Natuurlijk was je nog een jongen
stoer uit noodzaak maar bang
toen je naam werd afgeroepen.
Iemand wilde je lange haren samenbinden,
maar je schudde je hoofd
de praatjesmaker zou wel voor je schoonheid zwichten.
In je tas van luipaardhuid
hoorde je de keien tikken
zoals de tijd je naar het brute dwong.
De schittering van angst
in je jongensogen, maar ook je overmoed
die later aan de here God werd toegeschreven.
Met mij dronk de krijger
van het vreemd bedrog
waarmee je zelfs de honden zwijgen liet:
kijk naar je vijand
als naar je beminde, was je hartekreet.
De wind uit de woestijn
speelde in je haren,
bijna bevallig zocht je hand
naar de gladde kei
en voor de reus bekwam
van die melancholische mengeling
waarmee je vrouwelijk en toch mannelijk was
trof hem de steen.
Het mooie schilderij is van Jacob Van Oost, de Oudere, een Brugs schilder die in 1601 geboren werd.
Het hangt in de Hermitage in Sint-Petersburg en geeft een andere kijk op de moed van David, een kijk die je terugvindt in het beeld van Verochio terwijl Rubens en Michelangelo hem als Bijbels Jerommeke hebben afgebeeld.