Het licht heeft zijn prijs.
Het koele bijna harde decemberlicht bij een bijna vrieskoude.
Het zet de dingen scherp, dat wel.
Duidelijk en klaar.
Het is zijn waterverf-eigenschappen verloren door de ingevoerde koude uit het oosten.
Ik moest aan een soort ‘ethisch’ licht denken: kijk, dit is de werkelijkheid.
Het is het licht van een pauselijke toespraak, een herderlijke stem in de Brusselse nacht: duidelijk en waar, maar zonder enige impregnatie-kracht.
Hoor je de Duitse Benedictus dan zit daar een leven vol heldere theologie achter.
Elk beeld, elke volzin steunt op een vroeger tractaat.
Kenners zullen gnuiven, het is een helderheid van het middaglicht in de koude decemberlucht.
Onze geëerde kardinaal hanteert minder theologische maar eerder ethische helderheid: zijn wij niet een beetje te vol van onszelf, kruipen wij niet weg in onze gezellige huizen waar cocoonen ons isoleert van de noden in de wereld?
Het is voor de luisteraar zo waar als het icht van deze dag.
Maar het heeft zijn prijs.
Wij blijven er koud bij.
Ligt dat aan onze verstokte harten, aan ons met welvaart doordrongen zielen?
Zijn wij blind geworden voor het licht dat met kerstmis op de wereld zou gekomen zijn?
Of kun je met deze ethica alleen via de brandglazen van het schuldgevoel hopen dat je de ijsbergen van ons egoïsme kunt smelten?
Natuurlijk gaat het over geloofwaardigheid.
Ik kan geen paus geloven die homo’s als een soort ecologische ramp beschouwt, die vrouwen uit het ambt weert en zich graag met gekleurde kinderen omringt die inderdaad maar uit een ‘bevlekte ontvangenis voortkomen’ maar wiens onschuld steeds weer handig gebruikt wordt om onze zondigheid en sterfelijkheid als een koude vod om onze veel te dikke nekken te hangen.
En inderdaad heeft een kardinaal een veel te drukke agenda, maar we wensen hem een weekje of twee cocoonen toe in een gezin waar wel en wee even stilvalt in de schemer van de lichtjes, in de gezelligheid van ‘toen wij samen waren’.
Tegenover de koude ethica staat onze angst voor emoties.
Martha Nussbaum schreef er een heel dik boek over dat we eerder al citeerden en probeerden te volgen.
Meestal maken leed en achterstelling iemand niet edeler of wijzer. Eerder leiden ze tot ontmenselijking of een vertekende waarneming. Met name leiden ze tot een aangepaste reactie waarin het belang van het leed wordt ontkend. De kans daarop is vooral groot als de achterstelling verband houdt met onderdrukking en hiërarchie en als via religieuze en culturele gebruiken wordt aangeleerd dat de situatie gepast is.
Aan de andere kant kunnen mensen zich sterk hechten aan dingen die we bij nadere beschouwing triviaal of slecht voor hen vinden. Hun leed bij het verlies ervan kan echt zijn, ook al is de toeschouwer niet genegd erin mee te gaan. Mededogen neemt het gezichtspunt in van de toeschouwer, die de situatie van de betreffende persoon naar beste vermogen beoordeelt, ook al kan dat oordeel verschillen van het oordeel van die persoon zelf.’
Het opvrijen van ‘de arme’, of ‘de onschuldige’ als broeder of zuster is gemakkelijk en laakbaar.
Zo zag ik dat de Egidiusgemeenschap geen kerstmaal VOOR de arme, dankloze, kansarme medemens aanbood, maar SAMEN MET HEN aan tafel ging, want inderdaad wij zijn allemaal arm, dakloos en kansarm op allerlei terreinen.
Zo neemt Rousseau de uitspraak van Dido in de Aenëis als leidraad:
‘Niet onervaren in lijden leer ik hoe ik hulp kan bieden aan de ellendigen.’
De erkenning van je eigen verwante kwetsbaarheid is dus een belangrijke en vaak onmisbare kentheoretische voorwaarde voor mededogen bij mensen, zegt Nussbaum.
De werken van barmhartigheid zijn pas een waardevolle leidraad als wijzelf arm zijn geweest, ziek of in de gevangenis waren, ons naakt en onze doden onbegraven hebben ervaren door de afstandelijke rituelen waarin we onze schrik voor de sterfelijkheid uitdrukken.
Als je het hebt over kindsoldaten en de schandelijke miserie in oost-Congo richt je dan rechtstreeks tot degenen die de mogelijkheid hebben om er dadelijk al iets aan te doen.
Machthebbers.
Spreek onbevreesd over hoe het eigenbelang van staten en personen hulp in de weg staat, roep daarna mensen op om via allerlei mogelijkheden hun machthebbers te dwingen tot ingrijpen, maar blijf weg van de dadelijke veroordeling van de intussen met alle zonden Israels overladen medemens.
Belicht de vele positieve zaken die er in dit crisisjaar zijn gebeurd, vaak door heel gewone mensen, vaak tegen beter weten in, met de moed der wanhoop, en probeer op die bodem te zaaien in plaats van op de onvruchtbare rotsen van het verlammende schuldgevoel.
Er zal dus hoe dan ook ‘emotie’ in onze benadering moeten voorkomen, zoals diezelfde emotie nodig is in de opvoeding tot morele burgers.
Kunde zonder emotie zorgt inderdaad voor de koude maatschappij waarover Auden dichtte als hij de mensen in de jaren dertig bekeek:Intellectuele schande
Spreekt uit elk menselijk gelaat
En de zeeën van medelijden liggen
weggesloten en bevroren in elk oog.’