De fatsoensregels en hoofse praktijken proberen in de jongensliefde zorg te dragen voor het assymetrisch aspect van deze liefde.
Foucault noemt enkele gevaren op die hij meer dan de Grieken zelf benadrukt, en gebruikt daarvoor vooral het Symposion en de Phaedrus van Plato:
-de vergankelijke liefdes die worden verbroken als de beminde ouder wordt en hij aan zijn lot wordt overgelaten
-de onterende relatie die de knaap afhankelijk van de minnaar maken, die hem in ieders ogen in opspraak brengen en hem afwenden van zijn familie of van eerbare relaties waaraan hij voordeel zou kunnen ontlenen.
-de gevoelens van minachting die de minnaar voor de knaap kan opvatten juist ten gevolge van een te grote inschikkelijkheid die hij hem betoont.
-Of de haat die de jongeman kan koesteren voor de oudere man die hem relaties zonder zijn toestemming oplegt.
-de vrouwelijke rol waartoe de knaap wordt gebracht en de lichamelijke en morele verloederingseffecten die dit soort betrekkingen met zich meebrengt.
-de vaak aanzienlijke beloningen, weldaden en diensten die de minnaar zich moet getroosten en waaraan hij zich probeert te onttrekken door zijn ex-vriend in schande en eenzaamheid achter te laten.
Voilà, werk genoeg dus voor die fatsoensregels, hoofse praktijken en minnespelregels.
En hij voegt er dus voorzichtig aan toe:
‘Het is denkbaar dat Aristophanes’ rede in het Symposion een uitzondering vormt.
Dat ‘het is denkbaar’ doet vemoeden dat deze rede tegen de bovenste mankementen zal indruisen.
Op zichzelf is het feit dat uitgerekend ‘Aristofanes’ deze rede afsteekt wel plezierig, hij was het toch als blijspeldichter die Socrates nogal onvriendelijk op de scène had gebracht!)
Hij vertelt dat de woede der goden ooit de oorspronkelijke menselijke wezens in twee helften scheidde (mannen en vrouwen, of allebei van hetzelfde geslacht) en daarna deze helften op zoek moesten gaan naar hun ontbrekend stuk.
‘Zien we de minnaars niet hun verloren helft zoeken, zoals Plato’ s zielen de herinnering aan en de hunkering naat wat eens de bakermat was, bewaren?’
Hij schuift dus het aanvaarde principe van de assymetrie opzij (een assymettie van leeftijd en gelijkheid) want hij laat hen ontstaan uit de deling van een enkelvoudig wezen.
Hetzelfde genot en dezelfde begeerte brengen erastes en eromenos bij elkaar.
Als de jongen de helft is van een mannelijk wezen zal hij van nature van mannen houden, hij zal het prettig vinden ‘met mannen samen te liggen’ en ‘hen te omhelzen’. (sumpeplegmenoi)
En daarmee openbaart hij helemaal geen vrouwelijke natuur, hij laat gewoon zien dat hij de ‘tessera’ van een volkomen mannelijk wezen is.
En Plato heeft er plezier in Aristophanes het verwijt dat deze politici van Athene zo vaak in zijn comedies had gemaakt, te laten terugkaatsen: ‘alleen uit dezulken komen, als ze volwassen zijn, de mannen voort die in de politieke arena treden.’
In hun jeugd gaven ze zich aan mannen omdat ze hun mannelijke helft zochten, als ze eenmaal volwassen zijn zullen ze om dezelfde reden op zoek gaan naar jongens.
Knapenminnaar en minneknaap. (paiderastes en philerastes)
Twee kanten van hetzelfde wezen.
Het is bijna of Foucault het spijtig vindt dat de assymetriën hier te niet worden gedaan en dat de liefde erin zou bestaan de verloren helft terug te vinden.
Welnu, de socratisch -platoonse Erotiek is totaal verschillend: niet alleen door de oplossing die ze voorstelt, maar ook en vooral omdat ze ernaar streeft de vraag in andere termen te stellen.
Om te weten wat de ware liefde is gaat het er niet langer om de vraag te beantwoorden: van wie moet je houden en op welke voorwaarden kan de liefde voor zowel de beminde als de minnaar achtenswaardig zijn?
Ofwel, al deze vragen blijken op zijn minst afhankelijk te zijn van een andere fundamentele, eerste vraag: wat is het wezen van de liefde zelf?
Je voelt de scheiding tussen ziel en lichaam er zachtjes aankomen geschoven.
Maar laten we intussen genieten van de korte dagen, het schaarse novemberlicht en troost vinden dat in de kale takken de knoppen voor de komende lente vaak al aanwezig zijn.
We zullen, als de goden het toelaten, volgende week proberen een verbinding te maken met het werk van Martha Nussbaum.
Een verbinding langs de Oude Wereld, want blijkbaar is die wereld nog niet zo oud als we wel denken, en de liefde voor wie en wat dan ook, nog steeds dezelfde raadselachtige sfinks.