Orchard street is het centrum van de Lower East Side, eerst bekend als ‘Klein Deutschland’ of ‘Little Germany’, werd het later een Joodse enclave. Met het befaamde Blue Moon hotel in het achterhoofd, wil ik je vandaag graag meenemen naar de Lisa Cooley gallery, nummer 34 van diezelfde Orchard street. De artiest Alan Reid, jaargang 1976, een Texaan, nu New Yorker, is nauw met deze gallery verbonden. Wil je hem echter dichterbij gaan bekijken, dan moet je in Edinburgh, Schotland zijn waar hij van 11 November tot 18 februari 2012 in de al net zo befaamde Talbot Rice Gallery zijn werk tentoonstelt dat hij van 2 september tot 22 oktober als Europese premiere in Mary Mary in Glascow zal tonen. Een bezig baasje dus.
De kunstenaar werkt met kleurpotloden op canvas. Daardoor ontstaat een soft, oplossend effect. In kunsttermen heet dat dan: ‘…The canvases hold sensitive color pencil deposits of disappearing line qualities, setting a drifting frame of psychoanalytic humor. ‘
Dat is fraai gezegd, al mag je mij best komen vertellen wat die psychoanalytische humor dan wel mag zijn? Heeft ze te maken met de vrouwelijke iconen die eerder uit de dertiger jaren schijnen te komen? Met de ‘majestatische’ verschijningen…bored fashionistas wearing yellow slippers surrounded by headless men; a turbaned beauty sharing her single bed with exotic animals; and here, a despondent bohemian wearing her withering underwear on her head?‘
Hindert de mateloze voorspelbaarheid van de meeste kunstenaars mij al danig, de ware wrevel overvalt me echter bij het ‘uitleggen’ van kunst. Er is een eigen jargon gegroeid waarin termen als ‘organisch’, ‘vitalistisch’ en andere dooddoeners welig tieren.
Vertel iets over de techniek, lees vooral de inleidingen niet, vlucht weg van de kunstpausen, maar laat je raken. Ook al vindt de hele esthetische bende het maar niets, eens een werk jou raakt, je intrigeert, iets wakker maakt, heeft het hoe dan ook zijn werk gedaan. Jij was er. Het was er. Jullie waren er.
Ik kan makkelijk gaan zanniken dat de meetbaarheid bij Reid voorop staat, dat hij probeert ‘het organische’ met allerlei meetkundige constructies op te zadelen om tenslotte uit te komen bij de veronderstelling dat een kunstwerk zich niet laat ‘meten’ (tenzij je Andy Warhol bent en je ej eigen naam als kunst-eenheid gaat gebruiken!) of ik kan het hebben over de vrouwelijke iconen zoals ze zich in de loop van de kunstgeschiedenis in ons collectief geheugen hebben gedwongen, en hier als citaat dienen voor een confrontatie met de hedendaagse emoties. Klinkt behoorlijk, niet?
‘The effect suits this exhibition, breezily titled “Heiresses on Terraces.” Young, androgynous men and women look like hybrids of Weimar Republic revellers (à la Christian Schad’s dissipated socialites), Fitzgerald’s flappers, and Leonardo’s aquiline beauties.’
Dat is nog een trapje hoger dan mijn gedaas. Deze criticus laat tenminste zien dat hij een danige kennis van het metier heeft om de ‘hybrids’ van de Weimar Republic à la Christian Schad, bij Fitgerald flappers en Leonardo’s aquiline beauties te kunnen duwen.
Laten we bij de feiten blijven: kleurpotlood, acryl op deze manier aanbrengen zodat er een nauwe eenheid tussen het vlak en het onderwerp blijft bestaan. Verzachtend, inderdaad. Is de techniek ‘zacht’ dan zou je de uitwerking van de personages bij een zekere leegheid kunnen klasseren, leegheid die ontstaat door het gebruik van vrouwelijke iconen die de dertiger jaren als oorsprong kunnen hebben.
De titels mag je zelf verzinnen want die van Alan Reid zullen je niet veel wijzer maken: ‘Alpine Djembe’, ‘La Collectioneuse’, ‘Despondent Babysitter’, with ‘Red and White Button’, ‘Futur‘, het zijn toevoegingen die je onmiddellijk door andere benamingen kunt vervangen. Ze verhogen het plezier of de ergernis.
Ik hou van zijn kunde, maar ook van de kunde om naast het technische zijn personages in een eigenzinnige wereld onder te brengen. Het eeuwig vrouwelijke waarvoor we maar geen nieuwe iconen kunnen bedenken omdat we er zo weinig van begrijpen.
Je moet wel terugvallen op citaten. Je probeert ze te confronteren met de hedendaagse iconografische wereld, maar je weet niet of dat iets bijbrengt, of ze daarmee iets van het mysterieuze vrouwelijke prijsgeven?
We kunnen het mysterie inderdaad bepotelen, maar deze pogingen zijn op zichzelf kinderlijk (mannelijk?) en voorspelbaar. We duwen de personages terug in hun bekende rollen. Daar zijn ze benaderbaar, denken we. Maar we hebben nog maar onze rug gedraaid of ze spotten met onze pogingen zoals de glimlach van de Ioconda een spotlachje is.
Dat ongrijpbaar vrouwelijke blijf ik ten zeerste koesteren. Ook in mezelf.