvarend, met politieke vrienden en met doeken die ook al tijdens het leven onnoembare hoogtes halen, en wat verspreiding en wat prijs betreft.

Ik schrijf je dus vanuit Philadelphia waar in het Philadelphia Museum af art een tentoonstelling loopt met werken van Andrew Wyeth, geboren in 1917.
Memory and Magic.”

Morgen meer.


liedje voor de day after (532)

HET LIEDJE VAN EEN BANGE HAAS

Dat wij in een doos,
het houten scheepje dus,
zoals Jules Verne
naar het midden varen.

Of verkiezen wij de wind
eens door het vuur gegaan,
en sneller ophouden
als lijf te bestaan.

‘t Klinkt allemaal heel mooi,
maar wat is het idee lente
zonder een boom
in volle tooi?

wat is je aanwezigheid
zonder die blik in je ogen
wat is een nest
als iedereen is uitgevlogen?

Dat wij daarvoor een hemel
in ons diepste brein verzonken
waar jij geduldig op mij wacht
ik, nog aan de aarde vast geklonken,

en jij, de sterren in mijn bange nacht.

Kom één keer in dat lieve lichaam terug,
ik ruil daarvoor de eeuwige zaligheid in
en hoor nog liever dan de engelenkoren

het voelbaar liedje ‘ik bemin’
waarmee wij zwijgend bij elkander zijn
en ik de kromming van je lieve rug
in mijn geopend bekken schrijf

en ik je zeggen hoor:
wees maar niet bang, ik blijf.


in paradisum voor Gerard Reve (531)

Timing, Gerard, dat was altijd al je sterke punt.

Zoals je grootvader je ‘ kieviet’ noemde , zo was je steeds er meer dan op tijd bij als het ging om het eerste ei, en al werd het dan aan de moeder des Vaderlands aangeboden, jij zorgde ervoor, met je levendige dribbelende gang, dat het ei alsnog, aan de borst uwer Majesteit werd uitgebroed en de ogen harer onderdanen op jouw gericht bleven.

En zoals jij met je zeventachtigjarige grootvader naar het café in Duivendrecht ging, zo ga ik, je paashaas, vandaag met je mee.
Geef me maar een pootje, Gerard.

We hebben elkaar al eens ontmoet in je tekst, voor je zoon R.

Nu het seizoen gesloten is, de vrienden zijn vertrokken,
het water kil geworden, en de lege lucht,
bevochtigd van miljoenen tranen, zwijgt,
verheft Zich God in eindeloze Majesteit

Jij had gedacht dat ik die kleine grijze ezel was, maar het zal je niet verbazen dat wie op een stille paaszaterdag ten grave wordt gedragen, een stel van de fijnste hazen als goddelijke voorafspiegeling krijgt toegewezen, zeker als je je doopnaam Franciscus waardig wil dragen.

Net zoals de jongens een meervoudig begrip van de Liefde waren, zijn wij, de paashazen, met meerderen aanwezig om de steen weg te rollen zodat ze morgen het graf in ledige toestand aantreffen.
De kleine kieviet is ten hemel gestegen, zullen de jongens die het graf kwamen bezoeken, uitroepen.

Het beetje hemelwater dat deze dagen op aarde neerstroomt zul je erbij moeten nemen.

’Ik herinner mij weinig gebeurtenissen van belang zonder nederstromend hemelwater.’ schrijf je zelf in Oud en Eenzaam.

’Volgens mij heeft God, met in zijn ene hand een cither en met de andere zijn mannelijkheid beroerend, van onder een zwarte zuidwester de wereld geschapen.
Het regende in den beginne, maar ook nadien is het blijven regenen.’

dyn001_original_510_365_jpeg_20344_921e1a7af167ceacd59875f8ba0a23c9

Luister naar de oudere haas, Gerard, hij heeft jouw woorden

‘…maar ik bevind mij op een zeer sterfelijke leeftijd.’

ter harte genomen en je nog een ruim deel op aarde laten verblijven.
Je hebt dus inderdaad geleerd dat niets is zoals het schijnt, en met enige verbazing schrijf je dan ook aan Simon:

‘Wist je dat er konijnen bestaan die van visvangst leven; en ook konijnen, die door zelfstudie geleerd hebben in bomen te klimmen en de kokosnoten van hun steel te knagen en die dan gelijkvloers op te eten?.

