Lichaam,
mijn speelbroeder
jou naderbij
Bijdehand
en bij de lippen waarmee zwijgend
alles wordt gezegd.
Ik heb me bij jou neergelegd,
ogen-blikken,
stippen van de letterknecht
schuilplaats
voor de bangeriken
die uit de dag
zijn opgedregd.
Lichaam,
mijn speelbroeder
jou naderbij
Ons hart
loopt op de tippen
langs de afgrond
der vergetelheid.
Ravenzwart
de stijle klippen
zeemansgraf
voor een vagebond,
gestorven
in zijn kleine kindertijd.
Lichaam,
mijn speelbroeder
jou naderbij
Waar zijn we jou vergeten
op welk verbrand perron
tussen valiezen hartekreten
en wat pudeur in ’t eindstation?
Lichaam,
mijn speelbroeder
jou naderbij
Briefomslag
waarin de vlinder
tot perkamenten letters
traag verdroogde.
De oude dag,
de uitgeloogde huiden
op het vroegere gezinder
de takken voor de ketters,
de schoonheid als verslinder.
Lichaam,
mijn speelbroeder
jou naderbij