In het derde aspect dat volgens Lucretius het kind ervaart introduceert hij de prachtige zinsnede ‘op de stranden van licht’.
In luminis oras
Deze term geeft aan dat de wereld waarin het kind aankomt stralend en prachtig is en zijn aandacht opeist als een zelfstandig object van belangstelling en plezier.
(verderop heeft Lucretius het in de context van een beschrijving van onze angst voor de dood over de pijn waarmee mensen ‘het zoete licht van het leven’ verlaten, dulcia lumina vitae)
Volgens Nussbaum (en mezelf) krijgen die pracht en belangwekkendheid van de wereld te weinig nadruk bij psychoanalytici die nog strictere epicurieërs zijn dan Lucretius zelf in hun weergave van de fundamentele neigingen van het kleine kind als iets wat louter gericht is op het kwijtraken van pijn en ongemak.
Aristoteles had echter gelijk: de belangstelling om dingen te leren is vanaf het begin van hun leven een eigenschap van mensen.
Stern benadrukt op basis van experimenten de intense belangstelling van het kleine kind voor cognitieve prikkels en zijn verrassend goed ontwikkeld vemogen om onderscheid te maken.
Jonge kinderen zoeken de intensiteit van het licht op en richten hun aandacht op de helderste, meest intense prikkels die nog geen pijn doen.
Deze neiging is buitengewoon waardevol om het kind te helpen de wereld te leren kennen.
Ook Winnicott vestigt de aandacht op de creatieve impulsen van het kind, het plezier waarmee het aan activiteiten begint die beroep doen op zijn verbeeldingskracht.
Ik keer even terug naar het ‘vasthouden’ in dit verband.
De biologe Sarah Hrdy zegt daarover:
‘Mensenbaby’s hebben een vrijwel niet te stillen behoefte om vastgehouden te worden en zich te koesteren in het gevoel dat van ze wordt gehouden.’
Het vasthouden maakt het kind bereidwillig om in de wereld te leven.
Het zorgt voor de overtuiging dat ondanks alle gevaren de wereld voldoende welwillend is om zijn eigen actieve inspanningen te steunen.
Ook benadrukt Nussbaum het standpunt dat niet één enkele persoon die zorg aan de baby moet geven, rol die de moeder zou moeten vervullen.
Winnicott benadrukt dat ‘moeder’ wel een soortnaam kan zijn, waar ook vaders onder vallen als ze de moederrol spelen.
Uit experimenten blijkt dat kleine kinderen een specifieke verzorger vrijwel onmiddellijk herkennen.
Al wanneer hij drie dagen oud is kan een baby de geur van de melk van zijn eigen moeder onderscheiden van de geur van de melk van een andere moeder.
Over het algemeen is het vermogen om een specifieke verzorger te herkennen en daarmee een sterke exclusieve band te ontwikkelen een verrassend vroeg optredend universeel kenmerk in het leven van primaten.
Stern noemt de relatie tussen kind en verzorger(s) een ‘dans’.
Het evenwicht tussen onverschilligheid en opdringerigheid, aandacht en ruimte geven, moet precies goed zijn, anders is het gevolg een onvermogen om te vertrouwen.
Besluiten we dit hoofdstuk met de bedenking dat er een oorspronkelijke behoefte is om cognitief beslissingen te nemen en een oorspronkelijke vreugde om de wereld te leren kennen als we willen verklaren waarom kinderen hun eigen weg zoeken in zo’n onzekere wereld.
Stel dat de enige positieve waarde een instrumentele waarde zou zijn gericht op het opheffen van een negatieve toestand, dan zou het immers gaan zoals Epicurus zegt: zodra pijn en ongemak ongedaan gemaakt zijn ‘heeft het dier geen enkele behoefte meer om ergens aan te beginnen’.
Dieren echter stellen hun eigen doelen.
Vooral bij menselijke dieren is het opvallend hoe onafhankelijk de nieuwsgierigheid, cognitieve belangstelling en verwondering van het zuivere zelfbehoud en hoe onontbeerlijk dat is om initiatief en creativiteit te kunnen verklaren.
We zullen volgende week de bedding die we hebben gelegd gebruiken om te varen op de stroom van de vroege emoties.