Eens je daarachter bent, kan je inderdaad nog weinig gebeuren.
Dan kan de Koningin zeggen:

“Ach later, Mijnheer, later… Als wij beiden oud zijn geworden… spreekt en schrijft U er dan vrijelijk over, zoals Uw hart het U ingeeft.”
“Dank U, majesteit.”

En eindigt ‘De Taal der Liefde’.

De oudere haas glimlachte tevreden.
En Gerard vroeg:

“…zou ik eerst andere kleren aantrekken? De kleren die ik aan had, waren nog tamelijk schoon, en mijn nettere kleding die ik uit de diepte van een kist te voorschijn zou moeten graven, was eigenlijk te warm bij dit weder.”

dyn001_original_615_440_jpeg_20344_32ab03abe5ac73509a016496aa148caa

Maar de gemaskerde haas stelde je gerust:

Kijk naar mij, Gerard.
Ik ben de gemaskerde, de Zorro-haas.
Zonder dit masker kan ik geen goede daden op de aardkloot verrichten, want iedereen zou mij dadelijk herkennen en de jacht op mij openen.
Maar nu, met dit masker kan ik toeslaan, de armen bijstaan, de wezen en weduwen verdedigen, God van de drank afhouden en de oudere mannen achter hun ramen het gezicht op een mooie jongen schenken.”

De gemaskerde haas leek tevreden over zijn eigen woorden.

‘Dat van die kleren, Gerard,laat dat het minste van je zorgen zijn’, zei hij.
‘Geef me gewoon het maskertje dat jij levenslang moest dragen, en we kunnen onze reis verder zetten.’

‘Maar, dan ben ik naakt,’ zei de grote volksschrijver.
‘Laat alles maar achter in je “Grafkist” zoals je dat onding ooit zelf noemde.’

Een koor van jongenshazen begon het Ave Maria van Gounod te zingen en hief daarna het Pie Jesu aan, en daarna de door hem zelf geschreven hymne voor M.

Gij die alles weet en alles begrijpt,
ook waar Uw Zoon geen tijd voor heeft en geen geduld,
tot U, lieve Moeder, zing ik dit lied:van U gekomen, keer ik tot U terug.
Moge het niet te lang duren eer ik weer bij U ben.

Het klonk erg ijl in de paaslucht, en ook rustgevend na die woorden die door de nablijvenden werden gespuid.

Hier was het stil.

dyn001_original_387_543_jpeg_20344_836737bcf2d3e6a0e6a8ab11c28c60ca

En toen hij alles had afgelegd,
zo naakt als Jezus die van het kruis genomen werd en het graf van zijn vriend Nicodemus, mocht gebruiken,
kwamen de zachtste moederhanden rond zijn hoofd
en omvatten hem
zodat hij ook in een haas veranderde.

Bijna 25 jaar eerder had Gerard zelf deze tekst geschreven
die nu door alle hazen zacht gemurmeld werd:

‘Eens zal ik gaan
tot waar de Ongeschonden Roos voor eeuwig bloeit
en schouwen in haar Hart tot waar de zee van bloed
zwart wordt van diepte: Mysterie, van zichzelf gedragen,
dat uit Zichzelf geboren wordt.’

Nu huppelde hij als haas de anderen achterna.

En zijn leraar, de heer Vreeken van wie hij één jaar Latijn had gekregen (en een tien voor dit vak!) zei op de achtergrond:

‘Als je van deze school afkomt, dan kun je in het Latijn zeggen: “Ik wandel. Ambulo.
Morgen zal ik wederom wandelen. Cras ambulabo.

Zo, nu ben je echt thuis, Gerard, en toch nog volop onder ons.
Nu moet je niet meer door de liefdesperiskoop van het smalle deurvizier kijken,
je gelaat tot veilige onzichtbaarheid schuw afgewend.

Nu zie je hem en de zijnen in complete schoonheid,
iets waarvan wij nog slechts kunnen dromen.
Je voorsprong weze je van harte gegund.

Moge God zich over ons allen ontfermen.
Ik dank U.


De prachtige hazen zijn van de Duitse kunstenares KERSTIN LICHTBLAU, met haar toestemming om ze voor deze gelegenheid hier te mogen gebruiken.

Bezoek haar site:

http://www.kerstin-lichtblau.de
en geniet van haar werk en verspreid het.


op zoek naar wat overblijft (530)

1396517469

Ze is als een trouweloze minnaar, de kunst.
Ze wil je leren kennen, zegt ze.
Ze trekt beminnelijke kleren aan, of net niet.
Ze tooit zich met de tekens van de tijd.

Maar net als je denkt haar te omarmen
deconstrueert ze haar eigen schepping,
en schenkt ze haar onderwerp
aan wat de mensen zoal wegdoen:

een glossy tijdschrift, een kaartje uit Brussel,
een pijnlijke herinnering.

Ophelia, Sebastiaan-Mishima,
En ’t Brussels schandknaapje
dat de gek geworden beminde lachend
aankijkt, ach ja, een druppeltje meer.

Met de scherven van oude verhalen
heeft zij, de kunst, haar masker samengesteld.

Ze is haar eigen cynisme zoals ze haar eigen raadsel is.

dyn005_original_346_422_jpeg_20344_56b33932b3f9c3949ab8f3feed31527f

En als ik roep: maar dat is gemakkelijk, dat!
dan neemt ze de gitaar ter zachte hand
en ontlokt aan haar mond sirenegezangen
die ik, aan de mast van mijn vaartuig vastgebonden
de oren met was dichtgestopt, niet horen wil

En je ogen dan?

Ik kijk haar aan.
Te laat!

Aan de rechterkant Yokoo Tadanori, kitschy and spiritual.
En toch snuif je het etherische.

LinksTamara de Lempicka,
“Elle prenait ses grands airs”.

En wij, de gulzigen,
de prentenverzamelaars,
de klankenvangers
de letterslurpers
wij troosten ons
in deze wazige spiegel.

Het mooiste vond ik
het naakte peerlampje op Yokoo’s werk
zo’n lampje
dat alleen maar een schijnseltje licht geeft
dit ondergeschoven peertje
tussen het kristallen gedoe
of het zieden van de zuiderzon
(ik lees ook suske en wiske)

dyn005_original_384_589_jpeg_20344_2eaffae7055a7298b1d4f4b6639f382f

Schaamteloze, roep ik uit,
en dat in de goede week terwijl de Heiland lijdt
en tot overmaat van ramp
de grote volksschrijver
in Vlaamse dorpsaarde zijn rustplaats vindt.

Maar daar is zij al met lelies
Calla Lilies
die in feite Aaronskelken zijn
of in de slecht ruikende volksmond
kalfsvoeten geheten,
elke bruid tussen 1940 en 1950
staat met een busseltje van deze opzichtige
heilige jozefbloemen
naast die jonge man
die nu de gouden bruiloft
al achter de rug heeft
of het leven
op zijn buik
kan schrijven.

En tussen het geritsel
van de kelken
zucht zij diep:
ik heb slechts de schaamteloosheid
want alleen daarachter
kan ik mij verstoppen.

En je weet, net zo goed als ik
dat de schoonheid
in haar strakke kleren
al lang is uitgekleed
nog voor zij
één vrouwelijk of mannelijk
vingertje
naar haar schouderbandjes uitsteekt!

Ik bedek dus even mijn ogen,
met doornen kroont zij mij
de slagen van de beulen
verdraag ik nu
en het gekraai van de verraders-haan
zou net zo goed
een morgen in de Provence
kunnen zijn
Rust zacht, lieve Gerard.
Alle lelies zijn voor jou.
kalfsvoeten, zeggen de ruige jongens


hyperventilatie (529)

Je zou inderdaad van hyperventilatie kunnen spreken.
Hyperventilatie in de posters die hij ontwerpt en waarmee hij in Japan en ver daarbuiten is bekend geworden.

Een overjarige avant-gardist, geboren in 1936 en immer weer op zoek naar andere vormen en combinaties.

Yokoo Tadanori.
Lang voor Warhol met zijn dinges bezig was, bleek hij al met zijn zappy pop style in de weer.

De vroege jaren zestig en het begrip ‘psychedelic’, zoals Peter Max en Milton Glazer.
De kunstenaar als showman, en de vraag wordt gesteld: zijn kitsch en spiritualiteit compatibel?

Natuurlijk zijn ze dat.
Kijk naar de geschiedenis van de Westerse cultuur waarin de uiterlijkheid zo’n overdreven aandacht kreeg dat de uitvergroting het cliché bevestigde en tegelijkertijd vermoordde.

De dingen van de dag enerzijds, de kunstcliche’s ’ s of citaten anderzijds, en voeg daarbij nog de hevige vormgeving om ze met elkaar te verbinden en je hebt tegelijkertijd het gevoel van herkenning en vervreemding, een ware mystieke mengeling, als je dat zo zou willen aanvoelen.

Maar ook hier maakt de kunstbende het wezen van de kunstenaar.
En je mag van mij best uitroepen: maar de keizer heeft geen kleren aan.

Natuurlijk zou ik het antwoord: dat is nu net de kunst, mogen verwachten.
De naakte keizer, de iconen die door hun combinatie hun klassieke esthetica-waarde verliezen en in een wonderlijke optelling zijn betrokken waarbij de uitkomst niet eens kan gegeven worden, de grootheid is in velerlei gevallen opnieuw weer een cliché geworden.

Deze hyperventilatie brengt popmuziek en grafische zwier samen, een gevoel van: dit is van ons, dit is van onze eigen cultuur zou zich van je meester moeten maken, maar ik zeg duidelijk zou, want het is net zo goed mogelijk dat je met een vals gevoel van ademnood achterblijft omdat er inderdaad geen grammetje lucht meer is.

Maar de nieuwe bakens worden uitgezet, een soort synthese renaissance (prof van den berg, dankuwel) laat ons achter, en het gedrag en de show van de kunstenaar blijken soms belangrijker dan de sporen die hij op papier achterlaat.

De decoratieve functie, het verspreiden op t-shirts, het embleem van een neen-generatie, of beter nog van een generatie die geen vragen meer stelt maar de antwoorden door elkaar heeft geklutst en daardoor juist bij ons nieuwe vragen oproept.

En of er nu een kloof tussen de klassieke esthetica en de populaire cultuur zou ontstaan blijft een vraag.
Want haar creatie kan net zo vreemd overkomen als de engelenscharen uit de de barokgewelven, voor diegene die zich nooit in deze grafische connotaties heeft thuis gevoeld.

Er is gelukkig altijd nog een volgende stap, de stap van het gulzige oog dat hongert naar anders en beter.
Maar wat is ‘anders’ en vooral ‘beter’?


enkele liedjes voor Tamara (528)

ach Tamara, de sleutel tot het witte boek

kies tussen
het pistool
of
voor het woord
dat knaagt tot op het bot.

omarm nooit
wie zijn laarzen poetst

de straten van Berlijn
wisten
waar die minnaars voor stonden.

kus de bleke man
die ook in het morgenlicht
zijn liedjes schrijft.


 

dyn005_original_352_448_jpeg_20344_5fbfc7a1ad8b8010959e83ba91ff675b

Le printemps,
meisjes weten waarom

en mannen
stamelen
de vlinders in de koude lucht

omarm in mij
de vrouw

schuil in de verlaten steden
van mijn hart

wij zijn altijd thuis
ik ken je schouder in het donker
ik ken je lippen
als je naar de sterren fluit

le printemps
en nergens een boom in bruidsgewaad


weet je nog
Sint Petersburg in de lente,
als de stad naar
schelpen ruikt

want ben je mooi

één vrouw is mijn geliefde
twee vrouwen de stad
waar ik geboren ben


dyn005_original_360_592_jpeg_20344_3e66911fe638c0ce97113e2bd2122261

Adam
en Eva

hier
ligt god op de loer

in zijn tuin van eden
schiep hij hen
man en vrouw

zelfs een god
kent vlagen
van jaloezie

zo werd een man een man
een vrouw een vrouw

de gouden smaak
van appels
hangt
boven de blokkendozen
waarin
zij tevergeefs
proberen
weer man EN vrouw te zijn

elk koppel:
twee mannen en twee vrouwen
dus


nu zuigt de nacht
de zuurtjes
van je ogen

tot ze zo klein
als sterrenpuntjes zijn

en helemaal versuikerd
en gesluierd,
o, Tamara